direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Engsestraat 22, Duiven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Engsestraat 22 in het buurtschap De Eng, ten noorden van de kern Duiven, bevindt zich een woonperceel met daarop een vrijstaande woning met bijgebouw. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en te vervangen door twee nieuwe woningen met bijgebouwen en bijbehorende voorzieningen. Initiatiefnemer is daarnaast in het bezit van de kavel Marnix Gijsenstraat ongenummers. Ter plaatse kunnen op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan nog twee woningen worden gerealiseerd. Om het toevoegen van een woning aan de Engsestraat 22 mogelijk maken, wordt één bouwtitel van het perceel Marnix Gijsenstraat ongenummerd overgeheveld naar het perceel Engsestraat 22. Per saldo is er daarmee geen sprake van het toevoegen van een woning binnen de gemeente Duiven.

Op basis van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan is enkel het bestaande aantal woningen toegestaan aan de Engsestraat 22 in Duiven. Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een bestemmingsplan herziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Engsestraat 22, Duiven" bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding (NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven. De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Eén deelgebied ligt aan de Engsestraat 22 in het buurtschap De Eng, ten noorden van de kern Duiven. Het deelgebied is kadastraal bekend als Duiven, sectie H, nummers 1895 en 1896. Het tweede deelgebied betreft de gronden aan en rondom de Marnix Gijsenstraat ongenummerd waar één bouwtitel voor de bouw van een woning verwijderd dient te worden. Het deelgebied is kadastraal bekend als Duiven, sectie A, nummers 2509-2516 en 2518. In afbeelding 1.1 is de indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Duiven en de directe omgeving weergegeven. Deelgebied Engsestraat 22 is met rode stip/ lijn weergegeven. Deelgebied Marnix Gijsenstraat ongenummerd is met blauwe stip/lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: Arcgis)  

1.4 Huidige planologische situatie

1.4.1 Deelgebied Engsestraat 22
1.4.1.1 Algemeen

Het deelgebied Engsestraat 22 ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan "Buitengebied 2013" (op 1 juni 2015 door de gemeenteraad vastgesteld), "Reparatieplan Buitengebied 2013" (op 20 november 2018 door de gemeenteraad vastgesteld) en bestemmingsplan "Veegplan Duiven 2017" (op 3 juli 2018 door de gemeenteraad vastgesteld). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. Het deelgebied is met rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.1.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Algemeen

Het deelgedied is bestemd als 'Agrarisch', 'Tuin' en 'Wonen - 1'. In de woonbestemming en een de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Hoge archeologische verwachting', 'Waarde - Landschap' en 'Waarde - Oude dijken en historische dorpslinten' en 'Waarde - Terrein van archeologische waarde'.

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij, hobbymatige weidegang, agrarisch natuurbeheer met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op gronden met de bestemming 'Tuin' mogen enkel uitbouwen in de vorm van erkers bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Wonen - 1

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het bestaande aantal woning, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' geldt dat een vrijstaand woning is toegestaan met daarbij aan huis verbonden beroepen, mantelzorg en het houden van een kleinschalig kampeerterrein.

Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor ‘Waarde – Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Waarde - Landschap

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, instandhouding en versterking van de aardkundige waarden, openheid en het verkavelingspatroon.

Waarde - Oude dijken en historische dorpslinten

De voor ‘Waarde – Oude dijken en historische dorpslinten’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Waarde - Terrein van archeologische waarde

De voor ‘Waarde - Terrein van archeologische waarde’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

1.4.2 Deelgebied Marnix Gijsenstraat ongenummerd en omliggende gronden
1.4.2.1 Algemeen

Het deelgebied Marnix Gijsenstraat ongenummerd en omliggende gronden ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan "De Ploen-Zuid, 2de fase" (op 5 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld). In afbeelding 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het deelgebied is met rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
Afbeelding 1.3: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Algemeen

De gronden van het deelgebied zijn bestemd als 'Wonen' met een bouwvlak, de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', maatvoeringsaanduidingen 'maximum goothoogte: 7m' en 'maximum bouwhoogte: 10m' en figuur 'gevellijn'.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', aan huis verbonden beroepen, bijbehorende voorzieningen en bijbehorende bouwwerken. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' mogen maximaal 7 vrijstaande woningen worden gebouwd, waarbij geldt dat deze binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van twee vrijstaande woningen aan de Engsestraat 22 is niet in overeenstemming met de bouw en gebruiksregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Binnen de huidige woonbestemming is namelijk maximaal 1 woning toegestaan. Om toe te staan dat een extra woning aan de Engsestraat 22 wordt gerealiseerd, wordt één bouwtitel aan de Marnix Gijsenstraat verwijderd. Dit wordt gedaan door ter plaatse van de huidige bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' op te nemen dat nog slecht 6 woningen mogen worden gebouwd.

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Het perceel aan de Marnix Gijsenstraat ongenummerd en omliggende gronden wordt meegenomen in voorliggend bestemmingsplan, zodat het verwijderen van de bouwtitel ter plaatse ook in planologische zin geborgd is. Aangezien er aan de Marnix Gijsenstraat feitelijk geen ontwikkelingen plaatsvinden, wordt in het vervolg van deze toelichting voornamelijk op het perceel Engsestraat 22 en de daar gewenste ontwikkeling ingegaan. In de hier opvolgende hoofdstukken wordt het perceel Engsestraat 22 dan ook aangeduid als plangebied.

2.1 Plangebied en omgeving

Het plangebied ligt aan de Engsestraat 22, in het buurtschap De Eng, ten noorden van de kern Duiven. Het plangebied grenst aan de noordoostelijke zijde aan een onbebouwd perceel dat in gebruik is als parkeervoorziening, aan zuidoostelijke zijde aan het bedrijfsperceel Engsesetraat 20-20a en een stuk braakliggend terrein, aan zuidwestelijke zijde aan de Engsestraat en aan noordwestelijke zijde aan het woonperceel Engsestraat 22a en bedrijfsperceel Engsestraat 22b.

