direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruisweg 18 te Elburg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding plan herziening

Initiatiefnemer is voornemens een bestaande bedrijfslocatie in het stedelijk gebied van Elburg te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het plan voorziet in de sanering van de bedrijfslocatie en maakt de realisatie van 5 rijwoningen en een appartementengebouw met 10 wooneenheden mogelijk. Voorheen was hier een autoverkoopbedrijf gevestigd. In de vigerende planologische situatie kent het plangebied een bedrijfsbestemming. Hiermee zijn de gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de VNG Bedrijvenlijst, van categorieën 1 en 2. Het reguliere wonen in een woning is daarmee niet mogelijk, het beoogde gebruik van de gronden zou in die zin strijdig zijn. Daarbij is het beoogde bouwplan niet mogelijk vanwege het bouwvlak dat ter plaatse geldt. De ligging, omvang en geldende maatvoering zijn niet toereikend. De bestemming 'Bedrijf' en de algemene regels voorzien niet in een wijzigingsbevoegdheid die wonen mogelijk maakt.

De beoogde ontwikkeling is derhalve strijdig met het vigerende bestemmingsplan en dus niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is derhalve een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het passende juridisch-planologische kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling mogelijk is. Daarbij wordt in dit bestemmingsplan aangetoond dat in de beoogde situatie sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omslaat circa 2.512 m2 en is gelegen aan de Kruisweg 18 te Elburg. Het betreffende perceel staat kadastraal bekend als gemeente Doornspijk, sectie C, nummers 3179 (ged.), 3315 (ged.) en 3788. De locatie ligt in het stedelijk gebied van Elburg in de wijk Oostendorp. In de omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gewoond. In 2022 kende de buurt Oostendorp circa 3.000 inwoners verdeeld over circa 1.100 huishoudens. De wijk kent voornamelijk (75%) koopwoningen van het type eengezinswoning (89%). Ten oosten van het plangebied is voornamelijk sprake van ruim opgezette vrijstaande woningen en tweekappers. Hier bevinden zich de Hervormde Oosterkerk en verzorgingshuis Het Baken. Ten westen van het plangebied zijn woningen voornamelijk aaneengeschakeld gebouwd. Ten noorden van het plangebied ligt de Veldbloemenlaan, deze vormt een belangrijke ontsluitingsweg voor de wijk. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Kruisweg, dit betreft een rustige 30 km weg. Ten noorden van het plangebied ligt bovendien een oppervlaktewater met veel groen. Al met al is sprake van een rustige en groene woonomgeving, de bestaande bedrijfslocatie is hier niet passend bij. Een bedrijfslocatie temidden van een rustige woonwijk zoals hier sprake van is kan leiden tot geluid- en verkeersoverlast.

In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Figuur 1.2 toont de bestaande situatie en planbegrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0001.jpg"

Figuur 1.1: ligging plangebied ten opzichte van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0002.jpg"

Figuur 1.2: bestaande situatie en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Elburg en Oostendorp (veegplan)" (vastgesteld 28-11-2016). Dit plan voorziet in enkele correcties in de regels en de verbeelding van het plan "Elburg en Oostendorp". De verbeelding is ter plaatse van het plangebied niet gewijzigd, onderstaand is de verbeelding van "Elburg en Oostendorp" opgenomen.

Het plangebied kent de enkelbestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak. Hiermee zijn de gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de VNG Bedrijvenlijst, van categorieën 1 en 2 met de daarbijbehorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven. Op het bouwvlak zijn een maximum goot- en bouwhoogte van 7 en 10 meter van toepassing.

De archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' gelden voor delen van het plangebied. Hiermee zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Hiertoe zijn onderzoeksverplichtingen opgenomen in de regels. Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Middels deze aanduiding wordt de windvang van de molen beschermd.

Het reguliere wonen in een woning is daarmee niet mogelijk, het beoogde gebruik van de gronden zou in die zin strijdig zijn. Daarbij is het beoogde bouwplan niet mogelijk vanwege het bouwvlak dat ter plaatse geldt. De ligging, omvang en geldende maatvoering zijn niet toereikend. De beoogde ontwikkeling van woningen en appartementen is binnen het vigerende planologische regime niet mogelijk. De herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

Middels voorliggende bestemmingsplanherziening wordt de bestemming 'Bedrijf' omgezet naar 'Wonen'. Ter plaatse van de bebouwing worden bouwvlakken gesitueerd, aan deze bouwvlakken worden maatvoeringsvereisten gekoppeld. Op basis van het archeologische onderzoek (Bijlage 6 Archeologisch bureau- booronderzoek) wordt de archeologische verwachting ter plaatse naar beneden bijgesteld. De vigerende archeologische dubbelbestemmingen worden verwijderd. In totaal worden juridisch-planologisch vijf rijwoningen en tien woonappartementen mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0003.jpg"

Figuur 1.3: uitsnede vigerend planologisch regimé

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Kruisweg 18 te Elburg" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot wordt in Hoofdstuk 7 de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft een binnenstedelijke bedrijfslocatie welke tot en met 2021 in gebruik is geweest door een autoverkoopbedrijf. Het bestaande bedrijfsgebouw is gerealiseerd omstreeks 1950. De locatie was destijds gesitueerd in het buitengebied van Oostendorp. In de hieropvolgende decennia breidde Oostendorp geleidelijk uit waarmee de locatie steeds verder werd ingesloten door woningen. Hedendaags ligt het bedrijfsperceel midden in een woonwijk, er is daarmee sprake van een milieuhinderlijke activiteit in een rustige woonwijk. Figuur 2.1 toont de historische ontwikkeling van de omgeving, figuur 2.2 toont een luchtfoto van 2021 waarop het contrast dat het bedrijf in de woonwijk vormt duidelijk zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0004.jpg"

Figuur 2.1: historische ontwikkeling van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0005.jpg"

Figuur 2.2: luchtfoto inrichting en gebruik tot en met 2021

2.2 Toekomstige situatie

Woningen

In de toekomstige situatie worden er in het plangebied 5 rijwoningen en maximaal 10 appartementen gerealiseerd. Gesitueerd op de hoek van de Veldbloemenlaan en de Kruisweg vormt het plangebied een belangrijke stedenbouwkundige locatie welke zich leent voor een beeldbepalend en uitnodigend gebouw. Het plangebied is gelegen nabij een watergang en groen, waardoor beoogde ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit. De beoogde rijwoningen passen bij de stedenbouwkundige inrichting en het straatbeeld van de Kruisweg en Veldbloemenlaan. De ontwikkeling betreft een typische inbreidingslocatie. Met het saneren van de bedrijfslocatie verbetert het plaatselijke woon- en leefklimaat. Het voormalige autobedrijf en de hier uitgeoefende activiteiten zoals het repareren, starten en rondrijden van auto's resulteerde onder andere in geluidshinder. Deze activiteiten passen niet goed bij een woonwijk en het is doorgaans onwenselijk dat een dergelijke milieubelastende activiteit naast woonbestemmingen plaatsvindt. Onderstaande figuur 2.3 toont de beoogde stedenbouwkundige inpassing van de ontwikkeling. Duidelijk zichtbaar is dat de beoogde inrichting van het plangebied passend is bij de omgeving. De inrichtingstekening is volledig te zien in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0006.jpg"

Figuur 2.3 stedenbouwkundige inrichting

Beeldkwaliteit bebouwing

Voorliggend plan maakt de realisatie van een appartementengebouw en rijwoningen mogelijk. Vanwege de locatie en stedenbouwkundige kwaliteit is het wenselijk dat het appartementengebouw een beeldbepalende uitstraling krijgt. Bij het ontwerp en de realisatie van het gebouw wordt ontworpen volgens de welstandsnota van de gemeente Elburg. Onderstaande figuur 2.4 geeft een impressie van de nagestreefde beeldkwaliteit. De linkerzijde impressie toont de zuidelijke- en oostelijk gevels, de rechterzijde toont de noordelijke en westelijke gevels. De rijwoningen zullen in vergelijkebare stijl worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0007.jpg"

Figuur 2.4 impressie stedenbouwkundige beeldkwaliteit

Groen

De beoogde ontwikkeling wordt groen ingepast. In de bestaande situatie is het plangebied volledig verhard, in de beoogde siutatie wordt gericht op circa 50% verharding. De gemeenschappelijke tuin rondom het appartementengebouw wordt met laaghangend groen ingericht. In verband met de molenbiotoop zijn hoge bomen (hoger dan circa 13 m) onwenselijk. Parkeerplaatsen worden zo veel mogelijk omsloten met groene hagen.

Parkeren

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als bedrijfslocatie. Als gevolg van deze wijziging in gebruik veranderen de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat een plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte.

Voor de rijwoningen geldt een parkeernorm van (2,2 maal 5 =) 11 parkeerplaatsen. De appartementen zullen variëren in brutovloeroppervlak tussen circa 80 en 110 m2. Daarmee is sprake van middendure appartementen en een parkeernorm van (2,1 maal 10 =) 21 parkeerplaatsen. Op basis van de parkeernota is daarbij sprake van een bezoekersaandeel van 0,3 per woning en daarmee parkeerbehoefte van bezoekers van (15 maal 0,3 =) 4,5 parkeerplaatsen.

