Inhoud
 
Gemeente:
Ede
PlanNaam:
Bennekom, hoek Korenlaan, Laarweg (Ichthuskerk)
Status:
vastgesteld
Datum:
17-04-2014

Planregels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESTEMMINGSPLAN

BENNEKOM, HOEK KORENLAAN, LAARWEG (ICHTUSKERK)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Bennekom, hoek Korenlaan, Laarweg (Ichthuskerk)' met identificatienummer NL.IMRO.0228.BP2013BENO0002-0301 van de gemeente Ede.

 

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 aanbouw:

Een aan een hoofdgebouw toegevoegde ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

De uitoefening van een dienstverlenend beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan een (raam)prostitutiebedrijf.

 

1.5 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.6 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.7 achtergevelrooilijn:

  • De achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

  • indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

 

1.8 antenne:

Een bouwwerk in de vorm van een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatiedoeleinden.

 

1.9 askophoogte:

De hoogte van het centrisch middelpunt van de molenwieken tot de begane grond van de molen.

 

1.10 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk en/of wenselijk is.

 

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

1.13 bestaande situatie:

  • Ten aanzien van bebouwing:

legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • ten aanzien van gebruik:

het legaal gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

1.14 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.15 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.16 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

1.17 bijgebouw:

Een gebouw dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

1.18 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

 

1.19 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

 

1.20 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

1.21 bouwmassa:

Een verzameling bij elkaar horende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

 

1.22 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.23 bouwperceelsgrens:

De grens van een bouwperceel.

 

1.24 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.25 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.26 carport:

Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, bedoeld voor de stalling van een motorvoertuig.

 

1.27 eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

 

1.28 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

 

1.29 escortbedrijf:

De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en -bemiddelingsbureaus.

 

1.30 functie:

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.31 galerie:

Ruimte voor het exposeren en verkopen van kunstwerken.

 

1.32 gebouw:

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.33 gestapelde bebouwing:

Bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

 

1.34 hoofdfunctie:

Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

1.35 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor

de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.36 kantoor- en/of praktijkruimte:

Een ruimte die door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, (para)medische en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte baliefunctie op de begane grond.

 

1.37 kelder:

Een geheel ondergronds gelegen ruimte die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk, en waarvan de bovenkant van de vloer zich op ten minste 1,75 m onder peil bevindt.

 

1.38 lichte bedrijvigheid:

Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in categorie A van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

1.39 maatschappelijke en culturele voorzieningen:

Educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijs- en kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

 

1.40 mantelzorg:

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

 

1.41 nevengeschikte functie:

Functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

1.42 onderbouw:

Een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

 

1.43 ondergeschikte detailhandel:

Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

1.44 ondergeschikte functie:

Functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

1.45 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.46 overkapping:

Een dakconstructie zonder wanden, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

 

1.47 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

1.48 plangrens:

De aangegeven begrenzing van het bestemmingsplan.

 

 

1.49 publiekverzorgend ambacht en dienstverlening:

Een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper en videotheek, alsmede commerciële en medische dienstverlening, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd is aan het bedrijf.

 

1.50 raamprostitutie:

Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

1.51 recreatiewoonverblijf:

Een permanent aanwezig gebouw, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden met een maximale oppervlakte van 75 m², inclusief al dan niet vrijstaande bijgebouwen en overkappingen.

 

1.52 ruimtelijke kwaliteit:

De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

 

1.53 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.54 stacaravan:

Een kampeermiddel zonder fundering met een maximale oppervlakte van 55m², inclusief al dan niet vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, waarbij onder fundering wordt verstaan, een bouwwerk in de grond als basis voor een, al dan niet tot de constructie daarvan behorend, kampeermiddel.

 

1.55 standplaats:

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

 

1.56 stedenbouwkundig beeld:

Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

 

1.57 straatprostitutie:

Het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

1.58 terras:

Een buiten een gebouw gelegen gebied behorende bij een horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.

 

1.59 uitbouw:

De vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het

hoofdgebouw.

 

1.60 verkoopvloeroppervlakte (vvo):

De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

1.61 voorgevellijn:

De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

1.62 voorgevelrooilijn:

De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

1.63 woonwagen:

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

 

1.64 woning:

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.65 zaalverhuur:

Een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Algemeen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

De kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

bebouwingspercentage:

Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

Bovenkant Spoorstaaf (BS):

De hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

Overeenkomstig de omtreklijn van de horizontale projectie van alle delen van die bouwwerken.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

 

peil:

- Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

 

2.2 Ondergronds bouwen

Bij het berekenen van het bebouwingspercentage of de te bebouwen oppervlak wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenwerkse gevelvlakken van de bijbehorende bovengrondse gebouwen.

 

2.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, zoals:

  • dakkapellen met een maximale breedte van 50% van de gevelbreedte;

  • plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

 

2.4 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Maatschappelijk

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'religie' zijn uitsluitend religieuze voorzieningen toegestaan;

  2. voor behoud en versterking van de op de verbeeldng weergegeven karakteristieke panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

  3. wegen en paden;

  4. tuinen, erven en verhardingen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag, met inachtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

  3. Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en die zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

  5. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven goothoogte.

  6. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf - en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning een bedrijfswoning binnen het bouwvlak toestaan, onder de volgende voorwaarde:

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bebouwing

toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • De afstand tot de/één zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5

  • m.

  • De breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 6 m en niet meer

  • bedragen dan 12 m.

  • De diepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 m.

  • De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

  • De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

  1. Bij een in de bebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van

  2. toepassing:

  • De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³.

  • De goot- en bouwhoogte zoals toegestaan voor gebouwen, mag niet worden

  • overschreden.

