direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Snelfietsroute De Liemers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Duiven realiseert in samenwerking met de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de gemeenten Arnhem, Westervoort, Duiven en Zevenaar een snelfietsroute, Snelfietsroute De Liemers, tussen Arnhem en Zevenaar. De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft de komende jaren te maken met een sterk groeiende mobiliteitsbehoefte. Om in deze behoefte te kunnen voorzien, wil de stadsregio onder andere de automobilisten verleiden om de auto te laten staan en de fiets te nemen. Eén van de middelen die wordt ingezet is de aanleg van een hoogwaardig netwerk van snelfietsroutes. Hierdoor kan de reistijd per fiets worden verminderd. Een onderdeel van dit hoogwaardig fietsnetwerk is de verbinding tussen Zevenaar en Arnhem. Dit hoogwaardig fietsnetwerk wordt de snelfietsroute de Liemers.

Snelfietsroute De Liemers heeft als doel een snelle fietsverbinding te zijn tussen Arnhem en Zevenaar. Om de fietsverbinding zo snel mogelijk te maken worden bochten zo veel mogelijk verflauwd en krijgen fietsers op kruisingen met het overige verkeer zoveel mogelijk voorrang. Op deze manier hoeft er door fietsers weinig geremd te worden en is er daadwerkelijk sprake van een snelfietsroute. De fietsverbinding wordt verder gekenmerkt door lange rechtstanden waardoor een duidelijke doorgaande route onstaat, rood asfalt voor de herkenbaarheid en brede fietspaden van minimaal 4 meter breed.

Voor het aanleggen van de snelfietsroute wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur; bestaande wegen en fietspaden. Voor een aantal trajectdelen in de gemeente Duiven is het echter nodig nieuwe infrastructuur aan te leggen of de bestaande infrastructuur aan te passen om zo een kortere of veiligere route te creëren. Deze aanpassingen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Daarom is een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen tussen het centrum van Duiven en de gemeentegrens met Zevenaar. Het plangebied is opgedeeld in twee locaties. Het betreft de volgende locaties:

  • Deel 1: Kruising Heiliglandsestraat, Parallelweg en Beerenclauwstraat; deze locatie is gelegen tussen Duiven en Zevenaar ter hoogte van de Heiliglandsestraat, ten zuiden van de spoorlijn Arnhem – Doetinchem.
  • Deel 2: Beerenclaauwstraat; ten zuidwesten van het centrum van Zevenaar, nabij de gemeentegrens, ter hoogte van de woning Beerenclaauwstraat 25.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied 2013, gemeente Duiven, vastgesteld 28 oktober 2013.

Binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2013 vigeren ter plaatse de bestemmingen 'Verkeer' en 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Verkeer' is fietsverkeer toegestaan. Extensief recreatief medegebruik met bijbehorende wegen en (fiets-)paden is toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Echter is de gemeente voornemens van het fietspad een hoofdfunctie te maken. Derhalve wordt er voor gekozen het fietspad op te nemen in de bestemming 'Verkeer'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet.

Hoofdstuk 3 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het plan; de huidige situatie, de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgen in de hoofdstukken 6 en 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

De snelfietsroute Arnhem-Zevenaar maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande infrastructuur. Deze infrastructuur is gelegen ten zuiden van en evenwijdig aan de spoorlijn Arnhem-Doetinchem.

Om een snelle en veilige fietsroute te creëren, is het noodzakelijk een aantal aanpassingen aan de infrastructuur aan te brengen. Onderliggend bestemmingsplan voorziet in een tweetal aanpassingen:

  • een aanpassing van de kruising met de Heiliglandsestraat, Parallelweg en Beerenclauwstraat;
  • omleiden van de fietsroute ter hoogte van Beerenclaauwstraat 25

Kruising Heiliglandsestraat

Om in de huidige situatie vanaf de Parallelweg de Heiliglandsestraat te kruisen moet over een klein gedeelte in zuidelijke richting over de Heiliglandsestraat gefietst worden om de Beerenclaauwstraat te bereiken.

Om de veiligheid ter plaatse te verbeteren wordt een kruising gecreërd met de Heiliglandsestraat. De Parallelweg dient hiervoor in zuidelijke richting verlegd te worden om tegenover de Beerenclaauwstraat uit te komen.

Door de kruising in zuidelijke richting te verleggen is tevens de veiligheid voor automobilisten beter te garanderen omdat de kruising voor fietsers verder van de spoorwegovergang ligt dan de huidige Parallelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01_0002.png" Afbeelding 2.1 Aanpassing kruising Heiliglandsestraat

Verkorten fietsroute Beerenclaauwstraat

Om de fietsroute te verkorten, wordt er vanaf de woning Beerenclaauwstraat 25 een nieuw fietspad aangelegd. Het fietspad loopt oostelijk van de betreffende kavel richting het noorden en zal verder in oostelijke richting evenwijdig aan de spoorlijn lopen en aangesloten worden op de bestaande Groeneweg. Hiermee wordt de bestaande route aanzienlijk ingekort en daarmee comfortabeler om te gebruiken. Voor het aanleggen van het fietspad wordt een deel van de tuin van Beerenclaauwstraat 25 gebruikt. Herinrichting van de tuin maakt onderdeel uit van de plannen. Een deel van deze ingreep is gelegen op het grondgebied van de gemeente Zevenaar en zal derhalve ook in die gemeente planologisch geregeld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01_0003.png"

Afbeelding 2.2 Indicatieve verbeelding aanleg fietspad Beerenclaauwstraat

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende twee nationale belangen:

Nationaal belang 5:

Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.

