direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Ploen-Noord, Duiven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "De Ploen-Noord, Duiven" van de gemeente Duiven.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie nabij de Westsingel - percelen 1057, 2092 en 2717 (gedeeltelijk) - zijn thans binnen de bestemming 'Agrarisch' diverse agrarische percelen, ten behoeve van akkerbouw, gesitueerd. Daarnaast zijn, direct gesitueerd aan de Westsingel, - percelen 2322, 2323, 2324, 2325, 2326 en 2717 (gedeeltelijk) - een viertal woonwagenstandplaatsen aanwezig.

De opdrachtgever heeft de percelen - 1057, 2092 en 2717 (gedeeltelijk) - verworven en is voornemens om op deze gronden een woningbouw ontwikkeling te realiseren met een maximum van 130 woningen. In samenspraak met de gemeente is besloten om de gronden, ten behoeve van de woonwagenstandplaatsen, te voorzien van een wijzigingsbevoegdheid die voorziet in de verruiming van het aantal woonwagenstandplaatsen tot een maximum van 8.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Duiven-Noord'', omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' reguliere woningbouw is uitgesloten en omdat een verruiming van het aantal woonwagenstandplaatsen niet mogelijk is binnen het huidige planologische regime. De gemeente Duiven heeft aangegeven medewerking te verlenen aan het initiatief door middel van een bestemmingsplanwijziging.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Duiven, sectie A, nummers 1057, 2092, 2322, 2323, 2324, 2325, 2326 en 2717 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 46.360 m². De gronden zijn gedeeltelijk particulier in eigendom en gedeeltelijk in gemeentelijk eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • ''Bestemmingsplan Archeologie'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 31 mei 2009;
  • ''Duiven-Noord'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 1 november 2010;
  • ''Parapluplan Parkeren Duiven'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 april 2023.

1.3.1 Bestemmingsplan Archeologie

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het volledige plangebied vigeert de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.

Binnen het plangebied wordt onderscheidt gemaakt in een viertal specifieke aanduidingen, te weten:

  • 'specifieke vorm van waarde - terrein van archeologische waarde 2', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 30 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting 3', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting 4', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting 5', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,5 meter.

Het aspect 'archeologie' zal in paragraaf 5.11 nader worden toegelicht.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Duiven-Noord''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor:

Agrarisch   -   de uitoefening van een agrarisch bedrijf;  
  -   extensieve (dag)recreatie;  
  -   wegen en paden;  
  -   water en voorzieningen voor de waterhuishouding;  
Groen   -   groenvoorzieningen, bermen en beplanting;  
  -   paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;  
Tuin   -   tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
Verkeer - Verblijfsgebied   -   wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;  
  -   parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;  
  -   waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;  
Wonen   -   het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het op de verbeelding aangegeven aantal nieuwe woningen is toegestaan;  
  -   aan huis verbonden beroepen;  
  -   maximaal het bestaande aantal woonwagenstandplaatsen ter plaatse van de aanduiding woonwagenstandplaats;  

1.3.3 Bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren Duiven''

Het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren Duiven" geldt voor de gehele gemeente. In het bestemmingsplan is het gemeentelijke parkeerbeleid vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 5.2.2.

1.3.4 Conclusie

Het initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Duiven-Noord", waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0005.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Directe omgeving en plangebied

Het plangebied 'De Ploen-Noord' ligt aan de noordzijde van Duiven, ingesloten tussen de provinciale weg de Westsingel, de Hogeweg en het agrarische buitengebied van de kern. Het plangebied ligt op korte afstand van het dorpscentrum en sluit aan op bestaande woonwijken. Aan de noord- en westzijde van het plangebied ligt het agrarisch buitengebied. Ten zuiden van het plangebied zijn de laatste dorpsuitbreidingen 'Duiven-Noord' en 'De Ploen-Zuid' gesitueerd.

De havezate de Ploen stond in het Nederlandse dorp Duiven, provincie Gelderland. Anno 2023 bevindt zich op deze locatie de boerderij De Ploen. De Ploen was een oude havezate. De eerste boerderij kan zelfs al heel oud zijn, want waarschijnlijk is de Ploen een van de 26 adellijke hoeven, die in een dijkbrief in de Liemers genoemd worden. Deze dijkbrief dateert al van 1328. Dat zou kunnen kloppen, want bij een archeologisch onderzoek, waarbij een aantal proefsleuven werd gegraven, werd inderdaad een ophogingslaag uit de veertiende eeuw aangetroffen.

Het plangebied bestaat uit open akkerbouwgebied. Landschappelijk gezien sluit de locatie aan bij de structuur van de omgeving tot aan de Oostsingel. Dit gebied kenmerkt zich door lange rechte kavellijnen die nog zichtbaar zijn in het gebied, afgewisseld met smalle watergangen en greppels die door het gebied lopen. Ook de grenzen van kavels bestaan vaak uit watergangen. Langs de randen staan hier en daar bomen op nabijgelegen gronden.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied is functioneel in gebruik als woonwagenstandplaats. In de huidige situatie is plaats voor een viertal standplaatsen. Deze standplaatsen worden direct op de Westsingel, middels een gemeenschappelijke ontsluiting, ontsloten. De bebouwing is landschappelijk ingepast middels een omrande groenstructuur.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied is ontsloten middels één ontsluiting op de Westsingel (ter hoogte van de woonwagenstandplaatsen). De Westsingel betreft een ontsluitingsweg voor de kern Duiven in noordelijke richting tot aan de rotonde die de Westsingel laat kruisen met de Oostsingel. Deze route betreft de hoofdontsluitingsroute richting de A12.

2.3 Groen en water

Het plangebied kent hoofdzakelijk een agrarisch gebruik waarin op de erfgrenzen, zoals eerder toegelicht, hier en daar bomen zijn gesitueerd. Daarnaast zijn de gronden rondom de bestaande woonwagenstandplaatsen omrand door een groenstructuur van voornamelijk opgerichte bomen en bosschages.

Binnen het plangebied zijn een aantal 'overige' watergangen die niet in het beheer zijn van het waterschap gesitueerd, zie onderstaande afbeelding. Deze watergangen zijn hoofdzakelijk gesitueerd op de bestaande kavelgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0006.png"

'OVERIGE' WATERGANGEN

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Locatiekeuze

De Ploen-Noord is al geruime tijd in beeld als potentiële woningbouwlocatie. De locatie was al genoemd in de structuurvisie uit 2009 als 'reservelocatie voor woningbouw'. Hierbij werd het volgende aangegeven:

''Voor de Ploen-Noord geldt wel een bijzondere (ontwerp)opgave. De locatie grenst in het zuidoosten aan de Ploenstraat. De Ploenstraat maakt deel uit van het historisch lint van Duiven en heeft in die hoedanigheid een belangrijke cultuurhistorische betekenis. Hiermee zal nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden en tevens biedt deze bijzondere relatie kansen voor een kwalitatieve aansluiting.''

De locatie is nooit tot ontwikkeling gebracht omdat de vraag naar woningen tot enkele jaren geleden kon worden ingevuld met het bestaande woningaanbod.

Het woningmarktonderzoek dat in 2022 is uitgevoerd in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen (d.d. 14 maart 2023) laat zien dat er een grote vraag bestaat naar woningen in de regio Arnhem-Nijmegen en ook in Duiven. Op basis van dit onderzoek wordt een behoefte aan 41.850 extra woningen extra woningen geconstateerd, die in de periode 2022 - 2030 aan de woningvoorraad in de Groene Metropoolregio toegevoegd moeten worden. Met name de vraag naar betaalbare koopwoningen is verder toegenomen. Een deel van de vraag naar betaalbare woningen richt zich op grondgebonden woonvormen. Vooral in de meer dorpse/landelijke woonmilieus is deze woonwens nog erg dominant. Maar ook de bouw van dure koopwoningen blijft belangrijk. Daarnaast neemt de vraag naar levensloopgeschikte woonvormen, woonruimte voor aandachtsgroepen en zelfstandige woonzorgconcepten toe.

Om te voorzien in de geconstateerde vraag naar woningen voor de komende jaren is de gemeente Duiven al enkele jaren bezig met verschillende ontwikkelingen op inbreidingslocaties. Omdat met uitsluitend de benutting van inbreidingslocaties niet kan worden voldaan aan de geconstateerde vraag naar woningen, is aanvullend daarop door bureau SVP in juli 2020 een ruimtelijke verkenning gedaan naar drie mogelijke uitbreidingslocaties voor woningbouw, te weten 'Biezenkampen', 'Ploen-Noord' en 'Plakse Weide'. Daaruit bleek dat op basis van een eerste analyse op hoofdlijnen woningbouw op deze locaties mogelijk is.

Op 1 juni 2021 zijn de locaties 'Plakse Weide' en 'Ploen-Noord' door de gemeenteraad aangewezen als uitbreidingslocaties voor woningbouw op de korte termijn. Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van woningbouw op deze locaties, is dat wordt voldaan aan de kaders en uitgangspunten die door de gemeenteraad zijn geformuleerd. Op 7 juni 2022 heeft de gemeenteraad besloten in principe medewerking te verlenen aan woningbouw op 'Ploen-Noord' onder de in het principebesluit geformuleerde voorwaarden. Het stedenbouwkundig plan, dat aan het raadsbesluit ten grondslag lag, dient als ruimtelijk en programmatisch kader voor de verdere uitwerking van het gebied en ligt ten grondslag aan voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Stedenbouwkundig plan

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om het stedenbouwkundige plan uit te werken tot een definitief ontwerp. Om die reden worden in dit bestemmingsplan maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt. Dit (maximale) woningbouwprogramma is getoetst op haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Daarnaast laat de in de regels van het bestemmingsplan opgenomen kwalitatieve verdeling van het woningbouwprogramma toe om in de praktijk ruimte te bieden aan de wens van de gemeenteraad om minimaal 50 in plaats van 47% goedkope woningen te realiseren. In de beschrijving van het planvoornemen (navolgende alinea's) wordt uitgegaan van het meest recente stedenbouwkundige plan.

3.2.1 Kaders en uitgangspunten

De volgende kaders zijn vastgesteld voor de ontwikkeling van de Ploen-Noord tot woningbouwlocatie:

  • De locatie biedt plaats aan 130 woningen.
  • Een woningbouwplan met minimaal 2/3 van de woningen woningen in het betaalbare segment.
  • Een woonomgeving met ten minste 75 m² groen per woning.
  • Het ontwikkelen en bouwen van de woonwijk mag de gemeente geen geld kosten.
  • In het plan moet aandacht zijn voor de thema's duurzame energie, circulariteit, klimaatadaptatie, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.
  • Het plan dient te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving.
  • Er dient te worden voldaan aan de geldende parkeernormen, de gemeentelijke geurverordening en het gemeentelijk geluidbeleid.

Hierbij dient een participatieproces met omwonenden te worden doorlopen.

3.2.2 Verkavelingsstructuur

Het stedenbouwkundige plan is tot stand gekomen op basis van onder meer een ruimtelijke, landschappelijke en stedenbouwkundige analyse van het plangebied en haar omgeving en een analyse van de Duivense woningmarkt. Onderstaande afbeelding geeft het stedenbouwkundig schetsontwerp weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0007.png"

STEDENBOUWKUNDIG ONTWERP

Het stedenbouwkundige plan gaat uit van 130 woningen, onderverdeeld in:

  • 25 appartementen (sociale huur);
  • 17 sociale huurwoningen;
  • 71 rijwoningen (koop)
  • 8 twee-onder-een-kapwoningen (koop);
  • 9 vrijstaande woningen (koop).

Het plangebied is grofweg op te delen in vier deelgebieden:

  • Entreegebied;
  • Centrumgebied;
  • Zuidelijk deel;
  • Woonwagenstandplaatsen.

Entreegebied

De entree van het plangebied (vanaf de Westsingel) betreft een groene buffer waarin 16 rug-aan-rug-woningen (8 sociale huur en 8 betaalbare koopwoningen) en 25 sociale huurappartementen gerealiseerd worden. Middels een directe ontsluiting op de nieuwe ontsluitingsstructuur van de wijk worden deze woningen ontsloten. Parkeren vindt plaats op openbaar terrein.

