|
een beroep en/of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij het beroep en/of bedrijf een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is (zie Bijlage 2);
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
een bijbehorend bouwwerk dat met minimaal één gevel tegen de gevel van het hoofdgebouw is gebouwd. Dit op een zodanige wijze dat een rechtstreekse - voor mensen toegankelijke - interne verbinding tussen beide gebouwen mogelijk is;
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
een onderzoek gericht op het opsporen, waarderen en/of behouden van archeologische resten, al dan niet ex-situ, conform de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. Het onderzoek moet worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling, gecertificeerd conform artikel 5.1 van de Erfgoedwet en werkend volgens de geldende kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig of op grond van een vergunning toegestaan;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal;
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatige handelingen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van één of meer van de volgende functies en aspecten: natuur, houtproductie, landschap, milieu, waaronder begrepen waterhuishouding, en recreatie;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
recreatie in de vorm van:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ter verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen (dus geen kantoor);
onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft, bijvoorbeeld een rieten dak;
al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebruik van dat gebouw en het plan deze inrichting niet verbiedt;
een erker of een uitgebouwd venster is een in plattegrond recht-, drie-, veelhoekige of halfronde uitbreiding van een ruimte in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met de bedoelde ruimte. De buitenzijde bestaat uit (een borstwering en) raamconstructies (wanden die grotendeels bestaan uit glas);
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
huisvesting in verband met mantelzorg wordt in dit plan aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw, een en ander zoals bedoeld in artikel 1, lid 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, al dan niet met de daarbij behorende bergingen;
stof zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
de als zodanig aangeduide lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of uitsluitend in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
een dakvorm die bestaat uit uitsluitend één dakvlak of dakschild, dat onder een zekere helling is aangebracht;
een afdak met een diepte van meer dan 0,75 m, bevestigd aan de gevel van een gebouw zonder directe verbinding met de grond;
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
een windturbine om windenergie op te wekken, deze staat op het dak van een gebouw;
een lijn van een bouwvlak, gekeerd naar de weg, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten;
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk, dat zich geheel onder het niveau van het maaiveld bevindt en daarmee niet gelijk ligt of erboven uit steekt;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, maar ook pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar toegankelijk gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
plaatsgebonden risicocontour waarbinnen de kans 1 op de 1.000.000 per jaar is dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021 1e Uitwerking (Heideslag fase 2)' met identificatienummer NL.IMRO.0222.WeU001-0002 van de gemeente Doetinchem;
een vorm van prostitutie, waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostituee, die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden;
een rechtopstaand bouwwerk geen gebouw zijnde dat aanmerkelijk hoger is dan breed voor de uiting van reclame;
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
denkbeeldige contour rondom een object (een bedrijf, buisleiding of weg), waarbinnen in geval van een calamiteit de bevolking ongewenste risico's loopt in de zin van doden en gewonden;
de aard, de omvang, de intensiteit, maar ook de ruimtelijke uitstraling van het gebruik en/of de functie van gronden en/of bouwwerken;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
Thuisprostitutie en een escortbedrijf vallen niet onder het begrip seksinrichting.
bij of op de weg behorende bouwwerken zoals verkeersgeleiders, abri's, zitbanken, reclamezuilen, bloembakken, ondergrondse vuilcontainers en cocons van vuilcontainers;
bij een terras behorende (semi-permanente) bouwwerken zoals terrasschermen, parasols en vlonders;
een vorm van prostitutie, waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituee en waarbij ook uitsluitend door deze prostituee op dit adres wordt gewerkt als prostituee;
een demontabel en/of relatief eenvoudig verwijderbaar gebouw voor huisvesting voor mantelzorg onder welke benaming ook aangeduid, doch in het spraakgebruik als woonunit wordt aangemerkt, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- en/of nachtverblijf;
een toegangspartij of een uitgebouwde toegang is een uitbreiding van de toegangsruimte (hal) van een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en al dan niet in open verbinding staat met die ruimte;
een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen;
het afleggen van verantwoording over het genomen besluit om toename van het groepsrisico toe te staan. Hierbij moet aandacht worden besteed aan mogelijke alternatieven en risico reducerende maatregelen en het belichten van de mogelijkheid voor rampenbestrijding en hulpverlening;
vormen van vrijetijdsbesteding waarbij ook in overnachtingsmogelijkheden is voorzien;
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of als het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
een professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van verworvenheden verkregen door een academische of een hogere beroepsopleiding (zie lijstBijlage 1);
een bijbehorend bouwwerk, dat vrij van het hoofdgebouw gebouwd is en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
woning die hoogstens door middel van een bijbehorend bouwwerk met een andere woning verbonden is;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, woonwagens niet inbegrepen;
een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand tussen enig punt van een bouwwerk en een perceelsgrens, de overdekte gebouwgebonden buitenruimten (dakoverstekken) tot 0,75 m niet meegerekend;
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of een ander terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil neerwaarts geprojecteerd en buitenwerks gemeten;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
bij een 'half-ronde' of anderszins gebogen kapvorm, wordt de dakhelling berekend als
de hoek tussen de lijn die de goothoogte en het hoogste punt van het bouwwerk verbindt
ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen; bij afgeknotte schilddaken is de onderste goothoogte maatgevend, onder de voorwaarde dat de dakhelling van alle dakvlakken maximaal 60° is;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; de inhoud van een eventueel ondergronds bouwwerk niet meegerekend;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
tussen de rand van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de som van de horizontale vloeroppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten, zolders en vlieringen welke gebruikt worden als berging, maar ook inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Groen' worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, op gronden met de bestemming 'Groen' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub c voor de aanleg van parkeervoorzieningen, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de aanleg van een inrit, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.2.3 voor de aanleg van geluidwerende voorzieningen in de vorm van een geluidswal, een geluidsscherm of een combinatie daarvan, onder voorwaarden dat:
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op de gronden met de bestemming 'Groen' de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:
Geen omgevingsvergunning is vereist als:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen, behorende bij de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Tuin' worden gebouwd.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers, toegangspartijen en overkappingen op gronden met de bestemming 'Tuin' gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde op gronden met de bestemming 'Tuin' gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, op gronden met de bestemming 'Tuin' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b4 tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, als de stedenbouwkundige situatie ter plaatse zich er voor leent en onder voorwaarde, dat de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen - als een bouwplan daartoe aanleiding geeft -, op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin' wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder voorwaarden dat:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Verkeer' worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen op gronden met de bestemming 'Verkeer' gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde op gronden met de bestemming 'Verkeer' gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, op gronden met de bestemming 'Verkeer' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 sub b voor de bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 5 m, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub b voor de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 30 m onder voorwaarden dat:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Wonen' worden gebouwd.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:
In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3 sub d mogen aan het hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en toegangspartijen vóór de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:
In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3 sub d mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van overkappingen evenwijdig aan of achter de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, op gronden met de bestemming 'Wonen' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub a voor het gedeeltelijk bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak, tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.5 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, als de stedenbouwkundige situatie ter plaatste zich er voor leent en onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
Een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag ook worden gebruikt voor zowel een vrij beroep (Bijlage 1) als een beroep en/of bedrijf (Bijlage 2), in het laatste geval uitsluitend mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor de uitbreiding van de woonfunctie, onder voorwaarde dat:
In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 3), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
Onverminderd het bepaalde in artikel 15 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning.