Het Rijk wil investeringen in wegen meer in samenhang met spoorwegen en vaarwegen doen. Door de investeringen in de diverse modaliteiten (evenals de maatregelen van decentrale overheden voor het openbaar vervoer en de fiets) als een integraal pakket te beschouwen, ontstaan kansen voor verbeteringen in het mobiliteitssysteem als geheel en versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen. Samenwerking tussen het Rijk, decentrale overheden en het bedrijfsleven is essentieel om deze knooppunten te realiseren.

Nationaal belang 6:

Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.

In het beter benutten van het woon-werkverkeer binnen stedelijke regio’s en het verbeteren van het voor- en natransport speelt de fiets een belangrijke rol. Daarbij gaat het ook om elektrische fietsen, scooters en andere voertuigen zoals de Segway. De verantwoordelijkheid voor het fietsbeleid en de aanleg van bijbehorende infrastructuur ligt bij de decentrale overheden. Hierbij hoort ook het realiseren van goede verbindingen tussen woon- en werkgebieden (‘fietssnelwegen’) om de spitsreiziger de mogelijkheid te bieden de fiets te kiezen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kunstfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

In het Streekplan Gelderland (vastgesteld d.d. 29 juni 2005) is het beleid van de provincie Gelderland opgenomen voor de periode 2005-2015. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimte vragende functies op het beperkte oppervlakte. Het richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, die wordt gevormd door het 'rode raamwerk', het 'groenblauwe raamwerk' en 'het multifunctionele gebied'. Het 'rode raamwerk' is het stedelijke netwerk en de regionale centra die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk is de hoofdinfrastructuur. In het 'groenblauwe' raamwerk geeft de provincie alle ruimte aan natuur. In het multifunctionele gebied staat het gemeenten vrij om het ruimtelijk beleid zelf te bepalen. Wel dienen zij hierin rekening te houden met de waardevolle landschappen.

De provincie Gelderland stimuleert het fietsverkeer op de korte en middellange afstand, met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen. Duiven en Zevenaar zijn gelegen in de stedelijke regio Arnhem - Nijmegen. Een snelfietsroute draagt bij aan de stimulatie van het fietsverkeer van en naar de stedelijke centra.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland officieel in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De tweede en derde herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn vastgesteld op respectievelijk 19 december 2012 en 29 mei 2013. Deze herzieningen hebben geen gevolgen voor de ontwikkeling in het plangebied.

De Ruimtelijke Verordening Gelderland heeft geen directe betrekking op de aanleg van de snelfietsroute.

Omgevingsvisie Gelderland (ontwerp)

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland betreft een ontwerp, en dient nog te worden vastgesteld door Provinciale Staten. Verwachting is dat de Omgevingsvisie in juli 2014 wordt vastgesteld.

In de Stadsregio worden snelfietsroutes gerealiseerd. De snelfietsroute Zevenaar - Arnhem maakt hier onderdeel vanuit.

Omgevingsverordening Gelderland (ontwerp)

Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. Verwachting is dat de Omgevingsverordening in oktober 2014 wordt vastgesteld.

De Ruimtelijke verordering heeft geen directe betrekking op de aanleg van snelfietsroutes in de provincie.

Conclusie

Het realiseren van de snelfietsroute Zevenaar - Arnhem sluit aan bij het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid stelt verder geen eisen aan de ontwikkeling van de fietsroute.

Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2

Het verkeersbeleid van de provincie Gelderland is opgenomen in het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2 (PVVP-2). Het beleid is gericht op een evenwicht tussen bereikbaarheid, leefomgeving en veiligheid. In het PVVP-2 is regio specifiek beleid opgenomen ten aanzien van de Stadsregio Arnhem en Nijmegen. De Stadsregio is strategisch gelegen op een knooppunt van belangrijke internationale oost-west- en noord-zuidverbindingen en heeft daarmee een belangrijke positie in logistieke netwerken. In de Stadsregio bestaan sterke verkeers- en vervoerrelaties tussen en naar de steden waar zich de economische concentraties en het merendeel van de voorzieningen bevinden. In de Stadsregio zijn zowel het doorgaande verkeer als het extern en intern gerichte verkeer van belang. Voor het goed functioneren van het stedelijk netwerk moet de bereikbaarheid van en in de Stadsregio goed zijn.

Voor het opvangen van de mobiliteitsgroei is een toename van het gebruik van de fiets als vervoermiddel op korte reisafstanden één van de doelstellingen. Het fietsgebruik wordt aantrekkelijker gemaakt door betere fietspaden en de aanpassingen van de voorrangsregels.

