Plan: | Wijzigingsplan Lijkweg 20 Groessen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.WPGROESSEN022-VS01 |
Het perceel aan de Lijkweg 20 in het buitengebied van Groessen is volgens het vigerende bestemmingsplan bestemd voor een bedrijf. Van een actieve bedrijfsvoering is echter al lange tijd geen sprake meer. Vooraan op het perceel staat een bedrijfswoning die wordt bewoond. De initiatiefnemer heeft de wens om de bestemming te wijzigen conform het feitelijke gebruik van de gronden als woonlocatie.
In het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013' van de gemeente Duiven is in artikel 5.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het onder voorwaarden mogelijk is een bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Lijkweg 20 in het buitengebied ten westen van Groessen. De Lijkweg is een doorgaande weg in het buitengebied die de kernen Groessen en Loo met elkaar verbindt. De omgeving van het plangebied heeft een landelijk karakter. Aan de doorgaande wegen liggen reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijfslocaties, omgeven door landbouwgrond. Het plangebied betreft een deel van het kadastrale perceel bekend als 'Duiven - H - 708'. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de omgeving, rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Lijkweg 20 was in het verleden een kleinschalige drukkerij gevestigd. Van bedrijfsvoering is echter al lange tijd een sprake meer. De huidige woning en bijgebouwen zijn omstreeks 1930 gebouwd en voor een groot deel intact gebleven. De drukkerij was gevestigd in de huidige bijgebouwen achter de woning. Vooraan tegen de Lijkweg staat de huidige bedrijfswoning, die nog wordt bewoond. De woning bestaat uit één bouwlaag met een oranje pannendak en heeft een oppervlak van ca 150 m2. De bijgebouwen daarachter hebben een gezamenlijk oppervlak van ca 180 m2. Het erf wordt op een fraaie wijze landschappelijk ingepast met enkele solitaire bomen rondom de bijgebouwen en een lage haag vooraan het perceel. De woning wordt via een oprit ontsloten op de Lijkweg. Achter de woning is op het verharde buitenruimte plek voor het parkeren van auto's.
Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)
Aanzicht van het plangebied, gezien vanuit het noordoosten (Bron: Google Maps Streetview)
Voorliggend plan wijzigt de bestaande bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. De grond rond de woning is in de huidige situatie in gebruik als tuin en dit gebruik wordt in de toekomstige situatie voortgezet. De bestaande bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 180 m2 blijven behouden. Er zijn met het plan geen fysieke veranderingen gemoeid. De bestaande bomen en hagen blijven behouden waardoor het erf ook in de toekomstige situatie landschappelijk is ingepast. Het plan voorziet concluderend alleen in het toekennen van bestemmingen die passend zijn bij het feitelijk gebruik van de gronden.
De ruimtelijke impact van voorliggend initiatief op de omgeving is zeer beperkt. In het geldende bestemmingsplan is aan het perceel een bedrijfsbestemming toegekend waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan. Feitelijk is de bedrijfswoning al in gebruik als burgerwoning en brengt de wijziging naar een woonbestemming geen ruimtelijke veranderingen met zich mee. Daarbij worden de planologische rechten voor bedrijfsmatige bedrijfsvoering van de locatie verwijderd. Door de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke impact van dit initiatief is een nadere toetsing aan het rijks- en provinciale beleid daarom achterwege gelaten.
De Structuurvisie 2015 is op 28 september 2015 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld. De
structuurvisie geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert bij het afwegen van initiatieven. In de structuurvisie wordt een aantal bijzondere waarden getypeerd, die aangeven dat Duiven verschillende gezichten heeft. Het samenspel van deze gezichten geeft Duiven haar unieke karakter:
Woningbouw
De gemeente Duiven constateert dat de vraag naar woningbouw vanwege de demografische veranderingen
afneemt, en daarnaast ook de financiële aantrekkelijkheid en betaalbaarheid van woningbouwontwikkeling
door de ingrepen in de financiering van woningen (beperking rente aftrek, terughoudendheid banken, etc). Bij
sturing op woningbouwinitiatieven, hanteert de gemeente de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Oeverwallen gebied
Het plangebied ligt in het oeverwallengebied. Dit gebied is een uniek cultuur landschap en landschappelijk
waardevol. Dit maakt het ook een aantrekkelijk recreatie- en uitloopgebied voor bewoners en bezoekers. De
vele doorzichten vanuit Loo en Groessen geven een uniek beeld van de historische relatie tussen dorp en
landschap. Deze elementen (afwisselen, relaties, doorzichten) moeten behouden en gerespecteerd worden bij
toekomstige ontwikkelingen.
