direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Lijkweg 26 Groessen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan de Lijkweg 26 in het buitengebied van Groessen, gemeente Duiven, ligt een voormalig glastuinbouwbedrijf. De initiatiefnemer heeft het voornemen om het agrarisch bouwvlak en de kassen van de locatie te verwijderen en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning.

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee dit mogelijk kan worden gemaakt. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Lijkweg 26 in het buitengebied ten westen van Groessen.

Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied (oranje stip) in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0002.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Lijkweg 26 in de gemeente Duiven. De Lijkweg is een doorgaande weg in het buitengebied die de kernen Groessen en Loo met elkaar verbindt. De omgeving van het plangebied heeft een landelijk karakter. Aan de doorgaande wegen liggen reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijfslocaties, omgeven door landbouwgrond. Direct ten westen van het plangebied ligt een materialenhandel, gespecialiseerd in de verkoop van kassen voor particulier- en bedrijfsmatig gebruik.

Binnen het plangebied was voorheen een glastuinbouwbedrijf actief. Van bedrijfsvoering is geen sprake meer, de kassen zijn nog wel aanwezig. Vooraan op het bedrijfsperceel staat de bedrijfswoning, omgeven door een tuin en twee bijgebouwen. De bijgebouwen zijn in gebruik als garage en berging en hebben een gezamenlijk oppervlak van ca 250 m². Achter deze bebouwing staat een kassencomplex met een totaal oppervlak van ca 1900 m². Een groot deel van het bouwvlak is onbebouwd en in gebruik als landbouwgrond. De locatie wordt via een inrit ontsloten op de Lijkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron foto: Omgevingsverordening Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0004.png"

Aanzicht op de bestaande inrichting van het plangebied (bron foto: funda.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan wijzigt de bestaande bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. De garage en berging blijven als bijgebouwen bij de woning behouden. Deze bestaande gebouwen vormen straks samen met de aangrenzende tuin de nieuwe woonkavel.

Van bedrijfsvoering is nu en in de toekomst geen sprake meer. Het bestaande agrarische bouwvlak wordt van de locatie verwijderd en alle aanwezige kassen worden gesloopt. Daarmee levert het plan een ruimtelijke kwaliteitswinst. Voorliggend initiatief heeft verder geen andere (ver)bouwactiviteiten tot gevolg, waardoor de ruimtelijke impact van het plan zeer beperkt is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijks- en provinciaal beleid

De ruimtelijke impact van voorliggend initiatief op de omgeving is zeer beperkt. In het geldende bestemmingsplan is aan het perceel een agrarische bedrijfsbestemming toegekend waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan. Feitelijk is de bedrijfswoning al in gebruik als burgerwoning en brengt de wijziging naar een woonbestemming geen ruimtelijke veranderingen met zich mee. Daarbij worden de planologische rechten voor agrarische bedrijfsvoering van de locatie verwijderd. Door de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke impact van dit initiatief is een nadere toetsing aan het rijks- en provinciale beleid daarom achter wegen gelaten.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Ontwikkelingskader buitengebied Duiven

In april 2012 heeft de gemeente Duiven het 'Ontwikkelkader buitengebied Duiven' gepubliceerd. Het ontwikkelkader is opgesteld vanwege de brede ruimtelijke opgaven die spelen in het buitengebied van Duiven. De schaalvergroting en modernisering van de agrarische- en tuinbouwsector zorgen voor nieuwe uitdagingen op het gebied van landschapsontwikkeling en functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties.

Het ontwikkelkader is vooruitlopend op het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld en biedt een toetsingskader op hoofdlijnen voor de beoordeling van projecten die niet binnen het bestemmingsplan passen. Het duurzaam behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en het beperken van de milieubelasting vormen de basisvoorwaarden voor medewerking van de gemeente.