De inrichtingstekening behorende bij het plan voorziet in de reservering van 32 parkeerplaatsen verdeeld over drie parkeerkoffers. De grootste parkeerkoffer achter het appartementencomplex voorziet in 14 parkeerplaatsen en is omsloten met groen. De parkeerplaatsen zijn voorzien van halfopen verharding, zo zijn ze meer waterdoorlatend en gaan ze op in het groen, waarmee de groene omgeving nog meer naar binnen wordt getrokken op het plangebied. Bovendien wordt hiermee voorzien in een klimaatadaptieve inrichting. De kleinere parkeerkoffer ten zuiden van het appartementencomplex bestaat uit 4 parkeerplaatsen en wordt ook volledig door kwalitatief groen omzoomd en zal ook voorzien zijn van halfopen verharding. Tot slot voorziet de parkeerkoffer langs de Kruisweg in 11 parkeerplaatsen. De parkeervakken zijn diep en staan haaks op de weg zodat er voldoende ruimte is om in en uit te rijden in deze vakken.

De hoekwoning in het zuiden van het plangebied zal een oprit hebben die breed en lang genoeg is voor het parkeren van twee auto's. Conform het parkeerbeleid wordt deze oprit meegeteld in de parkeerberekening als een enkele parkeerplaats. Het is zeer waarschijnlijk dat de toekomstige bewoners hier een garage dan wel carport zullen realiseren voor het stallen parkeren van een auto.

Tot slot zijn twee reserveparkeerplaatsen ingetekend nabij het appartementengebouw. Indien de feitelijk gerealiseerde 30 parkeerplaatsen onvoldoende blijken te zijn dan kunnen hier twee extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Naar verwachting zal dit niet noodzakelijk zijn gelet op de doelgroepen en trends in afname van autobezit. Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeernota van de gemeente Elburg. In 4.10 Verkeer en parkeren wordt nader op het aspect parkeren ingegaan.

Verkeer

In vergelijking met de bestaande situatie neemt het (theoretische) aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe met 79,5 bewegingen. Ten opzichte van de bestaande situatie zullen verkeersbewegingen zich gelijdelijker over de dag en de week verspreiden. Dit is een verbetering van de bestaande situatie waarin verkeer zich hoofdzakelijk gedurende werkdagtijden concentreert. Het toekomstige verkeer zal zich hoofdzakelijk verplaatsen naar de Veldbloemenlaan en Klokbekerweg. Via deze wegen kunnen de Zuiderzeestraatweg Oost en de Oostelijke Rondweg worden bereikt, hier gaat het verkeer op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de inrichting van de plaatselijke wegen als ontsluitingswegen zijn deze wegen in staat de toename van verkeersbewegingen te verwerken.

De inrit vanaf de Kruisweg (ten zuiden van het appartementengebouw) is een inrichtingsweg die ontsluit op de Veldbloemenlaan, deze weg wordt eigendom van de toekomstige bewoners. Doordat het een eenrichtingsweg is hebben we bij de Veldbloemenlaan te maken met uitzichtdriehoeken. Ten behoeve van de verkeersveiligheid is hier rekening mee gehouden en bevinden er zich geen parkeerplaatsen binnen deze uitzichtdriehoeken.

Water en klimaatadaptatie

Ten behoeve van de klimaatbestendige inrichting van het plangebied dient in de waterhuishoudkundige inrichting rekening te worden gehouden met hevigere regenbuien. Om te voorkomen dat grote hoeveelheden hemelwater op het gemengde riool worden afgevoerd dient hemelwater zo veel mogelijk binnen de planbegrenzing te worden vastgehouden. In de bestaande situatie is het plangebied volledig verhard. Vanwege deze grote mate van verharding wordt al het hemelwater wat binnen de plangrenzen valt op het gemengde riool afgevoerd, dit resulteert in wateroverlast. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt de verharding ter plaatse van het plangebied af met circa 1.156 m2 onder andere door het realiseren van groen en parkeerplaatsen uitgevoerd met halfopen verharding. Dit resulteert in een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie doordat minder water versneld wordt afgevoerd op het riool omdat het ter plaatse kan infiltreren in de bodem. In aanvulling hierop wordt waterberging gerealiseerd, naar verwachting in de vorm van infiltratiekratten. In het gemeentelijke water- en rioleringsplan is bepaald dat 60 mm waterberging per vierkante meter verharding moet worden gerealiseerd bij herontwikkeling en nieuwbouw. In de toekomstige situatie is sprake van 1.407 m2 verharding, hiertoe dient 1.407 x 0,06 = 84,42 m3 waterberging te worden gerealiseerd. Deze waterberging wordt gerealiseerd middels het plaatsen van infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen. In 4.3 Water wordt nader toegelicht dat deze invulling van de waterbergingsopgave haalbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

3.1.3.2 Doorwerking in het onderhavige plan

Toets begripsbepalingen 1.1.1. Bro

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend plan betreft de realisatie van maximaal 15 woningen. Gelet op de begripsomschrijvingen is daarmee sprake van een woningbouwlocatie en derhalve een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens moet worden bepaald of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer een ontwikkeling voorziet in de reducering of verplaatsing van bebouwing wordt dit niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

In de bestaande situatie is in het plangebied een bedrijfsgebouw gesitueerd, het gehele perceel is ingericht ten behoeve van het bedrijf. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 woningen mogelijk, er worden daarmee ten opzichte van de bestaande situatie 15 nieuwe woningen toegevoegd. Dit is meer dan 11 woningen en er is derhalve sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee van toepassing op het plan en de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven.

Toets behoeftebepaling

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie. De Ladder verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van het woningbouwplan moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is. Bij kleinschalige ontwikkelingen die geen gemeentegrens overstijgend effect hebben, is bovengemeentelijke afstemming niet nodig.

Regionale woningmarktonderzoeken, de gesloten woondeal en de gemeentelijke woonvisie geven een uitgebreide indicatie van de behoefte.

Woningbehoefte Noord-Veluwe

De gemeente Elburg behoort voor wat betreft bevolkings- en huishoudensprognoses tot de regio Noord-Veluwe. De provincie Gelderland geeft in haar bevolkings- en huishoudensprognose van 2019 aan dat in de regio Noord-Veluwe het aantal huishoudens, volgens het hoge scenario, zal toenemen van 75.370 in 2019 naar 82.160 in 2030. In de regio Noord-Veluwe is de vraag sterker gericht op de koopsector. Er ontstaat een aanzienlijke extra vraag naar duurdere grondgebonden koopwoningen en ook een naar verhouding grote vraag naar duurdere appartementen. Deze vraag is afkomstig van ouderen die hun grote grondgebonden woning willen verlaten en een appartement met een vergelijkbare kwaliteit willen betrekken. De vraag naar grondgebonden woningen boven de € 300.000 is vooral afkomstig van gezinnen, die meer van deze woningen vragen dan dat er vrijkomen door verhuizing of woningverlating door ouderen.

In onderstaande figuur 3.1 zijn fricties tussen vraag en aanbod op de woningmarkt van de regio Noord-Veluwe inzichtelijk gemaakt. Tot en met 2030 is vraag naar alle woningtypen, met uitzondering van sociale huur grondgebonden. Op deze termijn bestaat een tekort aan zowel grondgebonden koopwoningen als appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0008.jpg"

Figuur 3.1: vraag en aanbod Noord-Veluwe (bron: Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019-2040)

Op 8 maart 2023 is door de regio de Woondeal regio Noord-Veluwe 2022-2030 getekend. Als regio wordt ingezet op een bouwopgave van ruim 12.500 woningen verspreid over de 7 gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten. Er is een grote behoefte aan betaalbare woningen in Nederland en zo ook in de regio Noord-Veluwe. Om aan te sluiten bij die behoefte wordt er gezamenlijk naar gestreefd dat tenminste tweederde van de nieuwe woningen in de regio betaalbaar is. Daarbij wordt toegewerkt naar een meer evenwichtige verdeling van de woningvoorraad, met een streven naar op termijn 30% sociale huurwoningen in de woonvoorraad.

Onderstaande figuur toont de woningbouwopgave waar de gemeente Elburg zich aan heeft gecommitteerd. Hieruit volgt dat de harde plancapaciteit niet voldoende is om te voorzien in de woningbouwopgave. Er zijn dus aanvullende initiatieven noodzakelijk om in 2030 te voldoen aan de gemaakte afspraken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0009.jpg"

Figuur 3.2: Woningbouwopgave gemeente Elburg

Woningbehoefte gemeente Elburg

De woningbehoefte voor de gemeente Elburg is vastgelegd in de Woonvisie 2020-2025. In december 2022 is het meest recente woningmarktonderzoek voor Noord-Veluwe uitgevoerd door KAW. In deze stukken wordt inzicht geboden in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen op korte en langere termijn. De prognoses laten zien dat voor de periode tot 2030 sprake is van een verwachte toename van het aantal huishoudens in een bandbreedte van 460 tot 620 extra huishoudens. Op basis van het onderzoek is in de gemeente Elburg sprake van (iets) meer plannen dan behoefte (figuur 3.3). Echter, omdat in de praktijk gemiddeld 30% van de plannen afvallen houdt de gemeente rekening met een programmering van 130% van de behoefte. Op basis van de in het onderzoek vastgestelde behoefte resulteert in een programmering van 598 - 806 woningen tot 2030.