De in lid 6.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand worden gehouden indien binnen het plangebied waterberging/infiltratie voor hemelwater wordt gerealiseerd en in stand gehouden uitgaande van ten minste 80mm per m2 verhard oppervlak binnen het plangebied e.e.a. zoals opgenomen in Bijlage 6.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 sub f voor het toelaten van een beroep en/of bedrijf aan huis, dat naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen is met één of meer in Bijlage 2 opgenomen Lijst van aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven, onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 sub c en lid 6.5.2 voor het gebruik van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf dan wel de uitbreiding van de woonfunctie tot een afstand tot minimaal 3 m tussen het bouwwerk en de achterste bouwperceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, een bouwvlak inclusief de ter plaatse geldende aanduidingen, verschuiven, onder voorwaarden dat:
De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Wonen - 6' worden gebouwd.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:
In afwijking van het bepaalde in lid 7.2.3 sub c mogen aan het hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en toegangspartijen vóór de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:
In afwijking van het bepaalde in lid 7.2.3 sub c mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van overkappingen evenwijdig aan of achter de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarden dat:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de navolgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2, op gronden met de bestemming 'Wonen - 6' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 sub g, sub k en sub n voor het gedeeltelijk bouwen van een hoofdgebouw tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.5 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, als de stedenbouwkundige situatie ter plaatse zich er voor leent en onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
Een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag ook worden gebruikt voor zowel een vrij beroep (Bijlage 1) als een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf (Bijlage 2) in het laatste geval uitsluitend mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor de uitbreiding van de woonfunctie, onder voorwaarde dat:
In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 3), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
Onverminderd het bepaalde in wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
De in lid 7.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand worden gehouden indien binnen het plangebied waterberging/infiltratie voor hemelwater wordt gerealiseerd en in stand gehouden uitgaande van ten minste 80 mm per m2 verhard oppervlak binnen het plangebied e.e.a. zoals opgenomen in Bijlage 6.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 sub f voor het toelaten van een beroep en/of bedrijf aan huis, dat naar aard, omvang en hinder gelijk te stellen is met één of meer in Bijlage 2 opgenomen Lijst van aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven, onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke uitwerking van de afwijking aanvaardbaar is.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 sub c en lid 7.5.2 voor het gebruik van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf dan wel de uitbreiding van de woonfunctie tot een afstand tot minimaal 3 m tussen het bouwwerk en de achterste bouwperceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder a voor het vergroten van het maximum aantal woningen, onder de voorwaarde dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, een bouwvlak inclusief de ter plaatse geldende aanduidingen, verschuiven, onder voorwaarden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bouwaanduidingen als bedoeld in lid 7.1 sub a wijzigen in een andere in hetzelfde sub genoemde bouwaanduiding, onder de voorwaarde dat:
De voor 'Woongebied - kleine woningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Woongebied - kleine woningen' worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
In afwijking van het bepaalde in lid 8.2.3 mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van gemeenschappelijke overkappingen worden gebouwd, onder voorwaarden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2, op gronden met de bestemming 'Woongebied - kleine woningen' nadere eisen stellen met betrekking tot:
onder voorwaarde dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder a om bijbehorende bouwwerken toe te staan onder voorwaarden dat:
Een als zodanig bestemde woning, mag ook worden gebruikt voor zowel een vrij beroep (Bijlage 1) als een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf (Bijlage 2) uitsluitend mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
In geval van bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017 (Bijlage 3), met dien verstande dat wanneer deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. Voor de gronden met de bestemming 'Woongebied - kleine woningen' wordt uitgegaan van de norm die hoort bij het woningtype 'Appartement - goedkoop/Appartement - middenprijs'.
De in lid 8.1 omschreven bestemming mag slechts gerealiseerd worden en vervolgens in stand worden gehouden indien binnen het plangebied waterberging/infiltratie voor hemelwater wordt gerealiseerd en in stand gehouden uitgaande van ten minste 80 mm per m2 verhard oppervlak binnen het plangebied e.e.a. zoals opgenomen in Bijlage 6.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 9.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.
Het bepaalde onder lid 9.2.1 sub a geldt niet als:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.2 nadere eisen stellen ten aanzien van:
als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in lid 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in lid 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder;
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 10.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.
Het bepaalde onder lid 10.2.1 sub a geldt niet als:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:
als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het onder lid 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de onder lid 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder;
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 11.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.
Het bepaalde onder lid 11.2.1 sub a geldt niet als:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 11.2 nadere eisen stellen ten aanzien van:
als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in lid 11.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in lid 11.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 11.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 12.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige.
Het bepaalde onder lid 12.2.1 sub a geldt niet als:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 12.2, nadere eisen stellen ten aanzien van:
als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond ('in situ') te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in lid 12.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in lid 12.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in lid 12.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige.
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, als het betreft:
Voor een legaal bouwwerk dat op grond van de geldende bestemming is toegestaan, maar waarvan de bestaande situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud afwijken van de bouwregels in dit plan:
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het plan.
Het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak is toegestaan.
Het is ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten' verboden om:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1.1 en de vestiging van een nieuwe of uitbreiding van een bestaande risicobron toestaan, onder voorwaarden dat:
Het bevoegd gezag kan, in uitzonderlijke gevallen, gemotiveerd bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van in de artikel 6.5.5, 7.5.5, 8.5.3 en 15.3 opgenomen voorwaardelijke verplichting(en) onder voorwaarden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen, op grond van artikel 3.6 van Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen voor:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Lijst van vrije beroepen op grond van de Handelsregisterwet
Een beroep dat hier niet op voorkomt geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders kan aantonen.
