Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oude Harderwijkerweg 73
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0230.BPOUDEHARDERWWG73-VST1

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Autobedrijf Wijnne, gevestigd aan de Oude Harderwijkerweg 73 op de Hoge Enk in de gemeente Elburg, heeft de ambitie om het perceel waarop het bedrijf is gevestigd aan te passen zodat een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering voor de komende jaren verzekerd is. Daarnaast vindt er op dit moment opslag plaats van winterbanden in zeecontainers. Deze containers zijn op het perceel geplaatst in strijd met het bestemmingsplan. Het autobedrijf is een familiebedrijf dat al decennia lang op deze locatie is gevestigd. Het bedrijf is ontstaan nadat de vorige eigenaar het agrarische bedrijf van de hand heeft gedaan en is overgestapt op de handel in en reparatie van auto’s.
In overleg met de gemeente Elburg en omwonenden heeft het bedrijf een inrichtingsplan opgesteld om de toekomstambitie te kunnen realiseren en de opslag van de winterbanden in de zeecontainers te regelen. Deze ontwikkelingen passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Het bedrijf heeft een verzoek ingediend bij de gemeente Elburg om de geldende bestemmingsplannen te wijzigen. Met dit bestemmingsplan worden de planologische belemmeringen weggenomen om de toekomstambitie uit te kunnen voeren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het autobedrijf is gevestigd op de Hoge Enk, een dorp dat circa twee kilometer ten zuiden van Elburg ligt. Het perceel van het bedrijf ligt langs de noordelijke rand van het dorp aan de Oude Harderwijkerweg. Het perceel wordt aan de noord- en oostzijde omgeven door agrarisch gebied. Aan de westzijde grenst het perceel aan het woonbuurtje langs de Bijenkamp en aan de zuidoostzijde aan een rij vrijstaande woningen van grotendeels agrarische oorsprong.
 
Ligging van het plangebied op de Hoge Enk (bron: opentopo.nl).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt op de grens van het bestemmingsplan 'Doornspijk en Hoge Enk' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012', beide van de gemeente Elburg. Beide bestemmingsplannen zijn vastgesteld op 24 juni 2013.
Voor het plangebied geldt grotendeels de bestemming 'Bedrijf', waar bedrijven in de categorie 1 en 2 van de VNG Bedrijvenlijst zijn toegestaan. Voor de noordrand van het plangebied geldt de bestemming 'Tuin'. Ter plekke van deze bestemming zijn tuinen met daaraan onderschikt nuts- en groenvoorzieningen toegestaan. Tevens geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Het terrein ten westen, noorden en oosten van het bedrijf heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’.
 
Uitsnede van de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen 'Doornspijk en Hoge Enk' en 'Buitengebied 2012' van de gemeente Elburg (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande situatie. In het derde hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de uitbreiding van de werkplaats en de herbouw van de woning worden gerealiseerd. In hoofdstuk vier en vijf wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.

2 Beschrijving van de huidige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de historische ontwikkeling, het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de omliggende bebouwing de huidige situatie beschreven.

2.2 Landschap

De landschappelijke hoofdstructuur van Elburg is gekoppeld aan de geomorfologische en abiotische opbouw. Er is dan ook sprake van een duidelijke zonering evenwijdig aan de kustlijn van de randmeren. Het landschap wordt bepaald door de overgang van de hoger gelegen beboste Veluwe naar het open veenweidelandschap langs de kustlijn van de randmeren. Tussen deze landschapstypen ligt een overgangszone waarbinnen vervolgens verschillende landschapstypen kunnen worden onderscheiden. Het plangebied ligt in de zone 'Randmerengebied/de open polders'.
 
Het weidegebied tussen de dekzandrug van de Veluwe en de kust is van oudsher nat, open en onbebouwd. Opgaande beplanting komt vrijwel niet voor, boerderijen liggen vooral op de dekzandrug. De verkaveling is kleinschalig. Dit gebied, waar op enkele plekken nog middeleeuwse verkavelingsvormen aanwezig zijn en waar beken soms nog de historisch grillige loop hebben behouden, is belangrijk voor weidevogels en ganzen. De terpboerderijen vormen, met de bijgebouwen en erfbeplanting, belangrijke coördinatiepunten in de uitgestrektheid van het landschap.
 

2.3 Stedenbouwkundige structuur

Tussen Elburg en Doornspijk ligt de kern Hoge Enk. Deze kern is ontstaan uit een buurtschap en bestaat naast agrarische bebouwing vooral uit vrijstaande woningen. De kern heeft een landelijk karakter. Hoge Enk ligt op een verhoging in het landschap, die zich in westelijke richting uitstrekt tot voorbij Doornspijk. De historische hoofdwegen in het gebied volgen deze verhogingen in het landschap.
 