Centrumgebied

Ten oosten van de groene entree is het centrumgebied aanwezig. Dit centrumgebied bestaat grofweg uit 4 woonvelden voorzien van rijwoningen (huur- en koopwoningen) en twee-onder-een-kapwoningen (koop). De twee-onder-een-kapwoningen worden ieder voorzien van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeervraag vanuit de rijwoningen wordt in de openbare ruimte opgelost middels parkeerbuffers in het zuidelijk deel van het centrumgebied. Dit plandeel zal worden ontsloten middels een te ontwikkelen rondweg die uiteindelijk ontsloten wordt op de Westsingel.

De groene longen van het centrumgebied (tussen de rijwoningen) worden in dit bestemmingsplan aangeduid als bebouwingsvrije zones. Middels deze juridische verankering wordt vastgelegd dat de zichtlijnen binnen het plan behouden blijven. Daarnaast wordt deze ruimte gebruikt voor zowel groene als blauwe behoeften (onder andere de noodzakelijke waterberging).

Zuidelijk deel

Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit de vrijstaande woningen, een enkele twee-onder-een-kapwoning en 8 rug-aan-rug-woningen (sociale huur). Middels de realisatie van een hofstructuur worden de vrijstaande woningen en de twee-onder-een-kapwoningen gepositioneerd op een rustig deel van het plangebied (enkel bestemmingsverkeer). Hiermee wordt gewaarborgd dat dit deel van het plangebied een rustige woonomgeving betreft. De woningen worden voorzien van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze woningen worden vanaf de nieuw te realiseren rondweg ontsloten in de richting van de Westsingel.

Ten westen van de nieuw te realiseren hofstructuur wordt voorzien in 8 rug-aan-rug-woningen (sociale huur). Deze woningen worden ontsloten middels een verbindingsweg op de nieuw te realiseren rondweg. Parkeren vindt plaats op openbaar terrein.

Woonwagenstandplaatsen

In het zuidwestelijke deel van het plangebied, percelen 2322, 2323, 2324, 2325, 2326 en 2717 (gedeeltelijk), zijn thans een viertal woonwagenstandplaatsen aanwezig. In samenspraak met de gemeente Duiven wordt deze locatie voorzien van een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden mogelijk maken van in totaal 4 extra woonwagenstandplaatsen (8 in totaal). Deze regeling is opgenomen in artikel 15.2 behorende bij dit bestemmingsplan.

3.2.3 Woningbouwprogramma

Met voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt. Daarbij is voor de uitwerking van de plannen de volgende kwalitatieve woningverdeling meegegeven door de raad:

Sociale huur   tot aan het liberaliseringsplafond   >/= 30%  
Goedkope koop   </= 70% betaalbare koop   >/= 17%  
Betaalbare koop   conform landelijk beleid </= € 355.000,- in 2023   >/= 17%  
Vrije sector koop   > betaalbare koop, € 355.000,- in 2023   </= 33%  

In totaal moet dus minimaal 2/3 van de woningen in het goedkope segment worden gerealiseerd (sociale huur/betaalbare koop/middeldure koop). Dit is juridisch geborgd via de regels van dit bestemmingsplan. De overige woningen worden in de categorie 'vrije sector' gerealiseerd.

3.2.4 Beeldkwaliteitsplan

Met voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt. In dit kader heeft de gemeente verzocht een beeldkwaliteitsplan (BKP) op te stellen. Dit beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling ''De Ploen-Noord'' geeft in woord en beeld en voor verschillende schaalniveaus, de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen stedenbouwkundige en architectonische ontwerp. Het is een op locatie en situatie afgestemd referentiekader voor de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving.

De invulling van het gebied vraagt om ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldigheid en aansluiting bij de karakteristiek van de omgeving, zodat een functioneel wenselijk en haalbaar woningbouwplan ontstaat. Die aantrekkelijkheid wordt ook bepaald door goed aan te sluiten op de wensen en behoeften van de toekomstige gebruikers. Uiteindelijk is het een hulpmiddel om tot een passende architectuur van de bebouwing en een passende inrichting van het plangebied te komen. Het BKP wordt apart vastgesteld door de gemeenteraad en gaat gebruikt worden als toetsingskader bij de beoordeling van de bouwplannen en inrichting van de openbare ruimte. Het BKP is als bijlage 1 opgenomen.

NOOT: Op dit moment wordt het beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dat betekent dat deze voorafgaand aan de vaststelling zal worden bijgevoegd. Derhalve bevat bijlage 1 een dummybestand.

3.3 Vertaling naar bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft de vorm van een ‘globaal eindplan’. Dit betekent dat in het plan directe, maar niet gedetailleerde bestemmingen zijn opgenomen, op grond waarvan een directe bouwtitel geldt. De bestemmingen hoeven dus niet eerst nog uitgewerkt of gewijzigd te worden. Enerzijds biedt het plan flexibiliteit voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundige plan in een definitief ontwerp.

Het stedenbouwkundige plan op hoofdlijnen vormt de onderlegger voor de verbeelding van dit bestemmingsplan. Op deze verbeelding zijn binnen het plangebied de belangrijkste functies, namelijk Groen, Tuin, Wonen en Verkeer – Verblijfsgebied aangeduid. Binnen deze bestemmingen vindt de stedenbouwkundige uitwerking plaats. De grondgebonden woningen mogen – in tegenstelling tot het appartementengebouw - overal binnen de bestemming 'Wonen' worden gerealiseerd. Appartementen mogen alleen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’. Voor alle woningen is een maximale bouwhoogte voorgeschreven.Voor grondgebonden woningen is een bouwhoogte van maximaal 11,5 meter vastgelegd. Voor het appartementengebouw geldt een maximale bouwhoogte van 17 meter.

In voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt. Daarbij geldt het volgende kwalitatieve programma:

Sociale huur   tot aan het liberaliseringsplafond   >/= 30%  
Goedkope koop   </= 70% betaalbare koop   >/= 17%  
Betaalbare koop   conform landelijk beleid </= € 355.000,- in 2023   >/= 17%  
Vrije sector koop   > betaalbare koop, € 355.000,- in 2023   </= 33%  

Bovenstaande verdeling laat zien dat minimaal 2/3 van het totale woningbouwprogramma moet worden gerealiseerd in het betaalbare segment. Minimaal 47% van het programma moet voorzien in het goedkope segment, bestaande uit de categorieën sociale huur en betaalbare koop. Dit is juridisch geborgd via de regels van dit bestemmingsplan.

In de artikelsgewijze toelichting (paragraaf 6.2) wordt de juridische regeling per bestemming nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, de leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Ook internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet is er één rijksvisie op de leefomgeving opgesteld: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De eerste Nationale Omgevingsvisie is in september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt op nationaal niveau de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) en de strategische ruimtelijke delen van het verkeers- en vervoerplan, het nationale waterplan, de natuurvisie en het milieubeleidsplan. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de NOVI als nationale visie onder de Omgevingswet.

De NOVI heeft geen directe doorwerking op onderhavig bestemmingsplan

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AmvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Het SVIR (beleid) is opgegaan in de NOVI. De uitwerking ervan is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgenomen.

Conclusie
Binnen het plangebied spelen geen nationale ruimtelijke belangen. Het Barro vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 130 woningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. De voorliggende ontwikkeling is dus ladderplichtig.

Analyse

Op 8 maart 2023 is de Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. De Woondeal 2.0 behelst een langjarige samenwerking tussen overheden, woningcorporaties en marktpartijen zoals beleggers, (bouw)ontwikkelaars, vervoersmaatschappijen en zorgverlening. Naast de gemeenten Arnhem en Nijmegen zijn ook gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Doesburg, Druten, Duiven, Heumen, Lingewaard, Montferland, Mook en Middelaar, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Westervoort, Wijchen en Zevenaar betrokken bij de Woondeal 2.0.

Aanleiding voor de Woondeal 2.0 zijn de toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De Woondeal 2.0 is een pakket met afspraken met het ministerie van BZK, de (gemeenten uit) regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van de Woondeal 2.0 is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. De Woondeal 2.0 bevat een zestal kernafspraken, waaronder de woningbouwopgave, en de versnelling en betaalbaarheid hiervan.

De Woondeal 2.0 moet ervoor zorgen dat er sneller en meer betaalbare huur- en koopwoningen worden bijgebouwd. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030.

Aan de Woondeal 2.0 ligt een regionale woningmarktmonitor ten grondslag, evenals het woningmarktonderzoek Arnhem - Nijmegen (d.d. 14 maart 2023), waarin de woningbehoefte in de regio is gekwantificeerd en gekwalificeerd. Daarin is ook de woningbouwopgave per gemeente geduid. In onderstaande tabel is af te lezen dat de woningbehoefte in de gemeente Duiven in de periode tot en met 2030 in totaal 780 woningen bedraagt.

Met ondertekening van de Woondeal 2.0 is door de betreffende gemeentebesturen afgesproken om plannen te maken voor 130% van de woningen die op grond van genoemd onderzoek tot 2030 nodig lijken te zijn. Dit is afgesproken omdat in het verleden is gebleken dat sommige woningbouwplannen na verder onderzoek niet door kunnen gaan en die plannen daardoor dus uitvallen. Door nu plannen te maken en locaties te zoeken voor 900 tot 1.200 woningen, wordt meer zekerheid geboden om ook daadwerkelijk alle woningen te bouwen waar behoefte aan is. De gemeente monitort jaarlijks of dit aantal op koers ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0008.png"

TABEL WONINGBOUWOPGAVE PER GEMEENTE (WOONDEAL 2.0)

In de gemeenten Duiven en Westervoort is de realisatie van woningen sterk achtergebleven bij het gemiddelde in de regio. In beide gemeenten is een aanzienlijke versnelling in de woningproductie nodig om in de ontwikkeling van de woningbehoefte te voorzien. Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de versnelling van woningbouw, door (maximaal) 130 woningen mogelijk te maken op de locatie de Ploen-Noord.

In de Woondeal 2.0 wordt daarnaast gesproken over het realiseren van minimaal 50% betaalbare woningen. Op de locatie Ploen-Noord wordt een aandeel van 70% betaalbare woningen gerealiseerd. Dit plan draagt bij aan de doelstellingen van de Woondeal 2.0 Regio Arnhem – Nijmegen door een antwoord te bieden op de actuele kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningbouw binnen de gemeente Duiven.

Geconstateerd is dat de gemeente Duiven met uitsluitend de benutting van inbreidingslocaties niet kan voldoen aan de geconstateerde vraag naar woningen. Om die reden is in 2020 onderzoek gedaan naar uitbreidingslocaties voor woningbouw om zo wél aan de geconstateerde behoefte tegemoet te kunnen komen. In de door SVP verrichte ruimtelijke verkenning is onderzoek gedaan naar drie mogelijke uitbreidingslocaties voor woningbouw, te weten Biezenkampen, Ploen-Noord en Plakse Weide. Uit de verkenning bleek dat op basis van een eerste analyse op hoofdlijnen woningbouw op deze locaties mogelijk is.

Op 1 juni 2021 zijn de locaties Plakse Weide en De Ploen-Noord door de gemeenteraad aangewezen als uitbreidingslocaties voor woningbouw op de korte termijn. Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van woningbouw op deze locaties, is dat wordt voldaan aan de kaders en uitgangspunten die door de gemeenteraad zijn geformuleerd. Op 7 juni 2022 heeft de gemeenteraad besloten in principe medewerking te verlenen aan woningbouw op de Ploen-Noord onder de in het principebesluit geformuleerde voorwaarden. Het stedenbouwkundig plan dient als ruimtelijk en programmatisch kader voor de verdere uitwerking van het gebied en ligt ten grondslag aan voorliggend bestemmingsplan.

De Ploen-Noord is, naast een aantal inbreidingslocaties, één van de twee aangewezen uitbreidingslocaties voor de korte termijn en de verwachting is dat de woningen op de Ploen-Noord de eerste nieuwbouwwoningen op een uitbreidingslocatie zullen zijn die worden toegevoegd. Het plan sluit aan bij de behoefte uit het woonbehoefteonderzoek en past binnen de lokale woningbouwafspraken uit het provinciale Actieplan Wonen (zie paragraaf 4.2.3) en de regionale woonagenda’s (zie paragraaf 4.3.1 en 4.3.2).

Het plan voor de Ploen-Noord omvat 2/3 aan betaalbare woningen en maximaal 33% vrije sector woningen. Dit sluit ook aan op de landelijke doelstelling uit de Nationale Woon- en Bouwagenda (2022) om tweederde van de nieuwbouwwoningen in het betaalbare segment te realiseren. Dit programma is een aanvulling op het bestaande aanbod in Duiven, waardoor de bestaande woningmarkt ontlast wordt. Er wordt ingespeeld op de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt en biedt kansen voor zowel starters als doorstromers. Dit leidt tot een betere balans van de woningvoorraad in de toekomst. Voor de Ploen-Noord wordt naast betaalbare woningen ook ingezet op doorstroom- en levensloopbestendige producten als twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen.

