direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vossenakker Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De gemeente Elburg is voornemens het noordelijke deel van het woongebied Vossenakker globaal te bestemmen voor 30 woningen. Het plan maakte eerder deel uit van het bestemmingsplan 'Vossenakker', maar voor dit specifieke deel is het door de provincie Gelderland goedgekeurde bestemmingsplan door de afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State vernietigd. Voor dit deel is het daarom noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het noordelijke gedeelte van het (uitbreidings)gebied Vossenakker en ligt ten oosten van de bebouwde kom van Elburg/Oostendorp.

Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door de Oostelijke Rondweg en aan de noordoostzijde door de Oostendorperstraatweg. Ten zuiden grenst het gebied aan het terrein van het Nuborgh-college locatie 'Het Oostenlicht'. Aan de oost- en westzijde van het plangebied liggen woningen. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldende plannen

Voor het buitengebied van de gemeente geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, Elburg 2012', dat op 24 juni 2013 door de gemeenteraad van Elburg is vastgesteld. Echter, het voorliggende plangebied is buiten dit bestemmingsplan gelaten.

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Elburg 2013 - Meerdere locaties', dat op 27 mei 2013 door de gemeenteraad van Elburg is vastgesteld. Op basis van deze verordening zijn de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg' van 18 november 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Vossenakker Noord' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1);
  • regels.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Elburg is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte uit 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor dit bestemmingsplan is het belang 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan worden alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Het nationale ruimtelijk beleid is niet belemmerend voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.2.2 Flora en fauna

De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.

2.2.3 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).

Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.

Bij activiteiten in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.

2.3 Provinciaal beleid Gelderland

2.3.1 Streekplan Gelderland 2005 / Structuurvisie ruimtelijke ordening van Gelderland

De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Gelderland, voorheen het Streekplan Gelderland 2005 geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit 'voormalige' Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005.

In deze structuurvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. De structuurvisie is daarmee vrijwel gelijk aan het Streekplan Gelderland 2005. In de visie staat hoe het ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd.

De Structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende wateraan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.

Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn.

Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Het multifunctionele gebied is in het algemeen het domein van de samenwerkende gemeenten en waarvoor een beperkte bemoeienis van de provincie geldt.

Op de bij het Streekplan behorende Beleidskaart ruimtelijke structuur valt het plangebied Vossenakker en de oostelijk daarvan gelegen gronden in het multifunctionele gebied en zijn deze gronden aangeduid als waardevol landschap. Dit betreft het waardevol landschap 'Oosterwolde-Oldebroek'. Het plangebied ligt niet in een waardevol open gebied. Voor waardevolle landschappen in multifunctioneel gebied geldt de 'ja, mits-benadering'.

Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen/vastgestelde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Deze zoekzones zijn in een streekplanuitwerking vastgelegd. De provincie heeft de ligging en de omvang van zoekzones voor uitbreidingslocaties van stedelijke functies beoordeeld in relatie tot de intensiveringsmogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied in de regio en de aanwezige kernkwaliteiten van het waardevol landschap. Gedeputeerde Staten hebben de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' op 12 december 2006 vastgesteld. Het plangebied ligt binnen de zoekzone met nummer El1. In het kader van de Natuurbeschermingswet is ook zoekzone El1 middels een Voortoets Natura 2000 beoordeeld. De uitkomst daarvan is dat effecten zijn uit te sluiten. Dit wordt nog eens bevestigd in het rapport van de ecologische quickscan die voor het plangebied is uitgevoerd. In paragraaf 3.3 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

In waardevolle landschappen is lokale en regionale ontwikkeling mogelijk. Aard, omvang en vormgeving in samenhang met de kernkwaliteiten zijn bepalend. Ruimtelijke ontwikkeling kan bijdragen aan de versterking van het landschap; bij de ruimtelijke afweging van een nieuwe functie (combinatie) speelt het bijbehorende landschapsontwerp een belangrijke rol om de bijdrage van de ruimtelijke ingreep aan versterking van de kernkwaliteiten te bepalen.

In het waardevolle landschap 'Oosterwolde-Oldebroek' onderkent men 3 deelgebieden. Het plangebied maakt deel uit van deelgebied 2 (dekzandrug) met onder meer de volgende kernkwaliteiten: gradiënt van Veluwe naar Randmeer, karakteristieke veenontginningen met strokenverkaveling. De smalle dekzandrug bij Oostendorp en Oosterwolde kent echter onregelmatige en kleinschalige blokverkaveling met grasland en bouwland in combinatie met omliggend veenontginnings- en kleigebied.

Veel van de genoemde kernkwaliteiten zijn in het plangebied niet meer herkenbaar. Karakteristiek in/nabij het plangebied is het bebouwingslint dat gevormd wordt door verschillende agrarische percelen die zich aan weerszijden van de Oostendorperstraatweg bevinden. Karakteristiek voor het bebouwingslint is het aanwezige beplantingspatroon en de maat en schaal van de boerderijen met bijbehorende percelen. Andere specifieke kenmerken zijn het slingerende karakter van de weg en het afwisselende beeld, dat ontstaan is door de clustering van agrarische percelen op enkele plekken langs de Oostendorperstraatweg. Ter plaatse van de geclusterde percelen is het straatprofiel besloten, terwijl elders het open landschap met lange zichtlijnen kan worden waargenomen.

De bovenstaande karakteristieken zijn vooral van cultuurhistorische betekenis en maken dat de ontstaansgeschiedenis in de huidige situatie afleesbaar is in de landschappelijke en bebouwingsstructuur. Om die reden is het bij de planvorming van belang dat de ruimtelijke karakteristiek van de Oostendorperstraatweg zo optimaal mogelijk gehandhaafd blijft.

Naast de ruimtelijke karakteristiek, is op enkele percelen langs de Oostendorperstraatweg de oorspronkelijke karakteristiek van de bebouwing nog herkenbaar. Veel van de boerderijen worden gekenmerkt door een bouwvolume met een groot vloeroppervlak (voorhuis en stal) en bestaan uit één laag en een kap. De kap heeft een eenvoudige vorm, is met riet gedekt, en heeft aan de straatzijde een zogenaamd wolfseinde. Verder valt op dat deze boerderijen van oorsprong haaks op de weg zijn geplaatst, met de achterzijde naar de weg.

Bestaande kernkwaliteiten van dit gebied worden door de planontwikkeling niet gefrustreerd. De gradiënt van de Veluwe naar het Randmeer, via de dekzandrug blijft in tact. Er wordt niet gebouwd in zeer open weidegebied en de karakteristieke veenontgrondingen blijven in tact. Het handhaven van het zicht op die gronden met hun strokenverkaveling wordt benadrukt. Op een relatief klein deel van de dekzandrug, direct aansluitend aan de bestaande kern, wordt bebouwing toegevoegd op een wijze die naar aard en schaal passend wordt geoordeeld, met respect voor de omgeving, passend in de blokverkaveling. Het behoud van het contrast van dit gebied met de belendende gebieden blijft in stand (samenhang). Het contrast blijft door de opgenomen zichtlijnen en invulling van de Oostendorperstraatweg ook zichtbaar.