Vanuit de kern van het dorp lopen een aantal oude hoofdroutes die het dorp verbinden met Doornspijk, Elburg en 't Harde. De Oude Harderwijkerweg is één van de oude hoofdroutes door het gebied die loopt van het zuidoostelijk gelegen 't Harde via de Stadsweg en westelijk via de Zuiderzeestraatweg naar Doornspijk en het verderop gelegen Nunspeet en Harderwijk. Via de Gerichtenweg en Stoopschaarweg is Hoge Enk verbonden met Oostendorp en Elburg. Ook deze wegen volgen de lichte hoogteverschillen in het landschap.
 

2.4 Plangebied

Het plangebied ligt langs de noordrand van Hoge Enk langs de Oude Harderwijkerweg en op de overgang tussen de licht verhoogde rug naar lager gelegen percelen ten noorden van Hoge Enk en bestaat uit drie delen. Centraal in het plangebied ligt het autobedrijf. Dit deelgebied is nagenoeg geheel verhard om de verkoopvoorraad uit te stallen. De verharding eindigt bij de perceelgrenzen en gaat aan de noordelijke en oostelijke zijde zonder overgang abrupt over in het agrarische gebied. Midden op deze verharding staat een gebouw dat bestaat uit twee gelijke volumes van één bouwlaag met een flauwhellende kap. Hierin zijn een showroom, kantoor met entree en een werkplaats-spuiterij gevestigd.
Achter de werkplaats staan twee zeecontainers voor de opslag van banden (zomer- en winterbanden). In het verleden werden deze opgeslagen op de zolder van de werkplaats. Vanwege de brandveiligheid is dit echter niet langer toegestaan.
Ten westen van het centrale deel van het terrein staat een bedrijfswoning. Op deze plek stond de oorspronkelijke boerderij. Deze is echter afgebrand en herbouwd.
Omdat het autobedrijf een familiebedrijf is, is er in de loop van de tijd behoefte ontstaan voor een tweede bedrijfswoning. Deze stond tot 2013 ongeveer ter plekke de huidige entree tot het centrale deel van het terrein. Als gevolg hiervan lag het autobedrijf verstopt achter de beide bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoning is gesloopt en er is direct aan de Oude Harderwijkerweg, ten oosten van de entree een nieuwe woning teruggebouwd op de agrarische grond die grenst aan het autobedrijf. Als gevolg hiervan is vanaf de Oude Harderwijkerweg een vrij zicht op uitstalruimte van de verkoopvoorraad en bedrijfsbebouwing ontstaan.

3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt invulling gegeven aan een goede landschappelijk en stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt beschreven op welke punten de ontwikkelingen afwijken van het geldende bestemmingsplan.

3.2 Ontwikkelingen

Met dit bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen hebben tot doel een kwaliteitsverbetering voor het bedrijf te realiseren om een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering voor de toekomst mogelijk te maken en om een aantal bestaande activiteiten die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen te legaliseren. Het plan hiervoor is in nauw overleg met omwonenden en de gemeente Elburg tot stand gekomen. Het betreft de volgende ontwikkelingen:
  • uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' aan de voorzijde van het perceel met 114 m² met inachtneming van de richtafstand van 34 m tot de meest nabij gelegen woning;
  • uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' aan de noord- en oostzijde van het perceel met 2.254 m² met inachtneming van de richtafstand van 34 m tot de meest nabij gelegen woning;
  • aanleg houtwal met een greppel ten behoeve van de hemelwater afvoer met 900 m² en de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bedrijf;
  • verkleining van het bouwvlak aan de zuidzijde van het perceel met 627 m²;
  • uitbreiding van het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel met 400 m²;
  • uitbreiding van de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de woning op de Oude Harderwijkerweg 73a met 196 m² conform de feitelijke situatie en eigendomsverhouding;
  • toevoeging van de bestemming 'Tuin' ten noorden van de woning op de Oude Harderwijkerweg 73a.
Met de uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ten noorden van het bedrijfsgebouw worden de situaties met betrekking tot het bestaande gebruik die niet passen in het geldende bestemmingsplan opgeheven. Deze uitbreiding vindt plaats ter plaatse van de bestemming 'Tuin' in het geldende bestemmingsplan. Deze grond is in de huidige situatie echter verhard voor het het gebruik ten behoeve van het autobedrijf.
De uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ten oosten van het bedrijfsgebouw staat volledig ten dienste van het toekomstbestendig maken van het autobedrijf. Op deze locatie worden nieuwe parkeerplaatsen van de handelsvoorraad aangelegd en parkeerplaatsen voor bezoekers van het bedrijf. Deze uitbreiding vindt plaats ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden' in het geldende bestemmingsplan. De grond kent echter in de huidige situatie geen agrarisch gebruik en ligt als een 'restperceel' nagenoeg geheel ingeklemt tussen het bedrijfsperceel en de omliggende woonpercelen. Als gevolg hiervan zijn de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van deze percelen zeer beperkt.
Door de realisatie van de houtwal van 8 meter breed worden deze ontwikkelingen, met name de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijf' aan de noord- en oostzijde van het gebouw, afgeschermd van het open landschap ten noorden van Hoge Enk en daarmee landschappelijk ingepast. Tevens wordt met de aanleg van de houtwal de landschappelijke en natuurlijke waarden van de grond ten opzichte van de huidige situatie vergroot. De nieuwe houtwal sluit aan op de singel die de tuin van de bestaande bedrijfswoning omgeeft.
 