Het plangebied van De Ploen-Noord ligt weliswaar in het buitengebied van Duiven, maar wordt aan de zuidkant volledig ontsloten door bestaande bebouwing. Daarnaast wordt het gebied aan de west- en oostzijde begrensd door de Westsingel en de Oostsingel, waardoor het een logische afronding vormt van het stedelijk gebied van Duiven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan op passende wijze invulling geeft aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe ‘Omgevingsvisie Gaaf Gelderland’. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.

Duurzaam

Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland energieneutraal. Dat wil de provincie bereiken door grootschalig besparen, opwekken uit duurzame energiebronnen en innoveren. Als tussendoel wordt ingezet op 49% CO2 reductie in 2030.
  • Klimaatadaptatie: In 2050 is Gelderland ingericht op het veranderde klimaat.
  • Circulaire economie: In 2050 is Gelderland een afvalloze provincie. Met als tussenstap 50% reductie van het gebruik van grondstoffen in 2030. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden.
  • Biodiversiteit: Vanaf 2019 denkt en werkt Gelderland natuur-inclusief. Biodiversiteit gaat verder dan de bekende natuurgebieden. Ook daarbuiten, in woonwijken, op werklocaties en bij infrastructuur wordt van biodiversiteit een kernkwaliteit gemaakt.

Een krachtige economie

De ‘oude’ economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.

De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.

Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad als in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Het uitnutten van de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en deze dragen duurzaam bij.
  • Het positioneren van Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
  • Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken van de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten.
  • Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. De provincie zoekt actief naar interessante transformaties, zoals de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren naar woningen.

Blijvend verbonden

Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto’s en deelauto’s. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Een optimale bereikbaarheid van Gelderland door onderlinge aansluiting van vervoersmogelijkheden en verplaatsingen te faciliteren. In 2050 dient de mobiliteit in Gelderland volledig duurzaam te zijn in termen van energie, klimaat, circulair en biodiversiteit.
  • Het creëren van slimme en duurzame oplossingen voor het verbinden van mensen, goederen en data. Daaronder wordt ook begrepen het beter benutten van bestaande infrastructuur en gedragsverandering. De opties tussen weg, rail en water worden zorgvuldig en duurzaam afgewogen.
  • Het stimuleren en faciliteren van nieuwe vormen van vervoer en verplaatsing. Dit kan bijvoorbeeld door autonoom rijden.

Analyse

De Omgevingsvisie doet geen specifieke uitspraken met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling. In de stedenbouwkundige uitwerking wordt rekening gehouden met de ruimtelijke, landschappelijke en groene kwaliteiten van de omgeving, waarmee recht wordt gedaan aan de locatie. De nieuwbouw in het plangebied wordt gasloos gerealiseerd. Zodoende wordt bijgedragen aan het realiseren van een duurzame en toekomstbestendige omgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De regels in de Omgevingsverordening (geconsolideerd 1 februari 2022) vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'Wonen' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De regionale woonagenda draagt bij aan een passende en goede woningvoorraad in de provincie.

Analyse

De regionale woonagenda stuurt op een passende en goede woningvoorraad in de provincie. Dit plan draagt bij aan deze ambitie door het voorzien in de vraag naar woningbouw binnen de gemeente Duiven. Vanuit kwalitatief oogpunt is gekeken naar de lokale behoefte en woningvoorraad. Daaruit is gebleken dat er grote vraag is naar sociale en betaalbare woningen, met daarnaast doorstroomproducten in het duurdere segment. Het woningbouwprogramma dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (2/3 betaalbaar), draagt bij aan het huidige woningaanbod in de gemeente. Daarbij is het plan getoetst

Conclusie

Het plan past binnen de beleidsuitgangspunten van de 'Omgevingsverordening Gelderland'.

4.2.3 Actieplan Wonen 2020 – 2025

Het Actieplan Wonen 2020-2025 'sneller, betaalbaar, flexibel' is in maart 2020 vastgesteld. De provincie Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar woonruimte. In de provincie moeten er tot 2030 ruim 80.000 nieuwe woningen worden gebouwd.

De provincie wil met dit Actieplan Wonen een bijdrage leveren aan de uitvoering van de bouwopgave.

Drie doelen staan in dit actieplan centraal:

  • 1. versnelling van de woningbouw (sneller);
  • 2. meer betaalbare woningen (betaalbaar);
  • 3. meer flexibele woonvormen (flexibel)

In de komende vijf jaar wil de provincie de bouw van ongeveer 45.000 woningen versnellen, waarbij 14 actiepunten zijn benoemd:

Acties 'Sneller':

  • 1. 50 bouwprojecten versnellen.
  • 2. Zachte plannen omzetten in harde plannen in de Food Valley.
  • 3. Procedures versimpelen, bijvoorbeeld met betrekking tot stikstof.
  • 4. Van leegstand naar wonen met SteenGoed Benutten.
  • 5. Ondersteunen bij herprogrammering.
  • 6. Bouw Academie oprichten.
  • 7. Conceptbouw ondersteunen.

Acties 'Betaalbaar':

  • 8. Subsidieregeling betaalbare woningen instellen.
  • 9. Samenwerking voor midden huur stimuleren.
  • 10. Doorstroomregeling sociale huur.
  • 11. Verkenning: KoopGarantfonds oprichten.
  • 12. Starterslening meefinancieren.

Acties 'Flexibel':

  • 13. Handboek en projectsubsidies Flexwonen.
  • 14. 25 flexibele woningbouwlocaties benoemen.

Het actieplan zorgt voor een betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van sociale en middeldure huur- en koopwoningen.

Analyse

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen uit het Actieplan Wonen. Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de versnelling van woningbouw, door maximaal 130 woningen mogelijk te maken op de locatie de Ploen-Noord. Daarbij wordt nadrukkelijk ingezet op betaalbaarheid: in dit plan worden hoofdzakelijk betaalbare woningen (2/3) gerealiseerd. De overige woningen voorzien in een lokale behoefte aan vrije sectorwoningen. De woningbehoefte per regio is nader uitgewerkt in de regionale woonagenda’s. De Ploen-Noord maakt onderdeel uit van het gemeentelijke ‘bod’ richting provincie en daarmee ook van het Gelderse ‘bod’ aan het Rijk.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Liemerse Woonagenda: de koers voor 2020 - 2025

De regio Liemers bestaat uit de gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Westervoort en Zevenaar. De uitgangspunten uit de Liemerse woonagenda zijn:

  • 1. We leggen de prioriteit bij inbreiding en vullen dat aanbod aan met uitleglocaties.
  • 2. We zetten in op verduurzaming en vernieuwing van de woningvoorraad.
  • 3. We sturen op de ‘groene’ kwaliteit van nieuwbouw.
  • 4. Ruimte voor goede woningbouwplannen: maatwerk per kern voor aanvullend woningaanbod.
  • 5. Ruimte voor goede woningbouwplannen: opgave in betaalbare woningbouw.
  • 6. Woningbouwopgave en versnelling.

Analyse

De woningvraag in de Liemers concentreert zich in de kernen langs de A12. Hoe dichter bij Arnhem, hoe groter de extra woningvraag uit Arnhem, daar is de druk op de woningmarkt groter dan in de Liemers. De regio kiest er dan ook voor om in de kernen langs de A12 en de spoorlijn, Westervoort, Duiven, Zevenaar en Didam de bouwopgave in de komende jaren te concentreren. De Ploen-Noord wordt in de regionale woonagenda als potentieel geschikt genoemd als nieuwe uitleglocatie voor 130 woningen.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling past dus binnen de afspraken uit de regionale woonagenda.

4.3.2 Woondeal 2.0 Regio Arnhem – Nijmegen

Op 8 maart 2023 is de Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. De Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen behelst een langjarige samenwerking tussen overheden, woningcorporaties en marktpartijen zoals beleggers, (bouw)ontwikkelaars, vervoersmaatschappijen en zorgverlening. Naast gemeenten Arnhem en Nijmegen zijn ook gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Doesburg, Druten, Duiven, Heumen, Lingewaard, Montferland, Mook en Middelaar, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Westervoort, Wijchen en Zevenaar betrokken bij de Woondeal 2.0.

Aanleiding voor de Woondeal 2.0 zijn de toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De Woondeal 2.0 is een pakket met afspraken met het ministerie van BZK, de (gemeenten uit) regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van deze Woondeal 2.0 is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. De Woondeal 2.0 bevat een zestal kernafspraken, waaronder de woningbouwopgave, en de versnelling en betaalbaarheid hiervan.

De Woondeal 2.0 moet ervoor zorgen dat er sneller en meer betaalbare huur- en koopwoningen worden bijgebouwd. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030.

In paragraaf 4.1.3 is ingegaan op de inhoud van de regionale Woondeal en de wijze waarop de Ploen-Noord hieraan invulling geeft.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Omgevingsvisie Duiven

Op 15 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Duiven vastgesteld. Deze visie vervangt de structuurvisie Duiven 2015. In de Omgevingsvisie van Duiven staat dat de gemeente streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Voor nu én voor de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente deze Omgevingsvisie opgesteld als stip op de horizon voor de fysieke leefomgeving van Duiven, Groessen en Loo in 2040.

Duiven is een gemeente met een dorps karakter en een goed ontwikkelde sociale samenhang, waar ruimte is voor fijn wonen en prettig werken in een dynamische regio. Duurzaamheid, een landschappelijk, agrarisch en groen karakter en veel ruimte voor natuur en milieu maken Duiven tot een unieke gemeente. Er is ruimte voor recreatie én voor circulair ondernemen vanwege de ligging langs een netwerk van spoor-, water- en wegverbindingen.

Analyse

In de Omgevingsvisie wordt aandacht geschonken aan de lokale woonvraag en bovenlokale vraag uit de regionale woningmarkt Arnhem, waar Duiven onderdeel van uitmaakt, die leidt tot de vraag naar nieuwe woonlocaties, ook in Duiven. In de eerste plaats streeft de gemeente naar inbreiding. Gelet op de grote behoefte aan woningen is inzetten op alleen inbreidingslocaties niet voldoende. Naast het benutten van de inbreidingslocaties vindt de gemeente het daarom noodzakelijk om op korte termijn woningen op uitbreidingslocaties te bouwen. Op 1 juni 2021 zijn daarom de locaties Plakse Weide en Ploen-Noord door de gemeenteraad aangewezen als uitbreidingslocaties voor woningbouw op de korte termijn. De Ploen-Noord is op de ‘basiskaart wonen’ uit de Omgevingsvisie dan ook opgenomen als ‘uitbreidingslocatie woningbouw’. Het plan past zodoende binnen de ambities en uitgangspunten uit de Omgevingsvisie.

4.4.2 Woonvisie 2021-2030

In de Woonvisie 2021-2030 houdt de gemeente Duiven rekening met de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt en wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de huisvesting van arbeidsmigranten, woonwagenbewoners en spoedzoekers.

Drie centrale thema's

De gemeente heeft de ambities voor wonen in overleg met inwoners en de bij het wonen betrokken partijen vastgelegd rondom drie thema's. De bij het wonen betrokken partijen zijn onder andere woningcorporaties, zorginstellingen en ontwikkelaars. Het gaat in de eerste plaats om het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen en de leefbaarheid van wijken en dorpen. Verder zorgt de gemeente voor passende woonruimte voor diverse doelgroepen als starters, ouderen, zorgbehoevenden en eerder genoemde groepen. En uiteraard gaat de visie ook over het toevoegen van woningen.

De ambities bij de thema's in de Woonvisie zijn uitgewerkt in meer duidelijke doelen op de middellange termijn en in de Woonagenda zijn de maatregelen en acties opgenomen waaraan de gemeente wil gaan werken.