De gemeente streeft ernaar om de herkenbaarheid van het oeverwallengebied te vergroten. De
mogelijkheden hiervoor zijn beperkt en het is kostbaar. De versterking van het landschap en ‘restauratie' van
landschappelijke elementen wordt gekoppeld aan initiatieven van particulieren en derden (zoals waterschap).
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling is een uitwerking van een verzoek tot functieverandering middels een regeling uit
het vigerende bestemmingsplan. De bestaande woning binnen het plangebied blijft behouden. Er worden geen woningen toegevoegd aan de lokale woningvoorraad. De bestaande bomen en hagen blijven behouden waardoor het erf vanuit landschappelijk oogpunt aansluit op de karakteristiek van het landschap.
Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie Duiven 2015'.
In april 2012 heeft de gemeente Duiven het 'Ontwikkelkader buitengebied Duiven' gepubliceerd. Het ontwikkelkader is opgesteld vanwege de brede ruimtelijke opgaven die spelen in het buitengebied van Duiven. De schaalvergroting en modernisering van de agrarische- en tuinbouwsector zorgen voor nieuwe uitdagingen op het gebied van landschapsontwikkeling en functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Het ontwikkelkader is vooruitlopend op het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld en biedt een toetsingskader op hoofdlijnen voor de beoordeling van projecten die niet binnen het bestemmingsplan passen. Het duurzaam behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en het beperken van de milieubelasting vormen de basisvoorwaarden voor medewerking van de gemeente.
Verder dient er aandacht te zijn voor milieukwaliteitseisen en ruimtelijke kwaliteit. In bijlage 3 van het ontwikkelkader is het beleid omtrent functieverandering nader uiteengezet. Indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging biedt de gemeente Duiven onder voorwaarden mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, nevenactiviteiten en het bouwrecht voor nieuwe woningen na sloop van leegstaande schuren en/ of kassen.
Het plangebied (rode cirkel) ligt binnen de oeverwallenzone (bron: Ontwikkelkader buitengebied Duiven)
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'oeverwallenzone'. Binnen de oeverwallenzone is
functieverandering naar wonen mogelijk, onder voorwaarde dat hergebruik en/ of verbreding van de
activiteiten geen belemmering vormen voor agrariërs uit de omgeving. In paragraaf 4.1.5 Milieuzonering van
voorliggend document is nader gemotiveerd dat agrariërs uit de omgeving geen hinder ondervinden van
voorliggend plan. Het voormalige winkelgedeelte wordt gesloopt en de overige drie bijgebouwen blijven
behouden. Het 'Ontwikkelkader Buitengebied Duiven' staat het behoud van de drie kleine bijgebouwen niet in
de weg.
Het initiatief past binnen het 'Ontwikkelingskader buitengebied Duiven'.
In de uitwerking van het vastgestelde Ontwikkelingskader Buitengebied heeft de gemeente Duiven een
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In dit plan is de visie op gebied van natuur en landschap verder uitgewerkt en vertaald naar concrete uitvoeringsprojecten op het gebied van natuur en landschap. Daarnaast biedt het Landschapsontwikkelingsplan een toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied. Het LOP is vastgesteld in 2014 en heeft een looptijd van 10 jaar.
De oeverwal - waarbinnen het plangebied is gelegen - bestaat uit hoog gelegen zandige en zavelige afzettingen
van de Rijn. Van oudsher werd de vruchtbare grond gebruikt voor akkerbouw en fruitteelt. Zo ontstond een
intensief bewoond gebied met veel boerderijen, dorpen met kronkelende wegen en kavelgrenzen, die bepaald
werden door verschillen in bodem en reliëf. Bijzondere elementen zijn hier de twee oude Rijnlopen Aa (bij
Groessen) en Lee (langs het Looveld).
In het LOP wordt aandacht besteed aan de beeldkwaliteit en de inpassing van bestaande en nieuwe erven.