Op de Compositiekaart Regio Noord-Veluwe is Elburg aangeduid als 'Overige kern' en maakt het plangebied deel uit van 'Overige gebieden'. In het Streekplan is aangegeven dat het regionale netwerk van de Noord-Veluwe bestaat uit grotere dorpen en kleine historische steden met een goed voorzieningenniveau en een levendige lokale economie. Het netwerk draagt bij aan een aantrekkelijk toeristisch-recreatief product.

2.3.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

De provincie heeft in de Ruimtelijke verordening Gelderland regels opgenomen waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Voor dit bestemmingsplan zijn de regels voor 'Zoekzones wonen en werken' en de regels voor 'Waardevol landschap binnen Nationaal landschap' van toepassing:

Zoekzones wonen en werken

Het plangebied ligt binnen de 'zoekzone wonen en werken'. Binnen de zoekzones voor wonen en werken is in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van woningen. Hiermee wordt dus invulling gegeven aan de opgaven van de zoekzone.

Waardevol landschap binnen Nationaal landschap

In gebieden binnen een Nationaal landschap met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied behouden of versterken. Het plangebied ligt ook in het multifunctioneel gebied. Voor waardevolle landschappen in multifunctioneel gebied geldt de 'ja, mits-benadering'. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied, is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen de door de regio vast te stellen/vastgestelde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.

Zoals in paragraaf 2.3.1 is aangegeven, zijn de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap: gradiënt van Veluwe naar Randmeer, karakteristieke veenontginningen met strokenverkaveling. De smalle dekzandrug bij Oostendorp en Oosterwolde heeft echter een onregelmatige en kleinschalige blokverkaveling met grasland en bouwland in combinatie met omliggend veenontginnings- en kleigebied.

In het plangebied zijn veel van deze kernkwaliteiten niet meer herkenbaar. De karakteristieke elementen bij het plangebied zijn het bebouwingslint, het beplantingspatroon en de maat en schaal van de boerderijen met bijbehorende percelen, het slingerende karakter van de weg en het afwisselende beeld dat ontstaan is door de clustering van agrarische percelen op enkele plekken langs de Oostendorperstraatweg.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de karakteristieken van het plangebied en de omgeving. In de paragrafen 2.3.1 en 4.5 is hier nader op ingegaan.

Met de voorgenomen ontwikkeling blijven de bestaande kernkwaliteiten van het waardevol landschap gehandhaafd en deze worden benadrukt. De bebouwing is qua aard en schaal passend in de omgeving, het contrast van dit gebied met de naastgelegen gebieden blijft in stand en blijft door de opgenomen zichtlijnen en invulling van de Oostendorperstraatweg ook zichtbaar.

Bij de planvorming wordt de ruimtelijke karakteristiek van de Oostendorperstraatweg gehandhaafd. De strook aan de oostkant van het plangebied (aansluitend aan de Oostendorperstraatweg) is niet bedoeld voor de bouw van woningen. In deze strook wordt een groen overgangsgebied gerealiseerd. Het bouwvlak voor de woningen is op ruime afstand van de Oostendorperstraatweg gelegd. Hiermee wordt ook ingezet op een passende overgang naar het open landschap van het buitengebied.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt recht gedaan aan de kernkwaliteiten van het landschap. Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de provinciale verordening.

2.3.3 Regionale structuurvisie

De Regio Noord-Veluwe heeft in de Regionale structuurvisie Noord-Veluwe - ten behoeve van de streekplanuitwerking - zoekzones aangegeven voor stedelijke functies en landschappelijke versterking voor de periode 2005-2015.

Als hoofddoelstelling heeft de regio in de visie aangegeven 'zorg te dragen voor leefbare gemeenschappen in een hoogwaardige omgeving, waarbij natuur en landschap en leefbaarheid vanuit wederzijds respect met elkaar in evenwicht zijn'. Het ligt voor de hand om de zoekzones aansluitend aan bestaand bebouwd gebied te situeren dan wel in het multifunctionele gebied.

Tevens zijn sturingswensen opgesteld die - met het oog op het willen bereiken van de doelstelling - de komende jaren veel aandacht zullen vragen. Eén daarvan is de wens om tot oplossing te komen van het spanningsveld op de woningmarkt, zodat er ruimte is voor met name jongeren en ouderen.

Enige criteria voor het opstellen van de zoekzones verstedelijking waren:

  • Zoekzones voor stedelijke functies zijn alleen aan de orde voor uitbreidingslocaties buiten bestaand bebouwd gebied.
  • Op de beleidskaart (ruimtelijke structuur) is het bestaand bebouwd gebied aangegeven per 01-01-2000. Voor het deel van het programma voor stedelijke functies dat sinds 01-01-2000 is gerealiseerd (of waarin planologisch is voorzien) en het te realiseren programma voor de periode van 2005-2015 buiten bestaand bebouwd gebied wordt in de zoekzones voorzien in uitbreidingsruimte.
  • Tot het moment van vaststelling van de zoekzones als streekplanuitwerking moeten afzonderlijke gemeenten beschikken over locatievisies waaruit de noodzaak blijkt om in de vorm van uitbreiding het programma voor wonen en/of werken te realiseren (De daarvoor opgestelde 'Visie Wonen en Werken', waarin het plangebied Vossenakker als uitbreidingslocatie is opgenomen, is op 28 september 2006 door de raad vastgesteld. Inmiddels is de 'Visie Wonen en Werken' vervangen door de 'Structuurvisie gemeente Elburg 2030').
  • Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de in de regio samenwerkende gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve behoefte zoals vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP).

Gedeputeerde Staten hebben (zoals vermeld) op 12 december 2006 de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' vastgesteld. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart bij deze streekplanuitwerking opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1_0001.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart behorend bij de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking'

Op de kaart is het plangebied opgenomen als 'Zoekzone wonen'. De ontwikkeling past hiermee binnen het beleid van de provincie.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie gemeente Elburg 2030

De gemeenteraad heeft op 24 september 2012 ingestemd met de Structuurvisie gemeente Elburg 2030. Deze structuurvisie vervangt de daarvoor geldende Visie Wonen en Werken.

De gemeente Elburg wil met de realisatie van enkele uitbreidingswijken, waaronder Vossenakker, een invulling geven aan de gemeentelijke woningbehoefte. Nieuwe grote uitbreidingen zijn naast deze al bekende locaties niet aan de orde. Wel worden er zorgvuldig ingepaste kleinschalige projecten tot stand gebracht door inbreiding, herstructurering en via verkleuring van werklocaties naar woonfuncties.