Grotere woningbehoefte

De woningbouw in Duiven wordt snel opgevoerd om aan de grote woningwens te kunnen voldoen. Tot 2025 wil de gemeente 520 woningen bouwen, tot 2030 in totaal 900 woningen en tot 2040 in totaal 1.200 woningen. De gemeente faciliteert de grotere woningbehoefte volgens het principe “de juiste woning voor de juiste doelgroep, op de juiste plaats en op het juiste moment”. Duiven ziet de grotere aantallen woningbouw als een mogelijkheid om het woningtekort in te kunnen halen en zo de kans om een woning te kunnen huren of kopen voor eigen inwoners te vergroten. Dat betekent dat er voor deze grotere woningbehoefte gezocht wordt naar nieuwe woningbouwlocaties. Daarbij gaan inbreidingslocaties vóór nieuwe uitbreidingslocaties. Maar met alleen inbreidingslocaties heeft de gemeente onvoldoende mogelijkheden om te kunnen bouwen. De Woonvisie bevestigt dat er ook uitbreidingslocaties nodig zijn.

Analyse

De locatie de Ploen-Noord wordt in de Woonvisie genoemd als versnellingslocatie. Dit plan draagt bij aan deze ambitie door het voorzien in de vraag naar woningbouw binnen de gemeente Duiven. Vanuit kwalitatief oogpunt is gekeken naar de lokale behoefte en woningvoorraad. Daaruit is gebleken dat er grote vraag is naar sociale en betaalbare woningen, met daarnaast doorstroomproducten in het duurdere segment. Het woningbouwprogramma dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, waarvan minimaal 2/3 in het betaalbare segment wordt gerealiseerd (sociale huur, betaalbare koop en middeldure koop) en minimaal 47% in het goedkope segment (sociale huur en betaalbare koop) complementeert het huidige woningaanbod in de gemeente. Het plan heeft de ladder voor duurzame verstedelijking positief doorlopen. De ontwikkeling past daarnaast binnen de woningbehoefte uit de Woonvisie.

In aanvulling hierop verondersteld de gemeente dat:

''De gebruiksoppervlakten, de prijs-kwaliteitverhoudingen alsmede de V.O.N. prijzen en huurprijzen, behorende tot het plan, dienen te conformeren aan de doelgroepenverordening van de gemeente alsmede het door het rijk vast te stellen prijzen c.q. het bepaalde in de Woondeal. Indien en voor zover de oppervlakten vermeld in de doelgroepenverordening strijdig zijn met het bepaalde in de Anterieure Overeenkomst of de Woonstandaard 3.0, prevaleert het bepaalde in de Anterieure Overeenkomst en daarna de Woonstandaard 3.0.''

4.4.3 Welstandsnota

De gemeente heeft gebieden en categorieën van bouwwerken aangewezen. Het plangebied is nu aangeduid als landelijk gebied. Voor de Ploen-Noord is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1), met daarin richtlijnen voor de beeldkwaliteit van bebouwing, de openbare ruimte en de overgangen tussen de bebouwing en de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan wordt net als het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitsplan vormt daarmee een herziening van de Welstandsnota voor uitsluitend het gebied de Ploen-Noord en wordt daarmee een toetsingskader voor Omgevingsvergunningaanvragen. Daarmee voldoet het uiteindelijke bouwplan aan de welstandseisen van de gemeente. De welstandscommissie het Gelders Genootschap controleert dit en geeft hierover advies aan de gemeente.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de milieuaspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

5.1 Milieueffectrapportage

5.1.1 Kader

Het inwerkingtredingsbesluit wijziging Besluit m.e.r. is op 7 juli 2017 in werking getreden. In dit gewijzigde Besluit m.e.r. is de nieuwe procedure omtrent de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn. Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw kan sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in D 11.2, kolom 1, in gevallen

waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.

5.1.2 Analyse

De beoogde ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en komt voor in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het Besluit m.e.r. (categorie 11.2). Hoewel de drempelwaarde (kolom 2) (bij lange na) niet wordt overschreden, dient evenwel een vormvrije m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

In het kader van voorgenomen woningbouw op de Ploen-Noord is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin de verschillende milieuaspecten gezamenlijk gewogen zijn. In deze aanmeldnotitie wordt aan de hand van de drie criteria uit bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), inzicht gegeven in de mogelijke milieueffecten van dit plan. De notitie is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.

5.1.3 Conclusie

Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er geen belangrijk negatieve gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van de realisatie van maximaal 130 woningen en bijbehorende voorzieningen in het plangebied van dit bestemmingsplan. Het opstellen van een miieueffectrapport is niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer en parkeren

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar verkeersaspecten, zoals ontsluiting en bereikbaarheid, parkeren en verkeersveiligheid

5.2.1 Verkeersgeneratie

Voor een goede afwikkeling van het autoverkeer is een goede aantakking op het bestaande wegennet van belang. Om de huidige en toekomstige verkeerssituatie in beeld te krijgen is een verkeerstoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3.

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het bepalen van het verkeerseffect van ruimtelijke ontwikkelingen kan gedaan worden aan de hand van kencijfers van het CROW. Hierbij is de functie, stedelijkheidsgraad, volgens het CBS , en ligging gebruikt en is tevens gebruik gemaakt van de gemiddelde kencijfers.

Wanneer dit wordt doorberekend met de verkeersgeneratiecijfers, resulteert dit in een verkeersgeneratie van 824 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeersintensiteit op een gemiddelde werkdag bepalend. Daarvoor zal het weekdaggemiddelde omgerekend worden naar het werkdaggemiddelde. Dit wordt gedaan aan de hand van de standaard CROW omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties. Dit resulteert dit in een werkdaggemiddelde van 910 motorvoertuigen per etmaal, afgerond in tientallen.

Het verkeer van en naar het plangebied maakt gebruikt van het nieuw aan te leggen verkeerslichtenkruispunt met de Westsingel en de ontsluitingsweg van het plangebied. Hierbij zal het verkeer van of naar het noorden zich via de N810 en de snelweg A12 verplaatsen. Het verkeer van of naar het zuiden zal zich voornamelijk via Duiven en Westervoort verplaatsen. Het woon-werk verkeer zal zich voornamelijk richten op de snelweg A12, waardoor de verdeling van het verkeer over noord en zuid zal naar inschatting 60/40 bedragen. Hierbij gaan van en naar het plangebied 550 motorvoertuigen per etmaal richting het noorden en 360 motorvoertuigen per etmaal richting het zuiden.

De verkeersgeneratie voor de beoogde ontwikkeling betreft 910 motorvoertuigen per werkdagetmaal. Deze nieuwe verkeerstroom wordt verwerkt met een nieuw verkeerslichtenkruispunt met de Westsingel. Het verkeerslichtenkruispunt biedt voldoende capaciteit om het bestaande verkeersaanbod en de toename als gevolg van het plan op te vangen.

5.2.2 Parkeren

Met de komst van 130 woningen, dienen voldoende parkeerplaatsen aangelegd te worden. Om toekomstige parkeersituatie in beeld te krijgen is een parkeertoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte voor het te ontwikkelen plangebied is gebruik gemaakt van de werkwijze benoemd in de Nota parkeernormen Duiven 2018. Het parkeren zal merendeels openbaar plaatsvinden en een gedeelte van de parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein van diverse vrijstaande woningen en twee-onder-één kap-woningen. Met het parkeren op eigen terrein wordt rekening gehouden met bezoekersparkeren in de openbare ruimte.

De hoeveelheid parkeerplaatsen die aangelegd dienen te worden wordt bepaald aan de hand van de Nota parkeernormen Duiven 2018. De parkeernormen geldende voor woningen in Duiven zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0009.png"

De Ploen is volgens de nota gelegen in zone 'Duiven rest kom' en de bijbehorende parkeernormen zijn verrekend in parkeerberekening weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0010.png"

In totaal is de normatieve parkeerbehoefte van het beoogde plan 255 parkeerplaatsen. Middels toepassing van de aanwezigheidspercentages (conform de Nota Parkeernormen) leidt dit tot een parkeerbehoefte van 225 parkeerplaatsen op het drukste moment van de week (werkdagavond).

Deze parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte en op eigen terrein gerealiseerd. Voor het parkeren op eigen terrein van de diverse vrijstaande woningen, wordt gebruikt gemaakt van de berekeningsaantallen weergeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0011.png"

Het stedenbouwkundig plan voorziet in 208 parkeerplaatsen (186 openbare parkeerplaatsen en 22 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt in basis niet voldaan aan de uitgangspunten gehanteerd in de Nota parkeernormen Duiven 2018. De overige parkeerplaatsen (17) zullen worden gerealiseerd in het openbare gebied. Bij de verdere technische planuitwerking zal dit nader worden geconcretiseerd. De openbare ruimte is voldoende groot om te voorzien in de resterende parkeerplaatsen. Om dit aspect juridisch te borgen is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan een regeling omtrent parkeren opgenomen (artikel 16.1).

5.2.3 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De beoogde wijk De Ploen is gelegen aan de noordzijde van Duiven, binnen de Westsingel. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied en de ligging weer. In de huidige situatie is de Westsingel een 80 km/uur weg buiten de bebouwde kom waarop de bebouwde kom van Duiven is ontsloten.

Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe aansluiting met verkeerslichten aan de Westsingel gerealiseerd, die als enige toegang van de beoogde wijk voor motorvoertuigen zal functioneren. De aansluitende weg, weergegeven met een gele pijl op onderstaande afbeelding, zal binnen de bebouwde kom liggen met een maximale snelheid van 50 km/uur over een lengte van circa 100 meter. Na 100 meter wordt de snelheid verlaagd naar een 30 km/uur zone erftoegangsweg voor de overige interne ontsluitingsstructuur van de woonwijk De Ploen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0012.png"

ONTSLUITINGSSTRUCTUREN

Langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer, de voetganger en de fietser, wordt voorzien in verschillende ontsluitingen op de al bestaande wijk ten zuiden van het plangebied en de Hogeweg, weergegeven met paarse pijlen op bovenstaande afbeelding. Ook met de aansluiting van het verkeerslichten kruispunt met de Westsingel, wordt een fietsoversteek gerealiseerd. Bij verdere uitbreiding van de beoogde wijk De Ploen zullen mogelijk andere/extra ontsluitingen worden gerealiseerd.

Openbaar vervoer

In de nabije omgeving van het plangebied ligt bushalte Van Goyenstraat, Duiven en bushalte Typograaf. De halte Van Goyenstraat ligt aan de Rijksweg nabij de kruising met de Van Goyenstraat en Borgerstraat. Aan de bushalte halteert buslijn 60, de lijn tussen Tolkamer en Arnhem. De buslijn halteert niet in Duiven bij het treinstation maar wel in Westervoort. Vanaf zowel Westervoort als vanaf station Duiven rijden om het kwartier treinen richting Arnhem en Doetinchem. De bushalte Typograaf ligt op het bedrijventerrein aan de overzijde van de Westsingel waar buslijn 61 halteert. Deze busverbinding rijdt in de spits een kwartiersdiens en daarbuiten een halfuurdienst van en naar treinstation Westervoort.

De maximale loop en fietsafstand vanuit het plangebied tot beide bushaltes is ongeveer 800 meter en tot het station Duiven 2,2 kilometer. Dat betekent dat het circa 12 minuten lopen of 3 minuten fietsen is naar de dichtstbijzijnde bushalte en 34 minuten lopen of 10 minuten fietsen naar het dichtstbijzijnde treinstation. Gezien de redelijke looptijd naar de bushalte en de aanwezigheid van het treinstation in Westervoort als Duiven is de bereikbaarheid in dit landelijke gebied met het openbaar vervoer relatief goed.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en ultra fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m³ , terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Als de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

5.3.2 Analyse

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling, die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 130 woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

Desalniettemin is de NIBM-tool voor de volledigheid ingevuld, zie onderstaande uitsnede. Hieruit volgt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en derhalve een nader onderzoek niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0013.png"

UITSNEDE NIBM-TOOL

Goede ruimtelijke ordening

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'R, i, 51468751_15566684'.

categorie   grenswaarde   2021   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   16,6   12,0  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   16,4   14,3  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,5   7,4  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geluid

5.4.1 Kader

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Wet geluidhinder (Wgh)

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als doel het beschermen van de mens tegen geluidhinder. In de Wgh worden twee soorten grenswaarden genoemd:

  • Voorkeurswaarde: deze waarde garandeert een goed woon- en leefklimaat. Voor woningen waarbij de voorkeurswaarde niet wordt overschreden zijn op basis van de Wgh geen aanvullende maatregelen noodzakelijk, zoals de verlening van hogere grenswaarden.
  • Hoogste toelaatbare geluidsbelasting: deze waarde geeft de hoogste gevelbelasting weer waarvoor op basis van de Wgh een hogere waarde kan worden vastgesteld.

