direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tubastraat Duiven
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Ten zuiden van de kern Duiven, aan de Tubastraat, ligt een grasveld dat in de huidige situatie niet in gebruik is. Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied woningbouw mogelijk te maken in de vorm van één vrijstaande woning.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017'. Op basis van dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Agrarisch', waarbij tevens de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' is opgenomen. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt om ter plaatse van deze aanduiding de bestemming te wijzigen in bestemmingen ten behoeve van woningbouw. Hiervoor moet een wijzigingsplan worden opgesteld. Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van de nieuwe woning mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de kern Duiven, in de wijk Duiven-zuid. Het plangebied betreft een grasveld tussen de Heilweg en het einde van de Tubastraat. Verder ligt het plangebied tussen twee woningen, namelijk de woning aan de Heilweg 24 en de woning aan de Tubastraat 5. Op navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied in Duiven weergegeven. Het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0001.jpg"

Situering van plangebied ten opzichte van Duiven (plangebied omkaderd met rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied (plangebied omkaderd met rood)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017' vigerend. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Duiven op 3 juli 2018.

Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij. Voor het plangebied is tevens de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' opgenomen. Volgens artikel 26.2 van de planregels zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen deze zone te bestemmen voor 'Wonen', 'Tuinen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Verder heeft het plangebied op basis van 'Veegplan Duiven 2017' een dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting'.

Navolgend is een uitsnede van bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied is gelegen binnen rode omlijning)

Met dit wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 26.2 van het bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017' toegepast om de bestemming 'Agrarisch' van het plangebied te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Hiermee krijgt het plangebied dezelfde bestemming als de aansluitende gronden ten oosten van het plangebied. In paragraaf 3.1.2 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, de regio(s) en de gemeente Duiven. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de haalbaarheid van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hierna is in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de juridische planaspecten. Tot slot is in hoofdstuk 6 aangegeven op welke wijze de initiatiefnemers met de betrokken partijen gecommuniceerd hebben en hoe de procedure is verlopen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Historische situatie

In de loop der tijd is het gebied rond de Heilweg steeds verder verdicht met bebouwing. De uitbreidingen van Duiven hebben ertoe geleidt dat de Heilweg de zuidelijke rand van de kern is gaan vormen. Op de navolgende historische afbeelding is goed te zien dat de oorspronkelijke kern van Duiven ver van de Heilweg was gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0004.jpg"

Weergave globale ligging van plangebied op historische atlas (1870)

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft in de huidige situatie een grasveld, gelegen tussen de Heilweg en de Tubastraat. Het gebied is aan de noord-, zuid- en westzijde omringd met greppels. Op navolgende foto is een beeld te zien van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0005.jpg"

Situatie vanaf de Heilweg (vanuit het zuiden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0006.jpg"

Situatie plangebied, gezien vanuit het zuidoosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0007.jpg"

Situatie plangebied, gezien vanuit het zuidwesten

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0008.jpg"

Situatie plangebied, gezien vanaf de Tubastraat (vanuit het noorden)

2.3 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om op de locatie een woning met bijgebouw te realiseren. De exacte invulling van het plangebied is nog niet bepaald. In de regels van het wijzigingsplan en de verbeelding zijn de juridisch-planologische kaders van de ontwikkeling opgenomen. Zie hiervoor tevens Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Het navolgende stedenbouwkundige plan geeft een mogelijke invulling van het plangebied weer. Het weergegeven stedenbouwkundige plan bestaat uit een woning, gesitueerd midden op het perceel. Deze invulling gaat uit van de gewenste situering van de woning. Daarnaast wordt er een bijgebouw gerealiseerd, deze is niet zichtbaar op de mogelijke invulling. Op eigen terrein worden drie parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plangebied wordt ontsloten op de Tubastraat en heeft geen ontsluitingsmogelijkheid aan de Heilweg. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 860 m2. Op de verbeelding is een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0009.jpg"

Mogelijke stedenbouwkundige invulling

Voor de situatering, bouwhoogten en massa's is aangesloten bij het beeldkwaliteitplan van het naastgelegen bestemmingsplan 'Heilweg 3, Duiven' (ten oosten van het plangebied). Voor zowel Tubastraat 3, 5 en 6 ligt de voorgevelrooilijn op 5 m uit de voorste perceelsgrens. Voor de nieuwe woning is een afstand van 4 m uit de voorste perceelsgrens gekozen. Daarmee is sprake van een beperkte verspringing. Door de afstand tot de naastgelegen woning wordt geen afbreuk gedaan aan het algemene straat- en bebouwingsbeeld. Door de situering van de nieuwe woning blijft de doorkijk vanaf de Tubastraat (richting zuiden) naar het landelijk gebied behouden. De bouwhoogte en kapvorm komen overeen met de reeds aanwezige woningen. Hiermee wordt aangesloten bij het eerdergenoemde beeldkwaliteitsplan voor de woningen aan de overzijde van het plangebied.