Het plangebied is grotendeels onbebouwd. De bebouwing bestaat uit een vrijstaande woning van circa 430 m2 en een vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van circa 160 m2. In totaal is er dan ook circa 590 m2 aan bebouwing in het plangebied aanwezig. Het plangebied wordt met een onverharde in- en uitrit op de Engsestraat ontsloten. In afbeelding 2.1 is de huidige situatie op een luchtfoto weergegeven. Afbeelding 2.2 bevat een wegaanzicht vanaf de Engsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0004.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie (Bron luchtfoto: Provincie Gelderland)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0005.png"  
Afbeelding 2.2 Huidige situatie vanaf Engsestraat (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Het voornemen bestaat de bestaande bebouwing aan de Engsestraat 22 te slopen en ter plaatse twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te realiseren. De woningen hebben een maximum oppervlakte van 200 m2 en een maximum bouwhoogte van 9,9 meter. Per woning wordt een aangebouwd bijbehorend bouwwerk van maximaal 75 m2 gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook in de kaders voor het realiseren van maximaal 550 m2 aan bebouwing.

Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast. In de komende subparagraaf wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.

3.1.2 Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in het kommenlandschap, dat zich kenmerkt door rechte wegen, bomenrijen, grootschalige boerderijen met erfbeplanting als eilandjes in de open ruimte. Houtsingels aan de perceelsranden, solitairen rondom de woning, siertuin met hagen en boomgaarden en een accentuering van het erf zijn streefelementen bij de inrichting van de percelen.

Bij de inrichting van het plangebied ligt het 'zwaartepunt' bij het erf aan de voorzijde van de twee woningen. Deze ruimte vormt het erf in aansluiting op beide woningen. De entrees van beide woningen liggen in aansluiting op deze ruimte, evenals de parkeerruimte en toegangen tot de beide garages. Ook vormt een gesnoeide hagenstructuur met sierbeplanting onderdeel van dit erfgebied. Aan de noordoostzijde wordt het erfgedeelte afgesloten door een lage struweelhaag met een rij essen waardoor het geheel op gaat in het omliggend landschap.

Vanaf de Engsestraat loopt een informele toegangsweg, via een landelijk hekwerk, naar de woningen waardoor er privacy ontstaat vanaf de openbare weg. De toegangsweg wordt begeleidt door een rij essen aan de noordwestzijde van de weg, welke halverwege overgaat in een rij essen naar de zuidoostzijde. Langs de perceelsgrenzen worden hout- en/of windsingels voorgesteld, grasweiden met solitaire bomen vullen de grote ruimtes rondom de woningen.

In afbeelding 3.1 is een uitsnede van de erfinrichtingstekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Uitsnede erfinrichtingstekening (Bron: Groenplan)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW en de 'Parkeernormennota Duiven'.

Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen, koop, huis, vrijstaand/ groot
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Parkeerbehoefte (per woning): 2,4
  • Verkeersgeneratie (per woning): minimaal 7,0 en maximaal 7,8
3.2.2 Parkeren

In voorliggend geval worden twee grote, vrijstaande woningen gerealiseerd. Op basis van de 'Parkeernormennota Duiven' is de parkeerbehoefte per woning 2,4 parkeerplaats. De totale parkeerbehoefte is dan ook 5 parkeerplaatsen. Zoals uit afbeelding 3.1 blijkt, is er voldoende ruimte op het erf om 5 parkeerplaatsen te realiseren.

3.2.3 Verkeer

De twee woningen worden via een nieuwe ontsluitingsweg op de Engsestraat ontsloten. Per saldo voorziet voorliggend bestemmingsplan in het toevoegen van één woning aan de Engsestraat. De extra verkeersgeneratie als gevolg van het toevoegen van de woning bedraagt gemiddeld 7,4 verkeersbewegingen per etmaal. De Engsestraat kan deze beperkte toename aan verkeersbewegingen veilig en eenvoudig afwikkelen. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Neder-Rijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoet water en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Op 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder in werking getreden. Het begrip stedelijke ontwikkeling: (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) is niet gewijzigd. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen in ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo geen sprake is van een planologische toevoeging van woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is in verschillende plannen verwoord. Het belangrijkste provinciale plan is de provinciale omgevingsvisie, die is verankerd in de provinciale omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuurversterking;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

4.2.1.2 Woon- en leefomgeving

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor ons staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. We hebben zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maken hier met onze partners afspraken over. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. Wij stimuleren innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook zijn wij met onze partners in gesprek over hoe we het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.

4.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen aan de Engsestraat 22 in Duiven. In planologische zin is er geen sprake van het toevoegen van een woning, aangezien de bestaande woning ter plaatse gesloopt wordt en een bouwtitel van de Marnix Gijsenstraat ongenummerd in Duiven wordt overgeheveld. De te realiseren woningen voldoen aan de eisen van deze tijd, onder meer ten aanzien van duurzaamheid en worden gebouwd voor lokale behoefte. Het nieuwe erf wordt daarnaast landschappelijk ingepast, zodat er ter plaatse sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland is.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
4.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

4.2.2.2 Wonen

Voor "Wonen" geldt met name artikel 2.2 van die verordening. Hierin is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan als dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland

Voorliggend bestemmingsplan voorziet per saldo niet in het toevoegen van woningen. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het regionale en gemeentelijke woonbeleid. De gewenste ontwikkeling is daarmee passend binnen het gestelde in de provinciale omgevingsverordening.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Hier wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in lijn is met de provinciale beleidsambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Duiven
4.3.1.1 Algemeen

De Structuurvisie 2015 is op 28 september 2015 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld en geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert bij het afwegen van initiatieven. Dit kan ook bijdragen aan het sneller doorlopen van procedures. De Structuurvisie biedt ook een inspiratiefunctie voor partijen in de samenleving om initiatieven te doen ontplooien. De gemeente zal veel minder dan voorheen actief aan het roer staan om zelf ruimtelijke ontwikkelingen te sturen. De gemeente biedt meer ruimte voor particulieren binnen richtinggevende kaders met ruimte voor maatwerk.