Verder dient er aandacht te zijn voor milieukwaliteitseisen en ruimtelijke kwaliteit. In bijlage 3 van het ontwikkelkader is het beleid omtrent functieverandering nader uiteengezet. Indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging biedt de gemeente Duiven onder voorwaarden mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, nevenactiviteiten en het bouwrecht voor nieuwe woningen na sloop van leegstaande schuren en/ of kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0005.png"

Het plangebied (rode cirkel) ligt binnen de oeverwallenzone (bron: Ontwikkelkader buitengebied Duiven)

Planspecifiek 

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'oeverwallenzone'. Binnen de oeverwallenzone is functieverandering naar wonen mogelijk, onder voorwaarde dat hergebruik en/ of verbreding van de activiteiten geen belemmering vormen voor agrariërs uit de omgeving. In hoofdstuk 4 van voorliggend document is nader gemotiveerd dat agrariërs uit de omgeving geen hinder ondervinden van het plan.

Onderdeel van het plan betreft het behoud van de bestaande garage en berging, die een gezamenlijk oppervlak hebben van ca 250 m². Deze gebouwen maken in de toekomstige situatie als bijgebouwen onderdeel uit van de woning. Het behoud van deze bijgebouwen is, mede door de sloop van alle kassen, toegestaan op basis van het ontwikkelingskader buitengebied.

Het initiatief past binnen het 'Ontwikkelingskader buitengebied Duiven'.

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013', vastgesteld door de gemeente Duiven op 20 november 2018. Het reparatieplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' uit juni 2015. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0006.png"

Uitsnede van de vigerende planologische situatie binnen het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met bouwvlak. Daarbinnen is één glastuinbouwbedrijf en één bedrijfswoning toegestaan. Verder geldt over het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.

Wijzigingsbevoegdheid vigerende bestemmingsplan

Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere burgerwoning. Daartoe dient de huidige bestemming ter plaatse van de woning te worden gewijzigd naar een woonbestemming.

In artikel 4.6.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen waarmee ter plaatse van het agrarisch bouwperceel de agrarische bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

4.6.1 wijzigen bestemming naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van het agrarisch bouwvlak naar 'Wonen-1' en/of de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak en/of de bestemming 'Tuin' met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend de op het tijdstip van vaststelling van het wijzigingsbesluit bestaande bedrijfswoning alsmede de inpandige bedrijfsruimte mag worden gebruikt voor bewoning;
  • b. het aantal woningen beperkt dient te blijven tot één dan wel zoveel als legaal aanwezig is op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;
  • c. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd;
  • d. de woonfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • e. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden.

In voorliggend plan wordt voldaan aan bovengenoemde voorwaarden:

  • a. Daarvan is sprake. Alleen de bestaande bedrijfswoning wordt in de toekomstige situatie bewoond, maar dan als reguliere burgerwoning;
  • b. Daarvan is sprake. Er worden geen extra woningen bijgebouwd. Alleen de bestaande bedrijfswoning blijft behouden waardoor ook in de toekomstige situatie maar één woning binnen het plangebied is gelegen;
  • c. Daarvan is sprake. In de huidige situatie is er al geen bedrijf meer actief binnen het plangebied. Voorliggend plan voorziet in het verwijderen van het agrarisch bouwvlak en de kassen, waardoor de vestiging van een (agrarische) bedrijf in de toekomstige situatie niet meer is toegestaan;
  • d. Daarvan is sprake. In hoofdstuk 4 van voorliggend document is nader gemotiveerd dat ter plaatse van het nieuwe woonerf sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • e. Daarvan is sprake. In hoofdstuk 4 van voorliggend document is nader gemotiveerd dat omliggende agrarische bedrijven geen nadelige hinder ondervinden van voorliggend plan.

Conclusie

Op basis van voorgaande motivatie luidt de conclusie dat voorliggend plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 4.6.1 'wijzigen bestemming naar wonen' uit het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend plan is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De belangrijkste conclusie van het onderzoek luidt dat zowel in de bovengrond als in het grondwater geen verhoogde gehalten van de verdachten parameters zijn gemeten (respectievelijk minerale olie en OCB's). De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarmee in overeenstemming met het toekomstige gebruik van het plangebied als woonlocatie.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Het plangebied wordt in de bestaande situatie reeds bewoond. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vinden door voorliggend initiatief ook geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die bij kunnen dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Er is reeds een woning binnen het plangebied aanwezig. Deze woning blijft behouden. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object volgens de Wgv. In de bestaande situatie dienen deze woning en de agrarische bedrijven uit de omgeving al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan voorziet in het behoud van de bestaande woning en maakt geen andere geurgevoelige objecten mogelijk. Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen. Binnen het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Planspecifiek