De voorgevel van de nieuwe woning komt op ca. 16 m afstand van de voorgevels van de woningen op Tubastraat 3 en 5. Gelet op deze afstand en de situering ten westen van deze kavels heeft dit qua zonlicht niet tot nauwelijks een negatief effect. Ten opzichte van de overige aanwezige woonpercelen is de afstand ook voldoende en is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017' van de gemeente Duiven. Voor wat betreft het gemeentelijk beleid wordt dan ook uitsluitend aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst (navolgende paragraaf). Voorliggend plan wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks- en provinciaal beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid.

3.1.2 Bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017'

In artikel 26.2 is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van woningbouw. Hierin staat dat de burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de agrarische gronden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Voorliggend initiatief betreft de wijziging van agrarische gronden naar een 'Wonen' en 'Tuin'. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. maximaal 8 vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  • b. het oppervlak per vrijstaande woning mag maximaal 175 m2 bedragen;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 9 meter;
  • d. de woonfunctie is milieuhygiënisch inpasbaar;
  • e. de ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de bestaande verkeers- en parkeersituatie;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  • g. de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking, waarmee voldoende moet worden aangetoond dat de woningen voorzien in een regionale behoefte;
  • h. in aanvulling op het bepaalde in dit lid na wijziging, de regels in Artikel 7 Tuin, Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied en Artikel 12 Wonen overeenkomstig van toepassing zijn;
  • i. de wijzigingsbevoegdheid een instandhoudingstermijn heeft van maximaal 5 jaren, ingaand op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan en dat na deze periode deze wijzigingsbevoegdheid vervalt.

Hierna wordt het initiatief per voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

Ad 26.2 sub a

Het initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning en voldoet hiermee aan de voorwaarden van maximaal 8 woningen. Binnen de grenzen van het gebied met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' zijn nog geen andere woningen mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid.

Ad 26.2 sub b

Het bouwvlak, waarbinnen de woning gebouwd moet worden, is kleiner dan 175 m2. Het initiatief voldoet hiermee aan de voorwaarde van een maximale woningoppervlakte van 175 m2.

Ad 26.2 sub c

Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd van respectievelijk 4,5 m en 9 m. Het initiatief voldoet daarmee aan de voorwaarde.

Ad 26.2 sub d

Het initiatief wordt in Hoofdstuk 4 getoetst op milieuhygïenische inpasbaarheid. Uit dit hoofdstuk blijkt dat er geen sprake is van milieuhygiënische beperkingen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde.

Ad 26.2 sub e

In de paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren. Uit deze paragraaf blijkt dat het initiatief niet zorgt voor een negatief effect op de bestaande verkeers- en parkeersituatie.

Ad 26.2 sub f

Het initiatief voorziet in de toevoeging van een milieuhindergevoelige functie in de vorm van een vrijstaande woning. De omgeving van het plangebied betreft een overwegend woongebied, waarbinnen de woning zich goed voegt. Uit de paragrafen  4.6 en 4.7 komt naar voren dat de afstand tussen de omliggende bedrijven en het plangebied voldoende groot zijn. Door de situering van het bouwvlak wordt er eveneens voldoende afstand gehouden tot de omliggende woningen. De belangen van eigenaren en/of gebruikers van de omliggende gronden worden daarom niet onevenredig geschaad.

Ad 26.2 sub g

Het initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. Het initiatief betreft één woning waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Ad 26.2 sub h

De genoemde regels van de genoemde bestemmingen worden in de regels van dit wijzigingsplan onverkort van toepassing verklaard.

Ad 26.2 sub i

Het bestemmingsplan 'Veegplan Duiven 2017' is vastgesteld op 3 Juli 2018. De termijn loopt daarmee tot 3 juli 2023. Voorliggend wijzigingsplan wordt binnen deze termijn vastgesteld en voldoet daarmee aan de voorwaarde.