De Structuurvisie geeft gemeentebreed de hoofdkoers voor de ruimtelijk relevante thema’s en voor de verschillende gebieden. Het vormt een afwegingskader met handvatten om meer op afstand regie te voeren, zonder op de stoel van de uitvoering te gaan zitten. De structuurvisie wordt gezien als levend document, dat zich in de loop der tijd dynamisch ontwikkelt. Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'behouden/ versterken agrarisch open kom'. Afbeelding 4.1 betreft een uitsnede van de structuurvisiekaart. Het plangebied is hierop met rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede kaart Structuurvisie Duiven (Bron: Gemeente Duiven)  
4.3.1.2 Wonen

Een belangrijk aandachtspunt op het gebied van wonen is dat er de afgelopen jaren vooral eengezinswoningen voor jonge gezinnen zijn gebouwd. Het is aannemelijk dat de bestaande woningvoorraad in de toekomst minder goed aan sluit bij de behoefte. Belangrijk is om structureel aandacht te hebben voor de kwaliteit van wonen en leven op wijk en buurtniveau. Doordat er nog beperkt ruimte is om de woningvoorraad te laten groeien is er nu nog kans om met toevoegingen de lacunes in de bestaande voorraad (deels) op te vullen.

Voor een deel (circa 300 woningen) bieden de bestaande in ontwikkeling zijnde locaties zoals De Ploen-Zuid, Kloosterkamp, Droo-Zuid, Vitaal Centrum, Welleveld en Westreenen Loo, en andere locaties waar al harde afspraken over zijn gemaakt ruimte om invulling te geven aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Al zal voor een deel van deze locaties gekeken moeten worden of het beoogde programma nog steeds aansluit bij de huidige/toekomstige vraag. Voor een deel van het resterende programma van circa 150 woningen zijn al mogelijke locaties in beeld, al zullen we naar aanleiding van het nieuwe woonbeleid bezien of deze locaties nog passen bij de vraag, bij de kernkwaliteiten van Duiven en bij de ambities voor andere beleidsthema’s.

Op basis van de prognoses is er aanleiding een aantal grotere mogelijke woningbouwlocaties te schrappen. Ook behoort het planologisch wegbestemmen van harde plancapaciteit tot de mogelijkheden.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Duiven

In voorliggend geval worden twee vrijstaande nieuwbouwwoningen aan Engsestraat 22 in Duiven gerealiseerd. Per saldo is er geen sprake van het toevoegen van woningen, aangezien de bestaande woning gesloopt wordt en er een bouwtitel van de Marnix Gijsensstaat wordt overgeheveld. Het realiseren van twee vrijstaande woningen is ruimtelijk en functioneel passend in de omgeving. Geconcludeerd wordt de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Structuurvisie Duiven is.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
4.3.2.1 Algemeen

In de uitwerking van het vastgestelde Ontwikkelingskader Buitengebied heeft de gemeente Duiven een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In dit plan is de visie op gebied van natuur en landschap verder uitgewerkt en vertaald naar concrete uitvoeringsprojecten op het gebied van natuur en landschap. Daarnaast biedt het Landschapsontwikkelingsplan een toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied. Het LOP is vastgesteld in 2014 en heeft een looptijd van 10 jaar.

Het plangebied ligt in het landschapstype 'Kommenlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de visiekaart opgenomen. De ligging van het plangebied is met rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0008.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart LOP (Bron: Gemeente Duiven)  
4.3.2.2 Kommenlandschap

In het kommenlandschap wordt gestreefd naar het behouden en versterken van de grootschalige openheid en het zicht op de Veluwe. Het robuuste stelsel van de weteringen is de landschappelijke drager van dit gebied.

Voor het kommenlandschap worden de volgende voor het plangebied relevante maatregelen voorgesteld:

  • verbeteren van de landschappelijke inpassing van erven. Het streefbeeld voor de erven in het open kommenlandschap is een compacte opzet, waarbij de gebouwen zijn omgeven met gevarieerde erfbeplantingen (singels, monumentale bomen/ boomgroepen, boomgaarden, hagen). De gebouwen hoeven daarbij niet totaal aan het zicht te worden onttrokken. Bij verbouw of nieuwbouw op het erf wordt aandacht besteed aan ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Bij oude, opgehoogde erven wordt het historische reliëf gespaard en geaccentueerd;
  • Rivierdonken blijven zichtbaar in het landschap. De bijzondere aardkundige waarde en hoge ligging van De Eng, het lint van de Rouvenenstraat en enkele kleinere donken wordt benadrukt door (weg)beplantingen met eiken. Op de overgangen van klei naar zand kunnen zich bijzondere vegetaties ontwikkelen en kan bijdragen aan de lokale dagvlinderstand. Ecologisch maaibeheer kan tot goede resultaten leiden;
  • het grootschalige open kommenlandschap biedt mogelijkheden voor weidevogels en ganzen. Behoud van openheid en relatieve rust draagt bij aan de functie voor weidevogels en pleisterende of foeragerende vogels.
4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het Landschapsontwikkelingsplan

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf in een landschappelijk inpassingsplan (zie BIJLAGE 1) opgesteld waarin rekening is gehouden met de uitgangspunten van het LOP. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van de bijbehorende erfinrichtingstekening opgenomen. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is met een voorwaardelijke verplichting in de regels juridisch geborgd.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan is.