Erven maken een belangrijk deel uit van de landschappelijke kwaliteit van het plangebied. Uitgangspunt
daarbij is dat erven in samenhang zijn met het omringende landschap. Het gaat vooral om een goede visuele
relatie tussen de erven en het landschap. Het LOP bevat een verplichting tot de aanleg van erfbeplanting bij
nieuwe erven (of de uitbreiding van bestaande erven). Hiermee wordt op lokaal niveau een bijdrage geleverd
aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Op de vorenstaande afbeelding is het plangebied (rood
cirkel) opgenomen in het oeverwallenlandschap (lichtgele kleur).
Handleiding voor erfinrichting
Onderdeel van het gemeentelijke Landschapsontwikkelingsplan betreft de 'Handleiding voor erfinrichting'. In
de handleiding zijn de uitgangspunten uit het LOP doorvertaald in concrete voorstellen voor erfinrichting die
initiatiefnemers kunnen gebruiken bij de inrichting van hun erf. Het plangebied ligt binnen het
oeverwallengebied. Voor dit gebied is voor het onderdeel 'tuinen bij woningen' aangegeven
dat de inrichtingsprincipes van tuininrichtingen aansluiten op de traditionele boerderijtuinen met een duidelijk strak ingerichte voorkant (boomgaard, siertuin, moestuin en hagen) en een achterkant (bijgebouwen, forse beplantingen met struiken en hoge bomen) die op het landschap aansluiten. Daarbij is het advies opgenomen om gebiedseigen beplantingen te gebruiken.
Uitsnede van de kaart 'visie op hoofdlijnen' (bron: Landschapsontwikkelingsplan Duiven)
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'oeverwallen' van het landschapsontwikkelingsplan. Binnen dit
deelgebied wordt gestreefd naar het behoud en het versterken van het kleinschalige besloten
cultuurlandschap met een mozaïek van wegen, bebouwingslinten en beplantingen. De Lijkweg ligt in
een gebied met historische wegen en bebouwingslinten waar de kleinschaligheid versterkt kan
worden met groen. In de bestaande situatie is het erf al op een fraaie wijze landschappelijk ingepast met bomen en hagen. Deze beplanting blijft in de toekomstige situatie behouden, waarmee voorliggend initiatief
tegemoet komt aan één van de beleidsdoelstellingen uit het LOP om het kleinschalige cultuurlandschap met
beplanting te behouden binnen het oeverwalgebied. Daarmee is de inrichting afgestemd op de karakteristiek
van dit landschap.
Het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013', vastgesteld door de gemeente Duiven op 20 november 2018. Het reparatieplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' uit juni 2015. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie van het plangebied.
Uitsnede van de vigerende planologische situatie binnen het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' is één bedrijfswoning toegestaan. Verder loopt langs de zuidrand van het perceel de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' en geldt over het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.
Wijzigingsbevoegdheden vigerende bestemmingsplan
Het voornemen is om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Deze wijziging kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5.6.1 van het 'Reparatieplan Buitengebied 2013'.
Hieronder zijn de wijzigingsregelingen in zijn volledigheid opgenomen, waarna is aangegeven op welke wijze dit plan passend is binnen de gestelde voorwaarden.
5.6.1 Omschakeling van bedrijf naar wonen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen-1 en/of de bestemming Tuin, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid 5.6.1.:
Conclusie
Op basis van voorgaande motivatie luidt de conclusie dat voorliggend plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 5.6.1 'Omschakeling van bedrijf naar wonen' uit het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Voor deze ontwikkeling zijn een verkennend bodem- en astbestonderzoek uitgevoerd. De conclusies van het verkennend bodemonderzoek gaven aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek. Het aanvullend bodemonderzoek is toegevoegd als bijlage 1. Het verkennend bodem- en astbestonderzoek is opgenomen als bijlage 8 van het aanvullend bodemonderzoek. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Het asbestonderzoek geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. In het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat in de bovengrond ter plaatse van drie boorpunten overschrijdingen zijn waargenomen die aanleiding geven voor nader onderzoek. Uit het aanvullend bodemonderzoek blijkt dat er geen sterk verhoogde gehalten zijn aangetoond en dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ter plaatse van boorpunt B10 (zie kaart bijlage 1 van de regels) is een sanering vereist. In de regels van voorliggend plan is via een voorwaardelijke verplichting in combinatie met een aanduiding op de verbeelding geborgd dat deze sanering binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van voorliggend wijzigingsplan dient te worden uitgevoerd. Voordat er met de sanering wordt begonnen dient het bevoegd gezag (gemeente Duiven) goedkeuring te geven op het saneringsplan dat de initiatiefnemer indient bij het bevoegd gezag. Grondwerkzaamheden ter plaatse van B10 zijn pas toegestaan na de sanering. Ter plaatse van de twee andere boorpunten waar overschrijdingen zijn aangetroffen is een sanering niet vereist. Daar zijn in het kader van voorliggend plan ook geen bodemwerkzaamheden gepland. Indien de initiatiefnemer in de toekomst wel grondwerkzaamheden op deze locaties uit wilt voeren, dan dient initiatiefnemer hiertoe een plan in te dienen bij het bevoegd gezag. Grondwerkzaamheden mogen pas worden opgestart na goedkeuring van het plan door het bevoegd gezag (gemeente).