Conclusie

Door de aanleg van de Snelfietsroute De Liemers wordt de fietsinfrastructuur in de Stadsregio Arnhem en Nijmegen versterkt. Dit plan past binnen de uitgangspunten die de provincie hanteert om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Plan 2005-2020

De stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. Dit regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel.

Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • Versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • Verbetering van de bereikbaarheid;
  • Vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • Verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

De stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Voor de beleidsthema's is aansluiting gezocht bij het Streekplan. Alleen ten aanzien van het onderwerp hergebruik en functieverandering heeft de regio een nadere uitwerking gemaakt.

Doelstelling van de Stadsregio is het realiseren van een comfortabel mobiliteitsnetwerk in de stadsregio. Een mobiliteitsnetwerk dat verleidt tot het meer gebruiken van het openbaar vervoer en de fiets. Het verbeteren van met name fietsverbindingen kan op regionaal niveau een belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van autoverplaatsingen op over korte afstanden.

Conclusie

Dit plan past binnen de uitgangspunten die de Stadsregio hanteert om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.

Fietsvisie Stadsregio Arnhem Nijmegen 2010

De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft samen met twintig gemeenten in 2010 een fietsvisie opgesteld. De mobiliteitsbehoefte in de Stadsregio Arnhem Nijmegen blijft tot in ieder geval 2040 toenemen. De Stadsregio Arnhem Nijmegen staat voor de uitdaging om deze mobiliteitsgroei op een goede en verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Een van deze uitdagingen is om mensen te verleiden de fiets in plaats van de auto te nemen en de fiets als vervoermiddel nadrukkelijker op de kaart te zetten. In de regio is geïnventariseerd waar de grootste kansen en mogelijkheden voor de fiets liggen. Op basis van deze inventarisatie is een regionale fietsvisie met een utilitair hoofdfietsnetwerk vastgesteld. Om tot een afgewogen programmering te komen voor dit hoofdfietsnetwerk is tenslotte een visie op programmeren vastgesteld, waarbij het gehele hoofdfietsnetwerk is geïnventariseerd.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen kiest op hoofdlijnen voor het volgende:

  • primair gericht op utilitaire relaties;
  • creëren van snelfietsroutes voor forenzen;
  • het verleiden van de (auto)mobilist om de fiets te nemen;
  • aanbrengen van gelaagdheid in het fietsnetwerk;
  • het stimuleren van ketenmobiliteit door fietsvoorzieningen om en nabij OV-knopen te verbeteren.

Voor de mate van fietsgebruik speelt de afstand die de fietser moet afleggen een belangrijke rol. Op dit moment wordt er in het stedelijke verkeer tot 5 kilometer reeds veel gefietst, maar op de routes van 5 tot 15 kilometer zijn nog veel fietsers te winnen. Deze afstanden komen neer op een fietstijd van gemiddeld 20 tot 45 minuten. Om het fietsen op deze afstanden daadwerkelijk te stimuleren is veel nodig. Het belangrijkste op deze routes is het aantal vertragende factoren (VRI’s, spoorwegovergangen, kruispunten zonder voorrang, scherpe bochten en steile hellingen) zoveel mogelijk te beperken.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen kent een aantal uitgesproken trajecten en routes voor het utilitaire fietsverkeer, waar in meer en mindere mate sprake is van congestie en vertragingsproblemen. Op deze trajecten kan de fiets als tegenhanger voor de auto een grote(re) betekenis gaan vormen. Deze kansen dienen optimaal benut te worden door hoogwaardige routes aan te leggen. Een voorbeeld hiervan is de route Zevenaar – Duiven – Westervoort – Arnhem (A12);

De Stadsregio Arnhem Nijmegen streeft in de fietsvisie naar het realiseren/verbeteren van het regionale hoofdfietsnetwerk, waarbij het realiseren van de ruggengraten topprioriteit is.

Conclusie

Door de aanleg van de Snelfietsroute De Liemers wordt de fietsinfrastructuur in de Stadsregio Arnhem en Nijmegen versterkt. Dit plan past binnen de Fietsvisie van de Stadsregio om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.

Notitie snelfietsroute de Liemers 2011

In de notitie snelfietsroute de Liemers (Arnhem-Zevenaar) is het tracé voor de snelfietsroute verder uitgewerkt naar ontwerpniveau. In deze notitie is de verkorting van de route ter hoogte van de Beerenclaauwstraat beschreven en in ontwerptekeningen opgenomen. Het voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel deze verkorting planologisch mogelijk te maken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Duiven

De gemeente Duiven geeft in haar Structuurvisie (14 december 2009) een integrale ontwikkelingsrichting weer voor de periode tot aan 2020. Deze visie verbetert en versterkt de integratie van sectorale thema’s als milieu, volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, openbare ruimte, grondzaken en gebouwde omgeving onderling, waardoor de onderwerpen duurzaamheid en leefkwaliteit integraal benaderd worden. Binnen de structuurvisie zijn de volgende deelgebieden gelegen: Open kommengebied, Bedrijventerrein, Duiven, Groessen, Loo, Oeverwallengebied, Uiterwaarden en Randen van Duiven. Per deelgebied geldt een specifieke ontwikkelingsrichting. De snelfietsroute is gelegen op de grens van de deelgebieden Duiven, Randen van Duiven en Oeverwallengebied. Hiermee vormt de snelfietsroute gezamenlijk met de spoorlijn een duidelijke grens tussen de deelgebieden en de verschillende gebiedskenmerken.