4.3.3 Woonvisie 2025 en woonagenda 2017-2022
4.3.3.1 Algemeen

De woonvisie van de gemeente Duiven is op 8 mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de woonvisie en bijbehorende agenda wordt ingezet op meer passende woningen. In de gemeente Duiven wordt tot 2025 nog een autonome groei van circa 300 huishoudens verwacht. Er is een vraagdruk, vooral op de sociale huurvoorraad. Er is ruimte voor het toevoegen van 300 woningen tot 2025.

In de Woonvisie Duiven 2025 zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Ambitie: ‘passend wonen voor iedereen’
  • Aandacht voor de bestaande voorraad samen met Vivare
  • Nieuwe plannen die passen bij de behoefte, kwantitatief én kwalitatief
4.3.3.2 Kwalitatieve behoefte

Wat betreft de koopsector richt de behoefte richt vooral op koopwoningen (tot € 280.000,-), maar ook is er een beperkte vraag naar duurdere koop. Voor duurdere koop is een behoefte tot en met 2025 van 25-50 woningen.

4.3.3.3 Uitgangspunten

Bij woningbouw gelden onder meer de volgende uitgangspunten:

  • de lokale behoefte in de kernen is allereerst leidend, inclusief de inhaalslag van de huidige lokale onvervulde behoefte;
  • inbreiding gaat voor uitbreiding conform de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • nieuwbouw dient bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernen;
  • flexibele woningen die geschikt zijn voor meerdere doelgroepen en zodoende voor meerdere levensfases;
  • duurzaamheid en levensloopbestendigheid nieuwe woningen. Ook aandacht voor energieneutrale of energieopwekkende woningen en het gebruik van duurzame materialen bij woningbouw.
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie en woonagenda

Voorliggend initiatief voorziet in het realiseren twee vrijstaande woningen in het dure segment op het bestaande woonerf aan de Engsestraat 22. Er is daarmee geen sprak van uitbreiding. Per saldo wordt er geen woningen aan de woningvoorraad van Duiven toegevoegd, aangezien de bestaande woning gesloopt wordt en een bouwtitel wordt overgeheveld van de Marnix Gijsenstraat. De woningen worden voor lokale behoefte gebouwd, waarmee er dus in bestaande marktvraag wordt voorzien. De woningen worden duurzaam en levensloopbestendig gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de woonvisie en woonagenda is.

4.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid (Wet geluidhinder)

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Beoordeling
5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

De geplande woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Engsestraat en de Westsingel. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. In de komende alinea wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Engsestraat en de Westsingel bedraagt respectievelijk hoogstens 35 en 43 dB. Er wordt daarmee aan de ambitie- en voorkeurswaarde van 48 dB voldaan. Voor de te realiseren woningen is er dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied bevindt zich niet nabij spoorlijnen. Het aspect railverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai in het kader van de Wgh vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In voorliggend geval is er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 door Kruse Milieu BV uitgevoerd. Deze is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De resultaten en conclusies worden hierna besproken.

5.2.2 Beoordeling
5.2.2.1 Algemeen

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een terreindeel van circa 9.950 m2 aan de Engsestraat 22 in Duiven. Voorafgaand aan het bodemonderzoek is een standaard vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Uit de resultaten van het vooronderzoek volgt dat er geen verdachte deellocaties binnen het plangebied aanwezig zijn. Wel wordt de bovengrond als verdacht beschouwd ten aanzien van asbest en bestrijdingsmiddelen (OCB).

5.2.2.2 Resultaten veldwerk

In totaal zijn er twee grondboringen verricht en zijn er handmatig 20 inspectiegaten gegraven. Twee diepere boringen zijn afgewerkt tot peilbuis. De bodem bestaat voornamelijk uit matig fijn tot matig grof zand en klei. Zintuigelijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen op de grond of in de bodem waargenomen. Het freatisch grondwater is op gemiddeld 2,20 meter min maaiveld aangetroffen.

5.2.2.3 Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan worden geconcludeerd dat:

  • de bovengrond plaatselijk (zeer) licht is verontreinigd met zink en lood;
  • de bovengrond niet met OCB is verontreinigd;
  • de mengmosters fijne fractie niet asbesthoudend zijn;
  • de ondergrond plaatselijk licht is verontreinigd met PAK;
  • het grondwater zeer licht is verontreinigd met barium en zink.
5.2.2.4 Conclusies en aanbevelingen

De (zeer) lichte verontreinigingen geven geen reden voor het doen van nader onderzoek, aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden. De mengmonsters fijne fractie zijn niet asbesthoudend. Indien de ouder verhardingslaag wordt verwijderd, wordt geadviseerd het materiaal naar een erkend acceptant af te voeren.

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem is geschikt voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.1.3 Wet milieubeheer

Er zal moeten worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals deze zijn neergelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.

Voor stikstofdioxide gelden de volgende grenswaarden:

  • 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en;
  • 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

De grenswaarden voor fijnstof (PM10) zijn:

  • 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie
  • 50 microgram per m3 als vierentwintiguurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 keer per kalenderjaar mag worden overschreden.

In 2008 is de Europese richtlijn (2008/50/EG) voor luchtkwaliteit geïntroduceerd. Een van de eisen uit deze richtlijn is de invoering van een grenswaarde voor de jaargemiddeldeconcentratie PM2,5. Deze grenswaarde geldt naast de grenswaarde voor PM10. Op grond van voorschrift 4.4 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer betreft de grenswaarde 25 microgram per m3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.

5.3.2 Beoordeling

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met categorieën van gevallen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de woonfunctie niet aan te merken is als gevoelige bestemming zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de provinciale luchtkwaliteitskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0009.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede luchtkwaliteitskaart Provincie Gelderland  

Uit afbeelding 5.1 blijkt dat ter plaatse van de te realiseren woningen ruim aan de maximaal toegestane concentraties zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0010.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart provincie Gelderland (Bron: Omgevingsdienst Regio Arnhem)  

In onderstaande tabel zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0011.png"  

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van Bevi-inrichtingen en transportassen.

