direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkweg 15, 't Harde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer is voornemens een vrijstaande woning te bouwen op het perceel gelegen aan de Parkweg, tussen de nummers 13 en 19 in 't Harde. Het college van burgemeester en wethouders heeft in maart 2018 besloten onder voorwaarden mee te werken aan een wijzigingsplan zodat de bouw van een woning ter plaatse planologisch mogelijk wordt.

1.2 Ligging van de plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron google earth)

Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van het stedelijk gebied van 't Harde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0002.jpg"

Ligging plangebied met globale plangrens (bron: google earth)

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 900 m².

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor de locatie is bestemmingsplan "'t Harde 2009", met plan ID-nummer NL.IMRO.0230.BPTHARDE2009-VST1. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 januari 2011. Voor het plangebied geldt de bestemming "Wonen" en de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Voor de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 4" geldt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn tot:

het wijzigen van de bestemming binnen de op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" in de bestemming Wonen ten behoeve van het bouwen van tenminste 1 en maximaal 2 woningen, met een maximum goothoogte van 6,5 meter en een maximum bouwhoogte van 9,5 meter, waarbij het bepaalde in artikel 25 van toepassing is; toepassing van deze bevoegdheid dient te passen binnen het gemeentelijke woonbeleid en de mogelijkheid dient te bestaan om, al dan niet op eigen erf, te parkeren. Daarnaast moet aangetoond worden dat de wijziging niet stuit op milieutechnische beperkingen voortvloeiende uit de Wet geluidhinder, de bodemkwaliteit, het aspect externe veiligheid, hinder van nabijgelegen bedrijven en de Flora- en Faunawet.

Dit betekent dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming te wijzigen ten behoeve van het bouwen van één woning onder de nodige voorwaarden.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Parkweg 15, 't Harde" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk drie en vier wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande- en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een woonwijk van 't Harde. Aan de Parkweg zijn twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0005.jpg"

Foto naar beide zijden de straat in

Het perceel Parkweg 15 is momenteel onbebouwd, en niet voorzien van beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0006.jpg"

Foto, genomen vanaf de weg

2.2 Toekomstige situatie

Op het perceel van circa 900 m2 wordt de bouw van een vrijstaande woning voorgestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0007.jpg"

Indicatieve 3D-impressie

De afstand van het vrijstaande hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 5 meter. De woning bestaat uit twee woonlagen en een bergzolder. De goothoogte is maximaal 6,5 meter en de bouwhoogte is maximaal 9,5 meter, hetgeen in overeenstemming is met de planregels uit het moederplan.

Materiaal en kleurgebruik

Onderdelen   Materiaal   Kleur  
Plint gebouw   Metselwerk   Donkerbruin  
Gevelstenen   Metselwerk   Lichtbruin  
Voegwerk plint   Voegmortel   Donkergrijs  
Voegwerk metselwerk   Voegmortel   Lichtgrijs  
Kozijnen   Kunststof HVL   Gebroken wi  
Ramen   Kunststof HVL   Gebroken wit  
Dakgoten en boei delen   Keralit   Gebroken wit  
Dakbedekking   APP   Zwart  
Dakbedekking   OVH   Mat zwart verglaasd  

Verkeer en parkeren

De toevoeging van de vrijstaande woning zal nagenoeg geen effect hebben voor de verkeersintensiteiten van de Parkweg en de omliggende wegen.

Met inachtneming van de gemeentelijke Parkeernota en in overleg met de gemeente, wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte (drie parkeerplaatsen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0008.jpg"

Hoofdstuk 3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven en vindt een toetsing in het kader van de voorgenomen ontwikkeling plaats. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.4.

3.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 4.3 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

3.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.2 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied en de bebouwde kom van 't Harde. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.

3.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één woning mogelijk.

In dit plan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

3.3.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

3.3.5.1 Wettelijk kader

De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij een ontwikkeling van 10 à 15 woningen.

3.3.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in 'stedelijk gebied' en raakt geen nationale ruimtelijke belangen en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland 2015

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in juli 2015 geactualiseerd en in 2018 geconsolideerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.

Deze twee doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

In de Omgevingsvisie wordt onderscheidt gemaakt in verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in de Noord-Veluwe.

Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:

  • rust en ruimte;
  • afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • een rijke cultuurhistorie;
  • gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • de recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • goede verbindingen met omringende regio's.

De regio staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is de motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector.
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen.
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap.
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken zijn vastgelegd in het KWP3.

Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De ontwikkeling betreft woningbouw waarbij slechts één woning wordt gerealiseerd. Deze woning is in het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Voor deze inbreidingslocatie is al een koper, dus wordt er ingespeeld op de marktvraag. Gezien het vorenstaande is de ontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

Momenteel wordt de omgevingsvisie geactualiseerd. Doel is om voor eind 2018 een nieuwe versie van de Omgevingsvisie te ontwikkelen. Dit heeft echter geen consequenties voor dit plan.

Conclusie

Het plan sluit aan op het provinciaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie Elburg 2020

In november 2009 is de toekomstvisie Elburg 2020 vastgesteld. Het toekomstbeeld van de gemeente Elburg gaat uit van de volgende kernwaarden:

  • Geborgenheid, zorgzaamheid en veiligheid.
  • Gastvrije en uitnodigende omgeving.
  • Vitale kwaliteitseconomie.
  • Herkenning in geloofsbeleving.
  • Kwaliteit in wonen en leefomgeving.
  • Kleinschaligheid en menselijke maat.
  • Ontplooiingsruimte voor jong en oud.

In de toekomstvisie staat dat het woningbouwbeleid wordt toegesneden op de vraag. Lokaal maatwerk is daarbij essentieel. De diversiteit in woonmilieus wordt sterker. De van oudsher traditionele opbouw van de woningvoorraad krijgt hiermee een ander karakter: meer kwaliteit en meer toekomstgericht. Daarnaast wordt ingezet op bevordering van de doorstroming. In samenwerking met andere partijen worden doeltreffende acties in gang gezet om het aanbod af te stemmen op de daadwerkelijke vraag. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de schaal en omvang van de ontwikkeling afgestemd op de locatie. Behoud of herstel van identiteit en eigenheid staat daarbij voorop.

De ruimtelijke aspecten uit de toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Structuurvisie gemeente Elburg 2030.

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.5.2 Structuurvisie gemeente Elburg 2030

De gemeenteraad heeft op 16 maart 2015 de Structuurvisie gemeente Elburg 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de daarvoor geldende Visie Wonen en Werken.

De gemeente Elburg wil met de realisatie van enkele uitbreidingswijken, waaronder Vossenakker, een invulling geven aan de gemeentelijke woningbehoefte. Wel worden er zorgvuldig ingepaste kleinschalige projecten tot stand gebracht door inbreiding, herstructurering en via verkleuring van werklocaties naar woonfuncties.

In de structuurvisie is wat betreft de opsomming van 'Plannen realisatie 2010 - 2019' het volgende opgenomen:

"De lijst met woningbouwlocaties is gebaseerd op het woningbouwprogramma KWP3. Het is mogelijk dat binnen deze planningsruimte voor woningbouwlocaties aantallen en prioriteit onderling wijzigen. Wanneer er tussentijd andere plannen worden ingediend, kan het bovendien zijn dat de navolgende plannen in de tijd verschuiven,"

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de structuurvisie.

3.5.3 Woonvisie 2015-2019

Voor de gemeente Elburg is op 11 mei 2015 de Woonvisie 2015-2019 vastgesteld. In deze visie is het woonbeleid voor de periode 2015-2019 vastgelegd.

De woonvisie geeft de bouwstenen voor de activiteiten op het gebied van het wonen, en is het richtinggevend kader voor het handelen van de partners in het veld. De visie formuleert onder meer het kader voor de afweging van nut, noodzaak en locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen in relatie tot de bestaande woningvoorraad. Het sluit daarbij aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook vormt deze visie het kader voor het maken van prestatieafspraken met de in de gemeente werkzame corporaties.

De thema's in de visie zijn:

  • Betaalbaarheid van het wonen.
  • Wonen-welzijn-zorg.
  • Duurzaamheid.
  • Woonprogramma (potenties bestaande woningvoorraad en nieuwbouw).
  • De kernen in beeld (accenten per kern).
  • Sturing nieuwe stijl.

Kwantitatief duiden scenario’s voor de toekomstige huishoudensontwikkeling voor de gemeente op een behoefte aan 580 tot 790 extra woningen in de periode 2013 tot 2025 (inclusief de effecten van extramuralisering). Kwalitatief zit de groei met name in categorie 1- en 2-persoonshuishoudens en de woonwensen zijn gericht op nultreden-/levensloopbestendige woningen en sociale huurwoningen (vooral senioren). Er is een beperktere behoefte aan huurwoningen in de vrije sector. Daarnaast is er een blijvende vraag naar duurdere koopwoningen, hoewel deze sector op termijn in grotere aantallen op de markt zullen komen in verband met de sterke vergrijzing van de bevolking.