De gemeente Duiven wil het fietsgebruik stimuleren. Hiertoe heeft de gemeente een visie opgesteld in de vorm van een Duivens Verkeers- en Vervoersplan.


Duivens Verkeers- en Vervoersplan

Het verkeersbeleid voor de gemeente Duiven is vastgelegd in het Duivens Verkeers- en Vervoersplan (DVVP). Dit plan geldt voor de periode 2008 - 2018 met een doorkijk voor de periode erna.

Uitgangspunten voor het DVVP zijn in essentie (1) het garanderen van de bereikbaarheid, (2) de verantwoordelijkheid voor een verkeersveilige situatie en (3) een leefbare gemeente waarin verkeershinder wordt geminimaliseerd. De uiteindelijke kernopgave is om deze kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden.

Eén van de thema's uit het DVVP is het fietsen. Het doel is het fietsgebruik te optimaliseren door aanscherping van de samenhang, directheid, veiligheid en leesbaarheid van het netwerk.

De opgaven hiervoor zijn:

  • a. Complementeren van het samenhangende fietsnetwerk door het realiseren van ontbrekende schakels in het fietsnetwerk.
  • b. Zo veel mogelijk aanbieden van non-stop fietsvoorzieningen.
  • c. Aanbieden van aantrekkelijke, veilige en consequent vormgegeven fietsroutes.
  • d. Waar voor verkeersveiligheid noodzakelijk, herinrichten van fietsvoorzieningen en langs gebiedsontsluitingswegen, op kruispunten en op rotondes.
  • e. Aanbieden van kwalitatief goede fietsparkeervoorzieningen bij belangrijke bestemmingen zoals het centrum, het station, scholen en zorgvoorzieningen.

Het streefbeeld is een extra toename van 25% in het fietsgebruik bovenop de natuurlijke groei van de fietsvolumes. Daarmee stijgt het fietsaandeel in de mobiliteit van Duiven tussen 2006 en 2015 van 19% naar 23%.

De gemeente wil inzetten op een primair netwerk van hoofdroutes, waarover alle kernen en bedrijvenconcentraties direct en veilig met het centrum en elkaar in verbinding staan. De stopkans voor fietsers dient verminderd te worden door fietsers zo veel mogelijk te leiden via voorrangswegen. De primaire en secundaire hoofdstructuren vormen het gemeentelijke kernnet voor de fiets.

De bestaande regionale fietsroute langs het spoor wordt goed gebruikt. Op deze fietsas hebben de fietsers overwegend voorrang. Op een aantal kruisende hoofdwegen heeft de fietser echter geen voorrang. Vanwege de nabijheid van spoorwegovergangen is het niet mogelijk om voor de fietsers op een veilige manier een voorrangsregime te organiseren. Herinrichting is omwille van de veiligheid voor fietsers echter wel gewenst. Op de kruising met de Eltensestraat en de Zuidsingel is aandacht nodig voor de veiligheid van de fietser.

Conclusie

Het complementeren van de fietsroute langs het spoor in de vorm van een snelfietsroute sluit aan bij de uitgangspunten en doelen van het DVVP. Voor optimalisatie van de herkenbaarheid van fietsnetwerken is budget opgenomen in het DVVP.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Toetsing

Eerst wordt beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.


Onderdeel C en D Besluit m.e.r.

Het Besluit m.e.r. heeft voor wat betreft wegen betrekking op de volgende soort wegen:

  • hoofdwegen
  • autosnelwegen en autowegen
  • andere wegen van vier of meer rijstroken.

Onderliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de aanpassing van een fietspad over een zeer korte lengte. Fietspaden maken geen onderdeel uit van de C- en D-lijst van het Besluit-m.e.r.. De maatregelen zijn hiermee niet direct m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Natura 2000

In de omgeving van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Gelderse Poort (circa 2 km afstand). Het verst reikende mogelijke effect van de voorgenomen wijzigingen aan de fietsroute, is het effect van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (vermesting/verzuring) door uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verkeer. De komende 10 jaar wordt geen significante toename verwacht, omdat alleen het fietsverkeer zal toenemen en dit verkeer veroorzaakt geen uitstoot.

Significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten.

Conclusie

Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige effecten voor het milieu, is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van fietsverkeer. Fietsverkeer is geen activiteit die onder de bedrijven en milieuzonering valt en zal naar verwachting geen negatief milieueffect hebben op de omgeving. Omdat fietsverkeer constant in beweging is, is er ook geen sprake van een gevoelige activiteit. Een milieueffect vanuit de omgeving ten aanzien van de bedrijven en milieuzonering is dan ook niet te verwachten.