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de snelweg A12, de toekomstige A15 en de Betuweroute. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is dan ook benodigd. In de komende subpragraaf wordt hier nader op ingegaan.

5.4.3 Beperkte verantwoording groepsrisico
5.4.3.1 Algemeen

Op basis van artikel 7 van de Bevt geldt het volgende ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico:

In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
5.4.3.2 Verantwoording

Personendichtheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning aan de Engsestraat (2,4 personen) en leidt niet tot een significante toename van de personendichtheid.

Hoogte groepsrisico

Het aantal personen in het invloedgebied neemt met 2,4 personen toe. Gezien de grote afstand tot de risicobronnen heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Bij het toxisch scenario is het handelingsperspectief schuilen in gebouwen. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) adviseert om bij de verdere planuitwerking rekening te houden met de bereikbaarheid (opkomsttijd) en bluswatervoorziening(en) op bouwplanniveau.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het adviom te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.De aanwezigen dienen te worden geïnformeerd over de risico’s en hun handelingsperspectief.

De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden geeft daarbij nog aan dat het plangebied binnen de effectafstand van het scenario toxische wolk. De kans daarop is klein. Het plan levert een zeer beperkte toename op van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.

Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Het is dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant en enkel ter verbetering.

5.4.4 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.1.1 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in een lint waar sprake is van functiemenging, aangezien rondom het plangebied bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 en woonpercelen voorkomen. Daarnaast ligt het plangebied nabij bedrijventerrein Graafstaete en aan de rand van de kern Duiven. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er op z'n minst sprake is van matige functiemenging. Het plangebied wordt dan ook aangemerkt met het gebiedstype 'gemengd gebied', waardoor een kleinere richtafstand gerechtvaardigd is. Opgemerkt wordt dat de richtafstand ten aanzien van het aspect gevaar niet mag worden verkleind in 'gemengd gebied'

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0012.png"

5.5.2 Beoordeling
5.5.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval worden twee woningen gerealiseerd. Ten aanzien van 'wonen' wordt opgemerkt dat een dergelijke functie niet wordt beschouwd als milieubelastend voor de omgeving. Er is daarom geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.2.3 Interne werking
5.5.2.3.1 Algemeen

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Nabij het plangebied zijn verschillende milieubelastende functies aanwezig. Het gaat om de volgende functies:

  • agrarisch loonbedrijf aan de Engsestraat 16;
  • aannemersbedrijf aan de Engsestraat 20a;
  • houtbewerkingsbedrijf aan de Engsestraat 22b;
  • parkeerterrein Intratuin
  • bedrijventerrein Graafstaete

Hierna wordt nader op de milieubelastende functies rondom het plangebied ingegaan.

5.5.2.3.2 Agrarisch loonbedrijf

Algemeen

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een agrarisch loonbedrijf aan de Engsestraat 16. Een dergelijke functie is te vergelijken met de functie 'dienstverlening t.b.v. de landbouw: algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2' uit de VNG-uitgave. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 3.1. Op basis van gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende richtafstanden:

  • geur: 10 meter;
  • stof: 0 meter;
  • geluid: 30 meter;
  • gevaar: 10 meter.

De dichtstbijzijnde woning wordt op circa 20 meter van de bedrijfsbestemming van het agrarische loonbedrijf aan de Engsestraat 16 gerealiseerd. Hiermee wordt aan de richtafstanden voor de aspecten geur, stof en gevaar voldaan.

Er wordt niet aan de richtafstand wat betreft het aspect geluid voldaan. Munsterhuis Geluidsadvisering heeft daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren woningen als gevolg van het agrarische loonbedrijf in kaart te brengen. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.

Onderzoeksresultaten

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van het agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de te realiseren woningen is maximaal 39 dB(A) in de dagperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden hiermee niet overschreden. Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woningen bedraagt maximaal 70 dB(A) in de dagperiode. De maatgevende geluidsbron is de heftruck. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden hiermee niet overschreden.

5.5.2.3.3 Aannemersbedrijf

Algemeen

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een aannemersbedrijf aan de Engsestraat 20a. Een dergelijke functie is te vergelijken met de functie 'aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. > 1000 m2' uit de VNG-uitgave. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 3.1. Op basis van gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende richtafstanden:

  • geur: 0 meter;
  • stof: 10 meter;
  • geluid: 30 meter;
  • gevaar: 10 meter.

De dichtstbijzijnde woning wordt op circa 20 meter van de bedrijfsbestemming van het aannemersbedrijf gerealiseerd. Hiermee wordt aan de richtafstanden voor de aspecten geur, stof en gevaar voldaan.

Er wordt niet aan de richtafstand wat betreft het aspect geluid voldaan. Munsterhuis Geluidsadvisering heeft daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren woningen als gevolg van het aannemersbedrijf in kaart te brengen. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.

Onderzoeksresultaten

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van het aannemersbedrijf ter plaatse van de te realiseren woningen is maximaal 29 dB(A) in de dagperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden hiermee niet overschreden. Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woningen bedraagt maximaal 58 dB(A) in de dagperiode. De maatgevende geluidsbron is betreft het neerzetten en optrekken van een container. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden hiermee niet overschreden.

5.5.2.3.4 Houtbewerkingsbedrijf

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een houtbewerkingsbedrijf aan de Engsestraat 22b. Gelet op de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, de productie van duurzame tuindecoratie, is deze functie te vergelijken met de functie 'timmerwerkfabrieken, vervaardigen overige artikelen van hout' uit de VNG-uitgave. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 3.2. Op basis van gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende richtafstanden:

  • geur: 0 meter;
  • stof: 10 meter;
  • geluid: 100 meter;
  • gevaar: 0 meter.