Direct ten westen van het plangebied ligt aan de Lijkweg 32 materialenhandel 'Vermeulen Groessen', gespecialiseerd in de verkoop van kassen voor particulier- en bedrijfsmatig gebruik. In de bestaande situatie dienen de woning en dit bedrijf al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan voorziet in het behoud van deze bestaande woning en maakt geen andere milieugevoelige objecten mogelijk. Gesteld kan worden dat vanuit het aspect milieuzonering binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het naastgelegen bedrijf niet wordt gehinderd in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van dit initiatief.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. De blauwe doorbroken cirkel toont de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPGROESSEN015-VS01_0007.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

De situatie in het plangebied blijft onveranderd. Het bestaande kwetsbare object (woning) blijft behouden en er worden geen extra kwetsbare objecten toegevoegd. Op de risicokaart is tevens waarneembaar dat er in de directe omgeving van het plangebied, binnen een straal van 500 m, geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen zijn gelegen. Een nadere toetsing van de externe veiligheid in het plangebied is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit*  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
2

2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
2

1

1

1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
1
1
1
1
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee

4. Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Op basis van voorgaande tabel kan worden gesteld dat dit plan geen negatief effect heeft op de waterhuishoudkundige aspecten. Het initiatief heeft geen (ver)bouwwerkzaamheden tot gevolg met een mogelijk negatief effect op oppervlaktewater. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt af door de sloop van de kassen waardoor het waterbergend vermogen van het plangebied toeneemt.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Vanuit het aspect ecologie vinden er geen (ver)bouwwerkzaamheden plaats met een mogelijk negatief effect vanuit ecologie. Het kassencomplex zal worden gesloopt. Vanwege de eenvoudige constructie van de kassen en het ontbreken van spouwmuren kan op voorhand worden aangenomen dat dit gebouw geen schuilmogelijkheden biedt voor (beschermde) soorten. Ook vanuit gebiedsbescherming kunnen negatieve effecten, mede vanuit stikstofdepositie, op voorhand worden uitgesloten. Voor de sloop van de kassen zullen voor een zeer korte periode een beperkt aantal verkeersbewegingen plaatsvinden. Hierdoor en mede door de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken, 700 m ten westen van het plangebied), zal de stikstofdepositie zowel in de aanleg- als gebruiksfase, niet toenemen met meer dan 0 mol/ha/j. Negatieve effecten vanuit ecologie kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

De woning is reeds in het plangebied aanwezig, de verkeer- en parkeersituatie blijft gelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, elementen of landschappen aanwezig. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.

Archeologie

Er vinden geen (bodem)ingrepen plaats die eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen. Deze dubbelbestemming wordt in voorliggend plan overgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief is geen bouwplan gemoeid. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het vigerende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013'. In de Regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van de bestemmingen uit voorliggend plan van toepassing verklaard. Het gaat om de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch: ter plaatse van de gronden rondom de bestaande tuin en de woning. Binnen deze bestemming is de oprichting van een agrarisch bedrijf niet toegestaan.
  • Tuin: deze bestemming is opgenomen tussen de nieuwe woonbestemming en de Lijkweg.
  • Wonen - 1: ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en de twee daarachter gelegen bijgebouwen. Ter plaatse van de woning is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen.

Verder zijn navolgende bestemmingen ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:

  • dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting': ter plaatse van het hele plangebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In dit plan is geen sprake van bovenlokale belangen of waterschapsbelangen. Het plan is van een zodanig kleine aard en omvang dat wordt afgezien van overleg.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan is afgezien van een inspraakprocedure. De buren zijn op de hoogte van voorliggend initiatief.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken, van donderdag 24 december 2020 tot en met woensdag 3 februari 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het wijzigingsplan ingediend.