Naast bovengenoemde woningbouwbehoefte als gevolg van autonome groei wil de gemeente Elburg meer doen om de groei van de Regio Zwolle op te vangen. In deze regio moeten tot 2030 ruim 40.000 woningen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0010.jpg"

Figuur 3.3: Woningbouwbehoeftebevindingen 2022

In de nieuwbouw wil de gemeente sturen op de juiste woningen op de juiste plek, voor de juiste doelgroepen. Recent lokaal-regionaal woningbehoefteonderzoek heeft inzicht opgeleverd in de woonwensen van huishoudens en kansrijke segmenten in de woningmarkt. Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma. Aanvullend hierop ziet de gemeente het belang in van een toekomstgerichte woningvoorraad met aandacht voor kleine huishoudens, levensloopbestendige bouw (in de nabijheid van voorzieningen) en inbreiding. Met betrekking tot de invulling van deze 810 woningen (tot 2030) voorziet de woonvisie 15-20% sociale huur, 15-20% goedkope/betaalbare koop en 60-70% nieuwbouw in het overige segment.

In aanvulling op de Woonvisie heeft de gemeente in april 2023 het addendum op de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. In dit addendum zijn aanvullende eisen geformuleerd voor het woningbouwprogramma van de gemeente voor de komende jaren, met name op het gebied van betaalbaarheid. Het aandeel sociale huur en goedkope/betaalbare koop zijn verhoogd naar respectievelijk 31% en 32%. Op deze wijze wordt geborgd dat er de komende jaren voldoende betaalbare woningen worden gebouwd.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 woningen mogelijk. Het programma bestaat uit de bouw van 5 rijwoningen en 10 appartementen. De rijwoningen worden gerealiseerd als eengezinswoningen welke geschikt zijn voor (jonge) gezinnen die behoefte hebben aan een grotere woning vanwege gezinsuitbreiding. De appartementen zijn vanwege hun omgvang (80 tot 105 m2), gelijkvloersheid en centrale ligging uiterst geschikt voor senioren als levensloopbestendige woning. Ook voor alleenstaanden en stellen zonder kinderen met een breder inkomen zijn de appartementen geschikt. De woningen worden gerealiseerd in de categorieën 'betaalbaar <355k' en 'vrije sector'.

Het plan wijkt hiemee af van de woonvisie in de zin dat de aandelen sociale huur en goekope/betaalbare koop van het addendum niet worden behaald. Reden hiervoor is dat dit op de betreffende locatie niet rendabel is vanwege (inbreidingslocatie, gestegen bouwkosten, bodemsanering). Initiatiefnemer is daarom in overleg met gemeente tot een maatwerkoplossing gekomen waarbij de sociale huur en goekope/betaalbare koop elders worden gerealiseerd. Hiertoe worden drie woningbouwontwikkelingslocaties van initiatiefnemer in de gemeente Elburg als één gezamenlijk programma beschouwd. Dit betreffen de projecten 'Hokseberg fase I', 'Hokseberg fase II' en het onderhavige plan 'Kruisweg 18'.

De maatwerkoplossing bestaat uit de realisatie van extra sociale huur en goekope/betaalbare koop in het project Hokseberg fase II. Hiermee wordt het ontbreken van sociale huur en goekope/betaalbare koop in het project Kruisweg 18 gecompenseerd. Met deze maatwerkoplossing wordt nagebnoeg aan de in de woonvisie en het addendum nagestreefde percentages voldaan. Hierbij wordt in acht genomen dat de wijzigingen in het beleid zijn vastgesteld tijdens de uitwerking van de woningbouwplannen van initiatiefnemer. Met de maatwerkoplossing wordt voldaan aan de afspraken van de woondeal.

Op basis van het voorgaande wordt geconstateerd dat het woningbouwprogramma waar het onderhavige bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt aansluit bij het van toepassing zijnde woonbeleid. Daarmee is de behoefte aan hetgeen mogelijk gemaakt, zijnde 5 rijwoningen en 10 appartementen, voldoende aannemelijk gemaakt.

Bestaand stedelijk gebied

Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. In de provinciale omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Daarbij is in de bestaande situatie sprake van een binnenstedelijk bedrijfsperceel waar reeds bebouwing mogelijk is. Op basis van de begripsbepaling voor 'bestaand stedelijk gebied', wordt geconstateerd dat met de bestaande inrichting van het plangebied, de vigerende planregels en bouwmogelijkheden en aanduiding als stedelijk gebied, sprake is van bestaand stedelijk gebied.

3.1.3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan - het ruimtelijke besluit - maakt meer bebouwing mogelijk dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Derhalve is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dus is de Laddertoets van toepassing. Uit het voorgaande toetsing volgt dat aantoonbaar sprake is van behoefte aan de mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling. Daarbij vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaande stedelijk gebied door middel van de herontwikkeling van een binnenstedelijke bedrijfslocatie. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Wonen

Ten aanzien van het thema 'wonen' wordt in de Omgevingsvisie grote waarde gehecht aan de kwaliteit van de leefomgeving. Een goede omgevingskwaliteit draagt bij aan gezondheid, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Om de omgevingskwaliteit te borgen is het uitgangspunt voor het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen 'inbreiding voor uitbreiding'. De omgevingsvisie geeft de voorkeur aan transformatie, inbreiding of concentratie van bebouwing, alvorens gekeken wordt naar oplossingen buiten bestaand stedelijk gebied.

Het voorgenomen initiatief betreft de sloop van het voormalige autobedrijfsgebouw aan Kruisweg 18 en de nieuwbouw van een appartementencomplex en enkele rijwoningen op deze binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland voor wat betreft het realiseren van nieuwe woningen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Doorwerking in het onderhavige plan

Het voorliggende plan biedt een passend juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van een binnenstedelijke bedrijfslocatie ten behoeve van woningbouwontwikkeling. De locatiekeuze is reeds gemotiveerd in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking welke is opgenomen in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggend plan is daarmee in overeenstemming met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan het behalen van de in de omgevingsvisie vastgestelde visie en ambities. Er bestaan vanuit de Omgevingsvisie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

Hierna wordt ingegaan op de thema's uit de verordening die van toepassing zijn op het plangebied.

Doorwerking in het onderhavige plan

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 nieuwe woningen mogelijk. Dit past binnen de regionale woonagenda en woningbouwafspraken. Paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking bevat hier een uitgebreide beschrijving van. Artikel 2.2 van de Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Artikel 2.64 (bescherming windvang molen)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen de molenbiotoop van de molen 'De Tijd' aan de Zuiderzeestraatweg Oost 18. Ten behoeve van de bescherming van de molenbiotoop is in het vigerende bestemmingsplan een gebiedsaanduiding met beperkende regels opgenomen. In het kader van de bestemmingsplanherziening is derhalve een deskundig oordeel Molenbiotoop uitgevoerd, dit onderzoek is bijgevoegd bij dit bestemmingsplan als Bijlage 2 Deskundig oordeel Molenbiotoop.

Binnen de provincie Gelderland wordt de formule H(x) = x/n + c * z gehanteerd.

Voor molen De Tijd ligt de geplande ontwikkeling in noordnoordwesten windrichting. De minimale afstand tussen de molen en de geplande ontwikkeling is 313 m. De hoogte van het nieuwbouwplan op deze afstand is 10 m hoog. Op een afstand van 313 m hoogte is, volgens het molenbiotoop, een maximale bouwhoogte van 11,66 m toegestaan. Hierin is het hoogteverschil tussen het maaiveld van de molen en de ontwikkeling meegenomen.

De afstand tussen het hoogste punt van de voorgestelde ontwikkeling is 368 m. Op deze afstand is, volgens het molenbiotoop, een maximale bouwhoogte van 11,8 m toegestaan. De hoogte van het nieuwbouwplan op deze afstand is 12,65 m hoog. Hierin is het hoogteverschil tussen het maaiveld van de molen en de ontwikkeling meegenomen.

Op basis van de aangehaalde literatuur kan gesteld worden dat de overschrijding van rekenregel met 0,9m verwaarloosbaar is. De literatuur stelt namelijk dat het snelheidsprofiel van de wind na 20 keer de hoogte van een gebouw hersteld is. Dit betekent dat het snelheidsprofiel na 253m is hersteld.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat hetgeen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan, geen afbreuk doet aan de molenbiotoop waarvan sprake is. Artikel 2.64 van de Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd voorliggend bestemmingsplan niet strijdig is met het in de omgevingsverordening bepaalde.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Elburg

De gemeente Elburg heeft op 1 januari 2019 de Omgevingsvisie voor het eigen grondgebied vastgesteld. In deze visie wordt vooruitgekeken naar 2030 en geeft de koers aan, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is.