De hoogte van de voorkeurswaarde en hoogst toelaatbare geluidsbelasting zijn afhankelijk van het type geluidsbron, de ligging van de geluidsgevoelige bestemming (binnen of buiten de bebouwde kom) en het soort geluidsgevoelige bestemming. In onderstaande tabel zijn de voorkeurswaarde en de hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de nieuwe woningen weergegeven. De nieuwe woningen liggen in de bebouwde kom van Duiven (stedelijk gebied). In paragraaf 5.4.2 wordt hieraan getoetst.

In onderstaande tabel zijnde voorkeursgrenswaarde en de hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de nieuwe woningen op de locatie De Ploen-Noord weergegeven. De nieuwe woningen liggen in de bebouwde kom van Duiven (stedelijk gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0014.png"

Gemeentelijk geluidbeleid

Het college van B&W is bevoegd om hogere grenswaarden te verlenen voor de realisatie van nieuwe woningen. Door middel van gemeentelijk geluidbeleid kan de gemeente aanvullende voorwaarden vastleggen voor de verlening van hogere grenswaarden. De gemeente Duiven heeft voor de verlening van hogere grenswaarden gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld (4 oktober 2010). Dit beleid stelt ten opzichte van de Wgh aanvullende voorwaarden aan een bouwplan, zodat een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Naast de aanvullende voorwaarden voor het woon- en leefklimaat heeft de gemeente in het geluidbeleid aanvullende normen beschreven waaraan nieuwe woningen moeten worden getoetst. Deze aanvullende normen zijn:

  • ambitiewaarde: het geluidniveau dat wordt nagestreefd door de gemeente;
  • bovengrens: het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In principe verleent de gemeente geen hogere grenswaarden dan de bovengrens.

Door de ontwikkeling van woningbouwlocatie De Ploen-Noord verandert het gebiedstype van ‘Buitengebied’ naar ‘Woongebieden kern Duiven’. Het gehele plangebied wordt getypeerd als een locatie langs hoofdinfrastructuur omdat het gebied grenst aan de Westsingel. In onderstaande tabel staan de ambitiewaarde en bovengrens voor dit gebiedstype weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0015.png"

5.4.2 Analyse

De nieuwe woningen staan nabij diverse geluidsbronnen. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek verkeerslawaai; De Ploen-Noord, Duiven" (13 december 2023, 20231113-WAN012-AKO-WVL 2.3). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

Geconcludeerd wordt dat:

A12, Westsingel en de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg

Ten gevolge van het wegverkeer op de A12, Westsingel en de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde (53 dB en 63 dB) wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ten einde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

Ter plaatse van een aantal gebouwen wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van meerdere gezoneerde geluidbronnen niet gerespecteerd. Ter plaatse van het plangebied is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle gezoneerde geluidbronnen berekend. De maximale cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 61 dB. Er is verder geen wettelijk toetsingskader voor de beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting.

Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en het gemeentelijk geluidbeleid.

Graafsingel

Ten gevolge van het wegverkeer op de Graafsingel bedraagt de geluidbelasting niet meer dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe binnenplanse weg (wegvak 30 km/uur) berekent. De maximale geluidbelasting bedraagt 49 dB ter plaatse van gebouw G13. Ter plaatse van alle overige gebouwen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Tevens is de cumulatieve geluidbelasting inclusief 30 km/uur-weg ter plaatse van het plangebied berekend. Ter plaatse van het plangebied is de cumulatieve geluidbelasting te beoordelen in de volgende geluidsklasse volgens methode Miedema;

  • De woningen met een beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting van goed of redelijk is volgens Miedema sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat..
  • De woningen met een beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting van matig hebben allen minimaal 1 gevel die te beoordelen is als goed of redelijk waardoor er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat, geadviseerd wordt om wel zoveel mogelijk verblijfsruimtes (zoals slaapkamers) en buitenruimtes aan deze gevels te situeren.
  • Voor gebouw G01 is de cumulatieve geluidbelasting te beoordelen als tamelijk slecht. Niet voor alle rug-aan-rug woningen is het mogelijk om een gevel te hebben waar de cumulatieve geluidbelasting te beoordelen is als goed of redelijk. Geadviseerd wordt om ter plaatse van deze woningen maatregelen te treffen zoals lokale afscherming, zoals voorzetramen. Achter deze ramen is het mogelijk kiep ramen of spuivoorzieningen te treffen.

Geluidbeleid en hogere waarde

In het gemeentelijk zijn tevens geluidklasse beschreven voor het verlenen van een hogere waarde. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Woongebied kern Duiven'. Voor onderhavig plan zijn de volgende geluidsklasse van toepassing:

  • 'Zeer onrustig' (maximale geluidbelasting 58 dB) voor de eerstelijns bebouwing
    Voor deze categorie zijn aanvullende voorwaarden van toepassing. Aan deze voorwaarden kan worden voldaan. Bij de indeling van de woningen dient hierbij rekening te worden gehouden met een geluidluwe gevel. Deze kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld afgesloten balkons of lokale afscherming zoals voorzetramen
  • 'Onrustig' (maximale geluidbelasting 53 dB)
    Voor deze categorie zijn aanvullende voorwaarden van toepassing. Aan deze voorwaarden, zoals een geluidluwe gevel en buitenruimte, kan per gebouw zonder extra maatregelen worden voldaan.

De maximale geluidbelasting waar een hogere waarde voor aangevraagd dient te worden is 59 dB ter plaatse van gebouw G01 op 7,5 meter hoogte. Deze geluidbelasting is te beoordelen als Lawaaiig. Voor deze geluidklasse zijn extra aanvullende eisen van toepassing en mogelijke niet akoestisch compenserende maatregelen, zoals het bevorderen van de landschappelijke indeling van het plangebied. De gevels op deze hoogte van de woningen kunnen ook mogelijk als dove gevel worden uitgevoerd (geen te openen delen of geluidgevoelige ruimtes achter de te openen delen).

Mogelijke maatregelen (zoals lokale afscherming, afgesloten balkons en indeling van de woningen) waarmee voldaan kan worden aan het gemeentelijk geluidbeleid zijn onderzocht. Deze dienen met de planontwikkelaar worden afgestemd en vastgelegd worden in het bestemmingsplan/regels zodat deze gewaarborgd zijn.

Na het verlenen van een hogere waarde door het bevoegd gezag, de gemeente Duiven, voor de A12 (maximaal 50 dB), de nieuwe binnenplanse weg (maximaal 53 dB) en de Westsingel (maximaal 58 dB) vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor het plan.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Bodemkwaliteit

5.5.1 Kader

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening van belang indien er sprake is van functieverandering en/of een ander gebruik van de gronden. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem en grondwater, waarop die ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is bevonden voor het beoogde doel of voorafgaand aan die ontwikkeling alsnog geschikt wordt gemaakt.

5.5.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Milon een vooronderzoek bodem uitgevoerd: rapport "Milieuhygiënisch vooronderzoek; De Ploen-Noord te Duiven" (18 juli 2023, 20231671). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Geconcludeerd wordt dat voldoende inzicht is verkregen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie. Ter plaatse van de locatie worden geen noemenswaardige verontreinigingen verwacht. Een bodemonderzoek, voorafgaand aan de vergunningsaanvraag, kan worden uitgevoerd volgens onderzoeksprotocol NEN 5740 en de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie. Hierbij dient de bodem onderzocht te worden op het standaardpakket grond en grondwater. Op het terrein is een sloot aanwezig geweest welke vermoedelijk is gedempt met gebiedeigen grond. Tijdens de uitvoering van het onderzoek dient dit te worden bevestigd door het verrichten van enkele diepe boringen op deze locatie en zintuiglijk te bevestigen dat er geen bodemvreemd materiaal is gebruikt voor demping.

De aanwezige sloten zijn niet verdacht op noemenswaardige bodemverontreiniging. Onderzoek van de sloten, bijvoorbeeld wanneer deze worden gedempt of gebaggerd, dient uitgevoerd te worden volgens onderzoeksprotocol NEN 5720 en de onderzoeksstrategie lintvormig water, normale onderzoeksinspanning. Hierbij dient de waterbodem afhankelijk van de toepassing te worden onderzocht op een standaardpakket. Standaardpakket A voor onderzoek bij landbodem en bij waterbodem in regionale wateren en standaardpakket C2 voor toepassing buiten Rijksoppervlaktewater.

Er zijn op locatie geen directe bronnen bekend voor PFAS-verontreiniging. Algemeen is bekend dat door depositie PFAS in de bodem voorkomt in Nederland. Indien afvoer van grond of waterbodem plaatsvindt dan kan het afhankelijk van de bestemming van het materiaal noodzakelijk zijn onderzoek naar PFAS in de bodem te verrichten.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is voor deze onderzoeken een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 12.4).

5.5.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

5.6.2 Analyse

Om het aspect 'Externe veiligheid' inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport "Quickscan Externe Veiligheid; De Ploen-Noord, Duiven" (2 oktober 2023, 20230830-WAN012-RAP-EV 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Geconcludeerd wordt dat:

Transport over water

Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van transport over het water vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Transport over de weg

Op een afstand van ruim 600 meter van het plangebied is de rijksweg A12 (wegvak G12) gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-risicocontour en het PAG geen belemmeringen voor het plan. Ook de hoogte van het groepsrisico is geen aandachtspunt.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische gassen (GT4). De risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen over de A12 (toxische scenario) dienen meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.

Op een afstand van circa 2.600 meter van het plangebied ligt de geprojecteerde rijksweg A15 (wegvak G100), waarover transport van gevaarlijke stoffen gaat plaatsvinden. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen ook hier de PR10-6-risicocontour en het PAG geen belemmeringen voor het plan. Ook de hoogte van het groepsrisico is geen aandachtspunt.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische gassen (GT4). De risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen over de A15 (toxische scenario) dienen meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.

Transport over het spoor

Op een afstand van circa 3 kilometer is de spoorlijn Elst noordwestboog – Zevenaar (route 202AB) aanwezig. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen deze het plaatsgebonden risico en het PAG geen belemmering het plangebied. Ook de hoogte van het groepsrisico vormt geen aandachtspunt aangezien het plan op meer dan 200 meter van deze spoorlijn is gelegen.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (D4). De risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen over het spoor (toxische scenario) dienen meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding waar gevaarlijke stoffen door vervoerd worden. Dit aspect vormt geen aandachtspunt voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Inrichtingen

Het plangebied ligt binnen een invloedsgebied van een LPG-tankstation, waardoor de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico middels een berekening met de LPG-rekentool inzichtelijk gemaakt moet worden.

De risico's als gevolg van inrichtingen dienen uitgebreid verantwoord te worden.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een verantwoording hoogte groepsrisico opgesteld, rapport ''Verantwoording Hoogte Groepsrisico; De Ploen-Noord, Duiven'' (3 oktober 2023, 20231003-WAN012-NOT-VGR 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Geconcludeerd wordt dat:

Bevt - Water-, weg- en spoorwegtransport

In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met het volgende scenario.

Toxisch scenario

Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Een toxische plas zal vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.

Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvals-wegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.

Bestrijdbaarheid toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft de realisatie van woningen. Uitgangspunt is dat personen binnen het plangebied zich zelfstandig in veiligheid kunnen brengen, danwel met hulp van aanwezigen in veiligheid gebracht kunnen worden.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg of het spoor is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het nieuwbouw betreft, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht geschonken worden aan de naad- en kierdichting. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.

Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.

Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de eerder genoemde toxisch scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Bevi – LPG-tankstation

Het bevoegd gezag dient bij de besluitvorming omtrent de planontwikkeling de hoogte van het groepsrisico te verantwoorden aan de hand van de onderdelen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13:

  • 1. Aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting/ inrichtingen.
  • 2. De hoogte van het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld.
  • 3. Indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft.
  • 4. Indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen.
  • 5. Voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting.
  • 6. Voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.
  • 7. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.
  • 8. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in de inrichting(en).
  • 9. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet.

Onderstaande overweging geeft de gemeente Duiven alle informatie om invulling te gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Ad 1)

Binnen het plangebied zijn in maximaal 130 woningen en woonwagenstandplaatsen voorzien. Volgens de beoogde stedenbouwkundige indeling liggen deze woningen echter buiten het invloedsgebied van 150 m van het LPG-tankstation. Binnen het invloedsgebied zijn alleen woonwagenstandplaatsen aanwezig. Als gevolg van de planontwikkeling nemen de personenaantallen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation in de dagperiode met 4,8 personen en in de nachtperiode met 9,6 personen toe. De woonwagenstandplaatsen zijn in de beoogde situatie wel op grotere afstand van het LPG-tankstation voorzien.