Conclusie

Voorliggend initiatief voldoet aan alle gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.1.1 Algemeen

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

4.1.2 Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan ziet toe op de realisatie van één woning. Het wijzigingsplan maakt daarmee geen activiteiten uit bijlagen C en D van het 'Besluit milieueffectrapportage' mogelijk. Met de ontwikkeling in het plangebied is geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject1. Er is daarom geen aanleiding voor een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een M.E.R.. De milieueffecten zijn overigens wel onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2 tot en met 4.11. Daaruit wordt geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het wijzigingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

4.1.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de realisatie van de woning in het plangebied, kunnen worden uitgesloten. Het wijzigingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

In het kader van de wijziging van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit houdt in dit geval in dat uit onderzoek moet blijken dat er geen verontreiniging aanwezig is, of dat de eventueel aanwezige verontreiniging niet schadelijk is, of welke maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

4.2.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2023 een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de nieuw te bouwen woning uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Zintuiglijk zijn geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Tevens zijn zowel op het maaiveld als in de bodem op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen.

De bovengrond bevat licht verhoogde gehalten kwik, nikkel en lood. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen van de onderzochte parameters ten opzichte van de achtergrondwaarde/streefwaarde aangetoond.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor het wijzigingsplan en de beoogde nieuwbouw ter plaatse van het plangebied.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.3.2 Toetsing

Volgens de Wet geluidhinder is de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de maximale grenswaarde 63 dB. In de Nota geluidsbeleid van de gemeente is een aantal gebiedstypen en daaraan gekoppeld geluidsklasse opgenomen. Het plan ligt in het gebiedstype 'Woongebieden kern Duiven'. De ambitiewaarde is 'rustig' (maximaal 43 dB) en de bovengrens is 'onrustig' (maximaal 53 dB). Daarnaast geldt bij gevallen waarbij sprake is van "het opvullen van een open plaats, bij vervangende nieuwbouw of bij nieuwbouw langs hoofdinfrastructuur" dat de geluidsklasse 'zeer onrustig' (maximaal 58 dB) van toepassing is in het gebiedstype 'Woongebieden kern Duiven'.

Uit de geluidsbelasting kaart die de gemeente jaarlijks op laat stellen blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de beoogde woning maximaal 48 dB bedraagt (zie navolgende afbeelding). Het betreft hierbij de toekomstige situatie in 2030, inclusief aftrek conform artikel 110 van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en de bovengrens van het gemeentelijk beleid. Een akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0010.png"

Geluidsbelasting kaart

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.2 Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van één woning. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Raadpleging van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK)2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Atlas Leefomgeving hebben aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen (40,0 µg/m3 bij NO2 en PM10 en 25,0 µg/m3 bij PM2,5). De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0013.jpg"

Uitsneden kaarten luchtkwaliteit 2020 in en rondom het plangebied (globaal aangeduid met een zwarte cirkel) (bron: Atlas Leefomgeving)

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers is weergegeven en op de verticale as de kans per jaar daarop ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

4.5.2 Toetsing

Het plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning op een stukje braakliggende grond. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocatie, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0014.jpg"

Uitsnede provinciale risicokaart, geraadpleegd op 23 maart 2023 (zwarte cirkel = ligging plangebied)

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Rondom de planlocatie zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op ca. 2.600 meter de Betuweroute, op ca. 2.460 meter snelweg A12, op ca. 2.500 meter de toekomstige snelweg A15 en op ca. 600 meter een drietal aardgastransportleidingen (A-505, A-507 en A-663). Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A12 en de toekomstige snelweg A15. Het invloedsgebied van de drie aardgastransportleidingen reikt niet tot aan het plangebied. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en de risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft alleen het aspect zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in beeld gebracht te worden.

Verantwoording groepsrisico

Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute, de snelweg A12 en de toekomstige snelweg A15. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportroutes. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 3 april 2023 (kenmerk: 2023-001169).

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De VGGM is hiervoor voor advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van de bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Met de term 'zelfredzaamheid' wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:

  • De realisatie van het plan leidt tot een zeer geringe toename van het aantal aanwezigen. Het is aannemelijk dat zij zichzelf bij een dreigend incident in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. Het plan ligt in incidentenscenario toxisch wolk en op de rand van het incidentenscenario fakkelbrand. De kans op dergelijk incident is klein.
  • Wel adviseert de VGGM, aandacht te hebben voor risicocommunicatie met bijbehorende handelingsperspectief. Goede risicocommunicatie draagt bij aan de mate van zelfredzaamheid na het plaatsvinden van een incident.