De visie schetst voor verschillende gebieden binnen de gemeente Elburg ontwikkelrichtingen onderverdeeld in een aantal grote thema's:

  • 1. Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving
  • 2. Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
  • 3. Vitaal economisch klimaat
  • 4. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • 5. Bereikbaar, nabij en toegankelijk

Vanuit het eerste thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt gepleit voor wonen voor iedereen. Het totale nieuwe woningprogramma dient voldoende aanbod te hebben voor alle leedtijdsgroepen in de samenleving. Een ander relevant thema is 'Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit'. Ter versterking en verbetering van de omgevingskwaliteit van onder andere de kernen, is per deelgebied in de gemeente een Idee-kaart ontwikkeld. Deze kaarten geven de ambities en uitgangspunten voor het betreffende gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0011.jpg"

Figuur 3.4: uitsnede omgevingsvisie Elburg

Op bovenstaande Idee-kaart is het plangebied middels blauwe omlijning aangeduid. Voor het plangebied geldt geen specifieke ontwikkelingsopgave. In het algemeen is opgenomen dat voldoende woningbouwmogelijkheden naar de toekomst toe gewaarborgd moeten blijven voor alle leeftijdsgroepen. Inbreiding en herontwikkeling gaat voor uitbreiding en dienen gericht te zijn op het bereiken van een kwaliteitsimpuls.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een bestaande binnenstedelijke milieuhinderlijke bedrijfslocatie ten behoeve van de bouw van 5 rijwoningen en maximaal 10 woonappartementen. Het plan betreft daarmee een inbreidingsplan waarmee in positieve zin wordt bijgedragen aan het plaatselijke woonmilieu door de hier ontplooide bedrijfsactiviteiten te saneren. Het plan is daarmee in lijn met de in de omgevingsvisie gedeelde ambitie om te voorzien in woningbouwmogelijkheden door middel van herontwikkeling en inbreiding.

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van de gemeente Elburg.

3.3.2 Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025

De woningbehoefte voor de gemeente Elburg is vastgelegd in de Woonvisie 2020-2025. In december 2022 is het meest recente woningmarktonderzoek voor Noord-Veluwe uitgevoerd door KAW. In deze stukken wordt inzicht geboden in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen op korte en langere termijn. De prognoses laten zien dat voor de periode tot 2030 sprake is van een verwachte toename van het aantal huishoudens in een bandbreedte van 460 tot 620 extra huishoudens. Op basis van het onderzoek is in de gemeente Elburg sprake van (iets) meer plannen dan behoefte (figuur 3.5). Echter, omdat in de praktijk gemiddeld 30% van de plannen afvallen houdt de gemeente rekening met een programmering van 130% van de behoefte. Op basis van de in het onderzoek vastgestelde behoefte resulteert in een programmering van 598 - 806 woningen tot 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0012.jpg"

Figuur 3.5: Woningbouwbehoeftebevindingen 2022

In de nieuwbouw wil de gemeente sturen op de juiste woningen op de juiste plek, voor de juiste doelgroepen. Recent lokaal-regionaal woningbehoefteonderzoek heeft inzicht opgeleverd in de woonwensen van huishoudens en kansrijke segmenten in de woningmarkt. Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma. Aanvullend hierop ziet de gemeente het belang in van een toekomstgerichte woningvoorraad met aandacht voor kleine huishoudens, levensloopbestendige bouw (in de nabijheid van voorzieningen) en inbreiding. Met betrekking tot de invulling van deze 810 woningen (tot 2030) voorziet de woonvisie 15-20% sociale huur, 15-20% goedkope/betaalbare koop en 60-70% nieuwbouw in het overige segment.

In aanvulling op de Woonvisie heeft de gemeente in april 2023 het addendum op de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. In dit addendum zijn aanvullende eisen geformuleerd voor het woningbouwprogramma van de gemeente voor de komende jaren, met name op het gebied van betaalbaarheid. Het aandeel sociale huur en goedkope/betaalbare koop zijn verhoogd naar respectievelijk 31% en 32%. Op deze wijze wordt geborgd dat er de komende jaren voldoende betaalbare woningen worden gebouwd.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 woningen mogelijk. Het programma bestaat uit de bouw van 5 rijwoningen en 10 appartementen. De rijwoningen worden gerealiseerd als eengezinswoningen welke geschikt zijn voor (jonge) gezinnen die behoefte hebben aan een grotere woning vanwege gezinsuitbreiding. De appartementen zijn vanwege hun omgvang (80 tot 105 m2), gelijkvloersheid en centrale ligging uiterst geschikt voor senioren als levensloopbestendige woning. Ook voor alleenstaanden en stellen zonder kinderen met een breder inkomen zijn de appartementen geschikt. De woningen worden gerealiseerd in de categorieën 'betaalbaar <355k' en 'vrije sector'.

Het plan wijkt hiemee af van de woonvisie in de zin dat de aandelen sociale huur en goekope/betaalbare koop van het addendum niet worden behaald. Reden hiervoor is dat dit op de betreffende locatie niet rendabel is vanwege (inbreidingslocatie, gestegen bouwkosten, bodemsanering). Initiatiefnemer is daarom in overleg met gemeente tot een maatwerkoplossing gekomen waarbij de sociale huur en goekope/betaalbare koop elders worden gerealiseerd. Hiertoe worden drie woningbouwontwikkelingslocaties van initiatiefnemer in de gemeente Elburg als één gezamenlijk programma beschouwd. Dit betreffen de projecten 'Hokseberg fase I', 'Hokseberg fase II' en het onderhavige plan 'Kruisweg 18'.

De maatwerkoplossing bestaat uit de realisatie van extra sociale huur en goekope/betaalbare koop in het project Hokseberg fase II. Hiermee wordt het ontbreken van sociale huur en goekope/betaalbare koop in het project Kruisweg 18 gecompenseerd. Met deze maatwerkoplossing wordt nagebnoeg aan de in de woonvisie en het addendum nagestreefde percentages voldaan. Hierbij wordt in acht genomen dat de wijzigingen in het beleid zijn vastgesteld tijdens de uitwerking van de woningbouwplannen van initiatiefnemer. Met de maatwerkoplossing wordt voldaan aan de afspraken van de woondeal.

In aanvulling op het bovenstaande is het van belang dat de woningen aardgasvrij en energieneutraal worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Elburg om tot een duurzaam woonbestand te komen.

Ook draagt voorliggend plan bij aan de doorstroming op de woningmarkt. Richting 2030 benadrukt de woonvisie het belang van het uitbreiden van het woningaanbod en het verbeteren van de doorstroming. Door te voorzien in gelijkvloerse woningen die voor zowel jonge gezinnen als voor oudere huishoudens geschikt verbeterd de doorstroming van huishoudens naar een passende woning. Door te voorzien in nieuwbouw in het duurdere segment voor onder andere senioren en jonge gezinnen uit Elburg en omgeving komen bestaande woningen in goedkopere segmenten vrij op de markt. Met name het doorstromen van senioren uit gezinswoningen zorgt ervoor dat de woningmarkt beter in balans raakt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het woningbouwprogramma waar het onderhavige bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt aansluit bij de woningbouwambities van de woonvisie en het addendum. Dit beleid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3.3 Welstandsnota

In de Woningwet is vastgelegd dat elk bouwplan dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag in het kader van de bouwvergunning wordt derhalve altijd voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Het beleid dat deze commissie uitdraagt is vastgelegd in de Welstandsnota. Conform de kaart voor het geldende welstandsbeleid uit de Welstandsnota is het plangebied aan de Kruisweg 18 gelegen in de zone "Welstandsniveau 2". Voor deze zone geldt het reguliere toetsingskader.

Bij het ontwerpen van de hoofdgebouwen is ontworpen volgens de uitgangspunten van het welstandsbeleid. Zoals beschreven in 2.2 van deze toelichting voorziet het plan in een investering in stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit.

In het kader van het informeel vooroverleg is het ontwerp voor de beoogde ontwikkeling voorgelegd aan Welstand. Het eerste ontwerp voor het appartementengebouw had drie lagen met een kap. In de beoordeling werd de kap als te massaal ervaren door de hellingsgraad. Naar aanleiding hiervan is het ontwerp aangepast. In het definitieve ontwerp heeft het appartementengebouw daarom drie lagen met een vierde teruggelegen laag. Deze vierde laag kan een meer ondergeschikte vormgeving krijgen waardoor het volume als minder massaal kan worden ervaren. De terugliggende vierde laag is geborgd in de planregels middels een maximaal bebouwingspercentage. Het ontwerp sluit daardoor beter aan op de architectuur uit de omgeving. De materialisatie en kleur sluiten aan op het blok rijwoningen. Het aangepaste ontwerp heeft een positief (informeel) advies ontvangen van Welstand.

Bij de aanvraag van de bouwvergunning wordt het bouwontwerp formeel getoetst door Welstand.

3.3.4 Parkeernota

Ten aanzien van parkeren geldt binnen de gemeente Elburg de in september 2014 vastgestelde gemeentelijke Parkeernota en de 'Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde'. Voor parkeren is het uitgangspunt om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels. Hierin is de eis opgenomen om te voldoen aan de parkeernormen.