De dichtstbijzijnde woning wordt op 10 meter van de bedrijfsbestemming van het houtbewerkingsbedrijf gerealiseerd. Hiermee wordt aan de richtafstanden voor de aspecten geur, stof en gevaar voldaan.

Er wordt niet aan de richtafstand wat betreft het aspect geluid voldaan. Munsterhuis Geluidsadvisering heeft daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren woningen als gevolg van het houtbewerkingsbedrijf in kaart te brengen. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.

Onderzoeksresultaten

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van het aannemersbedrijf ter plaatse van de te realiseren woningen is maximaal 57 dB(A) in de dagperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden hiermee ter plaatse van de meest nabijgelegen woning overschreden. Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woningen bedraagt maximaal 69 dB(A) in de dagperiode. De maatgevende geluidsbron is betreft de shovel. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden hiermee niet overschreden.

Maatregelen

Om aan de normen ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de meest nabij gelegen woning te voldoen, zijn maatregelen benodigd. Bronmaatregelen zijn in de regel het meest eenvoudig uit te voeren en het meest effectief. In voorliggend geval is het niet mogelijk het bedrijfsgebouw aan de zijde van te realiseren woning af te sluiten, aangezien er bewegingsruimte nodig is voor de houtbewerkingswerkzaamheden van de boomstammen. Overdrachtsmaatregelen zijn dan ook doelmatiger en hebben het minste effect op de bedrijfsvoering van het bedrijf.

Het plaatsen van een scherm van 15 meter breed en drie meter hoog zorgt ervoor dat aan de grenswaarde voor het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau voldaan kan worden.

5.5.2.3.5 Parkeerterrein Intratuin

Algemeen

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een parkeerplaats behorende bij de Intratuin aan de Lithograaf 1. Een dergelijke functie is te vergelijken met de functie 'Autoparkeerterreinen, parkeergarages' uit de VNG-uitgave. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 2. Op basis van gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende richtafstanden:

  • geur: 0 meter;
  • stof: 10 meter;
  • geluid: 10 meter;
  • gevaar: 0 meter.

De dichtstbijzijnde woning wordt op circa 15 meter van het parkeerterrein gerealiseerd. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan. Desalniettemin is de parkeervoorziening in het akoestisch onderzoek meegenomen. Hierna worden de onderzoeksresultaten besproken.

Onderzoeksresultaten

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van het aannemersbedrijf ter plaatse van de te realiseren woningen is maximaal 41 dB(A) in de dagperiode. De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden hiermee niet overschreden. Het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woningen bedraagt maximaal 62 dB(A) in de dagperiode. De maatgevende geluidsbron is betreft het dichtslaan van een portier van een auto. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden hiermee niet overschreden.

5.5.2.3.6 Cumulatie

Uit de berekeningen van de verschillende bedrijven blijkt dat deze lage geluidniveaus veroorzaken
naar de betreffende woningen. Het agrarisch loonbedrijf en het aannemersbedrijf veroorzaken aan de zuidoostzijde de maatgevende geluidbelasting. Gezien de lage geluidsbelasting van deze bedrijven afzonderlijk, zal de geluidsbelasting van de bedrijven gezamenlijk op de zuidgevels van de te realiseren woningen niet of nauwelijks toenemen.

Raben veroorzaakt aan de westzijde de maatgevende geluidbelasting. En de Intratuin aan de noordzijde. Gecumuleerd zullen de geluidniveaus van de maatgevende gevels niet worden beïnvloed.

5.5.2.3.7 Bedrijventerrein Graafstaete

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich Bedrijventerrein Graafstaete. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke functies geldt, op basis van gebiedstype 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 50 meter.

De woningen worden op ruim 150 meter van de bedrijfsbestemmingen gerealiseerd. Hiermee wordt ruim aan de grootste richtafstand voldaan.

5.5.2.3.8 Conclusie interne werking

Met het plaatsen van het scherm tegen de erfgrens met het naastgelegen houtbewerkingsbedrijf kan aan de normen voor het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau worden voldaan wat betreft de meest nabijgelegen te realiseren woning. Het realiseren van het geluidsscherm is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd. Ten aanzien van de overige omliggende milieubelastende functies wordt aan de richtafstand, dan wel de normen uit het activiteitenbesluit voldaan.

Gelet op het vorenstaande zal er ter plaatse van de te realiseren woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt, met het realiseren van het geluidsscherm, geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.

5.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Rijntakken, ligt op ongeveer 1,9 kilometer afstand.

BJZ.nu heeft een stikstofberekening met behulp van de Aeriuscalculator uitgevoerd om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

Voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.1.2 Gelders Natuurnetwerk

Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte.

Het plangebied ligt niet binnen het GNN. Dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als GNN liggen op circa 1,8 kilometer van het plangebied. Aangezien de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal is, zijn er geen negatieve effecten op gronden die tot het GNN behoren te verwachten.

5.6.1.3 Conclusie

Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Natuurbank Overijssel heeft in voorliggend geval een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt samengevat ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis- , amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Amfibieën en vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Beschermde dieren mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. De functie van het plangebied als foerageergebied voor beschermde diersoorten wordt niet aangetast.

5.6.2.3 Conclusie

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.3 Conclusie

Mits beschermde vogelnesten beschermd worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Gelet op de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling en de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op beschermd (natuur)gebied.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.7.1 Archeologische waarden
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In voorliggend geval is in december 2019 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door Laagland Archeologie. Het bijbehorende onderzoeksrapport is als Bijlage 7 bijgevoegd. Daarnaast is er een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport is als Bijlage 8 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

5.7.1.2 Onderzoeksresultaten inventariserend veldonderzoek

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans groot dat het plangebied archeologische sporen bevat. Omdat van het oorspronkelijke bodemprofiel van voor de ontginning van het terrein geen resten zijn behouden is de archeologische verwachting laag voor jagers-verzamelaars (Paleolithicum en Mesolithicum). Omdat er geen tekenen van verstoring van de ondergrond (en waarschijnlijk zelfs archeologische sporen) zijn aangetroffen kan de hoge archeologische verwachting voor de perioden Neolithicum tot de Nieuwe tijd worden gehandhaafd. De diepte waarop het archeologisch niveau is aangetroffen ligt bovenop het rivierduin en aan de voet daarvan, binnen de verstoringsdiepte.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems). Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).