Op onderstaande tekening zijn de voorgenomen ontwikkelingen met de daarbij behorende oppervlakten en afstanden weergegeven.
 
Voorgenomen ontwikkelingen van Autobedrijf Wijnne (bron: bouwkundig tekenburo R. van Dorp; RD15023, T.01; 28-08-2015).

4 Relevant ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.2 Europees beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.3 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.4.

4.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 5.5 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.6.1 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij de burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

4.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
4.3.4.1 Wettelijk kader
De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’.
  
4.3.4.2 Werking van de Ladder
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bestaat drie treden. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Kort gezegd is de vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De motivering vraagt om te inventariseren wat de potentiële ontwikkelingslocaties zijn waar in de behoefte kan worden voorzien en om een inschatting van de (financiële) haalbaarheid daarvan.
Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde.
4.3.4.3 Uitwerking
Alvorens de ‘Ladder’ uit te werken volgens de hierboven beschreven treden dient eerst de vraag beantwoord te worden of de voorgenomen ontwikkeling plaats vind binnen of buiten bestaand stedelijk gebied en of de ontwikkelingen zijn aan te merken als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ in de zin van artikel 1.1.1 Bro.
 
Bestaand stedelijk gebied
Uitgaande van de definitie voor ‘bestaand stedelijk gebied’ uit het Bro en de jurisprudentie kan worden gesteld dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de voor- en achterzijde van het bedrijfsgebouw plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied. Van de uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de zijkant van het bedrijfsgebouw vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied, namelijk ter plekke van de bestemming ‘Agrarisch met waarde’ uit het bestemmingsplan Buitengebied 2012.
 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Volgens de definitie in artikel 1.1.1 Bro is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een bestemmingsplan of ander ruimtelijk voorziet in de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In recente jurisprudentie is een ondergrens bepaald wanneer er bij uitbreiding of nieuwvestiging van een bedrijventerrein sprake is van een stedelijke ontwikkeling of niet. Deze ondergrens is gelegd bij:
  • kleinschalige bedrijfsbebouwing met een maximale oppervlakte van 400 m²;
  • beperkte omvang van het plandeel met de bestemming ‘Bedrijf’ van circa 2.360 m²;
  • beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming ‘Bedrijf’.
In algemene zin kan worden gesteld dat de nieuwvestiging of uitbreiding van een bedrijf met een beperkte omvang, met beperkte bebouwings- en gebruiksmogelijkheden niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijf met 2.368 m² en een afname van de bebouwingsmogelijkheden van het bedrijf met 227 m². Het gebruik van het perceel is in de regels beperkt tot bedrijven in categorie 1 en 2 van de VNG Bedrijvenlijst en door middel van het opnemen van de aanduiding 'detailhandel' wordt het toegestane gebruik van het perceel beperkt tot de handel in auto's.
 
De voorgenomen ontwikkelingen blijven daarmee onder de ondergrens van wat in jurisprudentie wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Hiermee is het doorlopen van de treden van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet noodzakelijk.

4.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en valt binnen de criteria van de ladder voor duurzame verstedelijking en de jurisprudentie hierover.

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland in werking getreden. Dit is een structuurplan van de provincie Gelderland. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
 
Deze doelen zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie worden verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in de Noord-Veluwe.
 
Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:
  • rust en ruimte;
  • afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • een rijke cultuurhistorie;
  • gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • de recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • goede verbindingen met omringende regio's.
De opgaven waar de regio voor staat:
  • Economische ontwikkeling is de motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
Plangebied
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien in het toekomstbestendig maken van een autobedrijf dat is ontstaan en sinds jaar en dag is gevestigd op de Hoge Enk. Bij het bedrijf werken 20 personen, die allen afkomstig zijn uit Hoge Enk of Elburg. Hierdoor is het bedrijf nadrukkelijk lokaal geworteld, draagt bij aan de lokale economische ontwikkeling en is daarmee onderdeel van de lokale gemeenschap van Hoge Enk en Elburg. Met de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt op een passende manier ruimte geboden om de opgaven uit de Omgevingsvisie in te vullen.

4.4.2 Conclusie

Het plan sluit aan op het provinciaal beleid.