4.3 Verkeer

De ontsluiting tussen Zevenaar, Duiven, Westervoort en Arnhem wordt voor fietsers aanzienlijk verbeterd met de aanleg van de snelfietsroute. Om de fietsverbinding zo snel mogelijk te maken worden bochten zo veel mogelijk verflauwd en krijgen fietsers op kruisingen met het overige verkeer zoveel mogelijk voorrang. Op deze manier hoeft er door fietsers weinig geremd te worden en is er daadwerkelijk sprake van een snelfietsroute.

Door het kruispunt met de Heiliglandsestraat in zuidelijke richting te verleggen is tevens de veiligheid voor automobilisten beter te garanderen, omdat de gewenste voorrangskruising voor fietsers verder van de spoorwegovergang ligt. Door aanpassing van het kruispunt Heiliglandsestraat ontstaat een veiliger en korter tracé

Het aspect parkeren is voor onderliggend plan niet van belang.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de verkeerssituatie voor fietsers tussen Zevenaar, Duiven, Westervoort en Arnhem te verbeteren. Ten aanzien van het aspect verkeer is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde,of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Toetsing

Het onderhavige plan omvat de aanpassing van de fietsverkeersstructuur. Een dergelijke ontwikkeling is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. De aanpassingen aan de infrastructuur zijn bedoeld voor (brom)fietsverkeer. Hierbij is geen sprake is van een significante uitstoot van stoffen, derhalve kan gesteld worden dat het aanpassen van de fietsstructuur geen nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit in de gemeente Duiven voldoet aan de grenswaarden. In de toekomst nemen de achtergrondconcentraties af. Daarnaast is een fietspad geen gevoelige functie. Hiermee voldoet de huidige luchtkwaliteit voor de functie fietsverkeer.

Conclusie

Omdat er in het geval van fietsverkeer nauwelijks sprake is van uitstoot van stoffen, kan gesteld worden dat onderhavig bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Daarnaast voldoet de huidige luchtkwaliteit voor de functie fietsverkeer. Derhalve is het bestemmingsplan met het oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wet geluidhinder onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Voor een fietspad is geen geluidszonering van toepassing. Ook is er bij de aanleg van het fietspad geen sprake van verplaatsing van een eventueel naastliggende weg. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten op grond van de Wet geluidhinder.

Wel komt ter plaatse van de woning Beerenclaauwstraat 25 het fietspad dichter langs de tuin en woning te lopen. Om negatieve effecten als gevolg van de fietsroute tegen te gaan wordt tussen de fietssnelroute en de tuin een grondwal aangelegd.

Conclusie

Er is geen sprake van een ontoelaatbare toename van geluidhinder als gevolg van de aanleg van het fietspad. Omdat fietsverkeer daarnaast geen gevoelige functie is, is het plan met het oog op het aspect geluid uitvoerbaar.

 

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Toetsing

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen of leidingen die van invloed zijn op de functie fietsverkeer.

De functie verkeer is daarbij geen kwetsbare activiteit. Het bestemmingsplan maakt hiermee de realisering van kwetsbare objecten en activiteiten niet mogelijk.

Conclusie

Realisering van het bestemmingsplan levert op het gebied van externe veiligheid geen problemen op voor de omgeving. De omgeving levert daarnaast geen risico's op voor de functie verkeer.

4.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de geplande fietsroute is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek fase 2 Snelfietsroute De Liemers, Royal HaskoningDHV, 18 april 2014, Bijlage 1). Alvorens het verkennende bodemonderzoek is uitgevoerd is een historisch vooronderzoek gedaan. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de strategie voor een onverdachte locatie. Ter plaatse van het onderzochte tracé zijn boringen en peilbuizen geplaatst.

Resultaten

Heiliglandsestraat

Ter plaatse van het perceel westelijk gelegen van de Heiliglandsestraat hebben voor zover bekend geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Ter plaatse zijn geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat ten oosten van de Heiliglandsestraat (buiten het plangebied) in de bovengrond, bestaande uit zand, een overschrijding van de intervetiewaarde met PAK aanwezig is.

Overige gemeten overschrijdingen van de achtergrondwaarden geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De gemeten lichte verontreinigingen kunnen over het algemeen worden gerelateerd aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen in de toplaag. De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het gebruik van de percelen als fietspad.

Beerenclaauwstraat

Ter plaatse van de percelen ter plaatse van het nieuw aan te leggen tracé Beerenclauwstraat - Groeneweg hebben voor zover bekend geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd.

In de omgeving is op basis van historische informatie op enkele locaties sprake (geweest) van een ondergrondse olietank. Er wordt niet verwacht dat deze activiteiten een ernstige bodemverontreiniging hebben veroorzaakt ter plaatse van het bestemmingsplangebied.

De gemeten overschrijdingen van de achtergrondwaarden geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De gemeten lichte verontreinigingen kunnen over het algemeen worden gerelateerd aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen in de toplaag. De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het gebruik van de percelen als fietspad.