5.7.1.3 Onderzoeksresultaten proefsleuvenonderzoek

De sporen en vondsten duiden op de aanwezigheid van archeologische resten uit vier perioden, verdeeld over even zoveel vindplaatsen. De archeologische sporen zijn in beide werkputten aangetroffen, waarbij vindplaatsen 1 en 2 zich concentreren in proefsleuf 1 (WP1). Vindplaats 3 is in (proefsleuf 2) WP2 aangetroffen en sporen van vindplaats 4 zijn in beide proefsleuven aangetroffen.

Tijdens het vooronderzoek is eenzelfde bodemopbouw aangetroffen met een plaggendek en op circa 60-90 cm –mv de top van het natuurlijke rivierduin waarin nog een overstoven horizont aanwez ig is. Deze horizont is enkel te herkennen aan de aanwezigheid van sporen en een overgang van ijzerrijk duinzand naar laag met geen tot een geringe mate van bodemvorming.

De eerste vindplaats is aangetroffen in WP1 onder de jongste overstuivingslaag van het rivierduin en bestaat uit twee kuilen en een paalspoor (kern – insteek). De datering van deze horizont wordt vermoed in de bronstijd, waardoor de sporen ouder dan de bronstijd worden gedateerd.

De tweede vindplaats ligt eveneens in WP1 en bestaat uit één kuil en een vondstlaag, in de top van het rivierduin, in laag 45. Door de ligging in laag 45 en de aanwezigheid van handgevormd aardewerk met potgruis magering uit de late bronstijd – ijzertijd, wordt deze datering aan de kuil meegegeven.

Vindplaats 3 bestaat uit twee kuilen in WP2, kuil S13 en S14. De sporen liggen in de top van laag 41, op de overgang naar laag 40. De sporen horen bij een volmiddeleeuwse vindplaats, maar door het ontbreken van meer sporen en vondsten kan niet gezegd worden of het om een perifere zone of een middeleeuws erf gaat.

De vierde vindplaats betreft sporen van het woonerf uit de negentiende en vroeg-twintigste eeuw. Het gaat om vijf kuilen, twee gemetselde opslagputten en de ophogingen van een woonterp. De kuilen liggen in WP1, evenals de gemetselde putten. In WP2 is in de zuidzijde, dicht naast de bestaande woonboerderij uit 1848, een gele schone zandlaag met daaronder een blauwgrijze sterk zandige kleilaag aangesneden (S12 – woonterpophogingen). De woonterp dateert uit de negentiende eeuw, rond 1848, als boerderij De Eng op deze locatie aangelegd.

Vindplaatsen 1 en 3 worden met elf punten als behoudenswaardig aangemerkt. Vindplaatsen 2 en 4 worden als niet-behoudenswaardig aangemerkt. Op basis van het onderzoek en de waardestelling wordt het volgende selectieadvies gegeven:

In situ behoud van vindplaatsen 1 en 3.

Dit houdt in dat de bodem rond vindplaats 1 (oostelijk gelegen bouwblok) niet dieper verstoord kan worden dan 90 cm –mv of 9,9 m +NAP waarbij een buffer is aangehouden van 30 cm boven het sporenniveau. Voor de zone rond vindplaats 3 (westelijk gelegen bouwblok) geldt dat de bodem niet dieper verstoord kan worden dan 50 cm –mv of 10,3 m +NAP waarbij een buffer van 30 cm is aangehouden boven het sporenniveau. Hierbij dienen ook geen rijsporen van machines (kraan, shovels en loaders) en ontgravingen van kabels en leidingen dieper te gaan dan de aangegeven diepte.

Indien bovenstaande maatregelen niet haalbaar blijken te zijn, adviseert RAAP om een opgraving van de vindplaats (vindplaats 1) uit te voeren op de delen die verstoord dreigen te raken. De begrenzing van deze opgraving is afhankelijk van de te verstoren zones en dient in overleg met het bevoegd gezag (gemeente Duiven) te worden bepaald.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Beoordeling

Het plangebied ligt in de historische bouwzone aan de Eng. Een nadere toelichting hoe het plan passend is binnen deze bouwzone is dan ook benodigd. Hier wordt in komende alinea's op ingegaan.

Van oorsprong is de Eng een open gebied en vroeger in gebruik als gemeenschappelijke (weide)grond. Door latere bebouwing is dit open karakter deels verloren gegaan. Echter is de Eng als zodanig nog herkenbaar. Met name in het gebied tussen de Rijksweg en de Engsestraat.

In het gebied tussen Engsestraat en de historische bebouwingsrand is het open karakter slechts ten dele bewaard gebleven. Vanaf de Engsestraat bezien is er sprake van lintbebouwing. Tussen de verschillende kavels en bebouwingen is er nog sprake van een aantal ‘doorkijkjes’ op de achterliggende Eng. In het plangebied staat momenteel een boerderij. Deze boerderij staat evenwijdig aan de Engsestraat en blokkeert het ‘doorkijkje’ op de Eng. Door de sloop van deze boerderij ontstaat er een kans om de kwaliteiten van de Eng te verbeteren.