Op de structuurvisiekaart maakt het plangebied uit van het gebied Vossenakker en is aangegeven als 'nieuwbouwlocatie wonen'. Vossenakker is de uitbreiding die ten oosten van de Oostelijke Rondweg, tussen Broeklanden en de begraafplaats, is gesitueerd. In Vossenakker wordt een mix van goedkope woningen en duurdere woningen gebouwd. Inmiddels is al een deel van deze woningen gebouwd. Belangrijk bij de ontwikkeling van Vossenakker is de overgang naar het landschap ten oosten van de locatie en de aanknoping aan de overige wijken van Elburg. Daarbij moet er voldoende aandacht zijn voor de oversteekbaarheid en het voorkomen van de barrièrewerking van de Oostelijke Rondweg.

In de paragrafen 2.3.1 en 4.5 is aangegeven op welke wijze bij Vossenakker Noord rekening is gehouden met de overgang naar het landschap ten oosten van het plangebied. Hiermee worden de karakteristieken van de omgeving behouden.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Achterweg. Dit is een verbinding tussen de Oostendorperstraatweg en de Oostelijke Rondweg. Voor het langzaam verkeer is er bij de Oostelijke Rondweg een oversteekplaats, waardoor er vanuit het plangebied een aansluiting is op het gebied ten westen van de Oostelijke Rondweg.

Gelijk als in de Visie Wonen en Werken, is in de structuurvisie aangegeven dat de locatie Vossenakker Noord geschikt wordt gemaakt voor de bouw van 30 woningen. Eén en ander overeenkomstig het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3).

2.4.2 Woonbeleid

De gemeente Elburg heeft in haar Woonvisie 2008-2012 het gemeentelijk woonbeleid beschreven voor de genoemde periode. Op dit moment wordt dit beleid geactualiseerd door het opstellen van een regionale woonvisie. De Woonvisie 2008-2012 blijft echter van kracht zolang de regionale woonvisie nog niet is vastgesteld. Het beleid is uitgewerkt in drie beleidsdoelen, die op hun beurt zijn uitgewerkt in thema's. Per thema wordt vermeld wat het doel is van de gemeente en hoe zij dit doel wil bereiken.

De volgende beleidsdoelen zijn geformuleerd:

  • 1. Het vergroten van keuzevrijheid en een gevarieerd woningaanbod.
  • 2. Het bieden van gevarieerde en veilige woonmilieu's.
  • 3. Het versterken van een duurzame woon- en leefomgeving.

Dit beleid richt zich op het vergroten van de verscheidenheid aan woningtypen (qua omvang en prijs). Daarnaast worden verschillende woonmilieus nagestreefd, waarbij gelet wordt op de levensloopbestendigheid, leefbaarheid en veiligheid. Duurzaamheid van de leefomgeving moet er daarnaast voor zorgen dat er in de toekomst nog steeds sprake is van een waardevolle leefomgeving.

Op 1 januari 2010 is het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie Gelderland in werking getreden. Op grond van de woningbehoeftecijfers is bepaald dat in de gemeente Elburg maximaal 810 woningen mogen worden gebouwd in de periode 2010 - 2019. Van deze 810 woningen moet 45% in de goedkope (huur en koop) sector worden gerealiseerd. De voorliggende ontwikkeling is met 30 woningen opgenomen in de lijst met projecten die na 2019 gerealiseerd gaan worden (binnen de planperiode van het bestemmingsplan).

2.4.3 Geurverordening gemeente Elburg

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2008, waarbij de goedkeuring van dit plandeel van het bestemmingsplan 'Vossenakker' is vernietigd, heeft de gemeente een geurverordening opgesteld.

Op grond van de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 14 december 2009 de Geurverordening met gebiedsvisie door de raad vastgesteld. Het betreft een besluit om de ontwikkeling van woningbouw/bedrijven nabij bestaande agrarische bedrijven mogelijk te maken. Ook de onderhavige locatie is daarin opgenomen. De verordening is van kracht. Gekozen is voor optie 3 op grond waarvan slechts een relatief gering deel moet worden uitgesloten voor woningbouw.

De deelgebieden waarop dit artikel betrekking heeft zijn weergegeven op de kaart met een blauw tekstvak. Deze deelgebieden omvatten nieuwbouwplannen in de gemeente Elburg.

Met een gemeentelijke verordening kan op basis van artikel 6 Wgv worden afgeweken van de norm in artikel 3, eerste lid onder a Wgv voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 3,0 ouE/m3 (odour units per kubieke meter lucht). De geurnorm in de verordening is voor Vossenakker gewijzigd van 3,0 ouE/m3 in 6,5 ouE/m3.

Daarnaast kan met een gemeentelijke verordening op basis van artikel 6 Wgv worden afgeweken van de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wgv voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom (100 meter).

De afstand die moet worden aangehouden tussen geurgevoelige objecten binnen een bebouwde kom en een dierenverblijf waarin dieren worden gehouden waarvoor geen emissiefactor is middels de verordening aangepast van 100 naar 50 meter. Deze aanpassing van de afstandseis past binnen de wettelijke bandbreedte. Verder blijkt uit de praktijk dat ook op een afstand van minimaal 50 meter de geursituatie acceptabel is.

Op de volgende afbeelding is de situatie voor het plangebied in beeld gebracht. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart behorend bij de geurverordening

2.4.4 Bestemmingsplan Vossenakker

Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Vossenakker in Elburg (Oostendorp), waarvoor op 25 juni 2007 door de gemeenteraad van Elburg bestemmingsplan 'Vossenakker' is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 27 november 2007 door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd.

Voor het noordelijk gelegen plandeel met de bestemming 'Wonen - Uit te werken', is de goedkeuring door Raad van State vernietigd op woensdag 24 december 2008 (Uitspraak: 200800490/1). Dit betreft het plandeel waarvoor dit bestemmingsplan 'Vossenakker Noord' is opgesteld. Het bestemmingsplan 'Vossenakker' uit 2007 geldt daarom niet voor het plangebied.

Basis voor dit bestemmingsplan is nog steeds de 'Stedenbouwkundige Visie Vossenakker', die op 29 september 2005 door de raad is vastgesteld. Met deze Visie wordt inzicht gegeven in kwalitatieve en kwantitatieve aspecten voor het plangebied, zoals belevingskwaliteit, inpassing in de bestaande omgeving, ontsluiting, interactie tussen de woonwijk en de school, milieueisen en dergelijke. Daarnaast zijn er stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld, die als toetsingskader hebben gediend voor het bouwplan voor de VMBO-school en als kader dienen voor de verdere inrichting van de woonwijk.

De noordelijke gelegen woonwijk zal via de Oostendorperstraatweg (ten zuiden van de Algemene begraafplaats) worden ontsloten. De nieuwbouw is geprojecteerd in het middengebied om de oorspronkelijke sfeer aan de (doorgaande) Oostendorperstraatweg zoveel als mogelijk te handhaven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden.

De belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

De gemeente dient de ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Monumentenwet 1988

Met de Wamz is ook de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten. In de wet wordt tevens de aanwijzing van archeologische monumenten geregeld. De wet bepaald daarnaast dat archeologisch waardevolle terreinen op een herkenbare manier in het plan worden vastgelegd.

In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Ook bevinden zich er geen gemeentelijke monumenten.