Op basis van de parkeernota geldt een parkeereis van 32 parkeerplaatsen. In het inrichtingsplan zijn 32 parkeerplaatsen ingetekend, in de eerste instantie worden 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. De berekende parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen betreft een theoretische behoefte. Naar verwachting zal de daadwerkelijke parkeerbehoefte lager zijn, dit wordt nader onderbouwd in 4.10 van deze toelichting. Omdat binnen de planbegrenzing slechts beperkt ruimte is voor het realiseren van voorzieningen wordt het realiseren van 'overbodige' parkeerplaatsen als onwenselijk ervaren. Derhalve worden in de eerste instantie 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. De twee 'reserveplaatsen' worden bouwkundig mogelijk gemaakt, maar niet direct gerealiseerd. Indien tijdens de ingebruikname van de woningen blijkt dat parkeerdruk wordt ervaren zullen de twee reserveplaatsen alsnog worden gerealiseerd.

In 4.10 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. Er wordt gemotiveerd van de parkeernota afgeweken. In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Verkennend bodemonderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door PJ Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied Kruisweg 18 te Elburg. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek standhoudt. Ter plaatse van de olie-opslag zijn in de bovengrond zintuiglijk olie-water reacties waargenomen. Analytisch is een matig verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. In de laag hieronder, vanaf 0,5 m-mv is zintuiglijk en analytisch geen minerale olie aangetoond. Naar aanleiding van de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat de (matige) verontreiniging met minerale olie zich waarschijnlijk beperkt tot de bovengrond ter plaatse van de olie-opslagruimte.

Het aangetoonde gehalte is lager dan in 2001 ter plaatse van de olieopslag is aangetoond (toentertijd een sterk verhoogd gehalte minerale olie in het mengmonster van de bovengrond). Verder is bij het onderzoek uitsluitend in het grondwater een licht verhoogd gehalte zink aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het verkennend asbest in puinonderzoek ter plaatse van de inrit geen stand houdt. In het mengmonster (MM-A) van de gaten 21 t/m 23 is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.

Geadviseerd is om op een geschikt moment de omvang van de verontreiniging nader vast te stellen, met als doel te bepalen of sanering bij functiewijziging noodzakelijk is. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader asbest in puinonderzoek te adviseren.

4.2.2.2 Nader bodemonderzoek

Vanwege het advies om de olieverontreiniging nader in kaart te brengen in het kader van de beoogde functiewijziging is door Lycens B.V. een nader bodemonderzoek ter plaate van de mogelijke verontreinigingslocatie. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 Nader bodemonderzoek.

Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat de grond direct onder de tegels (0,05-0,15 m-mv) ter plaatse van de voormalige olieopslag sterk verontreinigd is met minerale olie. De onder de betonlaag aanwezige bodemlaag (0,30-0,50 m-mv) blijkt licht verontreinigd te zijn met minerale olie. Daarmee is de sterke verontreiniging in verticale richting afgeperkt. De monsters voor horizontale afperking van de verontreiniging rondom de voormalige opslaglocatie blijken niet of hooguit licht verontreinigd te zijn. Daarmee is de sterke verontreiniging in horizontale richting eveneens afgeperkt. In het grondwater ter plaatse van de opslag zijn geen verhoogde concentraties aangetoond met minerale olie en vluchtige aromaten.

De (sterke) verontreiniging in de grond ter plaatse van de voormalige opslaglocatie is te relateren aan de voormalige opslag van olieproducten. Aangezien van oudsher al bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden alsmede opslag van olieproducten heeft plaatsgevonden en in 2001 ter plaatse van de opslaglocatie al een sterke verontreiniging is aangetoond wordt geconcludeerd dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan en daarmee een historische verontreiniging betreft. De zorgplicht uit de Wet bodembescherming is niet van toepassing. De omvang van de sterke verontreiniging wordt geschat op circa 2 m3 (circa 20 m2 x 0,1 m1 sterk verontreinigde bodemlaag). Aangezien het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De verontreiniging kan een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling van de locatie. Het is immers niet toegestaan om grondroerende werkzaamheden uit te voeren in sterk verontreinigde bodem. In het kader van de herinrichting van de locatie wordt geadviseerd om de verontreiniging te saneren. Na sanering vormt de verontreiniging geen belemmering meer voor de geplande herinrichting van de locatie.

In het kader van de met voorliggend bestemmingsplan beoogde herbestemming van bedrijf naar wonen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sanering van de olieverontreiniging. Hierin is geregeld dat de als 'Wonen' bestemde gronden uitsluitend als zodanig in gebruik mogen worden genomen indien de in het nader onderzoek vastgestelde veronteiniging is gesaneerd.

De aanwezigheid van een bodemverontreiniging kan van invloed zijn op de economische uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. In het onderhavige geval is sprake van een olieverontreiniging van circa 2 m3. Olie heeft de eigenschap naar verloop van tijd af te breken. De omvang van de verontreiniging wordt als gering aangemerkt. Gelet op de aard en omvang zijn de kosten van sanering niet zodanig dat dit afbreuk doet aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij dient in acht te worden genomen dat initiatiefnemer over voldoende financiële middelen beschikt, en de woningen bij verkoop voldoende opbrengen om de sanering voor zover noodzakelijk, te bekostigen.

4.2.3 Conclusie

In het nader bodemonderzoek is een olieverontreiniging vastgesteld. Deze verontreiniging vormt een belemmering voor het beoogde toekomstige gebruik door woningen. Derhalve moet de verontreiniging gesaneerd worden. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de sanering opgenomen in de planregels. Na sanering vormt de verontreiniging geen belemmering meer voor de geplande herinrichting van de locatie. De bodemverontreiniging doet geen afbreuk aan de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem(kwaliteit) geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). In het kader van de beoogde ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd, hiermee is het Waterschap Vallei en Veluwe over het plan geïnformeerd. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 5 Digitale watertoets.

Beleid

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Regionaal Waterprogramma Gelderland

In het Regionaal Waterprogramma Gelderland wordt het thema water op de volgende aspecten uitgewerkt: drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit en diverse gebruiksfuncties. Dit waterprogramma betreft een detaillering van het onderwerp ‘water’ in de Omgevingsvisie. Het waterprogramma betreft een voortzetting van bestaand waterbeleid, maar wordt in de geest van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgezet. Dit betekent dat wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden om Gelderland ook in de toekomst gaaf te houden. Raakvlakken worden in elk geval voorzien tussen water en de beleidsterreinen bodem, natuur-/soortenbescherming, Natura 2000, klimaatadaptatie en met de programma’s van gebiedsontwikkelingen. In de toekomst wordt dit nader onderzocht en concreet gemaakt. In het waterprogramma wordt ieder aspect opgedeeld in sub onderwerpen en voor deze sub onderwerpen wordt de provinciale ambitie en aanpak beschreven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur. Het BOP is een gebiedsgericht programma dat door een uitgebreide participatieaanpak is ontwikkeld en vormgegeven en vormt de uitwerking van de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050).

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Beleids- en beheerplan Water en Riolering

In samenwerking met de gemeenten Hattem, Oldebroek, Nunspeet en Waterschap Vallei en Veluwe beschikt de gemeente Elburg over het beleidsplan 'Beleids- en beheerplan Water en Riolering'. Hierin zijn de zorgplichten (de afvalwaterzorgplicht, de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht) van de gemeenten vastgelegd. De ambitie is om de zorg voor de afvalwaterketen zo uit te voeren dat de volksgezondheid wordt beschermd, een goede leefomgeving wordt bevorderd en schade aan het milieu wordt voorkomen.

4.3.2 Onderzoek

Algemeen

Uit de watertoets is gebleken dat de normale procedure op het plan van toepassing is omdat het plan een 'A-watergang' (Vijvers Oosthoek) raakt. In het kader van de ontwikkeling informeel contact opgenomen met het waterschap. Gezien de werkzaamheden niet direct naast de watergang plaatsvinden en de watergang onder de weg doorgaat door middel van duikers voorziet het waterschap echter geen belemmeringen of problemen voor de watergang. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat het plan geen negatieve uitwerking mag hebben op de aan- en afvoerfunctie van de watergang.

Bovendien dient de watergang bereikbaar te blijven voor onderhoud. Gezien de watergang onder de weg doorgaat voorziet het waterschap ook hierin geen belemmeringen of problemen. Omdat de mate van verharding ter plaatse van het plangebied afneemt worden geen belemmeringen voorzien met betrekking tot waterberging. Desalniettemin is geadviseerd in de planuitwerking aandacht te besteden aan waterberging en rekening te houden met de aandachtspunten (vasthouden-bergen-afvoeren, grondwaterneutraal bouwen en schoon houden-scheiden-schoon maken).

Omdat geen waterschapsbelangen worden geschaad heeft het waterschap aangegeven dat uit kan worden gegaan van de korte procedure. Gelet op de beperkte impact op het watersysteem geeft het waterschap een positief wateradvies.

Vasthouden - bergen - afvoeren (waterberging)

In het Beleids- en beheerplan Water en Riolering van de gemeente Elburg is de ambitie opgenomen om klimaatbestendig om te gaan met hemelwater. Klimaatverandering vraagt om een klimaatrobuuste inrichting met meer aandacht voor strategische inzet van afvoer, opvang en berging van hemelwater op particulier terrein en in de openbare ruimte. Voor (her)ontwikkeling van nieuwbouw zijn hiertoe eisen opgenomen.