Grondverzet

Bij bouwactiviteiten, infrastructurele werken en dergelijke kan grond vrij komen. Het geniet de voorkeur om de grond zoveel mogelijk op het perceel van herkomst te hergebruiken. Wanneer dit niet lukt, moet grond worden afgevoerd. Daar zijn regels voor. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit moet de kwaliteit van de grond worden aangetoond. Soms is een bodemonderzoek of een partijkeuring niet nodig en kan de grond, onder voorwaarden, ergens anders worden hergebruikt. Om dit in Duiven mogelijk te maken is een bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan opgesteld.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse van het nieuwe tracé vormt geen belemmering voor het gebruik van de percelen als fietspad.

4.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is de watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel ingevuld.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01_0004.png"

Uit de watertoetstabel blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:

- Toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m2;

- Lozing van (hemel)water op het oppervlaktewater;

- Dempen van perceelsloten of andere wateren;

- In of in de nabijheid van een water in eigendom of beheer van het waterschap.

Toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m2

Het verharde oppervlak in de gemeente Duiven neemt als gevolg van het aanleggen van nieuwe gedeelten fietspad en verbreding van bestaande fietspaden toe met 1.455 m2. Deze toename van het verharde oppervlak is gezien de omgeving gering. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Derhalve is de opgave voor waterberging hier T10+10%, wat neer komt op globaal 58 m3. Een T10+10%-bui dient vertraagd afgevoerd te worden richting het oppervlaktewater. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om deze opgave te bergen.

Lozing van (hemel)water op het oppervlaktewater

Hemelwater dat op het fietspad valt zal mogelijk aflopen op het oppervlaktewater. Daarnaast zal hemelwater afvloeien in de omliggende onverharde oppervlakken. Waar mogelijk worden bermsloten gerealiseerd, die voorzien in extra berging.

Dempen van perceelsloten of andere wateren

Daar waar de fietsroute watergangen kruist worden deze gedeeltelijk gedempt en voorzien van een duiker. Ter plaatse van de Beerenclaauwstraat 25 wordt de aanwezige greppel verlegd, zodat deze langs het fietspad loopt en aantakt op de watergang zuidelijk van de spoorlijn.

Bij de Heiliglandsestraat dient een duiker verlegd te worden. Bij de Beerenclaauwstraat wordt een duiker aangelegd. Beide duikers passen binnen de bestemmingen. Het aanleggen van de duikers gebeurt in overleg met het waterschap en conform de eisen van het waterschap. Voor de aanleg en verlegging van de duikers wordt een vergunning aangevraagd. Het waterschap wordt betrokken bij de vergunningverlening.

In of in de nabijheid van een water in eigendom of beheer van het waterschap

Het plan is gelegen in de nabijheid van watergangen die in eigendom en/of beheer van het waterschap zijn. De watergangen blijven toegankelijk voor beheer en onderhoud.

Kruising Heiliglandsestraat

De huidige Beerenclaauwstraat wordt ter plaatse van de watergang verbreed. Hiertoe dient er een nieuwe en langere duiker aangelegd te worden onder de Beerenclaauwstraat. Over de aanleg van deze duiker vindt overleg plaats met het waterschap Rijn en IJssel.

Conclusie

Daar waar nodig worden maatregelen getroffen ten behoeve van de waterhuishouding. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

In het kader van de watertoets heeft op 13 mei 2014 overleg plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel. Naar aanleiding van dit overleg is de waterparagraaf aangepast en nogmaals voorgelegd aan het waterschap. Naar aanleiding van een overleg met het waterschap op 21 juli 2014 is de waterparagraaf aangevuld.

4.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.


Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.


Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.


Onderzoek

Om onderzoek te doen naar het eventueel voorkomen van beschermde flora en fauna in het gebied is een quickscan uitgevoerd (Ecologische quickscan fietspad Duiven Zevenaar, Regelink ecologie & landschap, 13 mei 2014, Bijlage 2).

De quickscan heeft betrekking op het volgende plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPBUITENGEBIED006-VS01_0005.png"

Afbeelding 4.2 Ligging onderzoeksgebied ecologische quickscan (bron: Ecologische quickscan fietspad Duiven Zevenaar, Regelink ecologie & landschap, 13 mei 2014)

In de quickscan worden de volgende vragen beantwoord:

  • Welke, middels de Flora- en faunawet beschermde flora en fauna komen (potentieel) voor in het plangebied?
  • Welke negatieve effecten kan de (potentieel) aanwezige flora en fauna ondervinden van de ingreep?
  • Houdt, gelet op de mogelijke negatieve effecten, het uitvoeren van de ingreep een overtreding van de Flora- en faunawet in?
  • Naar welke soorten en functies dient eventueel aanvullend onderzoek plaats te vinden?
  • Zijn negatieve effecten op beschermde gebieden op voorhand uit te sluiten of is hiervoor een nadere toetsing nodig?

Onderzoek is gedaan middels een veldbezoek, literatuuronderzoek en expert judgement. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de kruising Heiliglandsestraat en ter plaatse van de nieuwe route tussen de Beerenclaauwstraat en de Groeneweg.