4.5 Regionaal beleid

4.5.1 Regionale structuurvisie

De gemeenten op de Noordwest Veluwe hebben een regionale structuurvisie opgesteld, met de volgende hoofddoelstelling: 'Zorgdragen voor leefbare gemeenschappen in een hoogwaardige omgeving, waarbij natuur, landschap en leefbaarheid vanuit wederzijds respect met elkaar in evenwicht zijn'.
Veel waarde wordt gehecht aan sociale cohesie en participatie in sociale structuren van de kernen. De regio heeft vijf sturingswensen opgesteld, die aandacht vragen bij het bereiken van de regionale hoofddoelstelling.
  • Het spanningsveld op de woningmarkt dient opgelost te worden zodat er ruimte is voor in het bijzonder jongeren en ouderen.
  • De leefbaarheid en ontwikkelingsmogelijkheden binnen het Veluwemassief dienen sterker in ogenschouw genomen te worden tegen de achtergrond van de te beschermen natuurwaarden. Verstorende activiteiten moeten worden gesaneerd.
  • Richting moet worden gegeven aan de onzekere toekomst van het landelijk gebied. Concrete en voorstelbare wensbeelden moeten worden gedefinieerd, met de daarbij behorende sturingsmiddelen om het gewaardeerde landschapsbeeld te behouden en te versterken.
  • De recreatieve ontwikkeling dient een stevige en gebiedseigen impuls te krijgen om deze sector vitaal te houden.
  • Voldoende ontwikkeling in de lokale bedrijvigheid dient behouden te blijven. Hiermee kan leegloop van dorpen worden voorkomen en de sociale participatie op pijl blijven.
Als zwaartepunt voor de leefbaarheid wordt een kwaliteitsimpuls voorgestaan, waarbij passende functieontwikkeling, herstructurering, bebouwing, openbare ruimte en verkeer integraal worden benaderd.
 
Met de voorgenomen ontwikkelingen wordt ingespeeld op de laatste sturingswens uit de regionale structuurvisie. 

4.5.2 Conclusie

Het plan sluit aan op het regionaal beleid.

4.6 Gemeentelijk beleid

4.6.1 Structuurvisie Elburg 2030

Met de structuurvisie Elburg 2030 geeft de gemeente Elburg haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De ambities van de gemeente Elburg rondom de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen en water, milieu en duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de kernen en het buitengebied. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente Elburg aan derden.
 
Verspreid in de gemeente en met name in Doornspijk en Hoge Enk zijn her en der bedrijven gevestigd. Ook in het buitengebied zijn naast agrarische bedrijvigheid verspreide bedrijven aanwezig. De aanwezigheid van enkele bedrijven is deels de oorzaak van de geconstateerde verrommeling van het landschap.
In de visie op de economische ontwikkeling van de gemeente wordt niet specifiek ingegaan op de verspreid in de gemeente voorkomende bedrijven. In het algemene deel van de visie op de economie wordt beschreven dat kwaliteit en kleinschaligheid zijn belangrijke waarden voor de bedrijvigheid in de gemeente Elburg. Verouderde bedrijventerreinen passen niet in dit beeld en zijn ook nadelig voor recreatieve activiteiten en voor het leefklimaat. Daarnaast streeft de gemeente naar het verstevigen van binnenuit van het ondernemersklimaat en wil de gemeente zorg dragen voor een uitstekende kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving. Daarbij moet gedacht worden aan het versterken van het woningaanbod (en voorzieningen), een onderscheid in identiteit en diversiteit van de kernen en aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van werklocaties en bedrijventerreinen.
 
De afwisseling in het landschap is het visitekaartje van de gemeente Elburg. Op relatief korte afstand zijn er de open landschappen langs de randmeren met daarin de vesting van Elburg, de oude cultuurhistorische landschappen rond de landgoederen en de natuur van de bos en heide landschappen van de Veluwe. In dit afwisselende landschap liggen de kernen, met elk een eigen identiteit passend bij het omliggende landschap. Het buitengebied van de gemeente Elburg is zeer belangrijk in de beleving van inwoners en bezoekers en van grote waarde voor de economie.
De gemeente wil op de kernranden een goede overgang tussen stad/dorp en land ontwikkelen. Naast verbetering in de fysieke overgang wordt ingezet op het versterken van de relatie tussen beide. Het landschap moet daarbij de basis vormen voor de uitstraling van de randen van de dorpskernen. De groene elementen uit het inrichtingsplan versterken de overgang van kernranden, waar het plangebied onderdeel van is, naar het landschap.
 

4.6.2 Conclusie

Het plan sluit aan op het gemeentelijke beleid.

4.7 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het inrichtingsplan.

5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. Daarnaast is een watertoets uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

5.2 Bodem

 

5.2.1 Inleiding

In het kader van de omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de toenmalige bedrijfswoning is door Boluwa Eco Systems B.V. een verkennend bodemonderzoek (kenmerk: 12040; datum: 22 maart 2012) uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op het perceel waarop de woning is gebouwd. Het rapport is als bijlage 1 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.

5.2.2 Resultaten en conclusie verkennend bodemonderzoek 2012

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd, dat er in de bovengrond een licht verhoogd gehalte lood is aangetoond. Wat de oorzaak is van het licht verhoogde gehalte lood is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
 
Deze resultaten geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor het wijzigen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de verplaatsing van de bedrijfswoning op de betreffende locatie.
Volgens het toetsingskader uit de 'Circulaire bodemsanering 2009, d.d. 7 april 2009, is een nader onderzoek niet noodzakelijk, aangezien geen van de gemeten gehalten zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt.
Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan. Eventueel vrijkomende grond mag echter tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het 'Besluit Bodemkwaliteit' zijn hierop mogelijk van toepassing.
 