In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie wonen. Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor de vestiging van vrije beroepen is geen procedure nodig op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet ruimtelijke ordening, zolang de beroepsuitoefening plaatsvindt in de woning en de woonfunctie in overwegende mate blijft behouden.
bron: Bedrijven en milieuzonering VNG (editie 2009)
SBI-code ('hoofdgroep': 'subgroep') | Omschrijving |
15: 1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. |
18: 182 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) |
20: 205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkbedrijven |
22: 221 | Uitgeverijen (kantoren) |
22: 2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen |
22: 2223 | Grafische afwerking |
22: 2223 | Binderijen |
22: 2224 | Grafische reproductie en zetten |
22: 2225 | Overige grafische activiteiten |
22: 223 | Reproductiebedrijven opgenomen media |
33: 33 | Vervaardigen van medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie |
36: 361 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² |
36: 362 | Vervaardiging van munten, sieraden e.d. |
36:363 | Vervaardigen van muziekinstrumenten |
51: 511 | Handelsbemiddeling (kantoren) |
52: 527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's, motors, bromfietsen en scooters) |
55: 551,1 5512 | Pensions en Bed & Breakfast |
55: 5552 | Cateringbedrijven |
61, 62: 61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) |
63: 6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) |
63: 633 | Reisorganisaties |
63: 634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) |
64: 641 | Post- en koeriersdiensten |
65, 66, 67: 65, 66, 67 | Banken en verzekeringsbedrijven |
70: 70 | Verhuur van en handel in onroerend goed |
72: 72 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. |
73: 731 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk |
73: 732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek |
74: 74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren |
74: 7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales |
85: 8512, 8513 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven |
85: 853 | Kinderopvang (gastouderschap) |
91: 9111 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) |
92: 921, 922 | Studio's (film, TV, radio, geluid) |
92: 9251, 9252 | Ateliers, e.d. |
93: 9301.3 | Wasverzendinrichtingen |
93: 9301.3 | Wasserettes, wassalons |
93: 9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten |
93: 9305 | Persoonlijke dienstverlening (waaronder thuisprostitutie en escortbedrijf), niet elders genoemd in de richtafstandenlijst 1 - Activiteiten van Bedrijven en milieuzonering van het VNG (editie 2009) |
Het project Wehl Heideslag fase II kent zijn oorsprong in 2009. In 2009 heeft de toenmalige gemeenteraad namelijk het bestemmingsplan ‘Heideslag 2009’ vastgesteld. Daarbij is bij de wijze van bestemmen rekening gehouden met een gefaseerde ontwikkeling. Sinds 2009 is een deel van het plangebied ontwikkeld (Wehl Heideslag fase I) en een deel nog niet (Wehl Heideslag fase II).
In 2021 heeft het college van B&W besloten ook Wehl Heideslag fase II in ontwikkeling te brengen. Om daarmee invulling te geven aan de woonbehoefte in Wehl en omgeving en tegelijkertijd de ambitie om de gemeente Doetinchem te laten groeien tot 70.000 inwoners. Om het gebied Wehl Heideslag fase II in ontwikkeling te nemen moet een ruimtelijke procedure worden doorlopen in de vorm van een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b. Arikel 41 ‘Woongebied – uit te werken’ van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021' biedt daarvoor de grondslag. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in die uitwerking om de realisatie van ongeveer 180 woningen mogelijk te maken.
Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is gelijk aan de begrenzing van het bestemming 'Woongebied - uit te werken' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021'. Zodoende wordt binnen de kaders gebleven van de uitwerkingsregels zoals opgenomen in artikel 41 van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021'. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.
Ligging plangebied in Wehl
Ter plaatse van het plangebied geldt op dit moment bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - 2021', vastgesteld op 24 juni 2021 (NL.IMRO.0222.SgB003-0002), welke na het onherroepelijk worden van voorliggend uitwerkingsplan zal komen te vervallen voor wat betreft het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan Stedelijk gebied 2021
De toelichting van dit uitwerkingsplan is opgebouwd in zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de haalbaarheid en bijbehorende randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. In hoofdstuk 6 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot geeft hoofdstuk 7 de doorlopen procedure weer.
Wehl Heideslag fase II zal gaan voorzien in de realisatie van in totaal 180 woningen. Deze ontwikkeling sluit aan op Wehl Heideslag fase I en vormt daarmee tegelijkertijd ook de afronding van het in 2009 geinitieerde project Wehl Heideslag aan de zuidkant van de kern Wehl. Met een divers woningaanbod (rijwoningen, twee-onder-éénkapwoningen, vrijstaande woningen en 'kleine huizen' als vernieuwende woonvorm) en flexibiliteit om mee te bewegen met de actuele behoefte levert Wehl Heideslag fase II een bijdrage aan de invulling van de (actuele) woonbehoefte.
In maart 2023 is nieuw woonbeleid vastgesteld in de vorm van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 en de Woonvisie gemeente Doetinchem 2023-2036. Ook is op 11 maart 2022 nationaal woonbeleid vastgesteld in de vorm van de Nationale Woon- en bouwagenda. Het project Wehl Heideslag fase II kent zijn oorsprong in 2009 en is daarmee al ver voor de Nationale Woon- en Bouwagenda gestart. Het woningbouwprogramma voor Wehl Heideslag fase II bestaat voor twee derde uit betaalbare woningen, waarvan 16% (ongeveer 30 woningen) sociale huur. Naast de 16% sociale huur, worden er ook 30 goedkope koopwoningen opgenomen in het plan. Deze woningen worden gerealiseerd in samenwerking met (voornamelijk) starters op de woningmarkt en worden ‘kleine’ grondgebonden woningen met een grondprijs die gelijk is aan de grondprijs voor sociale huur. Het toevoegen van de sociale huurwoningen is in afstemming met de corporatie. In het kader van de woondeal zijn afspraken gemaakt over het toevoegen van het aantal sociale huurwoningen. In de nieuwe regionale woonagenda die door de provincie (24 januari 2023) en vervolgens door de gemeente (2 maart 2023) is vastgesteld, staat dat goedkope koop een alternatief is voor sociale huur. In de Achterhoek, en zeker in de dorpen, is veel vraag naar eigen woningbezit. Deze goedkope koopwoningen voorzien daarin.Het woningbouwprogramma voor Wehl Heideslag fase II draagt hiermee bij aan het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Wehl.
Voor het gehele project Wehl Heideslag is in 2009 een stedenbouwkundig programma van
eisen opgesteld. Dit stedenbouwkundig programma van eisen heeft aan de basis gelegen
van het stedenbouwkundig plan voor Wehl Heideslag fase I. Dat geldt ook voor de opzet
van het stedenbouwkundig plan voor Wehl Heideslag fase II. Tegelijkertijd is wel met
een blik vanuit de huidige situatie gekeken naar het plangebied en het stedenbouwkundig
programma van eisen uit 2009. Dit heeft er toe geleid dat de opzet van Wehl Heideslag
fase II qua structuur op bepaalde plekken is gewijzigd. Het doel is om hiermee te
kunnen voorzien in een woonprogramma waar behoefte aan is. Maar ook om meer ruimte
te creëren voor groen en daarmee een meer betekenisvolle groenstructuur te creëren.