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in de bestaande situatie reeds bewoond. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vinden door voorliggend initiatief ook geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die bij kunnen dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Er is reeds een woning binnen het plangebied aanwezig. Deze woning blijft behouden. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object volgens de Wgv. In de bestaande situatie dienen deze woning en de agrarische bedrijven uit de omgeving al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan voorziet in het behoud van de bestaande woning en maakt geen andere geurgevoelige objecten mogelijk. Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen. Binnen het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het omliggende gebied bestaat vrijwel volledig uit woningen en landbouwgrond. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven en inrichtingen aanwezig die vanuit het aspect milieuzonering mogelijk voor milieuhinder kunnen zorgen. Voorliggend plan voorziet in het behoud van de bestaande woning en maakt geen andere milieugevoelige objecten mogelijk. Als gevolg van voorliggend plan is het niet meer mogelijk om in de toekomstige situatie bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnen het plangebied. Daardoor kan milieuhinder op omliggende milieugevoelige objecten worden uitgesloten.
Gesteld kan worden dat vanuit het aspect milieuzonering binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijven en/ of inrichtingen uit de omgeving niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van dit initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
De situatie in het plangebied blijft onveranderd. Het bestaande kwetsbare object (woning) blijft behouden en er worden geen extra kwetsbare objecten toegevoegd. Op de risicokaart is tevens waarneembaar dat er in de directe omgeving van het plangebied, binnen een straal van 380 m, geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen zijn gelegen. Een nadere toetsing van de externe veiligheid in het plangebied is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Rijn en IJssel. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een watertoets gemaakt, zie bijlage 2. Hiermee is het waterschap geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling. Het initiatief heeft geen (ver)bouwwerkzaamheden tot gevolg met een mogelijk negatief effect op oppervlaktewater. Het verhard oppervlak binnen het plangebied blijft gelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft geen ruimtelijke veranderingen van het erf tot gevolg. Er worden geen gebouwen gesloopt en het bestaande groen blijft behouden. Van kapwerkzaamheden is geen sprake. Ook wordt er een oppervlaktewater gedempt. Door de functieverandering van bedrijf naar wonen is het ook uitgesloten dat er nog bedrijfsactiviteiten en bijbehorende verkeersbewegingen plaatsvinden. Vanuit het aspect ecologie kunnen negatieve effeten vanuit gebiedsbescherming (ook vanuit stikstofdepositie) en soortenbescherming op voorhand worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Door het wegbestemmen van de bedrijfsmogelijkheden verdwijnen ook de bijbehorende verkeersbewegingen. Omdat ook het aantal woningen niet toeneemt door voorliggend initiatief is er daarmee sprake van een positief effect op de verkeerskundige situatie ter plaatse. De te behouden woning blijft via de huidige oprit ontsloten op de Lijkweg. Parkeren blijft mogelijk op het verharde buitenterrein achter de woning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zoals rijksmonumenten, elementen of landschappen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol landschap dat via regels bescherming geniet. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.
Archeologie
Er vinden geen (bodem)ingrepen plaats die eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen. Deze dubbelbestemming wordt in voorliggend plan overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief is geen bouwplan gemoeid. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het vigerende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013'. In de Regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van de bestemmingen uit voorliggend plan van toepassing verklaard. Het gaat om de volgende bestemmingen:
Verder zijn navolgende bestemmingen ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van bovenlokale belangen of waterschapsbelangen en wordt er afgezien van vooroverleg.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer heeft de naaste buren van de voorgenomen wijziging op de hoogte gesteld.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het wijzigingsplan ingediend.