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkelingen en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Inventariserend veldonderzoek archeologie

In het kader van het bestemmingsplan 'Vossenakker' (vastgesteld in 2007) is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Arcadis, Inventariserend veldonderzoek archeologie Elburg Vossenakker, mei 2005). Ook het voorliggende plangebied is in dit onderzoek meegenomen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Uit dit onderzoek zijn drie gebieden naar voren gekomen die nader onderzocht moesten worden. Eén van deze gebieden valt binnen het voorliggende plangebied en is weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede aanbevelingsgebieden

Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Op basis van de conclusies uit het rapport van 2005, is voor het voorliggende plangebied een aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, Archeologisch proefsleuvenonderzoek Oostendorperstraatweg (ong.) te Elburg, van 16 september 2013). In Bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.

Het doel van het proefsleuvenonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische, zoals vermeld in het bureau- en boordonderzoek. Het gaat om gebied- of vindplaatsgericht onderzoek. Het proefsleuvenonderzoek heeft plaatsgevonden door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie is verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.

Resultaten Proefsleuvenonderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op een dekzandrug, waarin oorspronkelijk een podzolgrond tot ontwikkeling is gekomen. De top van het natuurlijke bodemprofiel is opgenomen in het humeuze dek.

In de proefsleuven zijn een greppel, twee paalkuilen en vier kuilen aangetroffen. Op basis van de kleur, begrenzing van de vulling en het vondstmateriaal zijn deze sporen in de 19e-20e eeuw geplaatst.

Aan de hand van het aardewerk kan gesteld worden dat het terrein in de loop van de tweede helft van de 19e eeuw als akkerland in gebruik is genomen. Hierbij is aardewerk herhaaldelijk verploegd. Ondanks het geringe aantal vondsten en de daarmee samenhangende beperkte informatiewaarde kunnen de vondsten worden gerelateerd aan activiteiten op de onderzoekslocatie. Op basis daarvan is geconcludeerd dat het plangebied vanaf de 19e - 20e in gebruik is geweest als akker/bouwland.

Selectieadvies

Tijdens het onderzoek is er geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen. Geadviseerd is om geen verder onderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

3.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In 2005 is al een natuurtoets uitgevoerd voor Vossenakker door EcoGroen Advies. De uitkomsten van dat onderzoek zijn gebruikt voor de beschrijving van de gebiedsbescherming. Het onderzoek is in 2010 geactualiseerd voor wat betreft de aanwezige flora- en fauna in het plangebied (EcoGroen Advies, Actualisatie Flora- en faunaonderzoek Vossenakker, Elburg, van 8 november 2010). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Hieronder zijn de conclusies van de onderzoeken beknopt weergegeven.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Habitatrichtlijngebied ‘Veluwemeer en Wolderwijd’

Het plangebied ligt op een afstand van circa 2.300 meter van habitatrichtlijngebied (Natura 2000) ‘Veluwemeer en Wolderwijd’. Gezien de kwalificerende soorten en habitats voor dit gebied - twee zoetwaterhabitats, drie vissoorten en de Meervleermuis – zijn door realisatie van het ruimtelijke ingrepen geen significante effecten te verwachten op dit habitatrichtlijngebied. Genoemde soorten en habitats zijn allen afhankelijk van oppervlaktewater. Door de grote afstand en het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied zelf of de directe nabijheid daarvan is een externe werking uitgesloten.

Habitatrichtlijngebied ‘Veluwe' (tevens EHS)

Het plangebied ligt eveneens op een afstand van ruim 4 kilometer van habitatrichtlijngebied ‘Veluwe’, dat zich kwalificeert voor bostypen, natte/ droge heide en een aantal diersoorten. Door de barrièrewerking van de A28 en in mindere mate de spoorlijn Zwolle- Amersfoort zullen de kwalificerende soorten geen binding hebben met het plangebied. Mede ook vanwege de grote afstand wordt daarom geen externe werking verondersteld.

Vogelrichtlijngebied ‘Drontermeer’ en ‘Veluwemeer' (tevens EHS)

De aan te leggen woningen liggen op een afstand van circa 2.350 meter afstand van vogelrichtlijngebieden ‘Drontermeer’ en ‘Veluwemeer’.

Het ‘Drontermeer’ kwalificeert zich voor de overwinterende vogelsoort Kleine zwaan. Pijlstaart, Meerkoet, Tafeleend en Kleine zwaan zijn de kwalificerende soorten voor vogelrichtlijngebied ‘Veluwemeer’. De kwalificerende soorten Meerkoet, Pijlstaart en Tafeleend gebruiken vogelrichtlijngebied ‘Veluwemeer’ louter om te foerageren en te rusten. Zij zijn daarmee volkomen aan het gebied zelf gebonden. Significante effecten op deze soorten als gevolg van de realisatie van Vossenakker zijn zodoende niet te verwachten. Ook voor Kleine zwaan worden geen significante effecten verondersteld omdat het plangebied en de directe omgeving vanwege het besloten karakter ongeschikt is voor de soort. Als gevolg van de plannen vindt daarom geen aantasting plaats van leefgebied van genoemde vogelsoorten en zijn geen negatieve effecten te verwachten op vogelrichtlijngebieden ‘Veluwemeer’ en ‘Drontermeer’. Van externe werking is zodoende geen sprake.

Vogelrichtlijngebied ‘Veluwe'

De geplande woningen/VMBO-school liggen op een afstand van circa 2.100 meter van vogelrichtlijngebied ‘Veluwe’. Kwalificerende soorten voor dit gebied zijn Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Grauwe klauwier, Nachtzwaluw, Duinpieper en IJsvogel. Al deze soorten zijn gebonden aan zeer specifieke habitats die niet in of in de directe omgeving van het plangebied zelf voorkomen. Een externe werking is daarmee uitgesloten.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Aangetroffen en te verwachten soorten (onderzoek 2010):

  • In het onderzoeksgebied zijn geen beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of te verwachten. Net buiten het plangebied is de middelhoog beschermde Steenanjer (FFW tabel 2) aangetroffen. Aangezien de groeiplaats niet van wilde herkomst is geldt de bescherming hier echter niet.
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van diverse algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetroffen en te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde zoogdieren en vleermuizen in het bijzonder zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Er is geen schade aan vliegroutes of onmisbaar foerageergebied aan de orde.
  • In het plangebied zelf zijn geen broedplaatsen aanwezig van jaarrond beschermde soorten. Op erven langs de randen broedt Huismus. Er is aan deze soort geen schade te verwachten. Op een nabijgelegen erf komen Kerkuilen voor. Het gaat hier om een roestplaats, die niet in het geding is. Ook blijft er ruim voldoende foerageergebied voor Kerkuilen over. Op een ander erf op korte afstand van het plangebied broedt hoogstwaarschijnlijk een paar Steenuilen. Uit beoordeling van aanwezige biotopen is gebleken dat het plangebied geen onmisbaar foerageergebied voor de Steenuilen van voornoemd erf is, maar dat het in principe zeer geschikt is.
  • In de tuinen van de erven langs de rand van het plangebied zijn algemene broedvogels als Merel, Winterkoning, Pimpelmees, Houtduif en Spreeuw. Behalve deze soorten zijn ook broedvogels te verwachten als Koolmees, Groenling, Zwartkop en Heggenmus. Er worden in het te bebouwen gebied geen broedende vogels verwacht.
  • Zeer beperkt is overwintering van enkele laag beschermde amfibieënsoorten te verwachten aan de buitenranden van het plangebied. Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden en vissen aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen hiervoor ontbreken.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