In het kader van klimaatadaptatie draagt dit bij aan een verminderde versteende opzet,
wat een positief effect heeft op hitte en infiltratie van water. Daarnaast blijven
(de beperkt aanwezige) bestaande groenstructuren met de gewijzigde opzet behouden.
Onderstaande afbeeldingen geven de opzet weer zoals opgenomen in het stedenbouwkundig
programma van eisen uit 2009 en de nu beoogde opzet voor Wehl Heideslag fase II. Het
stedenbouwkundig plan voor Wehl Heideslag fase II is toegevoegd als Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Wehl Heideslag fase II.
Opzet Wehl Heideslag stedenbouwkundig programma van eisen 2009
Opzet Wehl Heideslag fase II stedenbouwkundig plan 2023
Naast het stedenbouwkundig plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor Wehl Heideslag fase II. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de ontwerpprincipes opgenomen voor het ontwikkelen van de woningen. Daarbij wordt op verschillende onderwerpen ingegaan zoals architectuur, duurzaamheid, natuurinclusief bouwen en globale regels voor het inrichten van de verschillende typen kavels. Het beeldkwaliteitsplan wordt separaat aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorgelegd, met de bedoeling dat het beeldkwaliteitsplan onderdeel wordt van het welstandsbeleid. Daarmee kan bij de beoordeling van een omgevingsvergunning toetsing plaatsvinden aan het beeldkwaliteitsplan (als onderdeel van het welstandbeleid). In voorliggend uitwerkingsplan zijn op basis van het stedebouwkundig plan regels opgenomen die betrekking hebben op o.a. bouwhoogten, mate van bebouwing en situering van bebouwing. Dit sluit aan bij de reikwijdte van het bestemmingsplan dat zich beperkt tot een goede ruimtelijke ordening en daarmee ruimtelijk relevante aspecten. Door het beeldkwaliteitsplan onderdeel te laten zijn van het welstandbeleid kan toetsing plaatsvinden op welstandsaspecten van bebouwing.
In dit hoofdstuk komt het overheidsbeleid aan de orde dat van invloed is op het voorliggende uitwerkingsplan. Het beleid wat van invloed is op het uitwerkingsplan is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld 11 september 2020, biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt.
Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Onderzoek en conclusie
Voorliggend uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van woningen mogelijk aansluitend bij de aanwezige woningbehoefte. Die ontwikkeling sluit tegelijkertijd aan bij en maakt gebruik van de kenmerken en de identiteit van het plangebied. Hiermee wordt een goede balans nagestreeft tussen bescherming van de aanwezige kwaliteiten en ontwikkeling van het plangebied als woongebied. Met voorliggend uitwerkingsplan wordt geen lokale ontwikkeling mogelijk gemaakt waarmee rijksbelangen zijn gemoeid. Gezien bovenstaande bestaat er dan ook geen strijdigheid tussen de NOVI en voorliggend uitwerkingsplan.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en sindsdien meerdere keren gewijzigd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Bij besluit van 1 december 2020 is een aantal onderdelen van het Barro gewijzigd. Die wijzigingen hebben betrekking op kustfundament, grote rivieren, radarstations en hoogspanningsverbindingen.
Onderzoek en conclusie
Het Barro doet geen specifieke uitspraken over zaken die in voorliggend uitwerkingsplan worden geregeld en bevat dan ook geen regels die van toepassing zijn op voorliggend uitwerkingsplan.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.' Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit drie stappen bestaat: Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'? Vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied? Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: waarom kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorzien?
De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.
Onderzoek en conclusie
Voor het project Wehl Heideslag fase II is een toets aan de Ladder opgesteld. Deze is bijgevoegd als Bijlage 2 Laddertoets Wehl Heideslag Fase II bij deze toelichting. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in de behoefte voorziet. Daarnaast is sprake van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Onderbouwd is waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte kan worden voorzien.
In de Nationale Woon- en Bouwagenda (vastgesteld 11 maart 2022) worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de programmatische aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Dit hangt sterk samen met de betaalbaarheid van wonen: veel mensen hebben moeite met hun woonlasten of kunnen geen voor hen betaalbare woning vinden. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefte, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.
Het doel is om te groeien naar het realiseren van 100.000 woningen per jaar. Het langetermijndoel is om 900.000 woningen tot en met 2030 te realiseren. Van de nieuwe huur- en koopwoningen is het streven twee derde betaalbare woningen, waarvan de helft door corporaties wordt gebouwd. Om de al in gang gezette woningbouwprojecten geen vertraging te laten oplopen door nieuwe betaalbaarheidsvereisten, zal dit streven gelden voor nieuwe projecten.
Onderzoek en conclusie
Het project Wehl Heideslag fase II kent zijn oorsprong in 2009 en is daarmee al ver
voor de Nationale Woon- en Bouwagenda gestart. Het woningbouwprogramma voor Wehl Heideslag
fase II bestaat voor twee derde uit betaalbare woningen, waarvan 16% (ongeveer 30
woningen) sociale huur. Naast de 16% sociale huur, worden er ook 30 goedkope koopwoningen
opgenomen in het plan. Deze woningen worden gerealiseerd in samenwerking met (voornamelijk)
starters op de woningmarkt en worden ‘kleine’ grondgebonden woningen met een grondprijs
die gelijk is aan de grondprijs voor sociale huur. Het toevoegen van de sociale huurwoningen
is in afstemming met de corporatie. In het kader van de woondeal zijn afspraken gemaakt
over het toevoegen van het aantal sociale huurwoningen. In de nieuwe regionale woonagenda
die door de provincie (24 januari 2023) en vervolgens door de gemeente (2 maart 2023)
is vastgesteld, staat dat goedkope koop een alternatief is voor sociale huur. In de
Achterhoek, en zeker in de dorpen, is veel vraag naar eigen woningbezit. Deze goedkope
koopwoningen voorzien daarin.
Het woningbouwprogramma voor Wehl Heideslag fase II draagt hiermee bij aan het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Wehl.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:
1. Energietransitie
Gelderland is in 2050 klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing
en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht,
biomassa en bodemenergie. Innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt
gestimuleerd. Als tussendoel realiseert Gelderland in 2030 55% broeikasgasreductie.
2. Klimaatadaptatie
Gelderland is in 2050 klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de
gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
In 2020 heeft de provincie, samen met partners, de risico's en kansen van het veranderen
klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.
3. Circulaire economie
Gelderland wordt de eerste afval-loze provincie in Nederland. Afval bestaat niet meer;
er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie.Om
dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met
50% teruggebracht.
4. Biodiversiteit
In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuur-inclusief
gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten
de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen
van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
5. Bereikbaarheid
In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen
mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig
internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is
het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal.In
2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen
met de fiets.
6. Vestigingsklimaat
De concurreerde positie van Gelderland binnen het internationale stedelijke netwerk
van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven,
halen we in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene
kwaliteiten.In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie,
klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is hierin koploper
van Nederland.