5.2.3 Gevolgen voor het plangebied

Het terrein dat met het verkennend bodemonderzoek van 2012 is onderzocht is onderdeel van het plangebied van dit bestemmingsplan. Ten tijde van het onderzoek was het terrein ingericht en bestemd als 'Tuin'. Het deel van het plangebied, waarop de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de plaatsing van de containers plaatsvindt, kende ook het gebruik en de bestemming 'Tuin'. Beide gebieden waren op dat moment onbebouwd en zijn tot op dat moment nooit bebouwd geweest. Gezien het vergelijkbare gebruik van beide terreinenkunnen de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uit 2012 geldig verklaard worden voor het terrein waarop de uitbreiding van het bouwvlak plaatsvindt en is hier geen bodemverontreiniging te verwachten.
 
In de toekomstige situatie worden ter hoogte van die uitbreiding van het bouwvlak ten noorden van de bestaande bedrijfsbebouwing containers geplaatst. Hiervoor is het niet noodzakelijk grond af te graven. Indien op enig moment alsnog wordt gekozen voor bebouwing ter plaatse van het bouwvlak zal bij de verlening van een omgevingsvergunning alsnog een bodemonderzoek moeten worden overgelegd.
De uitbreiding van het bestemmingsvlak ten oosten van de bedrijfsbebouwing wordt slechts verhard ten behoeve van de stalling van auto's voor de verkoop. Bebouwing is in dit deel van het plangebied niet toegestaan.
 
Indien er grond wordt afgegraven voor de voorgenomen ontwikkeling, mag deze niet zonder meer van het plangebied worden afgevoerd. Hiervoor gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit.

5.2.4 Conclusie

Gezien de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de eerdere verplaatsing van de in het plangebied aanwezige woning, het historische en voorgenomen gebruik van de gronden waarop de uitbreiding van het autobedrijf plaatsvindt, is het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.

5.3 Verkeer en parkeren

 

5.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de inpasbaarheid van de uitbreiding van het autobedrijf ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren heeft de gemeente Elburg een memo opgesteld. De memo is als bijlage 2 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.

5.3.2 Verkeer

In de memo worden de gevolgen van de uitbreiding van het bedrijf voor de hoeveelheid verkeer op de omliggende wegen als niet noemenswaardig beoordeeld.

5.3.3 Parkeren

Aan het parkeren worden in de memo verschillende randvoorwaarden gesteld ten aanzien van het aantal en de afmetingen van de parkeerplaatsen. Daarnaast wordt aangeven dat het parkeren volledig op eigen terrein dient plaats te vinden. In de memo wordt geconcludeerd dat wordt voldaan het de randvoorwaarden voor het aantal en de afmetingen van de parkeerplaatsen.
Een aantal parkeerplaatsen voldoet echter niet aan het criterium voor het minimaliseren van het achteruitrijden. Omdat het echter gaat om het parkeren van de handelsvoorraad van het autobedrijf en niet om bezoekersparkeerplaatsen, zullen de auto's die op deze plekken worden geparkeerd slechts zelden verplaatst worden en in dat geval door personeel van het autobedrijf worden bestuurd.

5.3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
 

5.4.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen Regeling NIBM. Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.5 Watertoets

 

5.5.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 25 november 2015 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het waterschap Vallei en Veluwe een wateradvies uitgebracht. De uitkomst van de watertoets is als bijlage 3 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.

5.5.2 Waterbeleid

Ten aanzien van het aspect water geldt het hierna beschreven beleid.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is 'een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema 'water als ordenend principe' loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de Waterwet.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

5.5.3 Advies Waterschap

Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Op basis van de ingevoerde gegevens wordt de normale procedure doorlopen.
 
Aandachtspunten
Naast de primaire waterbelangen, zijn in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde gekomen.
 
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

5.5.4 Voorgenomen ontwikkelingen

De uitbreiding van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1.500 m². Als gevolg hiervan is de uitbreiding van het verharde oppervlak vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Ten noorden en oosten van het plangebied wordt een houtwal met een greppel ten behoeve van de infiltratie van het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak aangelegd. Hiermee wordt het hemelwater niet naar bestaande watergangen afgevoerd en wordt het watersysteem in kwalitatief en kwantitatief opzicht niet belast.
 
Ten aanzien van de afvoer van het huishoudelijk en het bedrijfsmatig afvalwater dient op het vuilwaterriool geloosd te worden. Voor het bedrijfsmatig afvalwater geldt dat alvorens het geloosd kan worden op het vuilwaterriool het eerst een geschikte zuiveringsvoorziening dient te passeren.

5.5.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect water uitvoerbaar.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Beoordelingskader

Ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet.
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn.
 
