Plan: | Snelfietsroute F12 deel Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED031-VS01 |
De stadsregio Arnhem-Nijmegen heeft te maken met een sterk groeiend aantal verkeersbewegingen. Om deze toename op te kunnen vangen is gestart met het programma Beter Benutten. In dit programma werken Rijk, regio en bedrijfsleven samen om de bereikbaarheid in de drukste regio's over weg, water en spoor te verbeteren. Sinds 2011 hebben de maatregelen geleid tot 48.000 spitsmijdingen per dag. Dit draagt bij aan 19% minder vertraging in de spits op specifieke Beter Benutten trajecten. Deze resultaten zijn behaald met een pakket van ruim 350 praktische, meetbare maatregelen. In de regio Arnhem-Nijmegen richt dit programma zich op gedragsbeïnvloeding van reizigers. De regio verwacht dat er zo 2.400 meer reizigers de spits kunnen vermijden.
Eén van de projecten is de aanleg van snelfietsroutes. Hiermee worden andere automobilisten verleid om met de fiets naar het werk, school of andere plek van bestemming te gaan. Een snelfietsroute is een directe fietsverbinding met weinig obstakels, zoveel mogelijk voorrang voor fietsers, weinig hinder van ander verkeer en vlak asfalt. Voor dit project worden bestaande fietsroutes, met name langs file-knooppunten verbeterd en worden nieuwe routes aangelegd. Op deze wijze worden de fietsafstanden verkort, waardoor het makkelijker en sneller wordt om de bestemming per fiets te bereiken.
De snelfietsroute F12 is één van de te verbeteren en aan te leggen routes. Deze route loopt van de Brugweg in Westervoort, via Duiven en Zevenaar en verbindt een aantal bedrijventerreinen met elkaar, zoals Centerpoort-Nieuwgraaf, Hengelder en 7Poort. Doordat deze route deels gebruik maakt van de snelfietsroute De Liemers (die de kernen Westervoort, Duiven en Zevenaar met elkaar en Arnhem verbindt), is met deze route ook Arnhem goed te bereiken. Vanwege de ligging van het de snelfietsroute langs de bedrijventerreinen, is deze route met name aantrekkelijk voor forenzen van omliggende plaatsen naar de bedrijventerreinen. Het project is opgestart om de forenzen te stimuleren om de auto thuis te laten staan en met de fiets naar het werk te komen om op die manier het aantal auto's op de doorgaande (snel)wegen te verminderen.
Deeltracé Duiven Oost
Zoals aangegeven, maakt deze route deels gebruik van bestaande fietspaden die zo nodig worden verbeterd, maar er worden ook nieuwe stukken fietspad aangelegd. Deze nieuwe fietspaden passen niet overal binnen de vigerende bestemmingsplannen. Daarom is voor deze delen een herziening van het bestemmingsplan nodig. De juridisch-planologische verankering van het gehele tracé is opgeknipt in 3 deeltracé's. Voorliggend tracé betreft Duiven Oost. De overige delen betreffen 'Duiven West' en 'Westervoort'. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat het planvoornemen voor het tracédeel Duiven Oost vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Algemeen
De snelfietsroute F12 begint bij de Brugweg in Westervoort en loopt via Duiven naar Zevenaar. Ter hoogte van Westervoort maakt de route gebruik van snelfietsroute de Liemers. De snelfietsroute F12 ligt langs een aantal belangrijke bedrijventerreinen zoals Centerpoort-Nieuwgraaf, Hengelder en 7Poort. Deze bedrijventerreinen worden door de aanleg van de route beter bereikbaar per fiets. Over de Rivierweg wordt een brug aangelegd, die uitkomt op de zuidwesthoek van het bedrijventerrein Centerpoort-Nieuwgraaf. Het overgrote deel van deze brug ligt in de gemeente Westervoort. Echter, een klein deel van het talud ligt in de gemeente Duiven.
De snelfietsroute in Duiven bestaat uit delen waar de snelfietsroute over een bestaande weg en/of fietspad ligt (en daarmee past binnen het vigerende bestemmingsplan) en delen die nieuw aangelegd moeten worden op bijvoorbeeld agrarische gronden (waarvoor een bestemmingsplan herziening nodig is). Voorliggend bestemmingsplan betreft alleen deel Oost van de gronden van het fietspad in de gemeente Duiven waarvoor een bestemmingsplanherziening nodig is.
Plangebied deel Oost
Op afbeelding 1.1 wordt met rode lijn de globale situering van het de snelfietsroute in deelgebied Oost weergegeven (Roodwilligenstraat - ten noorden van de wijk Lommerweide). Voor de exacte ligging van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Globale situering snelfietsroute deelgebied Oost
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' en 'Duiven - Noord'.
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Verkeer'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde Lage archeologische verwachting', 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool' en de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
Binnen de bestemming 'Groen' is een voet-/fietspad toegestaan. Echter, daarin is het voet-/fietspad ondergeschikt aan de bestemming 'Groen'. Het fietspad dat wordt aangelegd voor de snelfietsroute betreft geen ondergeschikt pad ten behoeve van de groenbestemming. Vanwege de status van het fietspad, is op deze locatie een herziening van het bestemmingsplan nodig. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een fietspad helemaal niet toegestaan. Daarom is ook voor de gronden binnen deze bestemming een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Op afbeelding 1.2 wordt met rode lijn de ligging van het fietspad aangegeven met onderliggende bestemming.
Afbeelding 1.2: Situering plangebied over vigerende bestemmingsplannen
Op bovenstaande afbeelding is een bestaande gasleiding niet zichtbaar, deze leiding is weergeven in onderstaande figuur middels zwarte belijning en rode marker.
Afbeelding 1.3: Situering plangebied aardgastransportleiding
Het bestemmingsplan "Snelfietsroute F12 deel Oost" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen dat in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid en wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
In dit hoofdstuk komt de doelstelling van dit bestemmingsplan aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige structuren, functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt op het beoogde initiatief ingezoomd.
Het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit agrarische gronden, liggende aan de noordzijde van de woonwijk Lommerweide. Het fietspad volgt voor een groot deel de Roodwilligenstraat.
Afbeelding 2.1 geeft het huidige aanzicht van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1: Huidig aanzicht plangebied
Over het gehele traject zal het fietspad (waar mogelijk) een breedte hebben van 4 meter met daarnaast een berm van ongeveer 1 meter. In het midden van het fietspad wordt een stippellijn aangebracht, zodat het fietspad geschikt is voor tweerichting verkeer.
Het plangebied begint ter hoogte van de Broekstraat en volgt dan in grote lijnen de Roodwilligenstraat, ten noorden van de wijk 'Lommerweide', door het buitengebied richting Zevenaar.
Op afbeelding 2.2 is de ligging van het fietspad deel Oost weergegeven.
Afbeelding 2.2: Ligging plangebied (bron: gemeente Duiven)
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de aanleg van deel Oost van de snelfietsroute in de gemeente Duiven planologisch juridisch mogelijk gemaakt. Zoals eerder aangegeven is het plangebied in voorliggend bestemmingsplan onderdeel van de totale snelfietsroute F12 die door de gemeenten Westervoort, Duiven en Zevenaar loopt.
Naast voorliggend bestemmingsplan, wordt tevens een bestemmingsplan voor de aanleg van het tracédeel Duiven West van de snelfietsroute in Duiven en een deel in de gemeente Westervoort in procedure gebracht voor het deel van het fietspad dat niet past binnen het vigerende bestemmingsplan.
De route voor de snelfietsroute is in het verleden bepaald en ligt grotendeels vast binnen de drie gemeenten Westervoort, Duiven en Zevenaar die de route gezamenlijk aanleggen en dit ook hebben vastgelegd in een bestuursovereenkomst.
De komende jaren wordt de hele snelfietsroute aangelegd met als doel verbetering van de fietsverbinding tussen Arnhem en Zevenaar met aanliggende bedrijventerreinen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plangebied
Met voorliggend plan wordt de aanleg van een nieuw fietspad planologisch mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat met de aanleg van een fietspad geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201400570/1/R6 februari 2015). De behoefte van voorliggend plan hoeft daarom niet te worden gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend plan niet van toepassing.
Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
Regio Arnhem Nijmegen City Region
In de Regio Arnhem Nijmegen wordt ingezet op betere bereikbaarheid. Hierbij wordt zowel het spoorlijnennet, de wegen als de fietsroutes verbeterd.
De provincie wil dit beleid en de uitvoering daarvan, met alle partners met kracht voorzetten. De groei van het aantal inwoners en bedrijven in de regio zal de komende jaren nog doorzetten, ook na 2021. Vandaar dat de provincie met het Rijk afspraken heeft gemaakt om voor de periode na 2020 een aparte MIRT studie uit te voeren naar de gewenste ruimtelijk economische ontwikkeling van de regio op de lange termijn (2040) in samenhang met de interne en externe bereikbaarheid. MIRT staat voor het Meerjarenprogramma Ruimte, Infrastructuur en Transport.
Doorwerking plangebied
Zoals hiervoor aangegeven zet de provincie in op betere bereikbaarheid door onder andere de aanleg van snelfietsroutes. Voorliggend plan maakt onderdeel uit van dit project voor de snelfietsroutes. Een deel van de routes is al aangelegd. De snelfietsroute F12 is nu aan de beurt. Eerst wordt het (met onder andere voorliggend bestemmingsplan) planologisch juridisch mogelijk gemaakt om de route aan te leggen, vervolgens kan het daadwerkelijk aangelegd worden. Dit betekent dat voorliggend plan een uitwerking is van de Omgevingsvisie Gelderland en dat het daarmee past binnen het provinciaal beleid.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
Voorliggend plan voldoet aan het provinciale beleid van de provincie Gelderland.
De gemeente Duiven is, net als iedere andere gemeente, verplicht om in het kader van de nieuwe Omgevingswet een omgevingsvisie op te stellen. Deze omgevingsvisie beschrijft de gewenste toekomst voor onze leefomgeving op de middellange en lange termijn (tot 2040). Het is daarmee een weergave van de vraag: wat voor gemeente willen we zijn? Concreet betekent dit een samenhangend, allesomvattend en integraal document voor alle onderwerpen in de fysieke leefomgeving waarin we onze ambities en doelen beschrijven. Vanaf (naar verwachting) 2022 treedt de Omgevingswet in werking, waarin alle regels voor de fysieke leefomgeving zijn gebundeld. De omgevingsvisie betreft geen nieuw beleid, maar een voortzetting en bundeling van bestaand beleid.
Voor het onderhavige plan relevant beleid
Visie voor een bereikbaar Gelderland.
Om ervoor te zorgen dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en duurzaam kunnen verplaatsen wordt op provinciaal niveau een integrale visie mobiliteit opgesteld. Deze visie vormt het kader waarmee integrale afwegingen worden gemaakt. Tevens gaat de visie over het laten zien en concretiseren van de samenhang tussen autoverkeer, openbaar vervoer (spoor en bus), binnenvaart, goederentransport over de weg, fietsverkeer en verkeer te voet. Als Duiven zoeken we naar raakvlakken en verbindingen tussen de provinciale bereikbaarheidsopgaven en onze eigen bereikbaarheidsopgaven.
Op de 'Basiskaart netwerken en infrastructuur' is het onderhavige plan expliciet opgenomen (zie groene lijn).
Afbeelding 3.1: Basiskaart Netwerk en Infrastructuur
Conclusie
Het fietspad is als zodanig op de structuurvisie kaart van de omgevingsvisie opgenomen. Hiermee betreft onderhavig plan een uitvoering van dit beleid.
Algemeen
De maatschappelijke context veranderd, de maakbare en volledig te plannen samenleving is steeds meer verleden tijd. Dat heeft gevolgen voor het ruimtelijk domein. Individuele investeringen en meer organische gebiedsontwikkelingen, zijn steeds vaker de dragers van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit ziet de gemeente zeer zeker als positief, want dit leidt tot meer afwisseling, betrokkenheid, kwaliteit en een beter en duurzamer antwoord op de daadwerkelijke behoeften uit de samenleving. Individuele, kleinschalige investeringen vinden immers alleen plaats wanneer mensen er zelf profijt van hebben en het leidt tot een beter woon-, leef-, verblijf- of onderneemklimaat.
Daarnaast spelen er de ingrijpende decentralisaties op het sociaal-maatschappelijke vlak en de daaraan gerelateerde bezuinigingen. De Structuurvisie 2015 geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert, bij het afwegen van initiatieven. Dit kan ook bijdragen aan het sneller doorlopen van procedures.
Deze Structuurvisie biedt ook een inspiratiefunctie voor partijen in de samenleving om initiatieven te doen ontplooien. De Structuurvisie geeft de hoofdkoers, gemeente breed, voor de ruimtelijk relevante thema's en voor de verschillende gebieden. Het vormt een afwegingskader met handvatten om meer op afstand regie te voeren, zonder op de stoel van de uitvoering te gaan zitten.
Verkeer
Het verkeersbeleid is erop gericht om een optimale balans te vinden tussen mobiliteit, leefbaarheid en veiligheid. Alleen op die manier ontstaan duurzame oplossingen. Hierin komen de landelijke en provinciale beleidsuitgangspunten terug: mobiliteit mag (groeien) met een juiste balans van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid: een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur.
Bereikbaarheid van een gebied staat vaak op gespannen voet met de leefbaarheid en verkeersveiligheid. Het is de ambitie van de gemeente om te streven naar het optimale resultaat op ieder van de volgende drie geformuleerde beleidsdoelen:
Visiebeeld
Afbeelding 3.2 geeft het visiebeeld weer zoals opgenomen in de structuurvisie.
Afbeelding 3.2: Visiebeeld Structuurvisie Duiven (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Met rode stippellijn is de snelfietsroute aangegeven. Op het visiebeeld heeft het plangebied diverse aanduidingen, te weten:
Doorwerking plangebied
Bij beleidsdoel 3a 'Het bijdragen aan een prettig woonklimaat in de gemeente Duiven door het beperken van de invloeden van het verkeer op geluid en luchtkwaliteit' is het stimuleren van fietsgebruik opgenomen in de ambities. De gemeente wil het netwerk voor fietsers verbeteren en hoogwaardige fietsverbindingen aanleggen en het autoverkeer reduceren door fietspromotie. Voorliggend plan geeft uitvoering aan deze ambitie door de aanleg van de snelfietsroute planologisch juridisch mogelijk te maken.
Doordat met het plangebied sprake is van een route, die over het overgrote deel bestaand uit een 4 of 6 meter brede lijn, worden diverse aanduidingen in de visie doorkruist. Het fietspad betreft niet een brede straat waar veel autoverkeer over rijdt, maar een fietspad enkel bedoeld voor fietsers. Het bestaande netwerk voor fietsers wordt met de aanleg van de snelfietsroute F12 verbeterd en versterkt. Er zal een hoogwaardige fietsverbinding ontstaan langs de bedrijventerreinen, Centerpoort- Nieuwgraaf, Hengelder en 7Poort tussen Westervoort en Zevenaar.
Doordat het een smalle strook betreft, zorgt het fietspad niet voor belemmeringen voor eventueel aan te leggen ecologische verbindingen of het groenblauwe raamwerk. Het fietspad vormt geen harde barrière door deze gebieden.
De aanduiding agrarisch ligt over het plangebied omdat in de huidige situatie sprake is van een buitengebied dat ook plaats biedt aan agrarische functies. Infrastructuur maakt ook onderdeel uit van het buitengebied c.q. agrarisch gebied. Onderhavig plan maakt onderdeel uit van deze infrastructuur. Bovendien wordt belemmerd de realisatie de uitoefening van agrarische functies niet.
Gesteld kan worden dat voorliggend plan niet in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie.
Algemeen
Het mobiliteitsplan Duiven is een beleidsplan voor de hele gemeente Duiven. Het is gebaseerd op waar de gemeente nu staat, wat inwoners en andere belanghebbenden daarvan vinden en wat we nu weten over wat er op ons afkomt. Daarnaast weten we ook dat de toekomst niet volledig voorspelbaar is. Daarom biedt het mobiliteitsplan ruimte voor bijstelling en onderzoek. Het is een adaptief plan met (benoemde) onderwerpen voor aandacht en onderzoek.
Anno 2015 heeft Duiven het verkeer- en vervoerbeleid best goed geregeld. De gemeente stabiliseert en dat heeft effect op hoe wij ons in Duiven verplaatsen. Tegelijk zijn er nog grote veranderingen in de (omliggende) verkeersstructuur die op ons afkomen. Denk aan de doortrekking van de A15, de aanpassingen aan de rondweg N810 en de snelfietsroutes. Ook nationale trends gaan aan Duiven niet voorbij, zoals internetwinkelen, het toenemende fietsgebruik, het thuiswerken en de opkomst van de zelfrijdende auto.
Deze acht kernopgaven zijn concreet uitgewerkt in 18 geprioriteerde projecten, vier onderzoeksopgaven en enkele structurele (langlopende) projecten. Eén van deze projecten is de snelfietsroute F12.
Ontwikkelingen snelfietsroutes
In de regio wordt geïnvesteerd in snelfietsroutes; ook op het grondgebied van Duiven. De gestrekte fietsroute langs het spoor (Snelfietsroute De Liemers) is inmiddels aangelegd. Het gaat om zaken als verlichting en het veiliger maken van een aantal kruisingen voor de fiets. Daarnaast heeft de gemeente Duiven inmiddels ook ingestemd met de uitwerking van een tweede snelfietsroute in de Liemers die ten noorden van de kern Duiven loopt en daarmee Centerpoort-Nieuwgraaf verbindt met omliggende kernen (F12). Afbeelding 3.3 geeft weer welke maatregelen in het mobiliteitsplan zijn opgenomen met betrekking tot de fietspaden.
Afbeelding 3.3: Maatregelenlijst fiets (bron: gemeente Duiven)
Ontwikkelingen en eindbeeld fietsstructuur
De afgelopen en komende jaren zet de regio en provincie sterk in op het aanleggen van snelfietsroutes. Dit zijn fietsroutes speciaal geschikt gemaakt om door te kunnen fietsen over afstanden van 5 tot 20 kilometer. De snelfietsroutes overschrijden in de regel de grenzen van wegbeheerders. Op Duivens grondgebied liggen in de toekomst drie snelfietsroutes. Snelfietsroute 'de Liemers' (route gestrekt langs het spoor) is gerealiseerd. Andere fietsroutes die nog aangelegd worden zijn de route F-12 (route die onder meer werklocatie Centerpoort-Nieuwgraaf verbindt) en een route over de toekomstige A15-brug over het Pannerdensch Kanaal (VIA15). Voor Duiven is het belangrijk deze routes goed aan te sluiten op het bestaande lokale fietsnetwerk. In de filosofie van het Mobiliteitsplan is de fietser op de route het primaire vervoermiddel.
Herkenbaarheid hoofdfietsroutes verhogen
Voor het lokale fietsverkeer zijn de hoofdfietsroutes de belangrijkste routes waar de fiets in Duiven gebundeld worden. Van belang is dat deze routes voor de gebruikers ook als zodanig herkenbaar zijn. Dat betekent volgens het uitgangspunt rood asfalt bij conflictpunten (ontmoetingen met overig verkeer), fiets in de voorrang en een breed en veilig profiel. Als algemene maatregel geldt het in kaart brengen welke routes al wel en welke routes nog niet aan de vormgevingseisen voldoen. Mocht een hoofdfietsroute niet voldoen, dan kan in de vaste cyclus van beheer en onderhoud van deze routes worden bepaald om de route volgens de bijbehorende randvoorwaarden in te richten.
Voor de snelfietsroute F12 is het volgende opgenomen in het mobiliteitsplan:
De toekomstige snelfietsroute F12 verbindt onder meer Westervoort, station Westervoort, Centerpoort-Nieuwgraaf, Duiven en Zevenaar met elkaar. De Roodwilligenstraat is een belangrijke route voor landbouwverkeer, vanwege de aanliggende percelen. Voor een snelfietsroute is het onwenselijk fiets en landbouwverkeer te mengen op een profiel. Een aanliggend vrijliggend fietspad is hier de opgave.
Doorwerking plangebied
Met voorliggend plan wordt de uitvoering van deeltracé oost van de snelfietsroute F12 in Duiven juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Voorliggend plan past daarmee binnen het Mobiliteitsplan 2016-2026.
Op basis van de voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat de realisatie van deeltracé oost van de snelfietsroute niet in strijd is met het gemeentelijk beleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf of wanneer grondwerkzaamheden worden uitgevoerd.
In het onderhavige plan wordt gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn voor agrarische doeleinden of voor groenstroken aangewend voor de aanleg van een snelfietspad. Omdat deze beoogde infrastructuur geen gevoelige functie betreft dan het huidige gebruik en omdat er geen gebouwen worden gerealiseerd waarin mensen gaan verblijven is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Voor toekomstige grondwerkzaamheden is mogelijk een bodemonderzoek noodzakelijk, dit dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden bepaald.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Beleidskader
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap
Waterschap Rijn en IJssel
In het Waterbeheerplan 2016-2021 is de Watervisie 2030 verder uitgewerkt. Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. In het waterbeheerplan staat beschreven welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten/prioriteiten van belang zijn. Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid beschreven voor de primaire taakgebieden:
Watertoetstabel
Bij ruimtelijke plannen is het verplicht een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding om te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt. In de paragraaf is deze watertoetstabel opgenomen. Tevens heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden.
In deze paragraaf wordt de watertoetstabel ingevuld. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Verklaring watertoetstabel
Op één categorie 2 vraag is 'Ja' geantwoord, namelijk dat het verhard oppervlakte toeneemt met meer dan 2.500 m2. Deze vraag is met name van belang als het één groot oppervlakte betreft met meer dan 2.500 m2, aangezien er dan maatregelen nodig zijn voor de afwatering van het hemelwater. Daar is bij voorliggend plan geen sprake van. Het is een tracé van 4 tot 6 meter breed. De lengte van het fietspad maakt dat de totale oppervlakte groter is dan 2.500 m2. Doordat er sprake is van een smalle strook in het open, onbebouwde gebied, wordt met voorliggend plan geen problemen verwacht met betrekking tot de afvoer van het hemelwater.
Waterberging
Het fietspad laat in totaliteit een forse toename zien van verharding in het gebied. In en rond het plangebied liggen meerdere leggerwatergangen en watergangen van derden die rechtstreeks lozen op deze leggerwatergangen. De infiltratie zal op die plekken minder zijn vanwege de bodemopbouw (kalkhoudende/kalkloze poldervaaggronden = zware klei). Ook zal de bergingsopgave in de toekomst nog verder kunnen toenemen door de geplande woningbouw aan de Ploen. Bij de gedetailleerde uitwerking van de snelfietsroute is het daarom wenselijk om extra infiltratievoorzieningen te realiseren om zoveel mogelijk ter plekke te infiltreren en vertraagd te lozen op het watersysteem van het waterschap. De totale waterbergingsopgave voor de snelfietsroute zal voldoen aan de eis van T=100+10% (80 mm netto berging) met een maximale lozing van 1,6 liter / seconde / per ha. op het watersysteem van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor de daadwerkelijke uitvoering wordt dit nog nader afgestemd met het waterschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Het plangebied ligt deels in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (3) en deels in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (5). In deze gebieden mogen geen bodemingrepen plaatsvinden in ongeroerde gronden met een oppervlak groter dan respectievelijk 500 en 10.000 m² en die over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 50 centimeter. Het oppervlak van het gehele fietspad (inclusief het deel 'west' en het deel Westervoort) is groter dan 10.000 m². Dit oppervlak ligt echter ook gedeeltelijk in gronden ter plaatse van bestaande infrastructuur waar de gronden reeds zijn verstoord. Bovendien wordt het snelfietspad centimeter verhoogd aangelegd ten behoeve van een goede afwatering. De diepte van de grondroeringen bedraagt hierdoor maximaal 20 centimeter waardoor de norm van 50 centimeter niet wordt overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Het plangebied ligt in het buitengebied langs bestaande infrastructuur. De infrastructuur heeft geen cultuurhistorische waarde. Daarnaast worden geen cultuurhistorische landschapstructuren doorkruist. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor negatieve effecten om cultuurhistorische elementen in de gemeente Duiven.
Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
In februari 2022 is door Lycens een quickscan natuurtoets uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen (zie Bijlage 1 Quickscan flora en fauna).
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent. Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt mogelijk tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Daarom is door Lycens een stikstof onderzoek uitgevoerd, zie 4.5.3 .
Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:
Houtopstanden
Een gedeelte van de bomen welke buiten de bebouwde kom liggen zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming, zoals beschreven in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. Voor de bomen binnen de bebouwde kom geldt de bomenverordening van de desbetreffende gemeente. Voorgenomen activiteiten leiden mogelijk tot wettelijke consequenties in het kader van de houtopstanden.
In december 2022 is door Lycens een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, hieruit blijkt dat voor de gebruiksfase en realisatiefase er geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarom vormt het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen' (zie Bijlage 2 Stikstofonderzoek).
Uit de natuurtoets blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het snelfietspad. Stikstof is ook geen belemmering voor de realisatie van het fietspad.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Met voorliggend plan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Anderzijds is een fietspad in het kader van de Wet geluidhinder geen geluidbron. Hierdoor hoeft er geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor voorliggend plan. Gesteld kan worden dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor de geluidbelasting op de omgeving.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een snelfietsroute. De aanleg van een snelfietsroute staat niet genoemd in de Regeling NIBM. Daarmee zal onderbouwd moeten worden dat de bijdrage aan NO2 en PM10 met deze ontwikkeling niet in betekende mate zal zijn.
De snelfietsroute wordt aangelegd langs bestaande bedrijventerreinen, waardoor de bedrijven beter/makkelijker/sneller bereikbaar zijn met de fiets. Met de aanleg van de snelfietsroute wordt het fietsgebruik dan ook gestimuleerd. De snelfietsroute kan daarmee zorgen voor een afname van het autoverbruik, waardoor een verbetering voor de luchtkwaliteit optreedt. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarbij betreft dit plan slechts een deel van de aan te leggen snelfietsroute en is deze grotendeels reeds planologisch bij recht toegestaan.
Daarnaast wordt een fietspad niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).
Een fietspad is geen milieubelastende functie voor de omgeving. Een snelfietsroute zal niet zorgen voor extra geluid, geur, gevaar en stof. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Anderzijds is een fietspad ook geen milieugevoelige functie, waardoor geen beoordeling hoeft plaats te vinden over de effecten van omliggende functies op het fietspad.
Gezien het feit dat het fietspad geen milieubelastende en ook geen milieugevoelige functie is, zijn er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Met voorliggend plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt. Anderzijds is er ook geen sprake van een (beperkt)kwetsbaar object. Een fietspad wordt ook niet meegenomen bij de beoordeling van het groepsrisico aangezien personen die over het fietspad fietsen daar niet voor langere tijd verblijven.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt bekeken wat de gevolgen van het plan zijn voor de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving. Hierbij wordt bekeken of het plan negatieve gevolgen heeft op de verkeerssituatie en of voldaan wordt aan de geldende parkeernorm.
Verkeer
Voorliggend plan is opgesteld ter verbetering van de verkeerssituatie voor fietsers. Met de snelfietsroute wordt het aantrekkelijker en veiliger gemaakt voor fietsers van Arnhem naar Zevenaar en tussenliggende bestemmingen. Deze snelfietsroute zorgt tevens voor een stimulans van het fietsgebruik en kan daarmee zorgen voor een afname van het gemotoriseerde verkeer. Afname van het gemotoriseerde verkeer zorgt voor een verbetering van de doorstroom en verlaging van de intensiteit op de wegen in de omgeving van het plangebied.
Parkeren
Met voorliggend plan wordt een snelfietsroute mogelijk gemaakt middels aan te leggen fietspaden. Voorliggend plan heeft geen (negatieve) gevolgen voor de parkeersituatie in en om het plangebied.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In een deel het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding, dit betreft de leiding N559-10 van de Gasunie. Vanwege de aanwezigheid van deze leiding is de Gasunie benaderd voor advies. Vastgesteld is dat de aanwezigheid van de leiding geen belemmering vormt voor de ontwikkeling zolang hier rekening mee wordt gehouden tijdens de werkzaamheden. De bescherming van de leiding is vastgelegd in de planregels middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor onderhavig plan niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is een planologisch relevante leiding aanwezig, dit betreft een gasleiding van de Gasunie. Deze vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient ten alle tijde rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van een snelfietspad, welke circa 1.000 extra fietsverkeersbewegingen met zich meebrengt, waarvan circa 3% zal bestaan uit brommers (licht verkeer) . Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' Rijntakken' op een afstand van circa 660 meter.
In oktober 2021 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 2). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is mogelijk sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Voorliggend plan voor het fietspad (alsmede de tracédelen 'West' en 'Westervoort') volgt grotendeels de bestaande infrastructuur. Gelet op het bovenstaande wordt geoordeeld dat geen sprake is van een 'Stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van onderdeel D 11.2 van het Besluit MER. Er is geen sprake van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Dit bestemmingsplan is niet (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplichting dan wel MER-plichtig. Tevens zijn geen grote nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij bestemmingsplannen "Snelfietsroute De Liemers" en "Archeologie".
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In paragraaf 5.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In de algemene bouwregels zijn de regels omtrent ondergronds bouwen weergegeven.
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen op in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen.
In deze regels is de verwijzing naar andere regelgeving geregeld.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming Verkeer . Binnen deze bestemming wordt het fietspad, het talud en de berm mogelijk gemaakt.
Met de bestemming Waarde - Archeologie wordt geregeld dat de bodem over en bepaalde oppervlakte niet zomaar mag worden geroerd zonder dat de archeologische verwachting is onderzocht. Hiermee worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Gedeputeerde Staten hebben een samenwerkingsovereenkomst aangegaan in het kader van de realisatie van de snelfietsroute F12 (Westervoort-Duiven - Zevenaar), met de betreffende gemeenten. Hierin zijn o.a ook afspraken gemaakt over de financiën. De gemeente Duiven heeft ten behoeve van de realisatie van het snelfietspad gelden gereserveerd, zodat het plan uitvoerbaar is.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Anders dan de wettelijke verplichtingen (voor zover van toepassing) is er geen sprake van verdere participatie.
Voor het bestemmingsplan "Snelfietsroute F12, deel Oost" is geen wettelijk vooroverleg ex. Artikel 3.1.1. Bro gevoerd gelet op de gevolgen van dit plan en de belangen van de wettelijke vooroverlegpartners (waterschap en provincie). Er is gekozen om het plan meteen in ontwerp te publiceren.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Snelfietsroute F12, Duiven-Oost' heeft met ingang van donderdag 29 december 2022 tot en met woensdag 8 februari 2023 voor iedereen ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Er is wel één informele reactie ingekomen van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze reactie is meegenomen in de ambtshalve wijzigingen.
Naar aanleiding van de informele reactie van het Waterschap Rijn en IJssel is de toelichting in paragraaf 4.3.2 aangepast en uitvoeriger beschreven hoe de infiltratie van hemelwater voor de snelfietsroute van het deeltraject oost vorm gegeven zal worden en aan welke infiltratienorm voldaan moet worden. Bij de daadwerkelijke uitvoering zal daarnaast eerst nog afstemming plaatvinden met het waterschap. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de reactie van het waterschap. De ambtshalve wijziging is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Anders dan de wettelijke verplichtingen (wettelijk vooroverleg, mogelijkheid tot zienswijzen, enzovoorts.) is er geen sprake van verdere participatie.