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder f en een bouwhoogte van maximaal 10 m toestaan, mits voldaan wordt aan de

volgende voorwaarden:

  1. de afwijking van de opgenomen bouwhoogte in de verbeelding noodzakelijk is voor een optimaal gebruik;

  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Afwijken van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en andere maatschappelijke en culturele voorzieningen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. Er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwwerken plaats;

  2. Er vindt geen onevenredige toename van de parkeerdruk alsmede van de verkeersaantrekkende werking plaats.

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

3.5.1 Sloopverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een karakteristiek pand geheel of gedeeltelijk te slopen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘karakteristiek’.

 

3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met regulier onderhoud, met dien verstande dat dit onderhoud strekt tot behoud van het historische karakter van het gebouw in de bestaande toestand.

 

 

3.5.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de historische karakterstieke c.q. kenmerkende elementen van het karakteristieke pand niet op onevenredige wijze worden verstoord, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘Karakteristiek’ te verwijderen indien:

  1. de historische karakteristieke c.q. kenmerkende elementen van het bouwwerk zijn vervallen door volledige verwoesting.

  2. uit een integrale belangenafweging blijkt dat behoud van het karakteristiek pand in onevenredige verhouding staat tot ruimtelijke, maatschappelijke en economische belangen.

 

 

 

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

 

4.2 Bouwregels

  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  2. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in artikel 4.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:

  1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlaktevoor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;

  2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 250 m² bedraagt;

  3. een bouwwerk dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 centimeter en zonder

heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.

  2. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3 sub a wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

  3. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3 sub a wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

4.4.2 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van in artikel 4.4.1, sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

 

4.4.3 Uitzonderingen

Het verbod, als bedoeld in artikel 4.4.1, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 250 m² of een omvang van ten hoogste 250 m;

  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;

  3. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;

  4. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;

  5. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  • wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;

  1. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 6 Algemene bouwregels

 

  1. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:

  1. goot- en bouwhoogten;

  2. oppervlakte;

  3. inhoud;

  4. afdekking van gebouwen;

  5. afstand tot voorgevelbouwgrens;

  6. afstand tot de perceelsgrens;

zijn de bestaande maten, hellingen, dan wel afstanden eveneens toegestaan, onder de

voorwaarde dat herbouw uitsluitend op dezelfde locatie mag plaatsvinden.

  1. Voor zover in dit plan goothoogten zijn aangegeven, dienen hoofdgebouwen te worden voorzien van een kap, waarvan de minimale en de maximale dakhelling niet meer mag bedragen dan respectievelijk 30 graden en 60 graden.

  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 onder B, en toestaan dat een gebouw zonder kap wordt gebouwd, dan wel met kap waarbij de dakhelling afwijkt van het bepaalde in artikel 6 onder b, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld, zoals dat mede in relatie tot die van de directe omgeving wordt bepaald, niet wordt geschaad.

 

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of raam- en straatprostitutie;

  2. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een standplaats en/of het (doen) stallen van (een) woonwagen(s), caravan(s), aanhangwagen(s);

  4. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor bewoning;

  5. het betrekken van de garage en/of carport bij de woning;

  6. het gebruik van de garage en/of carport anders dan voor het primair stallen van een motorvoertuig;

  7. het onttrekken van de parkeervoorziening op eigen terrein.

 

 

 

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

  2. de regels en toestaan dat het bouwvlak met maximaal 2 meter wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  3. de regels voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel niet meer bedraagt dan 3 m;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

  1. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

  1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m3;

  2. de bouwhoogte niet meer dan bedraagt dan 5 m.

  1. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

  1. ten behoeve de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m;

  2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 6 m;

  3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 6 m.

  1. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

  2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw.

  1. de regels en toestaan dat antennes worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;

  2. de noodzaak van plaatsing is aangetoond;

  3. is aangetoond dat de plaatsing van een antenne niet mogelijk is op bestaande hoogbouw of een bestaande (hoogspannings)mast;

  4. de locatie in overeenstemming is met het plaatsingsplan, waarbij plaatsing bij voorkeur plaatsvindt op bedrijventerreinen, sportterreinen en/of groene gebieden, dan wel nabij kantoren en bij voorkeur niet in de nabijheid van onderwijsinstellingen;

  5. is aangetoond dat de antenne inpasbaar is gelet op de ruimtelijke, landschappelijke of ecologische kwaliteit van het terrein, in relatie tot de kwaliteit van de aangrenzende gebieden. In de afweging omtrent de verlening van omgevingsvergunning worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet, indien vereist, zal worden verleend;

  6. de bouwkundige inpasbaarheid van de antenne is aangetoond.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden gesteld omtrent de kleur en de exacte locatie van de antennemast c.a. en het aanbrengen van afschermende beplanting;

  1. het bepaalde ten aanzien van het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor mantelzorg, onder de voorwaarden dat:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;

  2. de mantelzorg niet de bouw of uitbreiding van een geluidgevoelige ruimte tot gevolg heeft, tenzij er kan worden voldaan aan de eisen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

  3. wanneer het gaat om een aanbouw de gebruiksruimte voor de mantelzorg ten hoogste 15% van de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw bedraagt en één bouwlaag beslaat;

  4. wanneer de mantelzorg plaatsvindt in een bestaand vrijstaand bijgebouw,

  • dient van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling te worden gedaan;

  • gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen.

 

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

 

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bouwvlakken te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bouwvlakgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

Artikel 10 Algemene procedureregels

 

10.1 Afwijken van het bestemmingsplan

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

10.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

10.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisenregeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 11 Overgangsrecht

 

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 12 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan 'Bennekom, hoek Korenlaan, Laarweg (Ichthuskerk)’.