In deze eisen sluit de gemeente aan bij het beleid van Waterschap Vallei en Veluwe. Concreet betekent dit dat het realiseren van een waterberging met een inhoud van 60 mm noodzakelijk is voor elke vierkante meter verharde oppervlak. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Onderstaande figuur 4.1 toont de beoogde inrichting en verdeling van oppervlaktes in de beoogde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0013.jpg"

Figuur 4.1: Verdeling verharding toekomstige situatie

In de bestaande situatie is het plangebied volledig verhard, er is daarmee sprake van 2.563,5 m2 verharding. In de bestaande situatie is een gemengd riool aanwezig, hemelwater van verharding wordt hierop afgevoerd. Er is daarmee sprake van versnelde afvoer van hemelwater.

Op basis van bovenstaande tekening is in de beoogde situatie sprake van 1.407 m2 verharding. Er moet derhalve 1.383 x 0,06 = 84,42 m3 waterberging worden gerealiseerd. Hoogstwaarschijnlijk zullen verspreid onder de parkeerplaatsen en bestrating kratten worden geplaatst. Indien mogelijk wordt nóg minder verharding toegepast om op die manier minder watercompensatie noodzakelijk te maken. Ook wordt de mogelijkheid tot een wadi bekeken voor de planuitwerking. Binnen de planbegrenzing is voldoende ruimte om in deze watercompensatie te voorzien.

Hemelwater van verharding wordt binnen het plangebied verwerkt. Door de afname van verharding zal, ten opzichte van de bestaande situatie, minder hemelwater versneld worden afgevoerd op het riool. In het kader van de vergunningsaanvraag wordt de waterbergingsopgave nader uitgewerkt. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt verplicht dat een waterhuishoudkundig plan wordt opgesteld alvorens de vergunning wordt verleend.

Bouwpeil bij (her)ontwikkeling

In het Beleids- en beheerplan Water en Riolering van de gemeente Elburg is opgenomen dat bij nieuwbouw een bouwpeil tenminste 20 cm boven straatpeil wordt gerealiseerd. De te realiseren gebouwen zullen aan deze eis voldoen.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Uit onderstaande kaartuitsnede van de GHG volgt dat deze voor het plangebied ongeveer tussen de 1 m en 2 m ligt. Bij de realisatie van de bebouwing wordt hier rekening mee gehouden. Het plan voorziet bijvoorbeeld niet in de aanleg van kelders. De GHG vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0014.jpg"

Figuur 4.2: GHG plangebied

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt initiatiefnemers om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

Bij de realisatie van de nieuwe gebouwen en bijgebouwen, wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat ter plaatse van het plangebied neervalt, raakt hierdoor niet verontreinigd.

Afvalwaterafvoer

Afvalwater van de nieuwe woningen wordt op het bestaande gemengde riool afgevoerd. Een jaar geleden zijn twee buizen gerealiseerd tijdens de herinrichting van de Kruisweg waarop het riool kan worden aangesloten. Doordat hemelwater wordt afgekoppeld en waarschijnlijk middels infiltratiekratten wordt geborgd neemt de druk op het riool af. In de bestaande situatie wordt reeds afvalwater op het riool afgevoerd. De wijziging in het gebruik, van een autoverkoopbedrijf naar 15 woningen, is niet zodanig dat het riool hierop moet worden aangepast.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een gecombineerd archeologisch bureau- booronderzoek uitgevoerd door Lycens B.V. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6 Archeologisch bureau- booronderzoek. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor de periode laat paleolithicum tot de middeleeuwen. Vanaf de middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting. Op basis van de resultaten is de kans klein dat er in het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, daarom is geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de geplande ingrepen.

Het onderzoek is beoordeeld door de regioarcheoloog, deze heeft aangegeven de conclusies en aanbeveling te onderschrijven. Derhalve is besloten de vigerende archeologische dubbelbestemmingen niet in voorliggend bestemmingsplan over te nemen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Onderzoek

Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied zijn waarmee rekening dient te worden gehouden.

Het ter plaatse van het plangebied aanwezige gebouw betreft geen gebouw dat is opgenomen op de gemeentelijke- of rijksmonumentenlijst. Op de aangelegen percelen zijn tevens geen monumenten gesitueerd. Ter plaatse van het plangebied geldt wel een molenbiotoop. Deze aanduiding ('vrijwaringszone - molenbiotoop') dient ter bescherming van de molenbiotoop van molen De Tijd welke ten zuiden van het plangebied is gesitueerd. In het kader van de bestemmingsplanherziening is derhalve een deskundig oordeel Molenbiotoop uitgevoerd, dit onderzoek is bijgevoegd bij dit bestemmingsplan als Bijlage 2 Deskundig oordeel Molenbiotoop.

Voor molen De Tijd ligt de geplande ontwikkeling in noordnoordwesten windrichting. De minimale afstand tussen de molen en de geplande ontwikkeling is 313m. De hoogte van het nieuwbouwplan op deze afstand is 10m hoog. Op een afstand van 313m hoogte is, volgens de molenbiotoop rekenregel, een maximale bouwhoogte van 10,7m toegestaan. Hierin is het hoogteverschil tussen het maaiveld van de molen en de ontwikkeling meegenomen. Dit deel van de ontwikkeling voldoet aan de gestelde eisen. De afstand tussen het hoogste punt van de voorgestelde ontwikkeling is 368m. Op deze afstand is, volgens de molenbiotoop rekenregel, een maximale bouwhoogte van 11,8m toegestaan. De hoogte van het nieuwbouwplan op deze afstand is 12,65m hoog. Hierin is het hoogteverschil tussen het maaiveld van de molen en de ontwikkeling meegenomen.

Op basis van literatuur kan gesteld worden dat de overschrijding van rekenregel met 0,9m verwaarloosbaar is. De literatuur stelt namelijk dat het snelheidsprofiel van de wind na 20 keer de hoogte van een gebouw hersteld is. Dit betekent dat het snelheidsprofiel na 253m is hersteld. Daarnaast staan er tussen de molen en de ontwikkeling verschillende hoge gebouwen en bomen die de wind meer verstoren dan de ontwikkeling langs de kruisweg. Zo staan er op 113m afstand verschillende bomen van 18m hoog en op 174m een gebouw van ongeveer 9m. Beide overschrijven ze de maximaal toegestane hoogte.

De conclusie uit het onderzoek is dan ook dat de overschrijding van de hoogte met 0,9m acceptabel is voor deze situatie.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling vanhet onderhavige bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

Het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten die significante gevolgen voor deze gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel – zonder vergunning – niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie). De eerste stap in de toetsing is vaak een voortoets. Als significante gevolgen in de voortoets niet op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dan is een passende beoordeling noodzakelijk. In dat geval is voor een project een vergunning noodzakelijk op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming.

Soortbescherming

In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de wet zijn lijsten opgenomen met beschermde soorten. In de Wet natuurbescherming worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art. 3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is verankerd. De EHS werd officieel geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan en is daarna opgenomen in de Nota Ruimte, welke inmiddels vervangen is door de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR). Kaderstellende regels ten aanzien van o.a. NNN/EHS zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Bij geplande ingrepen die binnen het NNN/EHS vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. Dit wil zeggen dat schadelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er andere belangen zijn die de ingreep rechtvaardigen. In dat geval zijn compenserende maatregelen voorgeschreven.

Concrete beleidsregels ten aanzien van het NNN in Gelderland zijn opgenomen in de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland. In Gelderland wordt gesproken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door Lycens B.V. een natuuronderzoek uitgevoerd, de bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7 Quickscan Flora en Fauna. Het onderzoeksgebied is op 22 juni 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap.

4.5.2.1 Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van de uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

4.5.2.2 Stikstof

Als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het onderzoeksgebied, tijdens de gebruiksfase en de realisatiefase (tijdelijk), mogelijk toe ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (circa 2 kilometer) en gelet op de ligging binnen de bebouwde kom, kan een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied op voorhand niet uitgesloten worden. In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve een stikstofdepositieberekening van de beoogde gebruiksfase en realisatiefase uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening.

Uit de uitgevoerde stikstofberekening blijkt dat als gevolg van onderhavig project geen sprake is van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarom vormt het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000-gebied geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening.

4.5.2.3 Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied mogelijk tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontiwkkeling.

4.5.2.4 Houtopstanden

In het onderzoeksgebied zijn enkel heggen aanwezig, geen bomen. Toetsing aan de gemeentelijke bomenverordening is derhalve niet aan de orde. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van houtopstanden.