Ad 2)

Op basis van de gegevens over de bevolkingsdichtheid en de gegevens ten aanzien van het LPG-tankstation is het groepsrisico bepaald met behulp van het programma Safeti NL, versie 8.5 (tevens bijgevoegd als bijlage 8). Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico in de beoogde situatie marginaal afneemt ten opzichte van de huidige situatie, zoals weergegeven in de navolgende afbeelding.

De normwaarde neemt af van 0,0026 [-] naar 0,0017 [-]. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden en bedraagt zelfs minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. De afname van het groepsrisico is toe te schrijven aan de grotere afstand van de woonwagenstandplaatsen in de beoogde situatie ten opzichte van huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0016.png"

Ad 3, 4 en 5)

De installatie voor het afleveren van LPG valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Ingevolge dit besluit zijn diverse veiligheidsmaatregelen voorgeschreven om risico's te voorkomen en te beheersen. Zo dient het beheer van een LPG-afleverinstallatie te worden uitgevoerd door ter zake geïnstrueerde personen. De met het toezicht belaste persoon moet over voldoende deskundigheid beschikken, zowel ten aanzien van de bij een normaal bedrijf in acht te nemen veiligheidsvoorschriften, als ten aanzien van de in geval van een gaslekkage of brand noodzakelijk te verrichten handelingen. Daarnaast dient een noodplan te zijn uitgewerkt. Het bedienend personeel moet op de hoogte zijn van de inhoud van het noodplan en de werkbaarheid van de vastgestelde noodprocedure moet regelmatig in de praktijk worden beproefd. Tevens zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van blusmiddelen.

Voor het onderhavige tankstation is de LPG doorzet in de omgevingsvergunning milieu beperkt tot maximaal 1000 m3 per jaar. Een maatregel die getroffen kan worden is het opnemen van venstertijden voor het lossen van de LPG-tankwagen. Deze kan wordt afgestemd op de periode met de laagste personendichtheid in de omgeving. Dergelijke maatregelen hebben echter invloed op de bedrijfsvoering van het LPG tankstation en kunnen dan ook uitsluitend in overleg en met instemming van de inrichtinghouder worden doorgevoerd. Aangezien in onderhavig geval de oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico wordt overschreden, zou een dergelijke maatregel overwogen kunnen worden.

Ad 6 en 7)

Het plan omvat de realisatie van maximaal 130 woningen die buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation zijn gelegen. Binnen het invloedsgebied zijn in de huidige situatie vier woonwagenstandplaatsen gelegen. In de beoogde situatie zijn acht standplaatsen voorzien. De hoogte van het groepsrisico ligt zowel in de huidige als toekomstige situatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. De planvorming leidt tot een afname van de hoogte van het groepsrisico van het tankstation.

Ad 8)

Voor het voorkomen van een warme BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion) dient een aangestraalde tankwagen tijdig (afhankelijk van vullingsgraad en omgevingstemperatuur binnen circa 15 minuten) te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. De brandweer heeft hiervoor voldoende bluswatercapaciteit nodig.

Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tank meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding zal daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden.

Ad 9)

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Binnen het invloedsgebied (150 meter) is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten en duidelijk aan te gegeven. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door het gebouw zelf. In het voorliggende ontwerp is vluchten in noordelijke richting, in de luwte van de bebouwing, mogelijk.

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations

In de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations' wordt het bevoegd gezag verzocht rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Binnen het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten gerealiseerd, maar wel kwetsbare objecten (woningen). Gebleken is dat de nieuw te realiseren standplaatsen binnen het plangebied op meer dan 60 meter van het reservoir zijn beoogd, waardoor voldoende afstand tussen kwetsbare objecten en inrichting behaald wordt.

Voornoemde punten dienen voor advies te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Dit advies dient de gemeente Duiven mee te nemen in haar verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

5.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Kader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen kan gebruik worden gemaakt van de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgesteld door de VNG (versie 2009). Deze geeft per bedrijfscategorie een “veilige” afstand voor de genoemde milieuaspecten, de zogenaamde richtafstand. Realisatie van woningen binnen deze richtafstand is alleen gemotiveerd mogelijk indien wordt aangetoond dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd én dat het bestaande bedrijf niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad ten gevolge van de ontwikkeling.

5.7.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Om het aspect 'invloed omliggende inrichtingen op het plan' inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd, rapport: ''Bedrijven en milieuzonering; De Ploen-Noord, Duiven'' (10 oktober 2023, 20231010-WAN012-RAP-BMZ 1.0). Dit onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.

Geconcludeerd wordt dat middels de uitgevoerde beoordeling inzichtelijk is gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. De omgeving van het plangebied is getypeerd als 'rustige woonwijk'.

Uit de uitgevoerde beoordeling blijkt dat dat de woningen niet gelegen zijn binnen de richtafstand van gronden met relevante bestemmingen nabij het plangebied. Er is sprake van voldoende ruimtelijke scheiding.

NOOT: De quickscan bedrijven en milieuzonering betreft een beoordeling van het voldoen aan de richtafstanden (ruimtelijk inpassen van plannen – woningbouw ten opzichte van bedrijfsbestemmingen). Indien voldaan wordt aan deze afstanden is er sprake van voldoende ruimtelijke scheiding. Dit wil niet zeggen dat de op de bedrijfsbestemmingen gelegen bedrijven niet beperkt zouden kunnen worden door het plan, omdat bijvoorbeeld de desbetreffende 'milieucontour' groter is dan op grond van de richtafstand behorende bij de bedrijfsbestemming. Een dergelijke toetsing vindt plaats in het kader van de vergunningsfase.

5.7.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Geurhinder veehouderijen

5.8.1 Kader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.8.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is aan de orde. Om het aspect 'Geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek; De Ploen-Noord te Duiven" (6 november 2023, 20231106-WAN012-RAP-AGG 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10.

Geconcludeerd wordt dat:

Beoordeling milieurechten en planologische rechten

De planontwikkeling maakt geen inbreuk op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen.

Beoordeling woon- en leefklimaat

De berekende voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Laarstraat 20 is maatgevend bedraagt ten hoogste 0,4 OUE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als 'zeer goed'.

De berekende achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,5 OUE/m3 ter plaatse van de geurgevoelige objecten binnen het plangebied. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als 'zeer goed'.

Conform de vuistregel 'dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting' is in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de voorgrondgeurbelasting maatgevend voor het woningbouwplan. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting is te kwalificeren als 'zeer goed' ter plaatse van de geurgevoelige objecten binnen het plangebied.

5.8.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Water

5.9.1 Kader

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2021 – 2027 Provincie Gelderland is op 26 februari 2019 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2021-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Gelderland. Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma’s

  • 1. Waterveiligheid: het programma ‘Waterveiligheid’ draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • 2. Waterkwaliteit: Dit programma draait om het tegengaan van verontreinigingen en kwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater. De drinkwatervoorzieningen worden ook beschermd.
  • 3. Klimaatadaptatie: de verspilling moet worden aangepakt. De provincie wil een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).

In het plan zijn deze programma’s verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Gelderland.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapbeleid - Waterbeheerplan 2022-2027 Waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Primair doel voor de komende jaren is het creëren en onderhouden van een klimaatrobuust en veilig gebied, bijdragen aan een circulaire economie en de energietransitie en het creëren van een gezondere leefomgeving.

Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2021-2027 beschreven voor de kerntaken van het waterschap:

  • het peilbeheer van grond- en oppervlaktewater;
  • het onderhouden en beheren van de waterkeringen en watergangen;
  • het transporteren en zuiveren van afvalwater;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • de vergunningverlening, toezicht en handhaving.

Daarnaast is het veerkrachtiger maken van het gebied tegen klimaatverandering een belangrijk

speerpunt.

Waterschapbeleid - Watervisie 2030 waterschap Rijn en IJssel

De Watervisie geeft aan hoe het waterschap aankijkt tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het beheersgebied, om de wateropgaven waarvoor ze staan duurzaam op te lossen. Er moet daartoe een betere afstemming worden gevonden tussen de waterwensen van de verschillende grondgebruiksvormen en het watersysteem zelf. Omdat ruimtelijke oplossingen op langere termijn duurzamer zijn, krijgen deze de voorkeur boven technische oplossingen. Bij het zoeken naar ruimtelijke oplossingen geldt het natuurlijk watersysteem als ideaalbeeld. Een dergelijk watersysteem heeft onder meer de mogelijkheid om (in geval van veel neerslag) voldoende water op te vangen en water (in geval van te zware belasting) voldoende te reinigen. Water moet richtinggevend zijn bij toekomstige stedelijke uitbreiding. Bij overschot wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd of naar het oppervlaktewater geleid. Het waterschap streeft ernaar regenwater niet meer via de riolering af te voeren. Het rioleringsstelsel wordt aldus minder zwaar belast, waardoor de kans op overstorten van rioolwater op oppervlaktewater kleiner wordt.

Watertoets en Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen: de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Om de waterhuishoudkundige gevolgen van onderhavig plan in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de watertoets. Voor de watertoets is de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel aangewend. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met, een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Als op één of meer vragen per waterthema ‘ja’ wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema’s worden toegelicht.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 80 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,08 m een maatgevende bui van 80 mm per uur vertegenwoordigt: benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,08.

5.9.2 Analyse

Door Kragten is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Watertoets; De Ploen-Noord, Duiven'' (4 december 2023, WAN012). De notitie is als bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat:

  • Voor de uitgeefbare kavels en voor de openbare ruimte is het verhard oppervlak bepaald. In verband met uitbouwen, schuurtjes, veranda's en terrassen is het uitgangspunten gehanteerd dat 80% van de uitgeefbare kavels meetelt als verhard. Voor de bergingsberekening is rekening gehouden met 70% afstroming van regenwater afkomstig van parkeervakken omdat deze in open bestrating/grasbeton uitgevoerd worden. Het oppervlakte van het water is het oppervlakte wat ook in de huidige situatie aanwezig is. Dit leidt tot 19.540 m2 netto nieuw verhard oppervlak.

  • Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak van circa 19.540 m2. Hierom dient er volgens het beleid van Waterschap Rijn en IJssel circa (19.540 * 0,08 =) 1.563 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied.

  • Voorlopig wordt er vanuit gegaan dat alle waterberging op openbaar terrein gerealiseerd wordt. Later kan bepaald worden dat een deel van de waterberging op particulier terrein gerealiseerd dient te worden, waardoor de berging op openbaar terrein kleiner kan zijn.

    Waterberging kan op verschillende manieren worden ingericht. Er kan hierbij gekeken worden naar ondergrondse en bovengrondse oplossingen. Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen kosten echter meer ruimte aan het maaiveld. In het ontwerp (zie onderstaande uitsnede) is een aanzet gedaan voor de invulling van waterberging.

    afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0017.png"  
    In het ontwerp is te zien dat het water in wadi's op de lager gelegen delen van het maaiveld geborgen wordt (de blauwe vlekken) en dat de zuidelijke waterloop verbreed wordt.

    Wanneer de waterberging op deze manier ingevuld wordt, kan dat circa 926 m3 water bergen. Rekening houdend met bovenstaande uitgangspunten, dient in het ontwerp dus meer vormen van berging toegevoegd te worden aangezien er nog een waterbergingsopgave van (1.563 – 926 =) 637 m3 over blijft. Het voorstel is om wadi's 2, 3 en 4 groter te maken (conform onderstaande tabel).

    afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0018.png"
    afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0019.png"

  • Een andere optie om meer berging toe te voegen is om een deel van de berging op particulier terrein te realiseren in plaats van alles op openbaar terrein. Verder kan op de particuliere kavels op verschillende manieren worden omgegaan met het hergebruik van regenwater. Gedacht kan worden aan (een combinatie van):
    • 1. vasthouden van regenwater op een groen dak met retentievermogen. Dit draagt bij aan de biodiversiteit en werkt verkoelend voor de woning;
    • 2. het hergebruik van regenwater voor toiletspoeling en de wasmachine;
    • 3. hergebruik van regenwater door het plaatsen van een regenton, regenzuil of schutting die water kan bergen zodat het regenwater benut kan worden voor het water geven van planten;

Om dit aspect juridisch te borgen is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan een regeling omtrent waterberging opgenomen (artikel 13.2).