Situatie plangebied

Ecotopen

Binnen het plangebied zijn de volgende ecotopen aanwezig:

  • droog, agrarisch grasland;
  • droog, extensief beheerd grasland;
  • smalle, ondiepe, droge sloot;
  • houtwal bestaande uit es, wilg en hazelaar.

Beschermde gebieden

Het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Gelderse poort'. Dit gebied ligt op een afstand van 2 kilometer van het plangebied. Daarnaast ligt op 2 kilometer afstand van het plangebied het natuurnetwerk Gelderland (voorheen EHS).

Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van de beschermde gebieden.

Beschermde soorten

Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:

  • vaatplanten;
  • vleermuizen;
  • vogels.

Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.

Vaatplanten

Beschermde vaatplanten zijn mogelijk aanwezig in het plangebied. Daarom is het noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te te voeren naar het voorkomen van beschermde vaatplanten.

Indien beschermde planten aanwezig zijn dan kan mitigatie bestaan uit het plaggen van deze locaties.

Vleermuizen

De houtwal aan de Heiliglandsestraat is mogelijk een vliegroute voor vleermuizen en er staan twee wilgen die geschikt zijn als zomerverblijfplaats voor dwergvleermuizen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2013 van de Gegevensautoriteit Natuur.

Bij gebruikmaking van dit protocol is er een grote mate van zekerheid dat een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie in behandeling wordt genomen.

Mitigatie van zomerverblijfplaatsen kan door het aanbieden van vleermuiskasten type “boshamer”, vliegroutes kunnen gemitigeerd worden door herplant van houtwallen. Storende verlichting zou gemitigeerd kunnen worden door deze in zijn geheel achterwege te laten, ze goed af te schermen of door ze uit te schakelen op momenten dat er geen fietsers zijn.

Vogels

In het plangebied is in twee populieren aan de Beerenclauwstraat een roekenkolonie, 9 nesten, aanwezig. De bosschage waarin deze bomen staan blijft behouden. Indien mogelijk worden de bomen zoveel mogelijk gespaard. Schade aan de kolonie is op voorhand te voorkomen door de werkzaamheden op die locatie uit te voeren in de periode augustus tot 1 januari.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de ecologische quickscan is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar vaatplanten en vleermuizen (Aanvullend natuuronderzoek snelfietsroute Liemers fase 2 Quickscan Flora- en faunawet en nader onderzoek vaatplanten en vleermuizen, Royal HaskoningDHV, Bijlage 3).

Vaatplanten

Tijdens een veldbezoek zijn houtwallen, struweel en wegbermen uitgebreid geïnspecteerd op de aanwezigheid van beschermde vaatplanten. Deze zijn niet aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn enkel algemene soorten als brede weegbree, grote brandnetel, bosaardbei, kleefkruid, zevenblad, koolzaad, witbol en kropaar waargenomen.

Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn geen uitvliegende of zwermende vleermuizen aangetroffen. Ook zijn er geen vaste vliegroutes aangetroffen. De herinrichting van het plangebied leidt daarmee niet tot negatieve effecten op vleermuizen. Het plangebied doet wel dienst als marginaal foerageergebied. Door de werkzaamheden overdag uit te voeren (van 07.00 tot 19.00) kan er geen verstoring van vleermuizen optreden, daar vleermuizen overwegend in de schemering en avonduren actief zijn. De voorgenomen werkzaamheden leiden daarmee niet tot effecten op vleermuizen.

Vogels

Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Gezien de afwezigheid van gebouwen en bomen met horsten en holten, is er geen sprake van verstoring of vernietiging van jaarrond beschermde nesten. Wel kunnen er in de struiken en hagen binnen het plangebied verschillende zangvogels tot broeden komen. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, dus globaal buiten de periode van 15 maart tot 15 juli (zie onderstaande tekstbox), worden negatieve effecten op vogels voorkomen. De voorgenomen werkzaamheden leiden daarmee niet tot effecten op vogels.

Steenmarter

Er zijn waarnemingen bekend van de steenmarter nabij het plangebied. Gezien de afwezigheid van gebouwen, sporen, uitwerpselen, prooiresten en andere tekenen van de steenmarter, is de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen uit te sluiten. Het is wel mogelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de steenmarter.

Conclusie

In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met broedende vogels. Dit houdt in dat de ingreep doorgang kan vinden.

Lange termijneffecten tijdens de gebruiksfase treden niet op, doordat er voldoende geschikt leefgebied in de omgeving aanwezig is voor broedvogels en groeiplaatsen/biotopen voor beschermde flora en overige (streng beschermde) soorten niet aanwezig zijn.

Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.

Uitvoering van onderliggend bestemmingsplan kan doorgang vinden op basis van het aspect ecologie.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Archeologie

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Wat betreft archeologie is het plangebied op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart deels ingedeeld in een gebied met een lage archeologische verwachting en deels in een gebied met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde.

