direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Doornspijk - De Glinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPDEGLINDE2013-VST1

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijfsactiviteiten welke niet genoemd zijn in de categorieën 1 en 2, maar welke naar milieuplanologische hinder met de toegelaten categorieën vergelijkbaar zijn;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' tevens voor bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 t/m 3.1 van de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijfsactiviteiten welke niet genoemd zijn in de categorieën 1 t/m 3.1, maar welke naar milieuplanologische hinder met de toegelaten categorieën vergelijkbaar zijn;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'zone - bedrijfsrepresentatieve bebouwing' tevens voor:
    • 1. het bestaande aantal bedrijfswoningen;
    • 2. in aanvulling op het bepaalde onder 1, tevens voor maximaal zes bedrijfswoningen binnen het totale aangeduide gebied;
  • d. tevens voor de bestaande bouwmarkten ter plaatse van de percelen met de volgende adressen:
    • 1. Zuiderzeestraatweg West 101;
    • 2. Zuiderzeestraatweg West 105;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor maximaal één bedrijfswoning per aanduidingsvlak;
  • f. groenvoorzieningen en water;
  • g. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen,

met de bij deze bestemming behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
  • a. Voor bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. een bedrijfsgebouw of overkapping mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    • 2. een bedrijfsgebouw of overkapping mag een goot- en bouwhoogte hebben die niet groter zijn dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
    • 3. de dakhelling van een bedrijfsgebouw dient tussen de 25 en 40 graden te bedragen; waarbij deze helling - indien op hetzelfde perceel een bedrijfswoning aanwezig is - ten hoogte zoveel mag bedragen als de dakhelling van die bedrijfswoning;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' gelden de bestaande goothoogte, bouwhoogte, kapvorm en dakrichting als maximaal toelaatbaar; deze mogen niet worden gewijzigd;
    • 5. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer dan 70% van het bouwperceel bedragen;
    • 6. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen dient per bouwperceel minimaal 200 m2 te bedragen;
    • 7. de afstand van bedrijfsgebouwen tot openbaar toegankelijk gebied moet minimaal 5 m bedragen;
    • 8. de afstand van bedrijfsgebouwen tot zijdelingse perceelsgrenzen moet ten minste 3 m bedragen;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. gelden ter plaatse van de aanduiding 'Zone - representatieve bebouwing' voor bedrijfsgebouwen en overkappingen de volgende bouwregels:
    • 1. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen per bouwperceel dient minimaal 250 m2 te bedragen;
    • 2. de afstand van de bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de naar de Zuiderzeestraatweg West gekeerde bouwgrens moet ten minste 5 m bedragen;
    • 3. de gevelbreedte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 15 m per bedrijfsgebouw bedragen;
    • 4. de afstand van bedrijfsgebouwen onderling moet ten minste 10 m bedragen;
    • 5. de afstand van bedrijfsgebouwen tot een bedrijfswoningen moet ten minste 5 m bedragen;
    • 6. de afstand van bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens moet ten minste 3 m bedragen;
    • 7. een bedrijfsgebouw of overkapping mag een goot- en bouwhoogte hebben die niet groter zijn dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
    • 8. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;

3.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Een bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Zone - bedrijfsrepresentatieve bebouwing' worden gebouwd;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen bedrijfswoningen of bijbehorende bouwwerken aan de zijde van het aanduidingsvlak 'Zone - bedrijfsrepresentatieve bebouwing' die niet georiënteerd is op de Zuiderzeestraatweg West, de grens van dat aanduidingsvlak aan die zijde met maximaal 5 meter overschrijden, waarbij de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning in het aanduidingsvlak moet worden geplaatst;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn bestaande bedrijfswoningen of bijbehorende bouwwerken tevens buiten de aanduiding 'Zone - bedrijfsrepresentatieve bebouwing' toegestaan;
  • d. Bovenop het bestaande aantal bedrijfswoningen zijn in totaal maximaal zes bedrijfswoningen toegestaan;
  • e. Per bedrijf (en per bouwperceel) is maximaal één bedrijfswoning toegestaan; waarbij slechts een bedrijfswoning is toegestaan wanneer er op het bouwperceel daadwerkelijk een bedrijf gevestigd is;
  • f. Een bedrijfswoning moet:
    • 1. met de voorgevel in, of maximaal 2 m uit, de naar de Zuiderzeestraatweg West georiënteerde bouwgrens worden gebouwd;
    • 2. op een afstand van minimaal 3 m vanaf zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
    • 3. een dakhelling hebben die niet minder is dan 30º en niet meer dan 60°;
  • g. Een bedrijfswoning mag:
    • 1. Een inhoud hebben van maximaal 650 m3;
    • 2. Een gevelbreedte hebben die niet groter is dan 10 m;
    • 3. Een goothoogte hebben die niet groter is dan 4,5 m;
    • 4. Een bouwhoogte hebben die niet groter is dan 10 m;
  • h. Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. bijbehorende bouwwerken minimaal 1,5 m achter de voorgevel of het verlengde hiervan moeten worden gebouwd;
    • 2. bijbehorende bouwwerken mogen per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
      • a. 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
      • b. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
      • c. 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
      • d. met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
      • e. in afwijking van het bepaalde onder d. mag op een perceel in ieder geval een bijbehorende bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd;
    • 3. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
    • 4. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
    • 5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter;
    • 6. anders dan onder 1. tot en met 5. is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het moment dat het ontwerp van dit plan ter inzage is gelegd, gehandhaafd mogen worden;