De voormalige boerderij wordt gesloopt. Door deze wooneenheid verder richting het bebouwingsgebied te verplaatsen ontstaat er aan de zijde van de Engestraat meer open ruimte. Hierdoor wordt het open karakter van de Eng verbeterd, gezien vanaf de Engsestraat. De achterzijde van deze woning valt samen met de naastgelegen bebouwing waardoor het open karakter van de Westsingel ongewijzigd blijft. In het plangebied wordt daarnaast een tweede woning gebouwd. Deze woning wordt achter de bestaande bebouwing gebouwd en tast daardoor het open karakter van de Eng niet aan.

5.7.3 Conclusie

Met het behouden van de vindplaatsen 1 en 3 vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast wordt met het voornemen in voldoende mate rekening gehouden met de in en rondom het plangebied aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie projectgebied
5.8.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op minimaal 1,9 kilometer afstand van het plangebied. In paragraaf 5.6.1.1 is, gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de ontwikkeling op de betreffende locatie, geconcludeerd dat er ten aanzien van het plangebied geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan wordt aangemerkt als een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projceten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling ligt ruim beneden de drempelwaarde. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Een stedelijk ontwikkelingsproject wordt als volgt omschreven:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat het toevoegen van één woning aan de Engsestraat 22 niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In voorliggend geval is er sprake van het toevoegen van een woning op een bestaand erf. De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een afname van mogelijke bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling kan dan ook niet worden aangeduid als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast blijkt uit Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het Besluit m.e.r. is dan ook niet van toepassing. Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. is dan ook niet benodigd.

5.8.3 Conclusie

Er zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Het zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4).

6.1.3 Beleid waterschap Rijn en IJssel

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

De regels voor de bescherming van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en kunstwerken zoals stuwen en gemalen) en voor het onttrekken van grondwater zijn opgenomen in de keur. De keur is de verordening van het waterschap.

In de keur is vastgelegd voor welke activiteiten een vergunning noodzakelijk is. Voor specifieke, veel voorkomende activiteiten, bijvoorbeeld het leggen van kabels en leidingen langs een watergang, heeft het waterschap algemene regels. Daarin is aangegeven dat een vergunning niet nodig is als men zich aan bepaalde regels houdt. Meestal moeten de werkzaamheden dan wel bij het waterschap worden gemeld.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen de planlocatie.

6.2.2 Watertoetsproces

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals geleverd door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

ja

Nee

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

In de gewenste situatie wordt er 2077 m2 aan verharding (erfverharding en bebouwing) aangelegd. Op basis van het beleid van Waterschap Rijn en IJssel dient binnen het plangebied voldoende waterberging aanwezig te zijn om een bui T=100+10% (=80 mm) te borgen.

Gelet op het vorenstaande dient 2077*80 mm = 166,16 m3 aan waterberging gerealiseeerd te worden. Er worden twee vijvers met een oppervlakte van 184 m2 aangelegd. De gemiddelde diepte van de vijvers is 1,25 meter. De vijvers hebben dan ook een gezamenlijke inhoud van 230 m3. Daarnaast zijn er twee erfsloten in het plangebied aanwezig (zie afbeelding 6.1) die via een duiker met elkaar zijn verbonden. Deze sloten hebben een oppervlakte van 165 m2 en circa 50 m2 en een gemiddelde diepte van 1 meter en kunnen dus circa 215 m3 water bergen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldoende waterberging in het plangebied aanwezig is om de toename van het verharde oppervlak op te vangen.

Afvalwater wordt op de bestaande riolering afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED024-VS01_0013.png"  
Afbeelding 6.1: Aanwezige sloten plangebied (Bron: BJZ.nu/ Initiatiefnemer)  
6.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit en -kwantiteit. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Gebruiksregels: specifieke regels ten aanzien van het gebruik van de gronden en bouwwerken.
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (artikel 10)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 11)

In dit artikel is opgenomen dat bestaande maatvoering, indien deze afwijkt van de bestemmingsregels, als maximum geldt.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 12)

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 14)

In de artikel staat beschreven in welke gevallen burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Tuin

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een geluidsscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm'.

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag een geluidscherm van maximaal 3,5 meter worden gerealiseerd.

Artikel 4 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', aan huis verbonden beroepen en daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken. Het aantal toegestane woningen bedraagt ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' maximaal 6 vrijstaande woningen. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte bedraagt.

Artikel 5 Wonen - 1

Gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', aan huis verbonden beroepen en daarbijbehorende voorzieningen en bouwwerken. hoofdgebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan. De bouw- en goothoogte bedraagt maximaal respectievelijk 9,9 en 6 meter.

Met een voorwaardelijke verplichting is het realiseren en het instandhouden van de landschappelijke inpassing en het geluidscherm geborgd.

Artikel 6 Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Artikel 7 Waarde - Landschap

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, instandhouding en versterking van de aardkundige waarden, openheid en het verkavelingspatroon.

Artikel 8 Waarde - Oude dijken en historische dorpslinten

De voor Waarde - Oude dijken en historische dorpslinten aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Artikel 9 Waarde - Terrein van archeologische waarde

De voor 'Waarde - Terrein van archeologische waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten beperken zich tot de ambtelijke kosten welke verbonden zijn aan het voeren van de planologisch procedure en worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade wordt afgewenteld middels een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Gelderland

Het voeren van vooroverleg met de provincie Gelderland is, gelet op het feit dat het gaat om een lokale ontwikkeling die in overeenstemming is met provinciaal beleid, niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

De watertoets heeft plaats gevonden met behulp van de watertoetstabel van Waterschap Rijn en IJssel. Verwezen wordt naar 6.2.2, waarin de watertoetstabel is toegepast en de relevante thema's zijn uitgewerkt. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

De voorgenomen ontwikkeling is op informele wijze met de directe buren besproken. In deze gesprekken is aangegeven dat de buren geen bezwaren hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. Op voorhand worden dan ook geen bezwaren verwacht van de directe buren.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 juli 2020 tot en met woensdag 2 september 2020 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.