5.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Ecologie

5.10.1 Kader

Voor ecologie moet aan de Wet natuurbescherming (Wnb), met wetgeving ten aanzien van planten- en diersoorten en Natura 2000-gebieden, worden getoetst. Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • 3. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • a. de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • b. de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • 2. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden. De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Oude IJsselstreek is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door ‘externe werking’) op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een ‘habitattoets’ dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid).

5.10.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Bij ontwikkelingen moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Kragten een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport ''Verkennend flora- en faunaonderzoek; De Ploen-Noord, Duiven'' (17 mei 2023, 20230517-WAN011-FnF-RAP-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 13.


Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op NNN-gebieden uitgesloten zijn.

Stikstofdepositie

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.

Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Stikstofdepositie Onderzoek; De Ploen-Noord, Duiven'' (7 december 2023, 20231207-WAN012-RAP-STD-3.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 12 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situatie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Soortenbescherming

Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Kragten een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport ''Verkennend flora- en faunaonderzoek; De Ploen-Noord, Duiven'' (17 mei 2023, 20230517-WAN011-FnF-RAP-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 13.

Geconcludeerd wordt dat:

Broedvogels – rekening houden met het broedseizoen

Algemene broedvogelsoorten

De werkzaamheden leiden mogelijk tot negatieve effecten op broedvogels, als gevolg van de verstorende effecten van de werkzaamheden (Wnb artikel 3.1.4.). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogels binnen het plangebied gunstig is, als gevolg van aanwezigheid van voldoende alternatief geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Wel kan de verstoring leiden tot het verlaten van nesten. Dit kan worden beschouwd als het vernietigen van nesten en het doden van (jonge) vogels. In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de werkzaamheden binnen het plangebied. Dit kan voorkomen worden door te starten met de werkzaamheden buiten het broedseizoen. De vogels kiezen dan bij start van het broedseizoen zelf een locatie die zich buiten de verstoringscontour van de werkzaamheden bevindt. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort. Echter kunnen ook buiten deze periode vogels tot broeden komen. Het is daarom aan te bevelen een broedvogelinspectie uit te laten voeren voorafgaand aan de geplande werkzaamheden.

Vogels met een jaarrond beschermd nest – nader soortenonderzoek

De buizerd heeft naar alle waarschijnlijkheid een nest in het populierenbosje in het noordwestelijk deel van het plangebied. Daarnaast kunnen boomvalk, sperwer, havik en ransuil tot broeden komen binnen het plangebied. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zowel in de realisatie- als gebruiksfase leiden tot verstoring. Wanneer de verstoring plaatsvindt tijdens het broedseizoen kan dit ook leiden tot het sterven van (jonge) vogels. Dit is een overtreding van artikel 3.1, lid 1 en 4, van de Wnb.

Naast verstoring speelt ook mee dat een groot deel van het plangebied wordt bebouwd. Als gevolg hiervan gaat waarschijnlijk ook de nestlocatie verloren. Dit is een overtreding van artikel 3.1, lid 2. Hiervoor zijn geen mitigerende maatregelen te treffen. Er dient dan ook een nader onderzoek naar de buizerd, boomvalk, sperwer, havik en ransuil plaats te vinden.

Er zijn mogelijk jaarrond beschermde nesten aanwezig in de bomen langs het toegangspad. Het nader onderzoek wordt uitgevoerd conform het Kennisdocument Buizerd (BIJ12, 2017) waarbij de indeling zodanig is dat ook de broedperiodes van enkele andere soorten wordt gedekt. De afwezigheid van een nest van de buizerd (en overige roofvogelsoorten) kan worden aangetoond door het uitvoeren van vier gerichte veldbezoeken. Deze moeten overdag na zonsopkomst plaatsvinden in de periode maart tot en met half mei, met een tussenliggende periode van minimaal tien dagen. Tevens dient een veldbezoek uitgevoerd te worden in de periode dat er nog geen blad aan de boom zit (het veldbezoek ten behoeve van de flora- en fauna onderzoek (Quickscan) kwalificeert hiervoor).

Kleine marterachtigen en steenmarter – nader soortenonderzoek

Mogelijk komen de bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel voor in het plangebied. Met de voorgenomen plannen gaan de mogelijke verblijfplaatsen van de bunzing en steenmarter niet direct verloren maar is er wel sprake van een sterke afname aan foerageergebied. Wel kunnen mogelijke verblijfplaatsen van hermelijn en wezel verloren gaan. Daarnaast leiden de plannen tot een toename aan verstoring, waardoor de mogelijke vaste rust- en voortplantingsplaatsen bunzing en steenmarter uiteindelijk alsnog verloren kunnen gaan. Dit is een mogelijke overtreding van artikel 3.10, lid 1b. Hiervoor zijn geen mitigerende maatregelen te treffen. Er dient een nader onderzoek naar deze soorten plaats te vinden.

Voor het uitvoeren van onderzoek naar kleine marterachtigen is geen protocol voorhanden. Daarom wordt het onderzoek zoveel als mogelijk gebaseerd volgens de Handreiking kleine marterachtigen (Bouwens, 2017). Het onderzoek naar kleine marterachtigen wordt uitgevoerd in een periode met een hoge trefkans, welke loopt van maart tot en met augustus. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 23 hectare waarvan echter maar een deel geschikt is voor kleine marterachtigen en de steenmarter. Om deze reden volstaat de inzet van vier twee cameravallen zes marterboxen. De camera's hebben een onzichtbare infraroodflits en kunnen zowel foto's als video's maken. De cameravallen en marterboxen zijn operationeel voor een periode van zes weken. Als lokmiddel wordt voor de cameravallen een geperforeerd blikje sardientjes gebruikt.

Ter plaatse wordt de exacte locatie van de wildcamera bepaald. De camera's worden zoveel als mogelijk opgesteld op kansrijke locaties. De camera's worden zoveel mogelijk verdekt geplaatst. Na drie weken worden de batterijen vervangen en worden de geheugenkaartjes uitgelezen. Nog eens drie weken later worden de camera's weer weggehaald en worden alle foto's geanalyseerd.

Vleermuizen – nader soortenonderzoek gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis

Binnen het plangebied zijn mogelijk vaste rust- en voortplantingsplaatsen van boombewonende soorten aanwezig. Daarnaast kan het plangebied fungeren als foerageergebied voor diverse vleermuissoorten. Dergelijk “standaard” foerageergebied is echter niet beschermd vanuit de Wet natuurbescherming. De voorgenomen activiteit voorziet niet in de kap van de populierenopstand. Ook zijn geen overige ingrepen voorzien in de populierenopstand. Wel zijn op korte afstand van de rand van de populierenopstand meerdere woningen voorzien. Zowel tijdens de realisatie- als de gebruiksfase kan dit leiden tot lichtverstoring van vaste rust- en voortplantingsplaatsen van boombewonende vleermuizen Hierdoor is mogelijk sprake van overtreding van verbodsbepalingen zoals vastgelegd in artikel 3.5, lid 2 en 4 van de Wnb. Hiervoor zijn geen mitigerende maatregelen te treffen. Er is dan ook een nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk.

Het nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen moet uitgevoerd worden conform het Vleermuisprotocol 2021, zoals vastgesteld door de Gegevensautoriteit Natuur. Het nader onderzoek naar vleermuizen bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Kraamverblijfonderzoek bestaande uit 2 onderzoeksrondes in de periode van 1 juni tot 15 juli, met een tussenliggende periode van minimaal 20 dagen, waarbij minimaal één ronde in de ochtend moet plaatsvinden;
  • 2. Paarverblijfonderzoek bestaande uit 2 onderzoeksrondes in de periode van 15 augustus tot 15 september, met een tussenliggende periode van minimaal 20 dagen, waarbij minimaal één ronde in de avond moet plaatsvinden;
  • 3. Zomerverblijfonderzoek bestaande uit 2 onderzoeksrondes in de periode van 15 mei tot 15 augustus met een tussenliggende periode van minimaal 20 dagen waarbij minimaal 1 onderzoeksronde moet plaatsvinden in de kraamperiode en één ronde in de ochtend.

Algemeen voorkomende zoogdiersoorten – rekening houden met de zorgplicht

Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten. De omgeving van het plangebied biedt voldoende alternatief leefgebied, ter behoud van een gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Permanente negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden worden daarom ook niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Individuen worden mogelijk gedood (Wnb artikel 3.10.a.) of vaste rust- en verblijfplaatsen worden mogelijk vernield (Wnb artikel 3.10.b.).

De mogelijk voorkomende zoogdiersoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Gelderland vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen, met het oog op verplaatsen, daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van de soort verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.10.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan, mits:

  • een nader onderzoek vogels met een jaarrond beschermd nest, kleine marterachtigen en steenmarter en de gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis uitwijst dat deze soorten niet aanwezig zijn in het gebied;
  • of als eventuele noodzakelijke mitigerende maatregelen zijn getroffen om de aanwezige beschermde diersoorten te beschermen.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, artikel 13.3, om deze zaken juridisch te borgen.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Kader

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Erfgoedwet moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

5.11.2 Analyse

In het vigerende bestemmingsplan zijn aan het voorliggende plangebied vjer archeologische dubbelbestemmingen met verschillende verwachtingswaarden toegekend.

  • 'specifieke vorm van waarde - terrein van archeologische waarde 2', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 30 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting 3', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting 4', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting 5', ter plaatse van deze aanduiding geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning voor bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,5 meter.

Om te ondervinden of er historische resten in de bodem ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn heeft BAAC een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd: rapport ''Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase; De Ploen-Noord, Duiven'' (oktober 2023, V23.0370). Het rapport is als bijlage 14 bijgevoegd.

Geconcludeerd wordt dat:

Bureauonderzoek

Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, welke gegevens zijn bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

Binnen het plangebied zelf zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig. Wel zijn in de Tweede Wereldoorlog Duitse stellingen in het plangebied gesitueerd geweest. Het gebied ten zuiden van het plangebied rijk is aan archeologische vindplaatsen, wat samenhangt met de ligging op een rivierduin. Het gaat om vindplaatsen met sporen en vondsten uit de vroege en late prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen.

Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en welke gegevens zijn bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?

Het plangebied ligt op de overgang van een rivierduin in het zuiden naar een rivierkomvlakte. De hoogte van het maaiveld loopt in noordelijke richting af.

Vanwege de ligging in oud cultuurlandschap op het rivierduin heeft zich in het zuidelijke deel van het plangebied een hoge bruine enkeerdgrond (plaggendek) gevormd. In het noordelijke deel van het plangebied kan klei op zand verwacht worden. Het pleistocene zand (Delwijnen laagpakket en Formatie van Kreftenheye) kan op het diepste deel langs de noordgrens van het plangebied tussen 1,2 en 2 m verwacht worden en wordt mogelijk afgedekt door de Laag van Wijchen. Voor zover bekend zijn geen grootschalige bodemverstorende ingrepen in het plangebied uitgevoerd.

Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?

In het zuidelijke deel van het plangebied zijn eventuele resten afgedekt door een plaggendek en in het noordelijke deel zijn deze mogelijk afgedekt door een kleidek. Aan het plangebied wordt een middelhoge tot hoge verwachting toegekend voor vindplaatsen van jager-verzamelaars uit het laat-paleolithicum en mesolithicum.

Voor landbouwers uit het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen geldt voor het gehele plangebied een hoge verwachting. Resten uit het neolithicum tot en met de ijzertijd kunnen in het noordelijke deel van het plangebied afgedekt zijn door een kleipakket.

Omstreeks de 13e eeuw werden de nederzettingen verplaatst naar de overgang van de hogere naar de lagere delen van het landschap. Ondanks het feit dat de historische vindplaatsen zich hoofdzakelijk ten zuiden van het plangebied op het hogere duin concentreren, wil dat niet zeggen dat zich in het plangebied zelf geen bewoningsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kunnen bevinden. In deze periode kon bewoning dynamisch zijn (naast statisch). Dit betekent dat de kans op het aantreffen van archeologische resten niet is uit te sluiten (middelhoge trefkans).

In het zuidelijke deel van het plangebied kunnen sporen van het geschutsbeddingen, afval, verloren voorwerpen of munitie uit Tweede Wereldoorlog verwacht worden

Veldonderzoek

Hoe is de opbouw en geologische samenstelling van de bodem en ondergrond?