3.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Zowel de Oostelijke Rondweg als de Oostendorperstraatweg zijn gezoneerde wegen. Aangezien het uitgangspunt is dat er een aantrekkelijk beeld vanaf de Oostelijke Rondweg gecreëerd moet worden, is er voor gekozen om geen geluidsbeperkende maatregelen zoals een geluidswal aan te leggen.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (ARCADIS, Bestemmingsplan Vossenakker Noord geluidonderzoek - actualisatie 2014, van 14 maart 2014). Het onderzoek is in Bijlage 5 opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Oostelijke Rondweg en de Oostendorperstraatweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt voor een deel van het plangebied. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 54 dB vanwege de Oostelijke Rondweg en Oostendorperstraatweg. De maximaal toegestane waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Vanwege de geluidsbelasting van de Horstkamp wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zijn de effecten en toepasbaarheid van maatregelen onderzocht.

Uit het onderzoek naar maatregelen volgt dat maatregelen niet voldoende toepasbaar zijn. De maximale reductie bedraagt 5 dB voor de Oostendorperstraatweg waarmee net niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. De maximale reductie voor de Oostelijke Rondweg bedraagt 1 dB wat niet voldoende is om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Het toepassen van een stiller asfalttype is in het kader van onderliggend plan als financieel niet wenselijk beoordeeld.

Omdat het niet mogelijk is ter plaatse van alle geprojecteerde bestemmingen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd. Bij de vergunningaanvraag zal tevens moeten worden aangetoond dat de grenswaarde voor het binnenniveau niet wordt overschreden. Een overzicht van de aan te vragen hogere waarden, is opgenomen in paragraaf 4.2 van het onderzoek.

3.5 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit voor Vossenakker te kunnen vastleggen, is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht (Arcadis, Verkennend bodemonderzoek 'Vossenakker' te Elburg). In Bijlage 6 is dit onderzoek opgenomen. De conclusies uit dit onderzoek, die betrekking hebben op het voor dit plan betreffende plangebied zijn hieronder verkort weergeven.

Door de gemeente Elburg is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het terrein voor het merendeel in gebruik is geweest als agrarische percelen. Er zijn hierbij geen aanwijzingen die duiden op een mogelijke verontreiniging in de bodem. Het terrein is daarom als 'grootschalig onverdacht' beschouwd.

Uit de resultaten van het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

  • In de bovengrond komt zeer plaatselijk een licht verhoogd gehalte EOX voor. Dit kan worden veroorzaakt door (resten van) bestrijdingsmiddelen. Of dit het geval is, kan slechts worden aangegeven na aanvullend laboratoriumonderzoek. Hierbij wordt opgemerkt dat gehalten EOX in deze orde van grootte frequent worden aangetroffen op onverdachte locaties. Slechts zelden wijzen aanvullende analyses op gechloreerde koolwaterstoffen uit dat deze stoffen inderdaad in verhoogde concentraties voorkomen.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen. In eerste instantie was sprake van matig verhoogde zinkgehaIten. De gehalten konden na herbemonstering niet worden gereproduceerd. Deze stoffen worden vaker in dergelijke gehalten aangetroffen en zijn waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. De gevonden gehalten vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen bouwplannen.
  • Vanwege het aantreffen van de licht verhoogde gehalten dient de hypothese 'onverdacht' formeel te worden verworpen.

Voor het gehele onderzochte gebied geldt dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de geplande ontwikkeling van het plangebied.

3.6 Water

3.6.1 Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf is een wateradvies aangevraagd bij het waterschap. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

3.6.2 Waterrelevant Beleid

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.

3.6.3 Watertoetsproces

De 'Stedenbouwkundige visie Vossenakker' is op 24 maart 2005 aan het waterschap gezonden. In het kader van de watertoets is destijds ten aanzien van de stedenbouwkundige visie Vossenakker een wateradvies gevraagd aan het waterschap. Op 15 april 2005 heeft het waterschap aangegeven in te kunnen stemmen met de waterhuishoudkundige inrichting zoals die is voorgesteld in de stedenbouwkundige visie.

Het waterschap heeft hierover het volgende opgemerkt:

"Allereerst zijn wij er zeer content mee dat onlangs in het kader van de watertoets overleggen van start zijn gegaan om water ook in het voorontwerpbestemmingsplan gewogen mee te kunnen nemen. Op pagina 5 staat weergegeven dat hemelwater afgekoppeld (of uiteindelijk niet aangekoppeld) zal worden. Hiervoor spreken wij onze waardering uit. Wel wijzen wij u er op dat het infiltreren van het water de voorkeur heeft boven het afvoeren van dit water op de watergang. Het gebied leent zich hier hoogst waarschijnlijk prima voor. Een nader onderzoek zal hier uitsluitsel over geven. De lozingsnorm in dit gebied is 0,1 l/s/ha. Mocht u onverhoopt toch kiezen niet te infiltreren dan zal een voorziening aangelegd dienen te worden waardoor de afvoer op de watergang vertraagd wordt. Ditzelfde geldt voor de opmerkingen over dit onderwerp op pagina 11. Wellicht wat vroeg voor dit stadium wijzen wij u alvast op het aspect waterkwaliteit. Het gebruik van niet-uitlogende materialen en onderhoudsarm inrichten - zodat gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet nodig zijn - voorkomen toekomstige verontreinigingen van het (grond)water. Mocht u afwijken van bovenstaand wateradvies, dan zien wij uw definitieve keuzes met betrekking tot water graag terug."

Ten behoeve van het totale plangebied Vossenakker zijn een bodemkundig, hydrologisch onderzoek en waterstructuurplan opgesteld (Arcadis, 'Vossenakker' te Elburg, bodemkundig, hydrologisch onderzoek en waterstructuurplan, van 26 oktober 2005). Het onderzoek en waterstructuurplan zijn als Bijlage 7 bij deze toelichting toegevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat er - gespiegeld aan de aangetroffen maaiveldhoogten - nergens maatregelen nodig zijn om de ontwatering te verbeteren. Gedurende het gehele jaar zijn er voldoende infiltratiemogelijkheden om het hemelwater op te vangen. In beginsel is het dan ook niet nodig om een retentievoorziening aan te leggen.

Langs de Oostelijke Rondweg wordt een hoogwaardige groenzone nagestreefd. Vanuit het oogpunt van duurzaam stedelijk waterbeheer moeten volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' piekbelastingen op ontvangende oppervlaktewateren worden voorkomen. Om het hemelwater uit het gebied niet direct wordt afgevoerd, zal in deze zone een infiltratievoorziening worden gerealiseerd in de (waarschijnlijke) vorm van een wadi met een noodoverloop op de vijvers in het aangrenzende woongebied De Pal.