Ten aanzien van de risicocommunicatie is er NL-Alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan te ontvluchten via de Tubastraat. Aangezien het plan alleen gelegen is binnen het scenario toxische wolk is het geadviseerde handelingsperspectief waarschijnlijk binnenshuis schuilen. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant.

4.5.3 Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A12 en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.6 Bedrijvigheid en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

4.6.2 Toetsing

In het plangebied en zijn omgeving is voornamelijk sprake van woningen, hierdoor is er sprake van een rustige woonwijk.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woning zelf is wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Ten westen van het plangebied, aan de Heilweg 5 is een landbouwbedrijf aanwezig, waar hoofdzakelijk akkerbouw plaatsvindt. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan dit bedrijf worden gecatogeriseerd als 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)'. De grootste richtafstand van deze functie bedraagt 30 m voor het aspect geluid. De afstand tussen het plangebied en het landbouwbedrijf bedraagt ruim 100 m. De afstand tussen de nieuw te realiseren woning en het bedrijf aan de Heilweg 5 is daarmee voldoende groot.

Het plan ligt tegen het buitengebied aan. Voor het buitengebied is tevens het aspect geur afkomstig van veehouderijen van belang. Bij veehouderijen wordt voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 4.7).

4.6.3 Conclusie

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect bedrijvigheid en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Geur

4.7.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.7.2 Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen actieve veehouderijen gelegen. Voor het bedrijf aan de Heilweg 5 is in 1991 een vergunning verleend voor 100 mestkoeien en 95 vleesstieren. Het bedrijf is in de huidige situatie echter hoofdzakelijk een akkerbouwbedrijf. Op kortere afstand dan het plangebied zijn meerdere woningen gelegen. Deze zijn daarmee maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Ook is het daarom in combinatie met de vergunde dierenaantallen en de afstand van de dierverblijven tot aan de beoogde woning (180 m) aannemelijk dat ter plekke van de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het bedrijf niet belemmerd zal worden in haar ontwikkelingsmogelijkheden.
Op grotere afstand liggen wel actieve veehouderijen. Gezien de ruime afstand tot deze veehouderijen (meer dan 1 km) zijn er geen overschrijdingen van de geurnormen binnen het plangebied te verwachten.

4.7.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht.

4.8.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in maart 2023 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt op circa 1,8 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien het type werkzaamheden en de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat vier Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit gebied. Aangezien er in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen, vindt er ook in de gebruiksfase een toename van stikstofemissie plaats. Om de effecten van de stikstofuitstoot op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken wordt geadviseerd om een AERIUS-berekening uit te laten voeren.

Aerius-berekening

Naar aanleiding van de quickscan natuurtoets is door Buro Ontwerp & Omgeving in maart 2023 een effectbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd. Deze beoordeling is als Bijlage 3 bijgevoegd. Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat het initiatief niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt op circa 1,8 kilometer van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en circa 1,8 kilometer van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast.

Houtopstanden 

Er worden geen bomen gekapt bij de ontwikkeling, waardoor een meld- en herbeplantingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming niet van toepassing is.

Soortenbescherming

Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten aangetroffen. Het kan wel zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op de locatie voorkomen. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beperken of ongedaan te maken.

4.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Water

4.9.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema’s.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

4.9.2 Situatie plangebied

In de huidige situatie is het plangebied ingericht als een grasveld waar geen verharding aanwezig is. Aan drie zijden van het plangebied liggen greppels. In en aangrenzend aan het plangebied zijn geen beschermde watergangen aanwezig.

In de toekomstige situatie is in het plangebied één woning met een bijgebouw en erfverhardingen aanwezig. De verwachte verhardingen hebben een oppervlakte van circa 300 m2. Er is daarmee sprake van een toename aan verhardingen. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en verhardingen in het plangebied wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en op eigen terrein geïnfiltreerd. Op basis van de gemeentelijke hemelwaterverordening moet er per m2 verharding 60 mm water geborgen en geïnfiltreerd moet worden. Dit komt neer op een bergingsopgave van 18 m3. Deze berging moet in 24 uur weer beschikbaar zijn. De bergingsvoorziening zal op eigen terrein worden gerealiseerd.

De greppels rondom het plangebied blijven onaangetast.

Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

4.9.3 Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het waterschap gewenst is. De ingevulde watertoets is als Bijlage 4 bijgevoegd.