Kwalitatief afwegingskader woningbouw gemeente Elburg

Projecten zijn kansrijk als zij voldoen aan < een deel van > onderstaande afwegingspunten:

  • Ze spelen in op de vraag (marktvraag is leidend), consument zit zo vroeg mogelijk aan tafel.
  • De keuzemogelijkheden voor consumenten zijn ruim, ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
  • De woningen moeten flexibel en voor meerdere doelgroepen geschikt zijn, mits ze betaalbaar blijven.
  • Ze spelen voldoende in op ruimte en kwaliteit; goede prijs-kwaliteitsverhouding en grondgebonden woningen met een ruime plattegrond.
  • Ze versterken de ruimtelijke kwailteit:
    • 1. inbreiding (binnenstededlijk/-dorps en aan de randen) heeft prioriteit boven uitbreiding;
    • 2. vrijkomend vastgoed binnen de bebouwde kom biedt kansen voor woningbouw (ook voor bijzondere zorgconcepten);
    • 3. bijzondere aandacht voor vrijkomende agrarische bebouwing en 'grondruil'die de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente ten goede komen;
    • 4. grootschalige uitbreiding is in de toekomst niet meer aan de ode, lopende projecten worden nog wel uitgevoerd.
  • Accent ligt op kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling.
  • Projecten houden rekening met de concurrentie ten aanzien van de bestaande voorraad.
  • Ze spelen in op gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg.
  • Ze houden rekening met duurzaamheid en energieneutraliteit.
  • Niches die we willen faciliteren in kleine aantallen.
  • Projecten zijn financieel haalbaar en qua juridische planstatus in een vergevorderd stadium.

Wil Elburg de benodigde productie halen, dan is een kritische analyse van afzetbaarheid nodig. Elburg heeft op regionaal niveau afspraken gemaakt over de kwantitatieve bandbreedte van de netto-toevoegingen in de periode 2013 - 2025. Dit komt voor de gemeente neer op een opgave van circa 630 woningen. Elburg beschikt over locaties voo circa 1.100 woningen. Een goed afgewogen prioritering van de beschikbare planvoorraad is nodig om voortgang in de productie te houden en te waken voor overcapaciteit van het aanbod op de markt.

Voor 't Harde gelden de volgende accenten voor wonen en leven:

  • gelet op de relatief sterk vergrijsde bevolking prioriteit voor aanpassing van de bestaande woningvoorraad (wat betreft geschiktheid voor mensen met een beperking);
  • prioriteit voor organisatie goede infrastructuur voor zorg en welzijn;
  • beleid richten op in stand houden van voorzieningen, waarbij met betrokkenen indien nodig gezocht wordt naar creatieve oplossingen (slim samenwerken).

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de woonvisie en het gemeentelijk woonbeleid.

3.5.4 Welstandsnota

Door de gemeenteraad van Elburg is in oktober 2013 de Welstandsnota gemeente Elburg vastgesteld.

De locatie van het plangebied is aangewezen als welstandsvrij. Het bouwplan hoeft niet beoordeeld te worden qua welstand.

3.5.5 Inwoning beleid

Standaard is een woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden. Inwoning kan bijvoorbeeld een oplossing bieden voor hulpbehoevende ouders. In beginsel wordt aan een dergelijk verzoek medewerking verleend. De gestelde voorwaarden in de Beleidsnota inwoning zijn met name bedoeld om het ontstaan van een zelfstandige woning tegen te gaan. De inwoonmogelijkheid moet dan ook ongedaan worden gemaakt zodra aan de inwoonsituatie wordt beëindigd.

Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor het toestaan van inwoning kan ingevolge de Beleidsregel Planologische Afwijkingsmogelijkheden worden verleend, indien:

  • a. Er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de noodzakelijkheid in verband met de continuïteit van de bedrijfsvoering, sociale indicatie (zoals de noodzaak van verzorging van de ouders of een ander familielid).
  • b. De aanvrager voldoende kan aantonen waarom een inwoonsituatie gewenst is.
  • c. Er visueel sprake is van één woning. De hoofdvorm van de bestaande woning mag niet worden gewijzigd. Bij (ver)nieuwbouwsituaties moet duidelijk zijn dat het om één hoofdvorm gaat.
  • d. De woning één hoofdingang heeft, die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert.
  • e. De verblijfsruimten vanuit de hoofdingang bereikbaar zijn.
  • f. In het inwoongedeelte geen trapopgang aanwezig is naar de bovengelegen bouwlagen.
  • g. Het inwoongedeelte slechts bestaat uit twee verblijfsruimten.
  • h. In (ver)nieuwbouwsituaties tussen de woning en het inwoongedeelte normale binnenmuren zijn/worden geplaatst. Ankerloze spouwmuren zijn niet toegestaan.

In dit plan is geen sprake van inwoning.

3.5.6 Parkeernota gemeente Elburg

De gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek hebben gezamenlijk een parkeernota opgesteld. Deze nota is door de raad van de gemeente Elburg vastgesteld op 29 september 2014.

Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Hierbij worden de parkeernormen gehanteerd voortkomend uit de CROW publicatie 317. Kort gezegd houdt dit in dat de stedelijkheidsgraad de hoogte van de parkeernorm bepaald.

Volgens de parkeernota moeten bij een vrijstaande woning 2,5 parkeerplaats worden aangelegd (inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers).

Op eigen terrein worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd en voldoet daarmee aan de gestelde parkeernormen.

3.5.7 Gemeentelijk woonbeleid en duurzaamheid.

In de wijzigingsvoorwaarden is ook gesteld dat toepassing van deze bevoegdheid dient te passen binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Hier komt ook de algemenere discussie kijken in hoeverre kan worden meegewerkt aan wijzigingsbevoegdheden voor woningbouw op inbreidingslocaties, dit in het licht van de overcapaciteit in de planvoorraad en de concurrentie die hierdoor ontstaat voor in uitvoering genomen nieuwbouwlocaties.

De gemeente heeft namelijk te maken met overprogrammering; de bestaande plancapaciteit is hoger dan de regionaal overeengekomen bouwopgave. Een goed overwogen prioritering van de beschikbare planvoorraad is dan ook nodig en woningbouwplannen die niet tot de bestaande planvoorraad behoren, moeten kritisch benaderd worden. De locatie is net als alle andere inbreidingslocaties met een wijzigingsbevoegdheid, in de gemeentelijke woonvisie niet opgenomen als nieuwbouwlocatie.

De huidige planvoorraad is getoetst aan het kwalitatief afwegingskader en de afzetbaarheid en op basis daarvan is een prioritering aangebracht. Beschreven is dat de restruimte voor de periode tot 2025 wordt gereserveerd voor eventuele verdichtingsplannen en aanvullingen in het kader van herstructurering. Er is echter in principe geen sprake van restruimte door de verhouding tussen de bestaande (harde) plancapaciteit en de maximale regionaal overeengekomen bouwopgave.

Sec kijkend naar de maximale bouwopgave ten opzichte van de bestaande (harde) plancapaciteit kan geconcludeerd worden dat het volkshuisvestelijk niet wenselijk is om een woning toe te voegen op deze locatie. Elke nieuwe woning die niet behoort tot de huidige planvoorraad bemoeilijkt de verdere uitvoering/verkoop van de in uitvoering genomen plangebieden en gaat ten koste van het woningcontingent.

Maar tegelijkertijd zijn deze wijzigingsbevoegdheden destijds opgenomen met het idee om (binnen 10 jaar, dus voor 2021) woningbouw op deze inbreidingslocaties mogelijk te maken.

Voor een goed overwogen prioritering wordt volgens de woonvisie gekeken naar afzetpotentie en het kwalitatieve afwegingskader. De afzetpotentie is inzichtelijk in die zin dat initiatiefnemer de woning zelf gaat bewonen.

In de gemeentelijke woonvisie is een kwalitatief afwegingskader opgenomen. Ontwikkelingen zijn kansrijk als zij voldoen aan - een deel van - de afwegingspunten. Dit voornemen voldoet aan een deel van afwegingspunten (versterken van de ruimtelijke kwaliteit; inbreiding heeft prioriteit boven uitbreiding, particulier opdrachtgeverschap). Bij de indiening van het bouwplan kan worden beoordeeld of sprake is van gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg of in welke mate rekening wordt gehouden met duurzaamheid en energieneutraliteit. Het is in ieder geval van belang dat er een kwalitatieve slag gemaakt wordt gemaakt op het gebied van duurzaamheid en energieneutraliteit, helemaal vanuit het uitgangspunt dat alle nieuwbouw in 2020 (bijna) energieneutraal moet zijn.

Uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk energie neutraal wordt gebouwd.

3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst en afgewogen in relatie tot het relevante ruimtelijke beleid. Het beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.

Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.2 Archeologie

4.2.1 Algemeen

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.2.2 Onderzoek

In 2013 is de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente voor het grondgebied vastgesteld. Deze kaart is leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0009.jpg"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met Waarde archeologie 2, waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een ruimtelijke ingreep groter dan 120 m2 en dieper dan 0,30 meter.

In maart 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een Inventariserend Veld Onderzoek karterende fase (IVO-O) uitgevoerd in het plangebied.

Uit het onderzoek blijkt:

  • De bodemopbouw in het gebied bestaat uit een bouwvoor op een verstoorde zandlaag op stuifzand op amorf veen op dekzand. In het stuifzand en het dekzand is geen podzolbodem waargenomen.
  • Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de zandlagen die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats.
  • Er zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. De planuitvoering zal dan ook geen consequenties hebben.

Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat de hoge verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat omdat in het plangebied geen podzolbodem is aangetroffen en het een nat en lager gelegen gebied lijkt te zijn. Daarnaast zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Met het oog op voorgaande adviseert Salisbury Archeologie b.v. het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen.

4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

4.3.2 Onderzoek

EDOK-RO heeft in februari 2018 tijdens het locatiebezoek het plangebied en de directe omgeving geïnspecteerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden is getoetst. Ook is er gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0010.jpg"

Foto plangebied

Zoals op de foto te zien is, is het plangebied een grasveld zonder beplanting.

Natura 2000

Bij ruimtelijke ingrepen moet vooraf worden getoetst of schade op kan treden aan bestaande Natura 2000-gebieden. Indien er sprake is van "verslechtering of significante verstoring" of "significante gevolgen" op een Natura 2000-gebied is een vergunning nodig. De aard van de voorgenomen plannen, de afstand tussen de onderzoekslocatie tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwerandmeren en Veluwe) en de aard van het tussenliggende gebied maken het niet noodzakelijk dat onderzocht wordt of de ontwikkeling negatieve invloeden heeft op dit natuurgebied. Een onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming maakt daarom geen deel uit van onderhavig onderzoek.

Soortbescherming

In het plangebied zijn geen beschermde soorten te verwachten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gezien de afstand tussen het plangebied en het NNN wordt een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN gebieden niet verwacht.

4.3.3 Conclusie

Er zijn vanuit natuurwetgeving en beleid geen belemmeringen aanwezig voor het uitvoeren van de plannen.

Te verwachte diersoorten ter plaatse (bijv. algemene muissoorten) zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Vanuit het aspect natuur zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de realisatie van de woning.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

4.4.2 Onderzoek

In februari 2018 is via de digitale watertoets het online instrument via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Op basis van de watertoets is de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op hun website.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Informatie over een watervergunning kunt u vinden op de website van het waterschap (www.vallei-veluwe.nl/loket).

4.4.3 Conclusie

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies".

De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 2 Watertoets en Bijlage 3 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

4.5 Geluid wegverkeerlawaai

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.5.2 Onderzoek

In maart 2018 is door Windmill Milieu Management en Advies een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd. In het kader van de ruimtelijke procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Eperweg en de Wolkamerweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de 30 km/uur-wegen Parkweg en de Veenweg meegenomen.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

De geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de Eperweg en de Wolkamerweg voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Er is geen sprake van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder gezien het feit dat de voorkeursgrenswaarde wordt gerespecteerd en er geen sprake is van andere geluidbronnen. Gezien het feit dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken teneinde de geluidbelasting ter plaatse van de woning te reduceren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet-zoneplichtig) berekend. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.6 Milieu(hinder)

4.6.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0011.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.6.2 Onderzoek

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.

Een tankstation zonder LPG heeft een aan te houden afstand van 30 meter ten opzichte van woningen als gevolg van geluid en geur en behoort daardoor tot milieucategorie 2. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.

De afstand tot het plangebied bedraagt circa 85 meter, waardoor het tankstation geen belemmering is voor dit plan.

In de directe omgeving zijn verder geen bedrijven aanwezig die een belemmering zijn voor de realisatie van de vrijstaande woning. Ook vormt de nieuwe woning geen belemmering voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven.