7. Woon- en leefklimaat.
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit
aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande
bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In
2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in
2050 klimaatneutraal.
Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven. Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.
Themakaarten
Daarnaast zijn een aantal themakaarten onderdeel van de omgevingsvisie waar specifiek
beleid in is vastgelegd. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:
Voor de uitvoering van de omgevingsvisie zijn tevens drie beleidsdocumenten vastgesteld:
Onderzoek en conclusie
Woon -en leefklimaat en energietransitie
Voorliggend uitwerkingsplan maakt de realisatie van verschillende woningtypen (rijwoning,
twee-onder-een-kap woning, vrijstaande woning) en een bijzondere woonvorm (starterswoningen)
mogelijk. Vanzelfsprekend worden de woningen conform huidige wet- en regelgeving aardgasloos
gebouwd. Daarmee draagt de ontwikkeling van Wehl Heideslag Fase II bij aan de invulling
van de (duurzame) woningvraag. Daarnaast wordt ook ruimte geboden voor zonnepanelen
als overkapping van (openbare) parkeerplaatsen om de duurzame opwek van energie te
faciliteren.
Klimaatadaptatie en biodiversiteit
In Wehl Heideslag fase II wordt hemelwater oppervlakkig opgevangen, geïnfiltreerd
en afgevoerd. Dit draagt mede bij aan het voorkomen van risico's van klimaatverandering
(verminderen/voorkomen van hittestress en wateroverlast/droogte). In de openbare ruimte
worden ook maatregelen genomen die bijdragen aan het voorkomen van wateroverlast.
Zo worden parkeerplaatsen aangelegd met grasbetonblokken, zodat neerslag kan infilteren
in de ondergrond. Het versterken van de positie van groen binnen het stedenbouwkundig
plan draagt bij aan het verminderen/voorkomen van hittestress. Daarnaast draagt dit,
door het toevoegen van passend groen in de openbare ruimte, bij aan de biodiversiteit
in het gebied.
Themakaarten
Het plangebied maakt alleen onderdeel uit van de themakaart ruimtelijk beleid als
zijnde 'aandachtsgebied windenergie' en 'grote zonneparken mogelijk'. Gezien de voorliggende
ontwikkeling is dit echter niet relevant. Daarnaast is de locatie al sinds 2009 voorzien
als locatie voor woningbouwontwikkeling. Dit is ook tot uitdrukking gekomen in ter
plaatse geldende bestemmingsplannen. Het gebruik van de gronden voor woningbouwontwikkeling
(en dus niet voor de opwek van energie met een groot zonnepark) ligt dus in lijn van
bedoeling en verwachting.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van Wehl Heideslag fase II aansluit bij
de ambities van de Provincie Gelderland zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.
In samenhang daarmee kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling van Heideslag
fase II de totale opgave om te verduurzamen niet groter maakt.
De laatste actualisatie van de Omgevingsverordening (Actualisatieplan 9) is op 5 juli 2022 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. Op 14 januari 2023 is de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) in werking getreden. Het merendeel van de regels die onder de Wet milieubeheer vallen is vanaf dat moment in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving. De volledige regels gelden vanaf het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.
Voor het voorliggende uitwerkingsplan zijn de instructieregels bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda en de instructieregel klimaatadaptie van toepassing. Deze regels zijn niet veranderd ten opzichte van de vorige actualisatie. Onderhavig project voldoet daarmee nog steeds aan hetgeen in de Omgevingsverordening staat opgenomen.
Onderzoek en conclusie
Voor het voorliggende uitwerkingsplan zijn de volgende regels uit de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing:
Ad a.
In de Omgevingsverordening Gelderland is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe
woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past
binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In de toelichting
wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die
in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing
of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen,
nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden
gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt (als uitwerkingsplan) de realisatie van woningen planologisch mogelijk. Dit is passend in het woningbouwprogramma van de gemeente en daarmee ook in afspraken die binnen de regio Achterhoek en met de Provincie Gelderland zijn gemaakt over de kwalitatieve woonopgave. Zie hiervoor paragraaf 1.3.4.2, 1.3.5.4 en 1.3.5.5.
Ad b.
Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt,
moet de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen
of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen
of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in
ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast,
droogte en hitte. Daarnaast moet de beschrijving worden opgesteld na overleg met in
ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht
of de ontwikkeling plaatsvindt. Voor die beschrijving kan gebruik worden gemaakt van
de opgestelde klimaatatlas.
Risico's als gevolg van klimaatverandering en klimaatadaptieve maatregelen in het
plangebied
Op basis van de klimaatatlas gemeente Doetinchem is in beeld gebracht welke risico's
zich kunnen voordoen als gevolg van kliaatmaatverandering
Water. Verwacht wordt dat in het noordwestelijk deel van het plangebied plasvorming optreedt na zowel een korte bui van 70 mm/1 uur (1x per 100 jaar) en 160 mm/2 uur (1x per 1000 jaar). Het laatste geval is ook van invloed op toegankelijkheid van de openbare weg. Op het gebied van water worden de volgende klimaatadaptieve maatregelen genomen in het plangebied: Het hemelwater wordt zichtbaar afgevoerd richting de wadi's en de groenstroken. De gebouwen moeten minimaal 80 mm bergen op eigen terrein. Bouwers moeten zelf voorzieningen treffen. Denk aan kratjes in de grond, wateropvang op platte daken, grijswater systeem in huis etc etc. De parkeerplaatsen in het plan krijgen een halfverharding en grasbetonstenen. Tenslotte is de rijbaan smal en van klinkers, dus redelijk water passerend.
Hittestress. Uit de kaartbeelden is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige inrichting van het plangebied als landbouwgrond. Hittestress in de toekomstige situatie met bebouwing wordt voorkomen/beperkt door een aantal zaken. De nieuw te bouwen woningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast is Wehl Heideslag fase II zo opgezet dat geen grote hoeveelheden woningen aaneengesloten zijn. Met een groene wig/as van west naar oost en van noord naar zuid wordt bebouwing van elkaar gescheiden. Er worden bomen geplant in het hondenuitlaatveld en langs de parkeerkoffers en bestaande bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Door de verdampingskoeling van het groen wordt hittestress in de aangrenzende bebouwde omgeving naar verwachting beperkt. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door hittestress als gevolg van klimaatverandering.
Droogte. De grondwaterstanden en droogtegevoeligheid laten in 2050 een beperkte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te infiltreren blijft het hemelwater in het gebied zelf, zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Binnen het plangebied worden in ieder geval 2 wadi's aangelegd en redelijk wat groengebieden. Tot slot ligt het plangebied niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. Wel ligt aan de overzijde van de Plantage Allee een gebied waarvoor een hoog risico op natuurbrand wordt verwacht. Het uiteindelijker risico is afhankelijk van het soort begroeiing (heide, naaldbos), het aantal en type gebruikers (wandelaars, kampeerders) en de weersomstandigheden (droogte, wind).