4.9.4 Overleg

In het kader van het vooroverleg is het concept wijzigingsplan toegezonden aan het waterschap. Het waterschap concludeert dat gezien de geringe toename aan verhardingen de invloed op het watersysteem gering is en er geen verdere maatregelen nodig zijn.

4.9.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2. De ingrepen blijven ruim onder deze drempelwaarde, waardoor verder onderzoek niet nodig is.

4.10.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

Toetsing

In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. het plan heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden.

4.10.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op een locatie, waar in de huidige situatie een grasveld gelegen is. De woning wordt ontsloten op de Tubastraat. De Tubastraat wordt verder ontsloten op de Klarinetstraat.

Op grond van de kengetallen uit de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 is berekend wat de verkeersgeneratie hiervan is. Hierbij is uitgegaan van de typologie 'koop, huis, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Op grond hiervan komt het aantal verkeersbewegingen op maximaal 8,6 per dag.

Dit aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De bestaande ontsluitingswegen, de Tubastraat en de Klarinetstraat, hebben voldoende (rest)capaciteit om de minimale extra verkeersbewegingen te verwerken.

4.11.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de 'Parkeernormennota Duiven' uitgebracht door gemeente Duiven in 2018. Hierin wordt gesteld dat het plangebied in de gebiedsindeling 'Duiven rest kom' ligt (De blauwe zone), zie navolgende kaart. 'Duiven rest bebouwde kom' heeft een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk'.
afbeelding "i_NL.IMRO.0226.WPDUIVENZUID011-VS01_0015.jpg"

Gebiedsindeling gemeente Duiven, Plangebied aangemerkt met zwart

De publicatie 'Parkeernormennota Duiven' stelt dat de parkeerbehoefte van een niet gestapelde woning 'Woning groot (meer dan 135 m2 gbo)' in de gebiedsindeling 'Duiven rest kom' 2,2 parkeerplekken bedraagt. Hierbij is een bezoekersaandeel van 0,3 bij in begrepen.

De benodigde drie parkeerplaatsen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd. Daarvoor is voldoendde ruimte aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit de aspecten verkeer en parkeren er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.12 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen geen regionale en hoofdleidingen en kabels die beperkingen opleggen ten aanzien van de voorziene ontwikkeling.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een wijzigingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens geldt de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Alle kosten voor de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor planschade worden op grond van een overeenkomst ten laste gelegd aan de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Veegplan duiven 2017' van de gemeente Duiven. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het moederplan ('Veegplan duiven 2017') van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling.

De gronden in het gebied zijn bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de gronden die zijn gelegen ten zuiden en oosten van de beoogde woning. Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' een bouwvlak opgenomen. De woning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is een aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Op basis van de regels van het moederplan betekent dit dat er één vrijstaande woning mogelijk is. De maximale bouwhoogte van de woning bedraagt 9 m. De maximale goothoogte van de woning bedraagt 4,5 m.

De geldende dubbelbestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting' is eveneens opgenomen op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Participatie

Omwonenden zijn op in december 2022 via een huis-aan-huis brief geïnformeerd over het initiatief. In de informatiebrief is het plan toegelicht alsmede de voorgestelde bebouwingsmogelijkheden. Om dit te verduidelijken is de concept verbeelding van het wijzigingsplan bij de brief bijgevoegd. Omwonenden zijn in staat gesteld om vragen te stellen en/of opmerkingen te maken.

Naar aanleiding van de reacties is het initiatief als volgt aangepast:

  • De voorgevelrooilijn is met 1 m naar achteren verplaatst (op 4 m uit de voorste perceelsgrens in plaats van 3 m).
  • De maximale goothoogte is met 1,5 m verlaagd (van maximaal 6 m naar maximaal 4,5 m).

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Tubastraat Duiven' is op woensdag 26 april 2023 gepubliceerd en lag met ingang van donderdag 27 april 2023 tot en met woensdag 7 juni 2023 voor iedereen ter inzage. Gedurende de periode waarin het ontwerpwijzigingsplan ter inzage lag, zijn er drie zienswijzen ingediend. Hiervan zijn er twee per e-mail ontvangen en één schriftelijk. De indieners van de per e-mail ingediende zienswijzen zijn in de gelegenheid gesteld de zienswijze alsnog schriftelijk in te dienen tot en met 13 juni 2023. Deze zijn tijdig ingediend en hiermee ook ontvankelijk. De zienswijzen geven geen aanleiding voor aanpassing van het plan. Het plan kan daarom ongewijzigd worden vastgesteld. Voor de beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar Bijlage 5 'Nota beantwoording zienswijzen'.