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op Natura 2000 gebieden in Nederland en verankert een deel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving. Natura 2000 bestaat uit een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn.
 
Naast deze wettelijke beschermingsregelingen geldt voor gebieden binnen die liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) het 'nee, tenzij-principe'. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden met als doel bestaande natuurgebieden en het omringende agrarische gebied met elkaar te verbinden.
    

5.6.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand tot Natura 2000-gebied Veluwerandmeren bedraagt circa twee kilometer. De dichtstbijzijnde EHS zijn de gebieden ten oosten van de Puttenerdijk/Broekdijk en ten noorden van de Goorweg op een afstand van respectievelijk circa 350 en 700 meter. Op basis van de terreinkenmerken en de zeer lokale aard van de ingrepen kan ervan worden uitgegaan dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Ecologische hoofdstructuur of anderszins beschermde gebieden (bijv. weidevogelgebieden).

5.6.3 Beschermde flora en fauna

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit het bestaande bedrijfsperceel en voor een kleiner deel uit agrarisch gebied. Het bestaande bedrijfsperceel en het agrarisch gebied grenzen aan elkaar zonder dat er sprake is van een overgang door bijvoorbeeld een bomenrij, houtsingel of -wal of een sloot. Het agrarische gebied ligt direct binnen de invloedsfeer van het bedrijfsperceel en wordt intensief beheerd. In dit deel van het plangebied worden op grond daarvan geen beschermde dier- en plantensoorten verwacht.
Het westelijk deel van het plangebied bestaat uit een tuin die bij de bestaande bedrijfswoning behoort en is omgeven door een forse houtsingel. In deze houtsingel worden vaste verblijfsplaatsen van kleine laag beschermde zoogdieren, nestplaatsen van jaarrond beschermde broedvogels en eventuele vlieg- en jachtroutes van vleermuizen verwacht. Omdat de voorgenomen ontwikkelingen geen gevolgen hebben voor deze houtsingel en omdat de ontwikkelingen voorzien in uitbreiding van de houtsingel in oostelijke richting, zal er geen sprake zijn van aantasting van het leefgebied van deze diersoorten.

5.6.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect flora en fauna uitvoerbaar.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.1.1 Inleiding
In het kader van de omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de toenmalige woning in 2012 is door Econsultancy een archeologisch karterend booronderzoek (project: ELB.BH.ARC; rapportnummer: 12035434; datum 16 mei 2012) uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op het perceel waarop de bedrijfswoning is gebouwd. Het rapport is als bijlage 4 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.
5.7.1.2 Archeologische verwachting
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Elburg hebben het plangebied en het toenmalige onderzoeksgebied een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische waarden uit alle archeologische perioden. Deze worden verwacht onderin het plaggendek en in de overgang naar het oorspronkelijke bodemprofiel (hoge enkeerdgrond, plaggendek op een (restant van een) podzolbodem). Om in deze zone een omgevingsvergunning te kunnen verkrijgen, dient de initiatiefnemer een rapport te overleggen waarin naar oordeel van de bevoegde overheid de archeologische waarde van het plangebied voldoende is vastgesteld.
5.7.1.3 Resultaten en conclusie archeologische onderzoek 2012
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, karterende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw vanaf het maaiveld bestaat uit een geroerde laag van grijsbruin tot geelbruin gekleurd, zwak tot matig humeus, zwak ziltig, matig fijn zand met vaak antropogene bijmenging van recent puin en baksteen. Direct hieronder komt de onverstoorde C-horizont voor, in de vorm van geelbeige tot geelwit gekleurd zwak ziltig, matig fijn dekzand, behorende tot de Formatie van Boxtel.
In het plangebied hebben dermate bodemverstorende ingrepen (diepploegen ten behoeve van de verbetering van de ontwatering) plaatsgevonden, waardoor het oorspronkelijke bodemprofiel niet meer herkenbaar/volledig verstoord is. Archeologisch relevante indicatoren zijn verder niet aangetroffen.
 
Er zijn geen duidelijke aanwijzingen om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden, waardoor geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen nieuwbouw geen bedreiging vormt voor het archeologisch erfgoed. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven op de archeologische beleidskaart van de gemeente Elburg, wordt door het booronderzoek niet bevestigd.
 
5.7.1.4 Gevolgen voor het plangebied
Het plangebied grenst aan het gebied dat in het archeologisch karterend booronderzoek is onderzocht. Beide gebieden kenden op dat moment min of meer hetzelfde gebruik: het toenmalige onderzoeksgebied was ingericht als tuin en het huidige plangebied werd gebruikt als weiland. Beide gebieden zijn ooit als één perceel in gebruik geweest als agrarische grond. Het diepploegen ten behoeve van het verbeteren van de ontwatering, zoals dat in het onderzoeksgebied heeft plaats gevonden, heeft logischer wijs ook plaatsgevonden in het plangebied. Als gevolg hiervan kunnen de resultaten van het archeologisch karterend booronderzoek geldig verklaard worden voor het huidige plangebied.
5.7.1.5 Conclusie archeologie
Op basis van het archeologisch karterend booronderzoek kan worden geconcludeerd dat ook in de bodem van het huidige plangebied als gevolg van het diepploegen geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar.
 