4.5.3 Conclusie

Middels het uitgevoerde natuuronderzoek is aangetoond dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft geluidbeleid vastgesteld (Nota Geluidsbeleid, d.d. 4 december 2007). Het geluidsbeleid richt zich op gebiedsgericht beleid. De locatie is gelegen in een woonwijk, waarbij de gemeente grenswaardes heeft opgesteld voor wegverkeerslawaai. Deze grenswaardes komen overeen met de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (48 dB) en de maximaal te ontheffen geluidsbelasting binnen de bebouwde kom (63 dB) uit de Wet geluidhinder. Naast beoordeling aan de hand van de Wet geluidhinder, is in het gemeentelijk beleid aansluiting gezocht bij de systematiek van de gezondheidseffectscreening (GES). GES is een hulpmiddel om inzicht te krijgen in de mogelijke gezondheidseffecten van beleids- of projectplannen. Een GES signaleert waar knelpunten ontstaan en waar mogelijke oplossingsrichtingen liggen. De kwalificatie van het geluid in de woonomgeving ligt voor een woonwijk tussen ‘Zeer Goed’ (cumulatief < 43 dB) en ‘Redelijk’ (cumulatief 48 – 53 dB). Deze scores worden ook vanuit de Wet geluidhinder gezien als acceptabele niveaus.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorweg of industrieterrein. Wel ligt het plangebied in de onderzoekszone van een weg, dit betreft de Veldbloemenlaan. In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 9 Akoestisch onderzoek.

Het plan ondervindt een geluidbelasting door het wegverkeer vanaf de Veldbloemenlaan en de Kruisweg. Het plan ligt binnen de zone van de Veldbloemenlaan. De Kruisweg betreft een weg zonder zone met een rijsnelheid van 30 km/u. De overige wegen zijn op een grotere afstand gelegen. Mede vanwege de tussengelegen bebouwing zijn de overige wegen niet van belang.

De geluidbelasting op het plan is bepaald op 24 rekenpunten op het appartementengebouw. De hoogte van de waarneempunten is gekozen op 2, 5.5 en 8 meter voor de drielaags bebouwing. Op de vierde bouwlaag is een hoogte gekozen van 11 meter. Op de grondgebonden woningen is de geluidbelasting berekend op 12 punten en op een hoogte van 2.5, 5 en 7.5 meter zodat op elke woning en de zijgevels de geluidbelasting bekend is.

De geluidbelasting als gevolg van het verkeer over de Veldbloemenlaan na aftrek van 5 dB ex art. 110G van het Wet Geluidhinder bedraagt maximaal 52 dB op het appartementengebouw en 41 dB op de grondgebonden woningen. De geluidbelasting op het plan is ter plaatse van het appartementengebouw hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ter plaatse van het appartementengebouw wordt daarmee niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Om de hogere geluidbelasting toe te staan moet een ontheffing worden verkregen middels het vaststellen van een hogere grenswaarde. Het plan voldoet aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde van maximaal 52 dB.

Parallel aan de bestemmingsplanprocedure wordt een hogere waarde procedure doorlopen om de vaststelling van hogere grenswaarden vanwege het wegverkeerslawaai vanaf de Veldbloemenlaan te bewerkstelligen. Het gaat om het vaststellen van de volgende 7 hogere waarden als gevolg van het geluid vanaf de Veldbloemenlaan:

  • 2 hogere waarden van 52 dB
  • 5 hogere waarden van 51 dB

Als een hogere geluidsbelasting wordt toegestaan moet het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd worden. Artikel 110 lid g van de Wgh bepaalt dat de reductie bij het vaststellen van de noodzakelijk geluidwering 0 dB bedraagt. Er moet dan ook met een geluidbelasting van maximaal 57 dB worden gerekend. De vereiste geluidwering Ga;k bedraagt 57 – 33 = 24 dB.

Bij de grondgebonden woningen hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld omdat deze woningen niet worden belast door een zoneplichtige weg. De cumulatieve geluidbelasting is wel hoger dan 53 dB. Om te voldoen aan een goed woon- en leefklimaat zal ook de geluidwering van deze woningen minimaal Ga;k=21 dB moeten bedragen.

De gemeente hanteert voor de de buitenruimte een hogere grenswaarde van 54 dB. De hogere grenswaarde van 52 dB die voor voorliggend plan vastgesteld moet worden voldoet hier aan.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning Bouwen wordt een akoestisch onderzoek overlegd waaruit blijkt met welke bouwkundige voorzieningen kan worden voldaan aan de eis ten aanzien van de geluidwering van de gevel.

4.6.3 Conclusie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is de vaststelling van een hogere grenswaarde noodzakelijk voor de woningen in het appartementengebouw. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Wgh voor het vaststellen van een hogere grenswaarde. Ter plaatse van het plangebied zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 15 woningen, dit ligt ruim onder de NIBM-grens. Het plan heeft een niet in betekende mate invloed op de luchtkwaliteit. Het plan heeft geen negatieve gevolgen op de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit te plaatse van het plangebied

Daarnaast is een toets nodig op de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe wooneenheden. Deze moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke grenswaarden en bij voorkeur ook aan de gezondheidkundige advieswaarden van de WHO.

In de praktijk is het langs drukke wegen vooral van belang welke waarden fijnstof (PM10 en PM2,5), stikstofdioxide (NO2) en roet aanwezig zijn. Vooral de concentratie NO2 geeft op korte afstand van de weg verkeer gerelateerde emissie. Fijnstof ligt veel meer als een deken over Nederland, waarbij een drukke weg in de directe omgeving wel een bijdrage kan leveren aan de concentraties. Roetdeeltjes maken deel uit van de fijnere fractie van het fijn stof en hebben typisch een afmeting kleiner dan 0,3 µm. Een groot deel van de roetdeeltjes zit in de ultrafijne fractie van fijnstof, dat direct kan doordringen in de longblaasjes.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2030) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 12.8 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7.4 µg/m3. De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed. De kleinschalige ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.8.2 Onderzoek

Onderstaande figuur 4.3 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplan. Een gebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied als "direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden" (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), "als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs" (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), "of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen" (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301).

Gelet op het bovenstaande en de rondom het plangebied aanwezige bestemmingen en functies is sprake van 'een rustige woonwijk'. De richtafstanden uit de VNG-publicatie worden niet met één stap verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0015.jpg"

Figuur 4.3: bestemmingsplantechnische situatie plangebied en omgeving

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteit. In de bestaande situatie kent het plangebied een bedrijfsbestemming. Hiermee zijn bedrijfsactiviteiten tot een milieucategorie van 2 toegestaan, hier hoort een milieucontour bij van 30 meter. Het voormalig aanwezige autobedrijf en de hier ontplooide activiteiten resulteerden daarmee mogelijk in milieuhinder voor de omliggende woningen. Met de herbestemming naar 'Wonen' wordt de milieuhinderlijke situatie gesaneerd.

De beoogde woningen betreffen een milieuhindergevoelige activiteit. In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling moet derhalve worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Beoordeeld moet worden in hoeverre in de nabijheid van het plangebied milieubelastende activiteiten zijn gesitueerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Het meest nabijgelegen bedrijf betreft de molen De Tijd ten zuiden van het plangebied op ruim 285 meter.

Wel is in de directe omgeving een maatschappelijke functie gevestigd, dit betreft de Hervormde Oosterkerk ten oosten van het plangebied. Voor kerkgebouwen geldt een richtafstand van 30 meter vanwege het aspect geluid. De werkelijke afstand van de grens van het plangebied tot de maatschappelijke bestemming bedraagt ruim 70 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan. De kerk wordt aan de westzijde reeds begrensd door woningen, uitbreiding is hierdoor in de basis niet mogelijk.

Tevens zijn op circa 190 meter enkele dienstverlendende bedrijfsruimten gelegen aan de Klaverplein 6 - 54 (waaronder de verloskundige praktijk, Veldsink Advies en In2hair). Ter plaatse geldt de bestemmings dienstverlening, voor de betreffende bedrijven c.q. activiteiten geldt een richtafstand van 10 meter wegens geluid. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

In de omgeving van het plangebied worden geen andere in het kader van de VNG-publicatie hinderlijke activiteiten uitgeoefend. Daarmee worden ook geen bedrijven of functies in de uitbreidingsmogelijkheden beperkt als gevolg van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten.

4.8.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

Onderstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. De meest nabijgelegen risicobron ligt op ruim 475 meter van het plangebied, dit betreft een tankstation (BEVI-inrichting). Het plangebied ligt buiten de risicocontour. De meest nabijgelegen gasleiding ligt op ruim 1,6 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Tot slot ligt het plangebied op circa 4,6 kilometer van de A28 en het spoortraject Harderwijk - Zwolle. Deze afstanden zijn dermate groot dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPKRUISWEG18-ONT1_0016.jpg"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Aan de hand van kengetallen uit de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is de verkeersgeneratie in de bestaande en beoogde situatie berekend. Hierbij is uitgegaan van ligging in gebiedstype 'schil centrum - weinig stedelijk'.

Bestaande situatie

In het plangebied was voorheen een autobedrijf gevestigd. In de CROW-publicatie is de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)' opgenomen. Gesteld wordt dat sprake was van een autoverkoop en -garagebedrijf c.q. werkplaats, deze categorie wordt daarmee toepasbaar geacht. Met een brutovloeroppervlak van ruim 350 m2 kan uit worden gegaan van (8,5 maal 3,5 =) 30 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Toekomstige situatie

In het plangebied worden in de toekomstige situatie maximaal 17 woningen gerealiseerd. Voor de rijwoningen is de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek' van toepassing, hiervoor geldt een verkeersgeneratie van (7,3 maal 5 =) 36,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de appartementen is de categorie 'Koop, appartement, duur' van toepassing, hiervoor geldt een verkeersgeneratie van (7,3 maal 10 =) 73 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In een worst-case scenario kent het plangebied in de toekomstige situatie daarmee een generatie van 109,5 verkeersbewegingen per etmaal.