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
Overstroming. Door het bezwijken van een dijk van de IJssel of de Rijn heeft het plangebied naar verwachting een waterhoogte van 0-20 cm. Hiermee in samenhang bestaat in 2050 ter plaatse van het plangebied geen significante overstromingskans op meer dan 50 cm water en op meer dan 200 cm. Verwacht wordt dat de Waterschappen c.q. verantwoordelijke medeoverheden zich ook inzetten om zorg te dragen voor een goede waterveiligheid in het stroomgebied van de IJssel en de Rijn.
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's als gevolg van klimaatverandering.
Voor het overige staan in de Omgevingsverordening Gelderland geen specifieke regels waar in het voorliggende uitwerkingsplan rekening mee gehouden moet worden.
Gelderland is rijk aan cultuur en erfgoed: onder andere musea, theater, dans, festivals, monumenten, archeologie en het historische landschap. Het stimuleren van toegankelijkheid van cultuur en erfgoed voor de inwoners van Gelderland is een belangrijke provinciale kerntaak. Vanuit het programma Cultuur en Erfgoed worden verbindingen gezocht met overige provinciale kerntaken en de gebiedsopgaven. De duidelijkste verbindingen liggen bij de programma's Leefbaarheid, SteenGoed Benutten, Energietransitie, Gebiedsopgaven en Toerisme en Recreatie.
Inwoners en bezoekers van Gelderland moeten de mogelijkheid hebben om cultuur en erfgoed te beleven en ervan te genieten. De provincie faciliteert dat hiertoe in alle regio's initiatieven ontplooid kunnen worden. Versterking van de regionale identiteit door middel van cultuur en erfgoed is hierbij het uitgangspunt. De provincie wil hierbij een verbindende en inspirerende rol vervullen, en investeren in de verdere ontwikkeling van kennis en onderzoek. Ondernemerschap en innovatie van de culturele sector worden gestimuleerd.
Erfgoed ontwikkelen en beleven
Erfgoed is om te beleven en om van te genieten. Toeristen en inwoners genieten van kastelen, historische steden en oude bossen. Erfgoed ontleent zijn bestaansrecht aan de waardering van mensen. Er is een onderscheid tussen materieel en immaterieel erfgoed. Materieel erfgoed bestaat uit historische bebouwing, historisch landschap en archeologie. Immaterieel erfgoed bestaat uit verhalen, tradities, gewoonten en gebruiken.Op het gebied van materieel erfgoed worden drie hoofddoelen onderscheiden.
A. Versterken van de functionaliteit van erfgoed.
Dit doet de provincie door het stimuleren van restauratie en herbestemming van monumenten
en het tegengaan van leegstand. Extra aandacht is er voor duurzaamheid van monumenten
door het stimuleren van energiebesparende maatregelen, en het ondersteunen van initiatieven
die bijdragen aan duurzaam onderhoud van groen erfgoed.
B. Verbeteren van de uitvoeringskwaliteit door samenwerking in het erfgoednetwerk.
Bundeling van kennis en capaciteit bij het uitvoeren van restauraties, het opstellen
van uitvoeringsvoorschriften en een kwaliteitsborgingssysteem de zogenaamde Gelderse
Voet en de Groene Voet voor erfgoedhoveniers, en voorzetten van het beleid op het
gebied van regioarcheologie.
C. Stimulering van innovatie en nieuwe ontwikkelingen.
Samen met de erfgoedsector wordt gewerkt aan de onderwerpen: klimaat en duurzaamheid,
kennis en innovatie in de praktijk, nieuwe opgaven (bijv. leegstand van monumentaal
vastgoed), toegankelijk maken van cultuurhistorische en archeologische waardenkaarten
en een kennisagenda Archeologie van Gelderland.
Onderzoek en conclusie
In paragraaf 1.4.12 wordt nader ingegaan op archeologisch erfgoed in het plangebied.
Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004. Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:
De kern Doetinchem bevindt zich op basis van deze structuurvisie in de dragerzone, waar naast normale ontwikkelingsruimte ruimte wordt geboden aan ontwikkelingen met grote ruimtelijke effecten (bv. door schaal, omvang of verkeersaantrekkend effect). Doetinchem speelt een belangrijke rol indeze dragerzone. Het stedelijk voorzieningenniveau van de stad kan verder worden uitgebreid ter versterking van de zelfstandigheid van de regio. De kernen en regionale bedrijventerreinen in de 'dragerzone' moeten relatief grootschalige ontwikkelingen opvangen, maar kunnen toch niet onbeperkt groeien. Om ook in de 'dragerzone' de maat en schaal van de Achterhoek te behouden worden deze gebieden begrensd, onder andere op basis van de schaal en de lokale identiteit van de kern en de nabijgelegen kwaliteiten vanuit landschap, natuur en water.
Onderzoek en conclusie
De Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 is opgesteld vanuit een andere context dan waar op dit moment sprake van is. Daarmee is deze visie deels achterhaald door de tijd en de ontwikkelingen. Van bevolkingskrimp is geen sprake meer, maar er dient gebouwd te worden naar behoefte. De ontwikkeling van Wehl Heideslag fase II, dat met voorliggend uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt, geeft invulling aan die behoefte (zie 1.3.5.4). Daarnaast worden de woningen, conform huidige wetgeving, gasloos gerealiseerd. Dit draagt bij aan de overstap naar duurzame energie. De voorliggende ontwikkeling is niet strijdig met de regionale structuurvisie Achterhoek.
In februari/maart 2023 hebben de Achterhoekse gemeenten en de provincie een nieuwe Regionale Woonagenda 2023-2030 vastgesteld waarin langs 4 programmalijnen de woondoelen uit de Achterhoek Visie 2030 verder zijn uitgewerkt. In Doetinchem is deze agenda op 2 maart 2023 vastgesteld. Deze agenda bevat het volgende:
De ontwikkeling waarvoor het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld sluit aan op deze agenda. Het bestemmingsplan gaat om het toevoegen van circa 180 woningen in verschillende categorieën. Hiermee draagt het plan bij aan het vergroten van de woningvoorraad (programmalijn 1) en aan programmalijn 3 (een plek voor iedereen) mede doordat er 30 starterswoningen worden gerealiseerd. Dit speelt in op de wens van starters om zich in de gemeente te kunnen vestigen. Ook draagt het plan bij aan het vergroten van differentiatie in het woningaanbod aangezien er verschillende typologieen worden gerealiseerd (vrijstaand, twee-onder-een kap, aaneengebouwd, sociale huur en een nieuw woonconcept in de vorm van prefab starterswoningen). Het woningbouwprogramma bestaat voor twee derde uit betaalbare woningen waarvan 16% sociale huur. Daarnaast worden ook 30 goedkope koopwoningen opgenomen in het plan. Deze starterswoningen worden 'kleine' grondgebonden woningen met een grondprijs die gelijk is aan de grondprijs voor sociale huur. Het toevoegen van de sociale huurwoningen is in afstemming met de corporatie. In het kader van de woondeal zijn afspraken gemaakt over het toevoegen van het aantal sociale huurwoningen.n de nieuwe regionale woonagenda die door de provincie (24 januari 2023) en vervolgens door de gemeente (2 maart 2023) is vastgesteld, staat dat goedkope koop een alternatief is voor sociale huur. In de Achterhoek, en zeker in de dorpen, is veel vraag naar eigen woningbezit. Deze goedkope koopwoningen voorzien daarin.