Uit Bijlage 7 blijkt dat voor Vossenakker in zijn geheel sprake is van een verhard oppervlak van 6,7 hectare; namelijk voor het noordelijk gebied (woongebied en schoollocatie) 2,8 hectare en het zuidelijk gebied 3,9 hectare. Het voorliggende bestemmingsplan betreft overigens alleen de woningen in het noordelijk gebied. In de volgende tabel is de retentie nader weergegeven.

Gebied   Verhard oppervlak   36 mm berging   Aangelegd (indicatief) (Arcadis)   Aangelegd (bodem)   Talud   Totaal m3 bij 0,5 m1 peil  
Noord   2,8 ha   1.008 m3   2.310 m3   1.800 m2 
Lengte 120 m1  
1:2   960 m3  
Zuid   3,9 ha   1.404 m3   1.270 m3   1.950 m2 
Lengte 160 m1
1.500 m2
Lengte 140 m1  
1:4   Circa 2.000 m3  
             
Totaal   6,7 ha   2.412 m3   3.580 m3       2.960 m3  

Gezien het voorgaande is er ruim voldoende berging aangelegd binnen het plan om te voldoen aan het huidige beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Voor de afvoer van het van verhard terrein afkomstige hemelwater is de aanleg van een riool noodzakelijk. Er is hiervoor inmiddels een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het hemelwaterriool kan afvoeren op de aan te leggen infiltratievoorziening langs de Oostelijke Rondweg. Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige schets is rekening gehouden met de aanwezigheid van een duiker aan de oostzijde van de Oostelijke Rondweg. De totale infiltratievoorziening is 3.580 m3 met een oppervlakte van 0,75 hectare.

Voor het ontwerp van de hemel- en afvalwaterafvoer zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd.
  • Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hemelwater afkomstig van daken en wegen/terreinen.
  • Het hemelwater wordt ondergronds opgevangen in een hemelwaterriolering (IT-riolering, zie hierna) en getransporteerd naar een infiltratievoorziening in de westelijke randzone.
  • Het huishoudelijk afvalwater wordt door middel van een gemaal afgevoerd naar het bestaande gemengde stelsel onder de Veldbloemlaan van de woonkern Elburg.

Bij brief van 21 juli 2011 heeft het waterschap in de vooroverlegreactie aangegeven geen aanvullende op- of aanmerkingen te hebben.

Op onderstaande afbeelding is de indicatieve ligging van het rioolstelsel en de infiltratievoorziening weergegeven. In Bijlage 7 is een gedetailleerdere afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPVOSAKKERND2013-VST1_0004.jpg"

Afbeelding: Waterstructuurplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De samenvatting en resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 8.

De beantwoording van de vragen leidde tot de conclusie dat de zogenoemde 'normale procedure' van toepassing is. Omdat er meer dan 2.500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd, is het realiseren van waterberging een agendapunt. In deze situatie wordt waterberging gerealiseerd. In het voorgaande is hier reeds nader op ingegaan. Binnen het plan is er ruim voldoende berging aangelegd om te voldoen aan het huidige beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Met de mail van 19 november 2013 (opgenomen als onderdeel van Bijlage 11) is dat ook door het waterschap bevestigd.

3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. 

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' en de 'Wet geurhinder en veehouderij / Besluit landbouw milieubeheer', Activiteitenbesluit en de gemeentelijke geurverordening gebruikt.

Begraafplaats

Ten noorden van het plangebied ligt de begraafplaats. Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' heeft een begraafplaats een richtafstand van 10 meter. Het bouwvlak van de voorgenomen woningen ligt op meer dan 10 meter van de begraafplaats.

School

Ten zuiden van het plangebied is de school gesitueerd. De school heeft een richtafstand van 30 meter op basis van de publicatie. De afstand tussen de school met het bijbehorende bouwvlak en de voorgenomen woningen is meer dan 30 meter.

Oostendorperstaatweg 22a

Aan de Oostendorperstraatweg 22a is een accommodatie voor een kleinschalige wellness met vergader- en overnachtingsfaciliteiten toegestaan. De maximale richtafstand van deze activiteiten is 50 meter. Overigens, de activiteiten op deze locatie zullen met name plaatsvinden in de gebouwen. Het plangebied ligt op meer dan 50 meter van deze locatie.

Agrarische bedrijven

In paragraaf 2.4.3 is nader ingegaan op de ligging van agrarische bedrijven ten opzichte van het plangebied. Op basis van de geurverordening zijn de afstanden van 100 meter naar 50 meter teruggebracht. Gelet op de zoneringen van nabijgelegen agrarische bedrijven, is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk.

Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Nabij het plangebied ligt één risicobron, te weten de Oostelijke Rondweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe is hiervoor een advies opgesteld (Omgevingsdienst Noord-Veluwe, Advies externe veiligheid, van 6 augustus 2013). Het advies is toegevoegd in Bijlage 9. Het advies is in de hierna volgende tekst verwerkt.

In het kader van het bestemmingsplan 'Vossenakker' is destijds ook reeds nadere aandacht besteed aan de Oostelijke Rondweg in relatie tot externe veiligheid. De gegevens hiervan zijn opgenomen in Bijlage 10. Bij het advies is gebruik gemaakt van deze gegevens.

De Oostelijke Rondweg fungeert onder meer als ontsluitingsweg voor bedrijventerrein Kruismaten. Voor de risicobron Oostelijke Rondweg is de 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing.

Ten zuiden van Vossenakker ligt bedrijventerrein Broeklanden. Het merendeel van de verkeersbewegingen van het bedrijventerrein Broeklanden is gericht op de Eperweg en de Zuiderzeestraatweg en niet op de Oostelijke Rondweg in noordelijke richting.

Plaatsgebonden risico

Uit de al eerder door de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) uitgevoerde berekening blijkt dat er voor deze weg geen PR 10-6 contour aanwezig is. Zie hiervoor Bijlage 10.

Groepsrisico

Omdat in het plangebied sprake is van bouwen van kwetsbare en verminderd kwetsbare objecten binnen de zonering, is hieronder een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Aanwezige en te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied

Ten opzichte van de bestaande situatie komen er 30 woningen bij.

Invloed van het plan op het groepsrisico

Er is sprake van een toename van het aantal personen en daardoor ook een toename van het groepsrisico. Uitgaande van de eerder uitgevoerde groepsrisico berekening (waaruit blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie zeer klein is) en de kleine toename van het aantal personen ten opzichte van de totale bevolkingsdichtheid, is het zeer aannemelijk dat de toename van het aantal personen niet zal leiden tot een groepsrisico groter dan de oriëntatiewaarde of een toename van meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Bronmaatregelen aan de weg liggen buiten de invloedssfeer van dit bestemmingsplan. Er is al aannemelijk gemaakt dat het groepsrisico als gevolg van de risicobron binnen het plangebied en de omgeving daarvan beperkt is en blijft. Ingrijpende maatregelen zijn om deze reden niet noodzakelijk.

Andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling

Aangezien het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, is dit verder niet van toepassing.

Bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Hulpverleningsdiensten kunnen de omvang van een ramp beperken door bijvoorbeeld gerichte alarmering en evacuatie en door het bieden van snelle en adequate hulpverlening.

De mogelijkheden tot bestrijding van een ramp of het beperken van de omvang van een ramp, zijn aan de bronkant een verantwoordelijkheid van de vervoerders van gevaarlijke stoffen en de beheerders van weg.

Zelfredzaamheid

Goede en logische vluchtroutes zijn een essentiële voorwaarde voor de zelfredzaamheid. De aanwezige infrastructuur biedt in voldoende mate de mogelijkheid om in het geval van een calamiteit het gebied te kunnen ontvluchten. Geadviseerd wordt om de huidige infrastructuur te handhaven.

Het plan voorziet niet in realisatie van functies voor grote groepen personen die niet of in mindere mate zelfredzaam zijn.

Conclusie

In het kader van het aspect externe veiligheid levert het realiseren van de 30 woningen voor het voorliggende bestemmingsplan geen problemen op. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde.

3.10 Besluit milieueffectrapportage

Algemeen

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'm.e.r.-plichtige activiteiten' waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en 'm.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten' waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Een uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen op de D-lijst onder D.11.2. Voor woningen geldt dat een m.e.r.-beoordeling nodig is, indien de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met meer dan 2.000 woningen. De voorgenomen ontwikkeling valt hier niet onder. De ontwikkeling betreft 30 woningen.

De drempelwaarden zijn indicatief. Daarom moet vervolgens worden gekeken naar de kenmerken van de ontwikkeling, de plaats van de ontwikkeling en de kenmerken van mogelijke effecten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden, zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(-beoordeling) verplicht is.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 3.3. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een kans op een (significant) negatief effect op de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden. Er is geen passende beoordeling nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Naar aanleiding van het gestelde hierboven moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van de aspecten die in de voorgaande paragrafen al aan de orde zijn geweest, voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Archeologie, cultuurhistorie en landschap

In paragraaf 3.2 is ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Deze aspecten leiden niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling. Tevens ligt het plangebied niet in een Belvedere-gebied.

Het plangebied ligt wel binnen het Nationaal Landschap en een waardevol landschap. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt recht gedaan aan de kernkwaliteiten van het landschap. In de paragrafen 2.3.1 en 4.5 is nader ingegaan op de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling rekening is gehouden met de karakteristieken van het plangebied en de omgeving.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Ecologie

In paragraaf 3.3 is nader ingegaan op het aspect ecologie. In het kader van dit bestemmingsplan is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied ligt niet nabij gevoelige gebieden. In de paragraaf wordt ook de relatie met de Flora- en faunawet vermeld. Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Geluid

In paragraaf 3.4 wordt met betrekking tot geluid geconcludeerd dat het niet mogelijk is ter plaatse van alle geprojecteerde bestemmingen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde in verband met het wegverkeerslawaai. Daarom zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd. Het binnenniveau voor de te bouwen woningen mag niet worden overschreden. Bij de aanvraag voor de vergunning zal dat worden aangetoond.

Het railverkeer en het industrielawaai zijn niet aan de orde omdat deze bronnen niet in of bij het plangebied aanwezig zijn.

Als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan, zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Bodem

In paragraaf 3.5 is het aspect bodem aan de orde gekomen. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is nader onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Voor het plangebied geldt dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Er zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Water

Voor wat betreft het aspect water is in paragraaf 3.6 aangegeven op welke manier bij de voorgenomen ontwikkeling wordt omgegaan met water. Hiervoor zijn een bodemkundig, hydrologisch onderzoek en waterstructuurplan opgesteld.

Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en/of een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor water zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit is in paragraaf 3.7 aan bod gekomen.

Hieruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Milieuzoneringen

In paragraaf 3.8 is nader ingegaan op de milieuzoneringen van activiteiten in de omgeving. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de milieuzoneringen van deze activiteiten.

Als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Externe veiligheid

Er zijn geen externe veiligheidsrisico's die de realisatie van het bedrijventerrein via dit bestemmingsplan belemmeren. In paragraaf 3.9 is dit nader uitgewerkt. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot ander nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Inleiding

In het bestemmingsplan 'Vossenakker 2007' was, voor het hele plangebied sprake van een bestemming wonen uit te werken, met uitzondering van de reeds bestaande woningen. Voor het noordelijk deel is het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen vernietigd. De reden hiervoor was een nabijgelegen agrarisch bedrijf, dat vanwege het ontbreken van een gemeentelijke geurverordening, getoetst moest worden aan de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) en daarmee belemmerd werd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. In 2009 is er alsnog een geurverordening vastgesteld, waardoor het bouwen van woningen mogelijk wordt, zonder belemmerend te zijn voor aanwezige bedrijven.

4.2 Beschrijving stedenbouwkundig plan

Dit plan vertoont grote overeenkomsten met het bestemmingsplan uit 2007. Zo is er ook in dit plan sprake van een bestemming 'Wonen - Uit te werken'. De flexibiliteit in het plan is hiermee optimaal ten opzichte van een 'vaste' woonbestemming waarin alle regels en de precieze plekken voor de woningen al zijn vastgelegd. Ten behoeve van de flexibiliteit met betrekking tot de invulling, is dit een logische aanpak.

Omdat het bestemmingplan ook rechtszekerheid moet bieden en er een zekere homogeniteit met de rest van Vossenakker gewenst is, zijn er aan de uitwerking ook regels verbonden. Zo is er onder meer sprake van bouwhoogtebepalingen, die als het plan uitgewerkt wordt, overgenomen dienen te worden.

De uiteindelijke verkaveling en de ontsluiting van de kavels en het groen zal middels een te zijner tijd op te stellen uitwerkingsplan in beeld worden gebracht. Bij de invulling van het uitwerkingsplan moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten zoals opgenomen in de verbeelding en de regels van het moederplan. Een dergelijk uitwerkingsplan zal de daarvoor aangegeven procedure doorlopen alvorens deze kan worden vastgesteld.

4.3 Wonen

Op de locatie wordt de bouw van 30 woningen mogelijk gemaakt in het 'duurdere' segment (vrijstaand en tweekappers). Uitgegaan kan worden van zowel projectmatige bouw als van de verkoop van kavels ten behoeve van particulier opdrachtgeverschap, of een combinatie daarvan. De woningen moeten worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

4.4 Verkeer/ Parkeernorm

Verkeer

Bij de verkeersverbinding ten zuiden van de begraafplaats is rekening gehouden met het bestemmingsplan 'Elburg - Horstkamp en De Dijkjes' in verband met de vereiste digitale aansluiting van de plannen. De bestaande aansluiting op de Oostelijke Rondweg blijft als langzaam verkeersverbinding in tact. Een deel van het vervolg van die weg, vanaf de oostzijde, moet worden verbreed om ook de laatste woningen aan de westzijde te kunnen ontsluiten. De woonwijk wordt ontsloten ter hoogte van de functieaanduiding 'ontsluiting'.