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 gemeld te worden bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het verdient aanbeveling ook de regioarcheoloog van de regio Noord Veluwe en de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Elburg hiervan per direct in kennis te stellen.

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
In en in de directe omgeving van het plangebied komen geen rijks- en gemeentelijke monumenten voor. Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht, als zodanig aangewezen waardevol landschap en een cultuurhistorisch waardevolle structuur.
5.7.2.2 Conclusie cultuurhistorie
De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor cultuurhistorische waarden.

5.7.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

5.8.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.8.2 Aanwezige bedrijven

Het autobedrijf valt onder de SBI-code 451. Voor de activiteiten die vallen onder deze code geldt een richtafstand tot een gevoelige functie van 30 meter als gevolg van het geluid voor rustige woonwijken of een rustig buitengebied. De activiteiten zijn toegestaan in het hele bestemmingsvlak 'Bedrijf'. De afstand tussen de grens van het bestemmingsvlak en de gevel (inclusief de mogelijkheid van het vergunningsvrij uitbouwen van de woning tot vier meter uit de bestaande gevel) van de woningen in de omgeving dient minimaal 30 meter te bedragen. 

5.8.3 Voorgenomen ontwikkelingen

In paragraaf 3.2 is beschreven dat het bestemmingsvlak wordt op twee plekken uitgebreid, aan de voorkant en aan de rechter zijkant van het bedrijfsperceel. Uitbreiding van het bestemmingsplan is zodanig dat er tussen de gevels van de woningen aan de Oude Harderwijkerweg 75, Bijenkamp 1-5 en Bijenkamp 2 een afstand wordt aangehouden van minimaal 34 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter als gevolg van het geluid uit de VNG-publicatie en wordt rekening gehouden met de mogelijkheden voor het vergunningsvrij uitbouwen van deze woningen.

5.8.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
 

5.9.2 Voorgenomen ontwikkelingen

Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd.
 
Het autobedrijf valt onder de SBI-code 451 uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Voor deze categorie geldt als gevolg van gevaar een richtafstand van 10 meter tot nabij gelegen gevoelige objecten (waaronder woningen). In paragraaf 5.7 is beschreven dat de afstand tussen de grens van het bestemmingsvlak dat de activiteiten zoals bedoeld met SBI-code 451 minimaal 34 meter bedraagt. Hiermee wordt tevens voldaan aan de richtafstand van 10 meter als gevolg van gevaar. 

5.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.10 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

Het bestemmingsplan is ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten uitvoerbaar.

6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom
bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan Oude Harderwijkerweg 73 worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat het autobedrijf toekomstbestendig wordt gemaakt en het huidige gebruik op een aantal punten kan worden voortgezet. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op de bestemmingsplannen Hoge Enk en Buitengebied 2012 van de gemeente Elburg en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

6.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 9: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 10: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen. Verder zijn er als gevolg van de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' op 29 november 2014, waardoor de bouwverordening niet meer van toepassing is, regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeer-, laad- en losruimte;
  • artikel 11: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 12: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen.
In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in het artikel overige regels aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 13 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 15 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
  

6.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
  • Artikel 3 'Bedrijf': het bedrijfsperceel wordt bestemd als 'Bedrijf'. Binnen de bestemming zijn drie bouwvlakken opgenomen: twee bouwvlakken ten behoeve van de twee bedrijfswoningen en één voor de bedrijfsgebouwen van het autobedrijf. De bouwvlakken voor de bedrijfswoningen zijn met de functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw) als zodanig aangeduid. Het gehele bestemmingsvlak is aangeduid met de functieaanduiding 'detailhandel' (dh). In de regels is opgenomen dat uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding detailhandel in auto's is toegestaan. Ten behoeve van de plaatsing van de zeecontainers voor de opslag van winterbanden is de oorspronkelijke bestemming 'Tuin' gewijzigd in 'Bedrijf' en is het bouwvlak in noordelijke richting uitgebreid.
  • Artikel 4 'Groen - Houtwal': langs de noordoostelijke grens van het wordt een singel met een infiltratievoorziening voor hemelwater aangelegd ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bedrijfsperceel, zodat de overgang naar het omliggende agrarische gebied te verzachten en de zichtbaarheid van de gestalde auto's te verminderen. Deze groenzone heeft een breedte van 8 meter.
  • Artikel 5 'Tuin': de zuidwestelijke, westelijke en noordwestelijke zijde van het plangebied worden gebruikt en zijn ingericht als tuin bij de bestaande bedrijfswoning (de oorspronkelijke boerderij). Het deel van het huidige agrarische perceel direct achter de woning op de Oude Harderwijkerweg 73a wordt bestemd als tuin ten behoeve van deze woning. In de regels van de bestemming is het aanleggen van wegen en paden toegestaan.
  • Artikel 6 'Wonen': deze bestemming is bedoeld om de woonfunctie en aan het wonen verbonden functies mogelijk te maken. Het bestemmingsvlak is conform de feitelijke situatie en eigendomsverhouding.
  • Artikel 7 'Waarde - Archeologie 1': deze bestemming heeft het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem  tot doel. De bestemming is opgenomen, omdat in bestemming Artikel 8 'Waarde - Archeologie 2' een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om die bestemming te wijzigen in Artikel 7 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Deze dubbelbestemming komt niet voor op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
  • Artikel 8 'Waarde - Archeologie 2': deze bestemming heeft het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem  tot doel.

7 Financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de daaruit voortvloeiende planschade besproken.

7.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het plan is een particulier initiatief van de ter plaatse gevestigde ondernemer en de te maken kosten zijn voor eigen rekening.
Voor eventuele planschade is een planschade overeenkomst getekend, waarin is overeengekomen dat eventueel toe te kennen planschade aan derden door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Gelet hierop is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

8.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan:
  • provincie Gelderland;
  • waterschap Vallei en Veluwe;
  • wijkcomité Doornspijk Hoge Enk.
Reactie provincie Gelderland
De reactie van de provincie Gelderland wordt hier opgenomen.
  
Reactie waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap heeft met een email van 18 februari 2016 gereageerd op het concept ontwerpbestemmingsplan. In de mail wordt aangegeven dat, omdat de uitbreiding van het verharde oppervlak groter is dan 1.500 m² is, de voorgenomen ontwikkeling vergunningplichtig is. Maar omdat de afvoer van hemelwater van het verharde oppervlak niet plaatsvind op het bestaande watersysteem vervalt de vergunningplicht. De mail van het waterschap is als bijlage 6 in de bijlagen bij toelichting.
   
Reactie wijkcomité Doornspijk Hoge Enk
Het concept ontwerpbestemmingsplan is besproken in het wijkcomité en er zijn geen opmerkingen gemaakt over het bestemmingsplan. De mail van het wijkcomité is als bijlage 7 in de bijlagen bij toelichting.

8.3 Inspraak

De voorgenomen ontwikkelingen en het inrichtingsplan zijn verschillende keren besproken met omwonenden van het autobedrijf. De initiatiefnemer heeft in de winter van 2015 de voorgenomen ontwikkelingen met alle omwonenden afzonderlijk besproken. Op basis van die gesprekken is een inrichtingsplan voor het bedrijfsperceel opgesteld. Dit inrichtingsplan is in het voorjaar in een bijeenkomst op het autobedrijf voorgelegd aan de omwonenden. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden van inspraak en is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 mei 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze en de beantwoording daarvan is opgenomen in de Zienswijzennota. Deze nota is als bijlage 8 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.
 
De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan ten behoeve van de vaststelling.

8.5 Ambtshalve wijziging

Op 7 november 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Oude Harderwijkerweg 73' ongewijzigd vastgesteld. Daarbij is ondermeer de begrenzing van het gebied vastgelegd waar detailhandel in auto's mag worden uitgeoefend. Ten tijde van de vaststelling is in de gemeenteraad aangegeven dat een strook grond ten noorden van de bedrijfswoning alsnog vrijgehouden moet worden van detailhandel. Op die strook grond (dat als 'Bedrijf' bestemd blijft) wil de raad de mogelijkheid van detailhandel uitsluiten om te bewerkstelligen dat die ruimte als buffer fungeert tussen de omgeving en de aangepaste verkoopruimte voor auto's van het garagebedrijf.
 
Deze aanpassing zou worden geregeld in de '1e partiële herziening bestemmingsplan Doornspijk en Hoge Enk (veegplan)'. Juridisch is dit evenwel niet mogelijk, omdat het gebied van het bestemmingsplan 'Oude Harderwijkerweg 73' geen onderdeel uit maakt van het plangebied van bedoeld veegplan.
 
De gemeenteraad heeft dus eigenlijk bedoeld om het bestemmingsplan 'Oude Harderwijkerweg 73' gewijzigd vast te stellen, maar heeft dit niet op dat moment doorgevoerd, met de bedoeling dit in het veegplan te regelen.
 
Het probleem is opgelost door het bestemmingsplan 'Oude Harderwijkerweg 73' patieel te hervaststellen. Dit is mogelijk zolang het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Het op 7 november 2016 vastgestelde bestemmingsplan 'Oude Harderwijkerweg 73' en het bijbehorende raadsbesluit is nog niet gepubliceerd geweest. Het toepassen van deze methode is onder meer af te leiden uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
 
Op de hierbij voorgenomen aanpassing wordt nu geen reactiemogelijkheid geboden. Het betreft een ambtshalve wijziging van het bestemmingsplan, die in lijn is met de bedoeling van de gemeenteraad. Te zijner tijd kan hierover door iedere belanghebbende beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtstrpaak van de Raad van State.