Voorloper van de Regionale woonagenda Achterhoek 2023 -2030 was de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025. Aangezien pas op 2 maart 2023 de nieuwe regionale woonagenda is vastgesteld is de ontwikkeling Heideslag fase II in het voortraject getoetst op de kaders uit de Regionale woonagenda Achterhoek 2015- 2025. Het betreft hier een woningbouwproject waar al sinds 2009 over wordt gesproken en waarover al afspraken waren gemaakt. Met de nieuwe Regionale woonagenda wordt een nieuwe invulling gegeven aan de regionale kwalitatieve toetsingscriteria. Deze criteria waren: (1) de behoefte is aangetoond, (2) voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop), (3) inbreiding gaat voor uitbreiding en (4) betrof de realisatietermijn van goedgekeurde plannen. Met de nieuwe Regionale woonagenda is het aantonen van de behoefte per project niet meer noodzakelijk aangezien er 11.500 woningen moeten worden toegevoegd. Daarnaast is het criterium voorrang voor transformatie wel nog steeds belangrijk en wordt pragmatisch omgegaan met het criterium inbreiding voor uitbreiding.
Conclusie
Het ontwikkelen van Heideslag fase II is passend binnen de Regionale woonagenda Achterhoek
2023 - 2030. Op grond van de Regionale woonagenda Achterhoek 2015 -2025 is wel nog
de behoefte aangetoond en is onderbouwd waarom inbreiding niet mogelijk is (zie bijlage
2 Laddertoets). Het woningbouwprogramma voor Wehl Heideslag fase II draagt bij aan
het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod
in Wehl.
Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Structuurvisie Doetinchem 2035 vastgesteld. Deze structuurvisie schetst een beeld van de huidige ruimtelijke situatie en gaat zowel in op de kwaliteiten als op onderdelen waar verbeteringen denkbaar zijn. Er worden ruimtelijke kaders geschetst waarbinnen de gemeente Doetinchem de komende jaren wil werken. Daarbij gelden vier thema's, waarvan drie voor de ontwikkelingen in het plangebied van belang zijn. Dit zijn:
Beherend ontwikkelen van stad en land
Het accent verschuift van ontwikkeling naar beheer als gevolg van de te verwachten
vergrijzing van de bevolking en daling van het aantal inwoners. De focus komt te liggen
op het verbeteren van bestaande gebieden en functies. Wat goed is vraagt om goed beheer
en behoud. Wat niet langer voldoet vraagt om aanpassing of, in het uiterste geval,
om vervanging door iets anders. Denkbaar is de sloop van bebouwing en het transformeren
van stukken stad naar natuur of stadspark.
Kwaliteit en beleving
De verschuiving van het accent naar beheer biedt kansen voor kwalitatieve ontwikkeling.
Doetinchem moet aantrekkelijk zijn voor bewoners, bezoekers en bedrijven. In de structuurvisie
ligt de focus op de beleving en ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie streeft een
hoge ruimtelijke kwaliteit na. De kwaliteit zal er overal weer anders uitzien en is
op verschillende manieren te realiseren.
Economische kansen
De gemeente Doetinchem wil aantrekkelijk blijven door bestaande kwaliteiten te versterken
en nieuwe kwaliteiten aan te boren. Inzet is het behoud van werkgelegenheid en het
redden van de traditioneel sterke sectoren, zoals de maakindustrie en de zorg. Daarnaast
zet de gemeente in op onverwachte kansen die zich voordoen en het anticiperen daarop.
De stad moet vernieuwend zijn zonder de bestaande kwaliteiten te verwaarlozen.
Doetinchem en haar omgeving
Als centrumgemeente zal Doetinchem de komende jaren een steeds belangrijkere rol vervullen.
Als gevolg van bevolkingsontwikkeling zullen omliggende dorpen steeds vaker gebruik
maken van de Doetinchemse voorzieningen. Goede verbindingen met de buurgemeenten zijn
noodzakelijk. Er zijn verschillende samenwerkingsvormen, ook met buurland Duitsland.
Belangrijke aandachtsgebieden zijn momenteel de infrastructuur, de zorg, het onderwijs,
de werkgelegenheid en de cultuur.
Onderzoek en conclusie
In de Structuurvisie Doetinchem 2035 is het project Wehl Heideslag beschreven als regulier project. Daarbij is de randvoorwaarde opgenomen dat, om de continuiteit te borgen het niet verstandig is om nieuwe woonprojecten op te pakken of te laten ontstaan in Wehl die in concurrentie gaan met Heideslag. Op het moment van vaststelling van de Structuurvisie Doetinchem 2035 lag de woningbouw in de gemeente Doetinchem nagenoeg stil. Door de keuzes in de woonvisie en de taskforce wonen stonden de woningaantallen onder druk. De woningmarkt is inmiddels gewijzigd en daarmee is de vraag naar woningen weer toegenomen. Het oppakken van het project Wehl Fokkenkamp kan vanuit dat perspectief/de huidige situatie niet als concurrentie worden gezien; er is vraag naar woningen en het project Wehl Fokkenkamp richt zich in beginsel op een andere doelgroep dan Wehl Heideslag fase II. De structuurvisie Doetinchem 2035 bevat verder geen specifieke voorwaarden voor het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.
De structuurvisie bevat de volgende overkoepelende opgaven:
Van deze overkoepelende thema's is alleen 'ruimte voor het water' niet van toepassing op de locatie Heideslag fase II. De overige thema's worden hieronder toegelicht.
Overkoepelende opgaven structuurvisie - Acupunctuur in de stad
Doelstelling van deze opgave is het in harmonie doorontwikkelen van de stad op basis
van bestaande kwaliteiten. Nieuwe omstandigheden vragen om relatief kleine en gedoseerde
aanpassingen. De burger moet zich blijven herkennen in z’n omgeving en tegelijkertijd
aanspraak kunnen doen op eigentijdse voorzieningen. Het plangebied Wehl Heideslag
fase II is aangewezen als dorps woonmilieu. Bij de ontwikkeling van Wehl Heideslag
fase II wordt rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en de opzet sluit aan
(qua typologie en intensiteit) aan bij het bestaande dorps woonmilieu.