In vergelijking met de bestaande situatie neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied daarmee toe met 79,5. Dit verkeer zal hoofdzakelijk verplaatsen naar de Veldbloemenlaan en Klokbekerweg. Via deze wegen kunnen de Zuiderzeestraatweg Oost en de Oostelijke Rondweg worden bereikt, hier gaat het verkeer op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de inrichting van de plaatselijke wegen als ontsluitingswegen zijn deze wegen in staat de toename van verkeersbewegingen te verwerken. De negatieve afwenteling van verkeerseffecten op de omgeving wordt daarmee onwaarschijnlijk geacht.

4.10.2 Parkeren

Ten aanzien van parkeren geldt binnen de gemeente Elburg de in september 2014 vastgestelde gemeentelijke Parkeernota en de 'Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde'. Hierin is bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie is ter plaatse van het plangebied een garagebedrijf gesitueerd. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,2 per 100 m2 bvo. Met een oppervlak van circa 364 m2 geldt daarmee een parkeerbehoefte van ((364 / 100) maal 2,2 =) 8 parkeerplaatsen. Het perceel werd voornamelijk gebruikt de opslag van auto's, er was daarmee geen parkeerruimte voor klanten. Parkeren vond daarmee voornamelijk plaats in openbaar gebied. De bestaande situatie was daarmee sprake van een theoretische parkeerbehoefte in openbaar gebied van 8 parkeerplaatsen.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als bedrijfslocatie. Als gevolg van deze wijziging in gebruik verandert de parkeerbehoefte. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is dat een plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte.

Voor de rijwoningen geldt een parkeernorm van (2,2 maal 5 =) 11 parkeerplaatsen. De appartementen variëren in brutovloeroppervlak tussen circa 80 en 110 m2. Daarmee is sprake van middendure appartementen en een parkeernorm van (2,1 maal 10 =) 21 parkeerplaatsen. Op basis van de parkeernota is daarbij sprake van een bezoekersaandeel van 0,3 per woning en daarmee parkeerbehoefte van bezoekers van (15 maal 0,3 =) 4,5 parkeerplaatsen.

De inrichtingstekening behorende bij het plan voorziet in de reservering van 32 parkeerplaatsen verdeeld over drie parkeerkoffers. De grootste parkeerkoffer achter het appartementencomplex voorziet in 14 parkeerplaatsen en is omsloten met groen. De parkeerplaatsen zijn voorzien van halfopen verharding, zo zijn ze meer waterdoorlatend en gaan ze op in het groen, waarmee de groene omgeving nog meer naar binnen wordt getrokken op het plangebied. Bovendien wordt hiermee voorzien in een klimaatadaptieve inrichting. De kleinere parkeerkoffer ten zuiden van het appartementencomplex bestaat uit 4 parkeerplaatsen en wordt ook volledig door kwalitatief groen omzoomd en zal ook voorzien zijn van halfopen verharding. Tot slot voorziet de parkeerkoffer langs de Kruisweg in 11 parkeerplaatsen. De parkeervakken zijn diep en staan haaks op de weg zodat er voldoende ruimte is om in en uit te rijden in deze vakken.

De hoekwoning in het zuiden van het plangebied zal een oprit hebben die breed en lang genoeg is voor het parkeren van twee auto's. Conform het parkeerbeleid wordt deze oprit meegeteld in de parkeerberekening als een enkele parkeerplaats. Het is zeer waarschijnlijk dat de toekomstige bewoners hier een garage dan wel carport zullen realiseren voor het stallen parkeren van een auto.

De berekende parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen betreft een theoretische behoefte. Naar verwachting zal de daadwerkelijke parkeerbehoefte lager zijn, mede gelet op de doelgroepen en trends in afname van autobezit. Omdat binnen de planbegrenzing slechts beperkt ruimte is voor het realiseren van voorzieningen wordt het realiseren van 'overbodige' parkeerplaatsen als onwenselijk ervaren. Derhalve worden in eerste instantie 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. De twee 'reserveplaatsen' worden bouwkundig mogelijk gemaakt, maar niet direct gerealiseerd. Indien tijdens de ingebruikname van de woningen blijkt dat parkeerdruk wordt ervaren zullen de twee reserveplaatsen alsnog worden gerealiseerd.

Er wordt daarmee gemotiveerd van de parkeernota afgeweken. In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarmee is geborgd dat het plan niet leidt tot extra parkeerdruk ter plaatse van de openbare ruimte.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen vormen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij eventuele graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een KLIC-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.

4.12 MER-toets

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.12.2 Onderzoek

Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer

Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.

Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.

Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2.000 of meer woningen. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden en is dus niet relevant.

Ad 3: Het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.

Nu de drempelwaarde(n) niet worden overschreden geldt dat sprake is van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 is er procedureel geen verschil meer tussen een vormvrije-m.e.r.-beoordeling en een (gewone) m.e.r.-beoordeling. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect:

Kenmerken van het project

Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een bestaande binnenstedelijke bedrijfslocatie mogelijk ten behoeve van de realisatie van maximaal 10 appartementen en 5 rijwoningen. Gelet op de bestaande en toekomstige situatie zoals beschreven in Hoofdstuk 2 is de toename van uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Omdat een binnenstedelijke bedrijfslocatie wordt gesaneerd wordt geconstateerd dat eventuele gevolgen voor het milieu afnemen als gevolg van het toekomstige gebruik.

Plaats van het project

De locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde (natuur)gebieden aanwezig.

Kenmerken van het potentiële effect

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande waarden. Ook worden geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden aangetast. Bestaande bedrijven in de omgeving worden niet in uitbreidingsmogelijkheden beperkt. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt verplicht tot het eventueel saneren van een beperkte bodemverontreiniging (zie 4.2 Bodem). Grondwater vormt geen belemmering.

4.12.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Plansystematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • Wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene aanduidingsregels:

In deze bepaling is een algemene aanduidingsregel voor de molenbiotoop opgenomen. Hierin zijn bepalingen opgenomen welke voorzien in de bescherming van de windvang van de molen;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

5.2.2.1 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het gehele plangebied. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor onder andere woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Het wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep. Daarnaast zijn ondergeschikt aan het hiervoor genoemde gebruik onder meer wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een appartenmentengebouw bestaande uit 10 wooneenheden en 5 grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het bevoegd gezag heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

In de uitgevoerde bodemonderzoeken is een olieverontreiniging van circa 2 m3 geconstateerd. In de planregels is de sanering van de olieverontreiniging geborgd. De aanwezigheid van deze bodemverontreiniging kan van invloed zijn op de economische uitvoerbaarheid van het plan vanwege de in potentie hoge saneringskosten. Olie heeft de eigenschap naar verloop van tijd af te breken. De omvang van de verontreiniging wordt als gering aangemerkt. Gelet op de aard en omvang zijn de kosten van sanering niet zodanig dat dit afbreuk doet aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij dient in acht te worden genomen dat initiatiefnemer over voldoende financiële middelen beschikt, en de woningen bij verkoop voldoende opbrengen, om de sanering voor zover noodzakelijk, te bekostigen. De olieverontreiniging doet daarmee geen afbreuk aan de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat de economische uitvoerbaarheid van hetgeen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt voldoende aannemelijk is.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Kruisweg 18 te Elburg'.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Omgevingstafel

In het kader van het vooroverleg heeft tweemaal overleg plaatsgevonden in de vorm van de Omgevingstafel. Tijdens deze sessies is het plan besproken door initiatiefnemer, specialisten, adviseurs en overheidsinstanties. De uitkomsten van deze sessies hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Provincie Gelderland

In het kader van vooroverleg is de provincie Gelderland in de gelegenheid gesteld om op het plan te reageren. De provincie heeft hier gebruik van gemaakt door advies uit te brengen met betrekking tot de molenbiotoop. Dit heeft tot aanpassing van het plan geleid. Daarbij heeft de provincie de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek (Bijlage 2 Deskundig oordeel Molenbiotoop) geaccepteerd, en verzocht de uitkomsten ervan te borgen in de planregels.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het plan is kenbaar gemaakt bij het waterschap op 12 september 2022 middels de digitale watertoets. In het kader het informeel vooroverleg heeft het waterschap een positief advies uitgebracht. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het plan opnieuw voorgelegd aan het waterschap ter beoordeling.

Omgevingsparticipatie

In het kader van omgevingsparticipatie is een participatieavond voor belanghebbenden georganiseerd waarbij het plan voor de herontwikkeling is gepresenteerd. De wijze waarop participatie is uitgevoerd is beschreven in het participatieverslag dat als Bijlage 10 Participatieverslag bij voorliggend bestemmingsplan is gevoegd.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van dd voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder een zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken.