Plan: | Roodwilligenstraat 30 te Duiven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED029-VA01 |
Op de locatie Roodwilligenstraat 30 in Duiven is het grondgebonden rundveehouderijbedrijf van initiatiefnemer gevestigd. Het bedrijf houdt gemiddeld 100 stuks rundvee en enkele paarden. De wens van initiatiefnemer is om een eerste bedrijfswoning met bijgebouwen te realiseren ten behoeve van de bedrijfsvoering van zijn agrarisch bedrijf.
De eerste bedrijfswoning is nodig vanwege een doelmatige bedrijfsvoering en het houden van toezicht op de veestapel door initiatiefnemer.
De locatie heeft de bestemming 'agrarisch' waarbij één bedrijfswoning is toegestaan. Uit jurisprudentie volgt dat de behoefte van een bedrijfswoning moet worden aangetoond (uitspraak: ECLI:NL:RVS:2014:4746).
De gewenste bouwlocatie van de bedrijfswoning bevindt zich buiten het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Om die reden is een vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk.
Het wijzigen van het bouwvlak is niet mogelijk met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6.1 uit het bestemmingsplan, omdat niet aan de voorwaarde van een compact bouwvlak wordt voldaan. Voor deze ontwikkeling is daarom een bestemmingsplanherziening nodig.
Het plangebied ligt in het buitengebied aan de Roodwilligenstraat 30 in Duiven. Het ligt ten noordwesten van de kern van Zevenaar ingesloten tussen de rijksweg A12 en de N810. In afbeelding 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1: Locatie Roodwilligenstraat 30 te Duiven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In afbeelding 2 is de begrenzing van het plangebied door middel van en zwarte stippellijn aangegeven. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de ligging van het bestaande agrarisch bouwvlak (zuidelijk deel van het plangebied) en het nieuwe deel waar de bedrijfswoning met bijgebouwen is voorzien. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk omdat een deel van het bestaande bouwvlak (1.187 m2 aan de zuidzijde) wordt wegbestemd. De twee vlakken zullen door middel van een lijn planologisch aan elkaar worden verbonden.
Afbeelding 2: Plangebied Roodwilligenstraat 30 te Duiven (bron: Rombou)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' (vastgesteld op 1 juni 2015) en het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013' (vastgesteld op 20 november 2018). De locatie ligt in de bestemming 'Agrarisch' (art. 3).
Afbeelding 3: Locatie Roodwilligenstraat 30 te Duiven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Conform de geldende bouwregels mag een bedrijfswoning alleen binnen het bouwvlak worden opgericht. Het voornemen is om de bedrijfswoning buiten het (huidige) bouwvlak te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het wijzigen van het bouwvlak, in de gewenste situatie van de initiatiefnemers, niet mogelijk. De gemeente wil echter medewerking verlenen aan het initiatief.
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling om het realiseren van een bedrijfswoning op de gewenste plek mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de ruimtelijke en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op circa 55 meter uit het hart van de weg op de locatie aan de Roodwilligenstraat 30 in Duiven is een stal aanwezig van circa 1.080 m2 (27m x 40m). De stal is in gebruik voor het houden van rundvee en enkele paarden. Het perceel ligt in het buitengebied ten zuiden van de A12 op korte afstand van de bebouwde kom van Zevenaar.
Afbeelding 4: Locatie Roodwilligenstraat 30 te Duiven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De locatie ligt ten noordwesten van Zevenaar tegen de wijk Stegeslag aan. De natuurlijke ondergrond in Duiven wordt met name gekenmerkt door structuren veroorzaakt door het rivierensysteem van de Rijn en de IJssel. In de directe omgeving bevindt zich een diversiteit aan hoofd gebruiksfuncties, waaronder: melkveehouderij, akkerbouw en woningbouw.
Afbeelding 5: Locatie Roodwilligenstraat 30 te Duiven (bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl)
De agrarische bedrijfslocatie heeft de beschikking over een bouwvlak van circa 5.600 m2 (zie afbeelding 3 voor de ligging van het bouwvlak), waarbinnen de stal ligt en voorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvoering zoals de opslag van ruwvoer. Een deel van het bouwvlak aan de zuidzijde is geprojecteerd op landbouwgrond.
De veehouderijlocatie aan de Roodwilligenstraat 30 in Duiven heeft geen beschikking over een eerste bedrijfswoning.
In artikel 1.22 van het Reparatieplan Buitengebied 2013 is een bedrijfswoning als volgt gedefinieerd: "een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is".
De belangrijkste reden voor een veehouder om bij zijn dieren te willen wonen komt voort uit het adequaat toezicht willen houden op de dieren. Feitelijk gaat het hierbij om het bewaken van het welzijn van de veestapel. Het houden van toezicht in verband met ziekte, geboorte en calamiteiten in de stal vindt zowel overdag, 's avonds als 's nachts plaats. Dit laatste met name als er een kalf of veulen geboren moet worden.
Naast het houden van toezicht op het vee kan vanuit de bedrijfswoning op het erf aan de Roodwilligenstraat 30 ook toezicht worden gehouden op de (kostbare) materialen en werktuigen. Uit veiligheidsoogpunt (diefstal/brand) is het ook noodzakelijk om op de locatie te kunnen wonen.
Een agrarisch bedrijf kent geen werktijden van 8.30 uur tot 17.00 uur. Er wordt ook regelmatig buiten de normale kantooruren gewerkt. Vanuit sociaal aspect is het daarom zeker ook gewenst om bij het bedrijf te wonen. Samengevat wordt derhalve geconcludeerd dat de bedrijfswoning noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf.
In de gewenste situatie wordt een bedrijfswoning gerealiseerd ten noordoosten van de stal op circa 25 meter uit het hart van de weg. De voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de rooilijn geplaatst van de woningen die een stukje verderop aan de weg in de wijk Stegeslag staan. De kap van de woning zal parallel ten opzichte van de weg worden geplaatst. Zie voor de oriëntatie van de bedrijfswoning afbeelding 6.
Afbeelding 6: Oriëntatie bedrijfswoning Roodwilligenstraat 30 (geel vlak)
De ontsluiting van de bedrijfswoning vindt plaats door het huidige ontsluitingspad. Het ontsluitingspad wordt omsloten met een robuuste bossingel.
De bedrijfswoning krijgt een oppervlakte van in totaal 154 m2. Zie voor een gemaatvoerde tekening van de nieuwe situatie Bijlage 1 van deze toelichting. Op deze tekening is tevens te zien dat ten westen van de bedrijfswoning, iets achter de voorgevel, een vrijstaande garage gebouwd met een oppervlakte van 42,9 m2 staat gepland en aan de bosrand op een tuinhuisje.
Zowel voor de realisatie van de bedrijfswoning als voor de garage en het tuinhuisje wordt de ligging van het bouwvlak gewijzigd. Het zuidelijk deel van het huidige bouwvlak met een oppervlakte van 1.187 m2 wordt wegbestemd en krijgt de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Ten behoeve van de nieuwbouw wordt aan de noordoostzijde een nieuw bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 721 m2. Het overige deel van het wegbestemde bouwvlak aan de zuidzijde wordt ten noorden van de stal aan het bouwvlak toegevoegd. Dit betreft een oppervlakte van 466 m2. In afbeelding 7 is rood gemarkeerd aangegeven welk deel van het bouwvlak wordt wegbestemd. Met geel is de nieuwe ligging van het bouwvlak aangegeven. In totaliteit blijft de omvang van het bouwvlak gelijk.
Afbeelding 7: Verplaatsing van het agrarisch bouwvlak
In de nieuwe situatie worden de twee losliggende bouwvlakken door middel van een 'relatie' planologisch aan elkaar verbonden.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toetsing
Door de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke impact van dit initiatief heeft deze geen gevolgen voor de beleidsdoelen uit het NOVI.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Toets
In paragraaf 2.2.1 is beschreven dat de noodzaak van de eerste bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer vast staat. Hiermee is de behoefte van de bedrijfswoning aangetoond.
In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2015:2921 oordeelt de Raad van State dat het toevoegen van 11 extra woningen binnen een (dorps) kern geen stedelijke ontwikkeling is. In dit geval wordt één bedrijfswoning toegevoegd solitair in het buitengebied. Op basis van deze uitspraak kan geconcludeerd worden dat het ontwikkelen van de woning aan de Roodwilligenstraat 30 geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro.
Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
De toets aan het NOVI en Barro laat zien dat het initiatief geen nadelige invloed heeft op het rijksbeleid. Er is geen nationaal belang in het geding.
In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, worden de doelen voor Gelderland uitgewerkt.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Centraal staat dat bij de taakstelling de focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Door hier de focus op te leggen wordt er gestreefd naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De doelen worden verder uitgewerkt in zeven ambities. Het betreft vestigingsklimaat, wonen, bereikbaarheid, biodiversiteit, klimaatadaptie, energietransitie en circulaire economie.
Toets
De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woonklimaat. De bedrijfswoning van initiatiefnemer is sluit direct aan bij de behoefte om op de veehouderijlocatie te wonen. Voor de duurzaamheid van het veehouderijbedrijf is het wonen op de locatie belangrijk. Het plan draagt hierdoor bij aan de vitaliteit van het platteland.
Provinciale Staten van Gelderland hebben deze Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) op 19 december 2018 ingetrokken en beleidsneutraal vervangen door de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland . Op 9 juli 2014 is door de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit houdt onder andere in: goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Ruimtelijk beleid
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie die aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorzien ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van de algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan de wettelijke verplichting.
Toets
Uit toetsing aan de omgevingsverordening komt naar voren dat het plangebied is gelegen waar de regels voor thema landbouw van toepassing zijn. Op grond van kaart 2 van de Verordening blijkt dat het plangebied in het gebied ligt waar het 'Plussenbeleid' van toepassing is.
Het 'Plussenbeleid' is van toepassing op de uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven. Daar is in het voorliggende geval geen sprake van. Verder ligt het plangebied binnen het gebied waar een verbod geldt op de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven. Ook deze regels zijn niet van toepassing op het bedrijf van initiatiefnemer. Verder blijkt op grond van de kaarten van de verordening dat het plangebied geen bijzondere waarden heeft die beschermd moeten worden.
3.2.3 Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met provinciaal beleid.
Op 15 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Duiven vastgesteld. Deze visie vervangt de structuurvisie Duiven 2015.
In de Omgevingsvisie van Duiven staat dat de gemeente streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Voor nu én voor de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente deze omgevingsvisie opgesteld als stip op de horizon voor de fysieke leefomgeving van Duiven, Groessen en Loo in 2040.
Duiven is een gemeente met een dorps karakter en een goed ontwikkelde sociale samenhang, waar ruimte is voor fijn wonen en prettig werken in een dynamische regio. Duurzaamheid, een landschappelijk, agrarisch en groen karakter en veel ruimte voor natuur en milieu maken Duiven tot een unieke gemeente. Er is ruimte voor recreatie én voor circulair ondernemen vanwege de ligging langs een netwerk van spoor, water en wegverbindingen.
Ten aanzien van de agrarische sector staat in de visie dat er sprake is van een aanzienlijk verstedelijkt de afgelopen decennia, maar dat er nog steeds volop agrarische bedrijven actief zijn. Er is veeteelt en akkerbouw in het open kommengebied en van oudsher zijn er in het oeverwallengebied rond Groessen tuinbouwbedrijven. Wel neemt het aantal actieve agrariërs af. En de verwachting is dat dit nog door zal zetten.
In diverse Liemerse gremia worden gerichte projecten ingezet om de positie van de agrarische sector te versterken en onder de vlag van de Liemerse Ambassade wordt een integrale toekomstvisie op de agrarische sector opgesteld. Ook duurzaamheid in brede zin speelt hier een belangrijke rol in. Een aandachtspunt vanuit de visie is de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de agrarische sector
Het plan van initiatiefnemer draagt bij aan het verbeteren van de duurzaamheid van het agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning op de locatie is vanuit sociaal oogpunt zeer gewenst dan wel noodzakelijk.
Vanuit de Omgevingsvisie zijn er geen belemmeringen om de realisatie van de eerste bedrijfswoning bij het bestaande agrarisch bedrijf mogelijk te maken.
Op 6 februari 2012 is door de gemeenteraad van Duiven het ontwikkelingskader buitengebied Duiven vastgesteld.
Dit ontwikkelingskader heeft als doel inzicht te geven in de concrete opgaven die volgen uit de doelstellingen uit de Structuurvisie Duiven. Tevens vormt dit kader een toetsingskader op hoofdlijnen voor de beoordeling van projectvoorstellen die niet binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 gerealiseerd kunnen worden. Het kader is per thema en deelgebied op maat uitgewerkt. Het ontwikkelingskader is, in tegenstelling tot het bestemmingsplan Buitengebied 2013, ontwikkelingsgericht.
Agrarische bedrijvigheid
Het gehele buitengebied van Duiven kenmerkt zich door agrarisch gebruik. Agrarische bedrijven hebben de ruimte nodig om hun bedrijfstak te beoefenen en moeten ook die ruimte in de toekomst geboden worden. In het op te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied krijgen de agrarische percelen in het Duivense Broek ruimte om zich uit te breiden (maximaal 2 hectare, voor intensieve veehouderijen maximaal 1,5 hectare).
De randen van Duiven en de oeverwallen kenmerken zich eveneens door agrarisch gebruik, echter in deze gebieden speelt, meer dan in het Duivense Broek, de aanliggende (woon)bebouwing een belangrijke rol. Agrarische bouwpercelen krijgen in het bestemmingsplan een maximale grootte van 1,5 hectare, intensieve veehouderijen maximaal 1 hectare.
Aangrenzende bebouwing zal bij veel agrarische percelen bepalend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden. Bouwpercelen ten zuiden van de A12, die niet in gebruik zijn voor agrarische doeleinden, zullen in de bestemmingsplan actualisatie Buitengebied een passende (niet agrarische) bestemming krijgen.
Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Randen van Duiven'. In het oostelijk deel van dit deelgebied is de agrarische sector de belangrijkste gebruiker. De agrariër is immers de huidige beheerder van het zo gewaardeerde en afwisselende landschap rondom Duiven. Dit geldt met name voor het deelgebied ten oosten van kern Duiven. Gezien de ligging tegen de kern dient hier evenwel ook ruimte te zijn voor andere doelstellingen en functies. Een goede mix tussen wonen, werken, landbouw en natuur is hier wenselijk.
Gronden worden hier hoofdzakelijk agrarisch bestemd, tevens wordt ruimte geboden voor recreatief medegebruik. Voor verbreding, functieverandering, kleinschalige landbouw, slowfood, nieuwe concepten in de agrarische sector is ruimte in dit deelgebied. Verkoop van het ‘Duivense’, streekeigen producten is ook mogelijk.
Het gebruik van het plangebied voor agrarische doeleinden is in lijn met het overwegend grondgebruik in dit deel van Duiven. Het bouwvlak van het bedrijf van initiatiefnemer is in zowel de bestaande als de nieuwe situatie kleiner dan de maximale maat uit het Ontwikkelingskader. Het bedrijf ligt op voldoende afstand uit de aanliggende (woon) bebouwing. Zie hiervoor ook paragraaf 4.6.
Ten aanzien van Landschap, natuurontwikkeling en behoud dient in dit deelgebied aandacht te zijn voor onder andere:
Het plan van initiatiefnemer vorm geen belemmering voor en is niet in strijd met de aandachtspunten uit het Ontwikkelingskader ten aanzien van Landschap, natuurontwikkeling en behoud.
In de uitwerking van het vastgestelde Ontwikkelingskader Buitengebied heeft de gemeente Duiven een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In dit plan is de visie op gebied van natuur en landschap verder uitgewerkt en vertaald naar concrete uitvoeringsprojecten op het gebied van natuur en landschap. Daarnaast biedt het Landschapsontwikkelingsplan een toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied. Het LOP is vastgesteld in 2014 en heeft een looptijd van 10 jaar.
Het plangebied ligt in het landschapstype 'Kommenlandschap'. In afbeelding 9 is een uitsnede van de visiekaart opgenomen. De ligging van het plangebied is met rode cirkel weergegeven.
Afbeelding 9: uitsnede visiekaart LOP
Langs de Roodwilligenstraat is karakteristieke laanbeplanting aanwezig. Ten oosten van het plangebied is een strook aangegeven als groen buffer.
Kommenlandschap
In het kommenlandschap wordt gestreefd naar het behouden en versterken van de grootschalige openheid en het zicht op de Veluwe. Het robuuste stelsel van de weteringen is de landschappelijke drager van dit gebied.
Voor het kommenlandschap worden de volgende voor het plangebied relevante maatregelen voorgesteld:
Het plangebied heeft in de huidige situatie al een groene uitstraling. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een robuuste groenstrook. Langs de Roodwilligenstraat en de toegangsweg naar de rundveestal staat laanbeplanting.
Het perceel waar initiatiefnemer de bedrijfswoning met garage en tuinhuis wil bouwen is in de bestaande situatie rondom al voorzien van een groene aankleding. Zie ook afbeeldingen 10 en 11.
Afbeelding 10: doorkijk naar het stukje weiland waarop de eerste bedrijfswoning is
voorzien
Afbeelding 11: zicht op het groen omzoomde perceel waarop de eerste bedrijfswoning is voorzien
Het toevoegen van de bedrijfswoning nabij de bestaande stal heeft landschappelijk een geringe impact. De woning wordt door het bestaande groen al opgenomen in het landschap. Het plan is daarmee in overeenstemming met het LOP.
De gemeente heeft gebieden en categorieën van bouwwerken aangewezen. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. In de nota wordt gewerkt met 3 toetsingsniveaus: welstandsvrij, soepel en regulier. Het plangebied ligt in het welstandsniveau: soepel
Afbeelding 12: Welstandsnota Duiven, plangebied in gele cirkel (Bron: gemeente Duiven)
Landelijk gebied
Het behoud van de karakteristiek van het agrarisch gebied en agrarische bebouwing is van belang voor de identiteit van het landelijk gebied. Oude boerenerven vormen een unieke kwaliteit. Belangrijk is dat met respect voor de karakteristiek van een boerenerf wordt omgegaan en dat wordt aangetoond dat een plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en de vitaliteit van het landelijk gebied
De Roodwilligenstraat 30 te Duiven ligt conform de Welstandskaart van de gemeente Duiven in de zone: Buitengebied soepel. In het kader van de aanvraag voor het realiseren van de bedrijfswoning zal het initiatief getoetst dienen te worden aan de geldende welstandseisen.
Het voornemen betreft het realiseren van een bedrijfswoning aan de Roodwilligenstraat 30 met een vrijstaande garage en tuinhuis. Hiertoe is een vormverandering van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf noodzakelijk.
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het besluit is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordeling)procedure moet worden doorlopen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordeling)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsplan met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
Toetsing
Het realiseren van één woning is op basis van jurisprudentie niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D.11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Een aanmeldnotitie is om die reden niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het besluit Milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen om het plan tot uitvoering te brengen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Zie voor de richtafstanden de onderstaande tabel.
Toetsing
Het plangebied ligt in het omgevingstype rustige woonwijk / buitengebied.
Aan de Kleine Matenweg 1 te Zevenaar is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf van derden gelegen. Dit betreft een akkerbouwbedrijf. Deze locatie bevindt zich op circa 560 meter uit de gevel van de bedrijfswoning.
Voor een akkerbouwbedrijf wordt een grootste richtafstand van 30 meter geadviseerd (categorie 2). Er wordt ruim aan deze richtafstand voldaan tussen de nieuwe bedrijfswoning binnen het plangebied en dit bedrijf.
Onderdeel van het plan is het vergroten van het agrarisch bouwvlak aan de noordzijde met 466 m2. Zie hiervoor ook afbeelding 7. Het agrarisch bouwvlak schuift hierdoor 10 meter op in der richting van de tegenoverliggende woning.
De afstand tussen de rand van het huidige agrarisch bouwvlak en de genoemde woning is circa 65 meter. Deze wordt in de nieuwe situatie circa 55 meter.
Het bedrijf van initiatiefnemer houdt alleen dieren waarvoor buiten de bebouwde kom vaste geurafstanden gelden van 50 meter (rundvee en paarden). Zie ook paragraaf 4.6. Ook bij een maximale invulling van het nieuwe bouwvlak wordt voldaan aan de minimale afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning van 50 meter.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toetsing
Op 28 juli 2021 is door De Klinker B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en NEN 5707 op de locatie Roodwilligenstraat 30 te Duiven. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik voor woondoeleinden. In het onderzoek is ook het bestaande agrarisch erf meegenomen in verband met de wens om in de toekomst nevenactiviteiten op het bedrijf te starten. Het onderzoeksrapport (rapportnummer: K21005791 d.d.28 juli 2021) is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
Hierna volgt een samenvatting van de resultaten van het onderzoek.
Bedrijfswoning
Ter plaatse van de geplande bedrijfswoning zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het realiseren van deze woning.
Agrarisch erf
Ter plaatse van het agrarisch erf is in het grondwater een licht verhoogd gehalte naftaleen aangetroffen. Ter plaatse van een druppelzone is mogelijk sprake van een asbestverontreiniging. Het is echter zeer aannemelijk dat de verontreiniging een beperkte spot betreft van enkele kuubs. In de bovengrond van het overige terrein zijn licht verhoogde gehalten nikkel, lood, PAK (10 van VROM), cadmium, kwik, zink en PCB aangetroffen. In de ondergrond van het overige terrein zijn licht verhoogde gehalten kobalt, nikkel en minerale olie aangetroffen. Tevens is in een mengmonster de parameter PAK sterk verhoogd aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte naftaleen en barium aangetroffen.
Omdat de functie van het agrarisch erf niet wijzigt is er nu geen noodzaak tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en/of sanering.
De gemeente heeft geconcludeerd dat het onderzoek ter plaatse van de toekomstige bouwblokken niet voldoet aan de NEN 5740. De milieuhygiënische kwaliteit van de boven- en ondergrond is in onvoldoende mate bekend. Er is daarom ter plaatse van het toekomstig bouwvlak van de bedrijfswoning aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Aanvullende onderzoek
Door De Klinker B.V. is daarom aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer: K21005791 d.d.20 juli 2022), welke als Bijlage 3 is toegevoegd aan de toelichting. In dit aanvullend bodemonderzoek is het perceel, kadastraal bekend als gemeente Duiven (DVN00), sectie I, perceelnummer 238 (gedeeltelijk) nader onderzocht. Hier is de nieuwbouw van de bedrijfswoning voorzien.
Grond
In de bovengrond, ter plaatse van de bouwlocatie, zijn licht verhoogde gehalten lood en nikkel aangetoond. De overige parameters zijn niet verhoogd gemeten boven de achtergrondwaarde. In de ondergrond, ter plaatse van de bouwlocatie, zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond.
Grondwater
In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten naftaleen en barium aangetoond boven de streefwaarde. De overige parameters zijn niet verhoogd aangetoond boven de streefwaarde.
Door de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ formeel verworpen te worden. De aangetroffen gehalten zijn van dien aard dat de onderzoeksinspanning niet hoeft te worden herzien.
De conclusie in het aanvullend onderzoek blijft dat het terrein op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik als woning.
Conclusie
Het plan voor de bedrijfswoning is op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek uitvoerbaar.
De Wet Geluidhinder (Wgh) geeft aan in welke mate het geluid het woonmilieu mag belasten. De kern is dat de geluidgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De wet geeft aan welke objecten aangemerkt worden als geluidgevoelige objecten. Het gaat hierbij om woningen, geluidgevoelige terreinen of andere geluidgevoelige gebouwen (welke bij algemene maatregel van bestuur als zodanig zijn aangewezen).
Een bedrijfswoning, een plattelandswoning en een burgerwoning dienen in het kader van de Wet geluidhinder allen te worden beschouwd als geluidsgevoelige functie. De voorkeursgrenswaarde is in alle gevallen 48 dB.
Toetsing
Een bedrijfswoning dient in het kader van de Wet geluidhinder allen te worden beschouwd als geluidsgevoelige functies. De voorkeursgrenswaarde is 48 dB. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies akoestisch onderzoek nodig is.
Door Sain Milieuadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Op basis van het geluidsonderzoek wordt geconstateerd dat:
Omdat het onderhavige plan voorziet in een nog niet geprojecteerde woning buiten de bebouwde kom die noodzakelijk is om redenen van bedrijfsgebondenheid wordt voldaan aan een van de ontheffngscriteria en locatie specifieke criteria van het Hogere waarden beleid (HGW)
Vanwege de hoogte van de benodigde hogere waarde (53 dB) stelt het HGW-beleid als aanvullende voorwaarde, dat de woning een buitenruimte moet hebben waar het geluidsniveau voldoet aan de ambitie (maximaal 43 dB). Aan deze voorwaarde wordt voldaan als er een verblijfsruimte gerealiseerd wordt aan de zuidwestgevel van de woning.
De gecumuleerde geluidsbelasting op de nieuwe woning bedraagt maximaal 55 dB, zonder toepassing van de aftrek ex art. 110g Wgh. De geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Er is een hogere waarde nodig vanwege de Rijksweg A12. Het plan voor de bouw van de bedrijfswoning voldoet aan de locatie specifieke criteria van het Hogere waarden beleid. Tegelijk met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal het ontwerpbesluit HGW ter inzage worden gelegd.
Wat betreft de buitenruimte zal er rekening worden gehouden met de positie hiervan conform het HGW-beleid.
Vanuit het aspect geur wordt de eigen bedrijfswoning (behorend bij de inrichting) niet als geurgevoelig gezien. Voor andere bedrijven in de nabije omgeving is het wel een geurgevoelig object.
Voor veehouderijen geldt voor de beoordeling van geur de Wet geurhinder en veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of belanghebbenden niet onevenredig in hun belangen wordt geschaad.
Toetsing
De bedrijfswoning, welke is voorzien bij het bedrijf van initiatiefnemer, is een nieuwe geurgevoelig object voor omliggende (agrarische) bedrijven.
Op 26 mei 2008 heef de gemeente de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Duiven 2008 vastgesteld. In deze verordening is bepaald dat een geurgevoelig object op ten minste 50 meter van een veehouderij moet zijn gelegen voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met dieren waarvoor vaste afstanden gelden.
De nieuwe bedrijfswoning binnen het plangebied ligt op circa 560 meter van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf. Er wordt daarom ruim voldaan aan de minimale afstand van 50 meter. Intensieve veehouderijen zijn niet in de buurt van het plangebied gevestigd.
Ter plaatse van de bedrijfswoning is daarom voor het aspect geur sprake van een goed woon- en leefklimaat. Agrarische bedrijven van derden worden door voldoende ruimtelijke scheiding niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Voor het aspect geur kan het initiatief uitvoerbaar worden geacht.
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risico contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risico bronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
Toetsing
Risico's
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocatie, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 13 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Afbeelding 13: Uitsnede provinciale risicokaart, geraadpleegd op 18 maart 2022 (rode ruit = ligging plangebied).
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op: Rondom de planlocatie zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op ca. 400 meter de snelweg A12, op ca. 560 meter de toekomstige snelweg A15, op ca. 2.050 meter de Betuweroute en op ca.680 meter drie aardgastransportleidingen (A-524, A-533 en A-635). Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan binnen het invloedsgebied van de snelweg A12, de toekomstige snelweg A15 en de Betuweroute. Het invloedsgebied van de drie aardgastransportleidingen (max. 580 meter) ligt niet over het plan. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en deze risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft alleen het aspect zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in beeld gebracht te worden.
Verantwoording groepsrisico
Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de snelweg A12, de toekomstige snelweg A15 en de Betuweroute. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportroutes. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 29 maart 2022 (kenmerk: 2022-001149).
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De VGGM is hiervoor voor advies gevraagd (zie bijlage 6). Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van de bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Met de term “zelfredzaamheid” wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.
Het advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:
Ten aanzien van de risicocommunicatie is er NL-Alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan te ontvluchten via de Roodwilligenstraat. Gezien dit en de afstand tot de risicobron en het handelingsperspectief in het toxisch scenario binnenshuis schuilen is acht de gemeente het niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant.
Conclusie
De planlocatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de snelweg A12, de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Toetsing
Plannen die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een plan / project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project.
De bouw van één woning aan de Roodwilligenstraat 30 in Duiven blijft ruimschoots onder de drempelnorm. Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Met behulp van de Atlas Leefomgeving is inzicht verkregen in de concentraties aan stikstofdioxide en fijnstof ter plaatse van de nieuw te bouwen bedrijfswoning. De kaarten geven het volgende beeld van de concentraties van deze stoffen:
Stof | Jaartal | Concentratie in µg / m3 |
Stikstofdioxide | 2020 | 8 |
Fijn stof (PM10) | 2020 | 8 |
Fijn stof (PM2,5) | 2020 | 9 |
De concentraties aan stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de grenswaarden waardoor gesteld kan worden dat ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
De bouw van de bedrijfswoning draagt in niet betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien is vastgesteld dat luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan van het Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie
"Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.'
De watertoetstabel
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor het bestemmingsplan worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Tabel 7: Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Ja | 1 | ||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
||
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 | ||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Er is toename van het verhard oppervlak. Echter bedraagt de toename als gevolg van de bouw van de woning, garage en tuinhuis minder dan 1.500 m2.
Lozing hemelwater vanuit het plangebied
Het waterbeleid van de gemeente is dat 60 mm berging op eigen terrein gerealiseerd moet worden.
Het hemelwater zal geloosd worden op de groenstrook en het eigen oppervlaktewater (vijver ten westen van de toerit naar het bedrijf) waarbij het water geleidelijk kan infiltreren. Hiermee is de berging van 60 mm op het eigen terrein voldoende verzekerd.
Lozing afvalwater vanuit planlocatie
Op planlocatie is momenteel geen riolering aanwezig. Er zal riolering of IBA aangelegd worden.
Wateren in of nabij het plangebied in eigendom of beheer bij het waterschap
Bij de locatie ligt aan de noord- en zuidzijde een watergang in eigendom of beheer bij het waterschap.
Afbeelding 14: Oppervlaktewater nabije omgeving planlocatie (Bron: Waterschap Rijn en IJssel)
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Toetsing
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd vanwege het project voornemen, waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. Het plangebied is op 15 september 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De integrale rapportage van de quickscan is als Bijlage 5 aan deze onderbouwing toegevoegd. Een samenvatting van de bevindingen is in deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen.
Het plangebied ligt op minimaal 3,27 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 15: Ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied.
Bovenstaande wordt bevestigd door de berekening van de stikstofemissie in de gebruiksfase met behulp van Aerius Calculator. Uitgaande van 8 extra verkeersbewegingen per dag vanwege de aanwezigheid van de bedrijfswoning op het perceel blijkt uit de Aeriusberekening dat deze verkeersbewegingen geen deposities op de Natura 2000-gebieden veroorzaken hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Emissies als gevolg van het verwarmen van de woning zijn niet meegenomen in de berekening aangezien de woning gasloos gebouwd zal worden. Verder is de stikstofemissie in de bouwfase buiten beschouwen gelaten omdat deze emissie onder de vrijstelling valt. De Aeriusberekening is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.
Het voorgenomen gebruik van het erf aan de Roodwilligenstraat 30 te Duiven met het realiseren van 1 bedrijfswoning leidt niet tot wettelijke consequenties voor wat betreft stikstofdepositie. Omdat significante effecten ontbreken hoeft geen Natuurvergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat uit een deel van een schuur en grasland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een potentieel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, behoort het plangebied mogelijk tot functioneel leefgebied van sommige algemene en weinig kritische diersoorten uit onderstaande soortgroepen:
Vogels
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vogel gedood en geen (bezet) vogelnest beschadigd of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.
In de nabijheid van het plangebied zit een roekenkolonie. De nesten zijn als vaste rust- en verblijfsplaats jaarrond beschermd. In het ecologisch onderzoek is de roekenkolonie niet meegenomen omdat deze buiten de invloedsfeer van het plan ligt. De woning wordt namelijk op meer dan 25 meter van de bomen, waarin de kolonie zit, gebouwd. Omdat er bovendien geen bodem worden gekapt heeft het initiatief geen negatief effect op deze kolonie.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield.
Essentieel foerageergebied
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast.
Essentiële Vliegroute
Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op (essentiële) vliegroutes van vleermuizen.
Grondgebonden zoogdieren
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.
Amfibieën
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd amfibie gedood en wordt geen vaste (winter)rustplaats beschadigd of vernield.
Conclusie
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Tevens is vastgesteld dat de instandhoudingsdoelstellingen in de Natura 2000-gebieden niet in het geding zijn omdat het plan geen stikstofdeposities veroorzaakt groter dan 0,00 mol op deze gebieden.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats. Vogels, grondgebonden zoogdieren en amfibieën gebruiken het plangebied wel als foerageergebied. Vleermuizen gebruiken het plangebied niet als foerageergebied.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties
Het plan is voor het aspect ecologie uitvoerbaar.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toetsing
Archeologie
De archeologische waarden in de gemeente Duiven zijn vastgelegd in het beleidsstuk 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' (RAAP, 15 mei 2007). Dit beleidsstuk vormt de basis voor het bestemmingsplan “Archeologie” (vastgesteld op 31 mei 2010) voor het grondgebied van de gemeente Duiven, waarin het aanlegvergunningstelstel is opgenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding “lage archeologische verwachting 5”. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de “Plankaart Noord” weergegeven, met de planlocatie in de rode pijl. Binnen de archeologische waarde 5 is een aanlegvergunning en een nadere onderzoeksverplichting vereist voor bodemingrepen groter dan 10.000 m² en een diepte van minimaal 0,5 m1. Hiervan is in het voorliggende plan geen sprake.
Afbeelding 16: bestemmingsplan Archeologie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Cultuurhistorische waarden
Het plangebied of de directe omgeving daarvan herbergt geen cultuurhistorische waarden waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het plan voornemen uitvoerbaar.
Verkeer
Het plan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning. De verkeersgeneratie van een bedrijfswoning is circa 8 verkeersbewegingen per dag met licht verkeer. Omdat initiatiefnemer reeds een bedrijf exploiteert op de locatie, komen ook verkeersbewegingen te vervallen als op de locatie gewoond wordt. In werkelijkheid zal de toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie minder zijn dan genoemde 8 bewegingen.
De Roodwilligenstraat kan deze kleine toename van het lichte verkeer zondermeer verwerken. Er zijn geen aanpassingen nodig aan de weg.
Parkeren
Conform de Parkeernormennota van de gemeente dienen er 2,4 (afgerond 3) parkeerplaatsen aanwezig te zijn bij een (bedrijfs)woning.
De bedrijfswoning wordt gebouwd bij een agrarisch bedrijf. Op het erf van het dit bedrijf is meer dan voldoende ruimte om de eigen parkeerbehoefte op te vangen. Bovendien kan één personenauto binnen in de nieuw te bouwen garage worden geparkeerd.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de Parkeernormennota van de gemeente. Er kunnen tenminste 3 auto's op het eigen erf worden worden geparkeerd.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding, waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Regels zijn gelijkgesteld aan het moederplan.
De aanduiding 'bedrijfswoning' van het perceel Roodwilligenstraat 30 is op de verbeelding aangegeven. Met een relatieteken is deze bedrijfswoning planologisch verbonden aan het overige deel van het bouwvlak.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het voeren van inspraak is wettelijk niet verplicht. In dit geval is door initiatiefnemer het plan aan de omgeving gepresenteerd. Hier zijn geen reacties op gekomen.
Over het voorontwerp van een bestemmingsplan kan evenwel overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden worden. Daarnaast vindt in ieder geval overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaats met diensten van Rijk, provincie, het waterschap en met betrokken (maatschappelijke) organisaties. De resultaten van zowel het overleg als de eventuele inspraak worden in de toelichting verwerkt.
In dit verband is van belang, dat zowel van de eventuele inspraak- als van de overlegprocedure eindverslagen worden opgemaakt, waarin de gemeentelijke standpunten op de ingekomen reacties worden verwoord en de eventuele aanpassingen in de planvorming welke hieruit voortvloeien. Deze stukken worden als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Tot en met woensdag 2 november 2022 heeft het ontwerpbestemmingsplan Roodwilligenstraat 30 ter inzage gelegen. Tijdens de 6 weken dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Ten aanzien van de openbare voorzieningen zijn nuts voorzieningen (zoals elektra) al aangelegd dan wel nog aan te leggen in samenspraak met de gemeente op onderhavig perceel. Momenteel ligt er geen riolering op de planlocatie. In principe dient de gemeente de nieuwe woning aan te sluiten op de bestaande riolering en de kosten daarvoor te dragen.
Er zijn naast de procedurekosten voor de gemeente geen bijkomende kosten waarvoor een overeenkomst dient te worden afgesloten.
Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Duiven een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt. Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.