3.2.3 Andere bouwwerken
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1 m hebben als deze zich vóór de voorgevel (of het verlengde daarvan) of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw (of het verlengde daarvan) bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2 m hebben in andere gevallen;
  • c. een licht- of vlaggenmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10 m;
  • d. een overig ander bouwwerk binnen het bouwvlak mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10 m;
  • e. een overig ander bouwwerk buiten het bouwvlak mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2 m;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerder bepaalde ten behoeve van:

  • a. de bouw van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet hoger is dan 3 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare nutsvoorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
    • 2. een ander bouwwerk of overkapping met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat niet hoger is dan 3 meter;
  • b. het veranderen van de in het plan voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%, indien zulks verband houdt met de bouwaanvragen waarvan de realisering gewenst of noodzakelijk is;
  • c. het bouwen van bedrijfsgebouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens, indien de bedrijfsgebouwen op twee percelen, die met de zijdelingse perceelsgrenzen aan elkaar grenzen, aan elkaar worden gebouwd.
3.3.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Oppervlakte van een bouwperceel
  • a. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder dan 500 m2 en niet meer dan 2.500 m2 bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de oppervlakte van een bouwperceel dat (deels) is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Zone - bedrijfsrepresentatieve bebouwing', niet minder dan 1.000 m2 en niet meer dan 2.500 m2 bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' het oppervlak van een bouwperceel zoveel bedragen zoals aanwezig op grond van het bestaande gebruik.
3.4.2 Gebruik van gronden
  • a. De gronden en bouwwerken mogen niet:
    • 1. worden gebruikt voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
    • 2. worden gebruikt voor detailhandel, met uitzondering van artikelen die ter plaatse worden vervaardigd of bewerkt en ter plaatse voortgebrachte producten en met uitzondering van detailhandel bij bouwmarkten die op grond van lid 3.1. zijn toegestaan;
    • 3. worden gebruikt voor bewoning als het een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning of een bedrijfsgebouw betreft.
  • b. De bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie, tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
    • 2. bij een bijbehorend bouwwerk, gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw;
    • 3. bij een bijbehorend bouwwerk, gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 m van de zijgevel van het hoofdgebouw.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:

  • a. 3.4.1 ten behoeve van:
    • 1. de vestiging van detailhandel in volumineuze goederen tot 1500 m2 b.v.o. onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de distributieve voorzieningen in de regio.
    • 2. de vestiging van detailhandel in brandgevaarlijke en/of brandbare stoffen onder de voorwaarden dat geen onevenredige aantasting optreedt van het woon- en leefklimaat op aangrenzende percelen;
  • b. 3.4.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van een oppervlakte van een bouwperceel tot 5.000 m2;
  • c. 3.1 en 3.4.2 onder a.1. ten behoeve van het toestaan van een Bevi-inrichting, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de PR 10-6-contour mag niet buiten de terreingrens/erfgrens van het bedrijf liggen; en
    • 2. het groepsrisico mag niet boven de oriënterende waarde liggen.
3.5.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 50 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en waarvan de goothoogte niet hoger is dan 4 meter, voor zover deze op grond van lid 3.3 niet kunnen worden gebouwd;
  • b. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  • c. het wijzigen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen met maximaal 5 meter.