De locatie 'Heiliglandsestraat' is gelegen in een gebied met een middelmatige verwachtingswaarde. Hier dient gestreefd te worden naar het behoud van de huidige staat (streven naar extensieve vormen van grondgebruik). Voor bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,5m is een archeologisch onderzoek vereist. Ter plaatse ligt een (deels ingedrongen) kleidek. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn afgedekt door een kleidek en daardoor mogelijk goed geconserveerd. Omdat bij het aanleggen van een fietspad en het aanleggen van een groenzone geen diepe bodemingrepen plaatsvinden en omdat er een kleidek aanwezig is, is het niet aannemelijk dat mogelijk aanwezige archeologische resten worden aangetast. Een onderzoek is derhalve niet nodig.

Ter plaatse van de locatie 'Heiliglandsestraat' is eerder een vondst gedaan die een aanwijzing kan zijn naar een nederzettingsvorm uit de Vroege Middeleeuwen. De exacte ligging van deze nederzettingsvorm is niet bepaald. Indien deze nederzettingsvorm wel ter plaatse aanwezig is, zal deze gelegen zijn onder de bouwvoor. Met het aanleggen van het fietspad zal deze waarde niet aangetast worden.

De locatie Beerenclaauwstraat is gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Hier worden geen archeologische waarden verwacht en de daadwerkelijke bodemingrepen binnen dit deelgebied liggen binnen de vrijstellingsnorm van 10.000 m2. Derhalve is geen archeologisch onderzoek vereist.

Cultuurhistorie

Volgens de cultuurhistorische kaart 'Zeldzaam goed'' van de gemeente Duiven doorkruist de snelfietsroute enkele historische structuren (wegenpatroon), open gebied met zichtlijnen en gemeenschappelijke gronden (gemeine hütung 1735).

Om de historische structuren niet verder aan te tasten wordt met de aanleg van het nieuwe fietspad aangesloten bij de lijn van de spoorlijn die de structuur toch al doorbroken heeft.

Conclusie

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden wordt een dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.2 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de gronden direct naast het fietspad, waarop redelijkerwijs geen agrarische functie meer uitgeoefend kan worden. Deze bestemming is bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, waterhuishoudkundige doeleinden en extensief recreatief medegebruik. Gebouwen zijn niet toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 meter.

Artikel 4 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden die voornamelijk gericht zijn op de afwikkeling van doorgaand verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn wel toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Lage archeologische verwachting en Artikel 6 Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

In het plan zijn twee dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen: één voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting en één voor gebieden met een lage archeologische verwachting. Hiermee wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling, zoals voorzien in het parapluplan voor archeologie. De uitgangspunten qua verstoringsoppervlak en -diepte zijn overgenomen. Voor alle twee bestemmingen geldt dat bij een bepaalde verstoringsoppervlakte en -diepte een omgevingsvergunning vereist is. Middels de bouwregels is bepaald in welke gevallen archeologisch onderzoek is vereist.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 12 Overige regels

In deze regels worden een aantal algemene dingen vastgelegd, zoals de werking van wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 14 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.

De realisatie van de snelfietsroute van Arnhem naar Zevenaar wordt voor 90% bekostigd door de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De overige 10% komt voor rekening van de gemeenten waarin de route gelegen is: gemeente Arnhem, gemeente Westervoort, gemeente Duiven en gemeente Zevenaar. De gemeente Duiven heeft de realisatie van de snelfietsroute meegenomen in haar budgetten.

Er is voorts geen sprake van dusdanig bijzondere plan- of uitvoeringskosten, zoals bijvoorbeeld kosten voor bodemsanering of milieumaatregelen, die nader in het kader van de economische uitvoerbaarheid aan de orde gesteld zouden moeten worden. De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.

Grondexploitatiewet

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

In de Duiven Post, het digitaal gemeenteblad en Staatscourant van woensdag 5 maart 2014 is het voornemen om dit bestemmingsplan in procedure te brengen gepubliceerd. Hiermee is voldaan aan de verplichting uit artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerp bestemmingsplan is voor vooroverleg verzonden aan de overlegpartners.

7.3 Ter visie legging

Op grond van artikel 3.6 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 21 augustus 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter visie gelegen. Gedurende deze peridode zijn acht zienswijzen ingediend. De ingebrachte zienswijzen zijn allemaal voor het einde van de inzendtermijn ontvangen en zijn derhalve ontvankelijk. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van (de planregels en/of verbeelding van) het bestemmingsplan en worden derhalve allen ongegrond verklaard.

De zienswijzen en de reactie hierop zijn weergegeven in Bijlage 4 in 'de Nota van beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan "Snelfietsroute De Liemers"'.

7.4 Ambtshalve wijzigingen

Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan is een ambtshalve wijziging aangebracht. Deze wijziging houdt in dat de kruising Parallelweg Zuidsingel (voormalig deelgebied 1) buiten het plangebied is gehouden. Reden hiervoor is dat de uitwerking van deze locatie op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan nog de nodige aandacht vraagt. De gemeente is bezig met de verdere uitwerking, waarbij zij de nodige zorgvuldigheid wil betrachten.