4.6.3 Conclusie

De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van bedrijven. Door de komst van de woning worden bedrijven niet belemmerd in uitbreidingsmogelijkheden.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.7.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.7.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.7.2 Situatie projectgebied Parkweg

In dit geval wordt er één woning toegevoegd. In paragraaf 4.7.1.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

4.8 Bodem

4.8.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.8.2 Onderzoek

In maart 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Parkweg ong. te 't Harde.

Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Vooronderzoek

De locatie is beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig tot zeer fijn, zwak siltig zand. De bovengrond betreft humeus zand. In de bodem is een veenlaag aanwezig op een diepte van 2,1 tot 2,5 m-mv. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,26 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond: In de grond zijn geen parameters in verhoogde mate gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarden.

Grondwater: In het grondwater zijn geen parameters in verhoogde mate gemeten ten opzichte van de streefwaarden.

4.8.3 Conclusie en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond, in de ondergrond en in het grondwater geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord.

In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe, waar onder Elburg, omgaan met externe veiligheid.

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af. De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn. Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden: 1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie; 2. keuzes maken; 3. Samenwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPPARKWEG15-VST1_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart

Risicobronnen.

Nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. De dichtstbijzijnde Bevi -inichting bevindt zich circa 650 meter vanaf het plangbied. Volgens de risicokaart bevindt zich de dichtstbijzijnde hoge-drukaardgasleiding zich op een afstand van circa 650 mete. Deze leiding heeft een druk van 66,2 bar. Het geldende bestemmingsplan geeft aan dat binnen een afstand van 5 meter vanaf hart leiding geen bebouwing mag worden opgericht. De nieuw te realiseren woning bevindt zich ruim buiten deze afstand. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (24 juli 2010) dient bij vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht genomen te worden, met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten.

Naast dit plaatsgebonden risico dient tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Gezien de ruime afstand van het perceel t.o.v. de dichtstbijzijnde hoge-drukaardgasleiding is toetsing van het plan aan de criteria voor het plaatsgebonden risico (PR) niet nodig omdat er voor de leiding geen sprake is van een PR 10-6 per jaar.

Door de realisatie van 1 woning, zal het groepsrisico niet toenemen.

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico (4.000 meter) van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort. De gemeten afstand is ongeveer 1.400 meter. Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico in het kader van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort.

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te kunnen brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

In feite is er nagenoeg geen sprake van veranderde omstandigheden, er wordt slechts 1 woning gebouwd in een bestaand bebouwd gebied. Voor de vrijstaande woning die wordt gerealiseerd, zijn er bij een eventuele calamiteit twee vluchtroutes aanwezig.

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de woning.

De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft aangegeven dat deze conclusie juist is.

4.10 Milieueffectrapportage

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts één woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemming. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die algemeen van toepassing zijn.

5.2 Nadere toelichting op de planregels

Wonen

Op grond van de geldende regeling is artikel 25 (Wonen) van bestemmingsplan 't Harde van toepassing.

De hoofdfunctie van de bestemming is wonen. Daarnaast zijn parkeervoorzieningen, gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven mogelijk.

Op de verbeelding van het plan zijn het bouwvlak en de maximum goot- en bouwhoogte aangeduid. Voor het hoofdgebouw (de woning) is bepaald dat deze in het aangeduide bouwvlak gebouwd moet worden en dat deze vrijstaand moet worden gebouwd. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.

Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de naar de weg gekeerde voorgevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan niet hoger zijn dan 1 meter. In andere gevallen mogen ze maximaal 2 meter hoog zijn. Dit heeft te maken met het ruimtelijk beeld van het perceel.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. Het plan is een particulier initiatief. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, en eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Voor eventuele planschade is een planschade-overeenkomst getekend, waarin met het oog op de economische uitvoerbaarheid is overeengekomen dat eventueel toe te kennen planschade aan derden door de initiatiefnemer aan de gemeente zal worden vergoed.

Gelet hierop is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Het bezien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de voorgenomen wijziging maatschappelijk draagvlak heeft. De initiatiefnemer is bij de bewoners van de omliggende woningen langs gegaan met de bouwplannen. Daarbij kwamen geen noemenswaardige obstakels naar voren. Het ontwerp van dit bestemmingsplan is voor een periode van zes weken vanaf 13 juni, ter inzage worden gelegd voor zienswijzen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Burgemeester en wethouders hebben het wijzigingsplan is op 26 juli 2018 vastgesteld.