Zowel de verwachte kom- op bedding- als rivierduinafzettingen zijn aangetroffen. In het grootste deel van het plangebied (noordelijke deel) komt onder de matig humeuze bouwvoor kalkloze, licht bruingrijze, zwak siltige komklei met roestvlekken (C-horizont) voor. De komklei gaat geleidelijk over in kalkloos, sterk tot zwak siltig, matig tot zeer grof, gereduceerd beddingzand. Soms komt tussen de kom- en beddingafzettingen uit een 10 tot 60 cm dikke laag sterk zandige, kalkloze klei met roestvlekken voor. Dit betreffen eveneens beddingafzettingen.

In het zuidelijke deel van het plangebied dagzoomt het rivierduin en zijn rivierduinafzettingen onder een zwak humeuze bouwvoor aangetroffen, waarvan de ondergrond (C-horizont) bestaat uit lichtbruin, sterk siltig zand met roestvlekken tot licht bruingrijs, matig grof, zwak siltig zand. Ter plaatse van boring 20 is de bodem tot 0,9 m -mv geroerd. In noordelijke richting wordt het rivierduin afgedekt fluviatiele afzettingen (boringen 8 en 18).

Zijn (begraven) bodems met potentiële archeologische niveaus (cultuurlagen) aanwezig? Zo ja, waar en op welke diepte?

De top van de rivierduinafzettingen is in de boringen 20, 21 en 24 aangetroffen op 0,2 à 0,3 m -mv. In de boringen 8 en 18 is vanaf 1,3 en 0,5 m -mv rivierduinzand aangetroffen. Met name in boring 8 is een begraven A-horizont aanwezig. Dit betreft een potentieel archeologisch niveau. Gezien de vondsten en sporen die elders op het rivierduin zijn gevonden, kunnen van de top van het rivierduin archeologische waarden bewaard zijn gebleven.

Wordt de specifieke archeologische verwachting bevestigd door het veldonderzoek?

Ja, wat betreft het rivierduin in het zuidelijk deel wel. Het rivierduin ligt in grote lijnen gelijk aan de volgens het bureauonderzoek veronderstelde ligging. De verwachte enkeerdgrond is echter niet aangetroffen. Eventuele archeologische waarden kunnen direct onder bouwvoor verwacht worden op 20 à 30 cm diepte. Ter plaatse van boring 20 is een mogelijk spoor aangetroffen. Het is niet met zekerheid te zeggen of dit een archeologisch spoor uit de Tweede Wereldoorlog of ouder betreft of een recente grondbewerking, maar gezien een luchtfoto uit 1945 zou dit een spoor van een stelling kunnen betreffen.

De komafzettingen waren vermoedelijk te nat voor bewoning. Bovendien is de grond zwaar (zwak siltige klei) om te bewerken, waardoor het niet aantrekkelijk was om een bouwwerk te realiseren. De Laag van Wijchen die mogelijk op beddingafzettingen zou voorkomen is niet aangetroffen. Archeologische waarden worden derhalve in de zone met kom- op beddingafzettingen niet verwacht.

In hoeverre worden archeologische resten/niveaus bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?

Ter plaatse van het rivierduin worden archeologische resten verwacht. Geadviseerd wordt deze zones van circa 9100 en 1200 m² nader te onderzoeken door middel van proefsleuven (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01_0020.png"

Het proefsleuvenonderzoek is erop gericht om de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen. Een proefsleuvenonderzoek vormt de meest geëigende methode om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in één keer uit te sluiten of vast te stellen. Na een proefsleuvenonderzoek kunnen mogelijk delen van het terrein vrij worden geven voor verder onderzoek en delen kunnen gewaardeerd worden op onder meer behoudenswaardigheid. Het één en ander hangt samen met de geplande bouwwerkzaamheden en bodemingrepen. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een (door het bevoegd gezag goedgekeurd) Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, zijn vastgelegd.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels zijn, bij de verwachtingswaarde passende, dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.12 Duurzaamheid

Op dit moment wordt gedetailleerd invulling gegeven aan het stedenbouwkundig plan. Dit gebeurt binnen de kaders van dit bestemmingsplan. De gemeente hanteert hiertoe vier duurzaamheidspijlers: Duurzame energie, Duurzame mobiliteit, Circulariteit en Klimaatadaptatie en biodiversiteit. In het stedenbouwkundig plan zal invulling worden gegeven aan deze vier pijlers.

Duurzame energie

Energiebesparing en duurzame energie hebben een hoge prioriteit. De woningen worden volgens de laatste wet- en regelgeving rondom duurzaamheid gerealiseerd. De woningen worden in ieder geval gasloos gebouwd. Er wordt gekeken of volledig energieneutrale woningen mogelijk zijn, met gebuik van energiebronnen, zoals elektriciteit van zonnepanelen en windmolens.

Duurzame mobiliteit

In het plan wordt ingezet op ‘auto te gast’. De auto’s worden geparkeerd in parkeerkoffers in de woonstraten of bij woningen, waardoor een deel van de woonstraten kan worden ingericht als leefstraat. Bij de aanleg van deze parkeergelegenheden wordt rekening gehouden met laadinfrastructuur. Ook wordt er aandacht besteed aan de aansluiting op snelle fietsroutes en fiets- en wandelroutes richting centrum en OV.

Circulariteit

Er wordt gestreefd naar duurzaam en circulair materiaalgebruik.

Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Ten aanzien van klimaatadaptatie wordt in het plan rekening gehouden met voldoende inpassing van groen en water. De leefomgeving wordt zo ingericht dat deze bestand is tegen wateroverlast, hittestress en langdurige droogte. Een goede waterhuishouding is essentieel om hevige regenbuien op te kunnen vangen. De groene ruimte wordt nader uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met biodiversiteit, inheemse soorten en een fijne leefomgeving voor mens en dier.

Al deze opgaven worden in het stedenbouwkundig plan voor De Ploen-Noord in samenhang benaderd en worden ook in de verdere uitwerking toegepast.In het kader van de anterieure overeenkomst, die gemeente en initiatiefnemer met elkaar sluiten, worden tevens afspraken gemaakt over de toepassing van de gemeentelijke duurzaamheidsambities in het stedenbouwkundige plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planvorm

6.1.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels die daarop betrekking hebben, de in het bestemmingsplan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVPB 2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als verplichte opbouw is opgenomen.

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding: een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval: NL.IMRO.0226.BPDUIVENNOORD012-ON01;
  • regels: deze regels zijn in de SVBP 2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (onder andere de volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven, met bijbehorende verklaringen. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, kortweg SVBP. Ook is er een toelichting opgesteld. Dat betreft onderhavig document. Hier in wordt het plan toegelicht en vindt de inhoudelijke beoordeling plaats voor de relevante beleids- en milieuaspecten. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

6.1.2 De verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op de planlocatie. Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGTondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

6.1.3 De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om door een omgevingsvergunning een afwijking van bepaalde regels te verlenen, is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

6.2.1 Inleidende regels

Begripsbepaling

In het eerste artikel zijn omschrijvingen opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

6.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de hoofdgroenstructuur, zoals deze is beoogd in het stedenbouwkundige plan. Binnen het plangebied is een groot deel van de randen en een centraal middengebied primair bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting om de ruimtelijke kwaliteit van het plan te borgen. Naast deze voorzieningen zijn ook wegen, paden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Deze bestemming bevat verder een beperkte bebouwingsregeling die alleen betrekking heeft op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Tuin

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de gronden rondom de woonwagenstandplaatsen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer – Verblijfsgebied

De wegen en straten en daarmee samenhangende infrastructuur zijn bestemd tot 'Verkeer -Verblijfsgebied'. Deze bestemming is specifiek bedoeld voor woonstraten en wegen met een functie voor bestemmingsverkeer. Binnen de bestemming zijn ook ondergeschikte functies mogelijk, zoals parkeer- , groen-, nuts- en speelvoorzieningen. De situering van deze verkeersbestemming komt overeen met het stedenbouwkundige plan.

Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen voor alle gronden waar woningen worden beoogd. In totaal maakt deze bestemming maximaal 134 woningen mogelijk (waarvan maximaal 4 binnen de aanduiding 'woonwagenstandplaats', waarbij de voorliggende toelichting voorziet in de toets op haalbaarheid. Er zijn minimale percentages opgenomen voor sociale huurwoningen, betaalbare koopwoningen en middenhuurwoningen.

Op de verbeelding zijn globale bestemmingsvlakken aangewezen waarbinnen verschillende typen woningen zijn toegestaan. Het plan maakt zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde als gestapelde woningen mogelijk, al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis. Gestapelde woningen zijn echter uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. Voor al deze hoofdgebouwen is de bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. Voor grondgebonden woningen is maximaal 11,5 meter bouwhoogte vastgelegd, voor het appartementengebouw 17 meter. Binnen de bestemming zijn ook aan woongebied verwante functies mogelijk, zoals wegen en straten, (fiets)parkeervoorzieningen, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tot slot zijn ook bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven toegestaan.

Binnen de bouwregels wordt verder onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Ook zijn voorwaarden verbonden aan het gebruiken van een woning voor een aan huis verbonden bedrijf.

Verder is binnen de woonbestemming een aanduiding opgenomen voor de groene 'wiggen', waar stedenbouwkundig gezien zichtlijnen wenselijk zijn naar de omgeving. Deze wiggen zijn op de verbeelding aangeduid als 'overige zone - bebouwingsvrije zone'. In de regels van het plan is bepaald dat hier een zone van 10 meter vrijgehouden dient te worden van bebouwing. Zo worden de beoogde doorzichten in het plan juridisch geborgd, zonder de exacte plek vast te leggen, waardoor hier enige flexibiliteit behouden blijft.

Waarde - Terrein van archeologische waarde

De voor 'Waarde - Terrein van archeologische waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 30 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor 'Waarde – Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

De voor 'Waarde – Middelmatige archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Waarde - Lage archeologische verwachting

De voor 'Waarde – Lage archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

6.2.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het gaat om de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden, zoals regels omtrent erfbebouwing en ondergronds bouwen. Daarnaast is bepaald dat openbare nutsvoorzieningen zijn toegestaan, mits deze geen grotere bouwhoogte dan 4 meter hebben.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft voor dit plan een algemene beperking met betrekking tot het toegestane gebruik van gronden. Het gaat hierbij om ongewenst gebruik of gebruik dat enige vorm van hinder kan veroorzaken waardoor het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Daarnaast zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen (waterberging en natuurwaarden).

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Daarnaast is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied woonwagenstandplaatsen' is het college van Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de realisatie van maximaal 8 woonwagenstandplaatsen (toevoeging van 4).

Overige regels

In de overige regels een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan slechts wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid is gerealiseerd, conform de parkeernormennota van de gemeente Duiven. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Doorgaans gebeurt dit door vastlegging in een een privaatrechtelijke overeenkomst waarin afspraken over het kostenverhaal zijn vastgelegd. Dit wordt een anterieure overeenkomst genoemd. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten, dient een exploitatieplan te worden opgesteld, dat tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Tussen beide ontwikkelaars en de gemeente is een intentieovereenkomst en een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal door de gemeente is met laatstgenoemde overeenkomst verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Ontwikkelaars gaan voor eigen rekening en risico over tot de ontwikkeling en realisatie van het plan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 26 januari 2021 heeft de gemeenteraad van Duiven de kaders vastgesteld voor de ontwikkeling van De Ploen-Noord tot woningbouwlocatie, waaronder de voorwaarde dat een en ander dient te worden afgestemd in een participatieproces met omwonenden, belanghebbenden en bewonersgroepen. De gemeente hanteert daarbij een participatieladder en stemt deze af met de ontwikkelende partijen.

Op 26 oktober 2023 heeft er een informatieavond plaatsgevonden. Het verslag van de informatieavond is als bijlage 15 bijgevoegd.

7.2.1 Voorbereidingsfase bestemmingsplan

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet voorafgaand aan een bestemmingsplanprocedure, een vooraankondiging worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging is op 13 december 2023 gepubliceerd.

Overleg

Conform artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeentes en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de betrokken overlegpartners. Eventuele overlegreacties worden te zijner tijd aan deze paragraaf toegevoegd

7.2.2 Ontwerpfase bestemmingsplan

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien er inspraakreacties zijn ingediend worden die waar nodig verwerkt in het plan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ingediende zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien in de ‘Nota van Zienswijzen’, die als separate bijlage bij dit bestemmingsplan zal worden gevoegd.

7.2.3 Vaststellingsfase bestemmingsplan

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging neemt de gemeenteraad een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit is overigens een termijn van orde.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.

7.3 Handhavingsaspecten

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

  • 1. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
  • 2. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling

De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn star en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheersregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting (zie hoofdstuk 2) die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.