Bij de aansluiting van de verkeersbestemming met de Oostendorperstraatweg wordt er in voorzien dat er een mogelijkheid is om voor zowel dit plan als het plan Horstkamp en De Dijkjes (met zijn nieuwe ontsluitingsweg ten noorden van de begraafplaats) één ontsluiting te maken. De verkeersbestemmingen van beide plannen sluiten daarvoor op elkaar aan.

Parkeren

Als uitgangspunt voor het parkeren in de woonwijk worden de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in het CROW 182/ASVV2004 aangehouden (maximale norm rest bebouwde kom, weinig stedelijk gebied):

  • dure huizen: 2,2 parkeerplaatsen/woning;
  • goedkope huizen: 1,7 parkeerplaatsen/woning;
  • middenklasse: 1,9 parkeerplaatsen/woning.

Hierbij wordt opgemerkt dat 0,3 parkeerplaats bestemd is voor bezoekers en dat niet alle fysieke parkeergelegenheid op eigen terrein mag worden meegeteld (ASVV-tabel 6.3/1).

De hierboven genoemde parkeernormen zijn een vereiste. Het is wenselijk dat de toekomstige eigenaren bij de invulling van het parkeren op eigen erf rekening houden met toekomstige hogere parkeernormen. Eventuele ruimteproblemen kunnen daardoor op voorhand worden voorkomen.

4.5 Groen

Het nader uit te werken gebied aansluitend aan de Oostendorperstraatweg is niet bedoeld voor de bouw van woningen. Ter plaatse zal een groen overgangsgebied worden gerealiseerd dat tevens dienst kan doen voor de opvang en infiltratie van hemelwater. Doordat de begrenzing van het bebouwingsvlak op ruime afstand van de Oostendorperstraatweg is gelegd, wordt tevens bereikt dat de binnen die begrenzing te bouwen woningen op enige afstand van de Oostendorperstraatweg (wegverkeerslawaai) komen te liggen. Ook de overgang naar het open landschap van het buitengebied wordt daarmee ingezet.

Basiskwaliteit Groen

Aangaande de basiskwaliteiten groen zijn in het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan uitgangspunten geformuleerd, waarbij diverse zones worden onderscheiden.

Basiskwaliteiten zone D

Zone D betreft het deel van de Oostendorperstraatweg (noord), de voormalige Achterweg, dat een afscheiding vormt tussen de noordelijk gelegen begraafplaats en het plangebied.

  • De Oostendorperstraatweg, vormt in het noorden van het plangebied een belangrijke oost-westverbinding tussen de bestaande woonwijk De Pal en de Oostendorperstraatweg (oost). Hier is de overgang van bebouwing naar open landschap voelbaar en omgekeerd. Om deze relatie in de toekomst voelbaar te laten blijven, is het van belang dat de groene karakteristiek van deze weg gehandhaafd blijft. Tevens dienen er lange zichtlijnen te blijven bestaan, vanuit het westelijke deel van de Oostendorperstraatweg (noord) naar het oostelijk gelegen open landschap (en omgekeerd).
  • De karakteristiek van het groen langs de Oostendorperstraatweg (noord) wordt hoofdzakelijk bepaald door inheemse vegetatie, die laag bij de grond blijft. Daarnaast bepalen bomen of boomgroepen, die het zicht vrijlaten, het beeld.
  • De rij waardevolle bomen (lindes) ten noorden van de weg dient gehandhaafd te blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 zijn de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke hoofdstuk onder te brengen.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen.

Verkeer

De belangrijkste infrastructuur in het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. Dit betreft de bestaande weg Oostendorperstraatweg.

Binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' is ruimte voor woonstraten, paden, en parkeervoorzieningen. In de regels is de bestemmingsomschrijving globaal gehouden, zodat de stedenbouwkundige uitgangspunten mogelijk worden gemaakt. Het is toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming te realiseren.

Wonen - Uit te werken

Het woningbouwgebied is met het oog op de voorgestane flexibiliteit bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. In de 'uitwerkingsopdracht' zijn de 'spelregels' aangeven waaraan burgemeester en wethouders zich bij de uitwerking moeten houden.

Binnen het bestemmingsvlak is het maximaal aantal te bouwen woningen aangegeven. Woningen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Hoofdgebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - hoofdgebouwen'.

In de regels zijn de typen woningen opgenomen, namelijk vrijstaand en halfvrijstaand. Voor het realiseren van een aantrekkelijk woonklimaat is het van groot belang een heterogeniteit te realiseren binnen een homogeen geheel. Het gebied is indachtig de voorgestane stedenbouwkundige opzet voorzien van bouwhoogtebepalingen.

Woningbouw moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde met betrekking tot geluid of er moet een hogere grenswaarde voor worden vastgesteld.

Binnen de bestemming is een regeling opgenomen voor beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voor Vossenakker Noord is een exploitatieplan opgesteld. Het exploitatieplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld en bekendgemaakt (art. 6.12 lid 4 Wro).

Door de vaststelling van het exploitatieplan, gezamenlijk met dit bestemmingsplan, ontstaat een publiekrechtelijke basis voor het kostenverhaal. De vaststelling van een herziening van het exploitatieplan bij een uitwerkingsplan dient er mede toe om eisen te stellen aan de inrichting van de openbare ruimten en particulier opdrachtgeverschap. Tot het einde van de exploitatie moet het exploitatieplan ieder jaar worden herzien. In het exploitatieplan staan verschillende werken en werkzaamheden waar de gemeente de kosten voor gaat verhalen. Het gaat daarbij om bouwrijp maken van uitgeefbaar gebied, de aanleg van nutsvoorzieningen (bijvoorbeeld leidingen) en de inrichting van de openbare ruimte.

Uit de raming in het exploitatieplan blijkt dat er een licht negatief resultaat wordt verwacht. De realisatie van Vossenakker Noord is financieel haalbaar omdat het tekort kan worden gedekt door een bijdrage uit de gemeentelijke reserve van de bouwgrondexploitatie.

Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg aangeboden aan diverse (overheids)instanties. Voor het verslag van het vooroverleg wordt verwezen naar Bijlage 11 waarin verslag is gedaan van het vooroverleg en de vooroverlegreacties integraal zijn opgenomen.

7.2 Inspraak

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een inspraakronde te houden omdat het plan nagenoeg gelijk is aan het plan 'Vossenakker 2007', waarop destijds al inspraak en zienswijzen konden worden ingebracht. Er zijn geen ingrijpende wijzigingen ten opzicht van dit plan doorgevoerd.

Wel heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Vossenakker Noord' wederom ten behoeve van de zienswijzenprocedure gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. De resultaten van deze terinzagelegging zijn opgenomen in het vaststellingsbesluit c.a.. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld.

september 2014.