Overkoepelende opgaven structuurvisie - Beleef het land
Doelstelling van deze opgave is het behoud en de versterking van bestaande landschapskarakteristieken.
Binnen het gevarieerde landschap moet er extra aandacht komen voor de cultuurhistorische
parels. Dit samenspel kan de attractiviteit van het buitengebied verder vergroten.
Door gebruik te maken van de grote verschillen in het landschap, wordt het mogelijk
om functies onder te brengen in de gebieden die zich daar het beste voor lenen. Een
recreatief netwerk verbindt in deze ambitie de uiteenlopende kwaliteiten met elkaar.
Een deel van het plangebied is aangewezen als essenlandschap.
Overkoepelende opgaven structuurvisie - de groene waas.
Een deel van het plangebied is, als onderdeel van de opgave 'de groene waas' aangegeduid
als herkenbaarheid en beleefbaarheid van groen in stad en dorpen. Met het behoud (en
de versterking) van de groene structuur in het plangebied blijft het aanwezige groen
herkenbaar en beleefbaar.
Naast de overkoepelende opgaven kent de structuurvisie ook opgaven voor deelgebieden. De opgave 'Wezenlijk Wehl’ is in deze relevant.
Wezenlijk Wehl
Doelstelling van deze opgave is het faciliteren van de bewoners van Wehl en Nieuw-Wehl
bij het creëren van kansen voor hun woonomgeving. De pijlen zijn daarmee gericht op
het behoud van de leefbaarheid binnen de dorpen. De opgave doet geen specifieke uitspraken
over het project Wehl Heideslag, anders dan dat het voorziet in woningen voor starters
en Wehlenaren die graag in het dorp willen blijven.
Op 18 februari 2016 heeft de gemeenteraad het koersdocument Doetinchem Natuurlijk Duurzaam vastgesteld. In het koersdocument staat beschreven wat duurzaamheid voor Doetinchem betekent, welke middelen de gemeente inzet en welke doelen de gemeente heeft om onze duurzaamheidsambities te behalen.
Duurzaamheid is een heel breed begrip. Voor Doetinchem komt duurzaamheid terug op de beleidsvelden energie, natuur, klimaat, circulaire economie, mobiliteit en duurzame producten en diensten. De gemeente zet zichzelf in als verbinder die andere partijen ondersteunt en enthousiasmeert bij hun duurzame initiatieven.
Met het koersdocument legt de gemeente de focus voornamelijk op het terrein van energie. Op dit terrein kan de gemeente grote 'winsten' behalen. Doetinchem wil, samen met de andere Achterhoekse gemeenten, in 2030 energieneutraal zijn. Dit doet de gemeente door zowel energie te besparen als schone energie op te wekken. De gemeente ziet het als taak om deze energietransitie te faciliteren en te stimuleren. Daarbij wil de gemeente het goede voorbeeld geven en de te banen wegen vrijmaken.
Wat betreft de energiebesparing richten de gemeente zich voornamelijk op de bestaande woningvoorraad en het bedrijfsleven. De gemeente informeert en zorgt voor subsidieregelingen of leningen. Wat betreft energieopwekking zijn zon, biomassa en ook wind kansrijke duurzame energiebronnen. In theorie kan elk gebouw voorzien in zijn eigen duurzame energieopwekking. Daar waar dit niet mogelijk is bieden collectieve duurzame energievoorzieningen het alternatief.
Onderzoek en conclusie
De nieuw te bouwen woningen worden conform geldende wet- en regelgeving aardgasloos gerealiseerd. Als alternatief voor de verwarming worden naar verwachting individuele oplossingen toegepast c.q. wordt op voorhand geen collectieve vooorziening aangelegd. Daarnaast wordt, in het kader van duurzame omgang van regenwater, ingezet op het minimaliseren van verhardingsmaterialen en het toepassen van waterpasserende verhardingen.
Op 25 april 2019 heeft de gemeenteraad het beleidskader Duurzame energieopwekking in Doetinchem vastgesteld. Met dit beleidskader is helder hoe de gemeente initiatieven voor duurzame energieopwekking in behandeling wil nemen. Het biedt inwoners de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in Doetinchem.
De doelstelling van het beleidskader is drieledig:
1. Het beleidskader heeft als doel ruimte te bieden voor duurzame energieopwekkingsinitiatieven. Tot de vaststelling van het beleidskader werden initiatieven voor energieopwekking welke afwijken van het bestemmingsplan, door gebrek aan beleid, niet in behandeling genomen. Het beleidskader heeft hier verandering in gebracht. Door het beleidskader is de gemeente in staat om initiatieven te 'toetsen' op hun inpasbaarheid binnen Doetinchem.
2. De ruimtelijke kwaliteit van het grondgebied waarborgen en waar mogelijk versterken. Bronnen voor duurzame energieopwekking nemen ruimte in beslag. Afhankelijk van de beschikbare ruimte, het soort bron en de ruimtelijke impact die het heeft, is de benodigde ruimte en impact van het initiatief kleiner of groter. Met het beleidskader worden richtlijnen gegeven voor 'inpassing' van initiatieven met een grote ruimtelijke impact.
3. Ten derde is het doel dat grootschalige initiatieven met een zo groot mogelijke maatschappelijke betrokkenheid tot stand komen. Initiatiefnemers voor ontwikkeling van bronnen van duurzame energieopwekking beogen over het algemeen een zo groot mogelijk rendement. Deze rendementen keren over het algemeen niet terug in het gebied. De omgeving van zo'n project ervaart daardoor vaak alleen de lasten (als visuele hinder, geluidhinder, enz.) en niet de lusten. Met het beleidskader wordt juist lokaal initiatief en eigenaarschap gestimuleerd. Daarnaast wordt beoogd dat initiatiefnemers van buiten de gemeente aangezet worden tot het betrekken van omwonenden in het totale proces van idee tot exploitatie. Dit alles om de betrokkenheid te vergroten en de omgeving mee te laten profiteren van de voordelen die ook ontstaan.
In het beleidskader staan richtlijnen en randvoorwaarden, waar en onder welke voorwaarden de duurzame energiebronnen in de gemeente tot stand mogen komen. De drie belangrijkste uitgangspunten zijn:
Onderzoek en conclusie
Van grootschalige initiatieven gericht op de opwek van duurzame energie is geen sprake en dit wordt met voorliggend uitwerkingsplan dus ook niet mogelijk gemaakt.
De gemeenteraad van de gemeente Doetinchem heeft op 2 maart 2023 de regionale woonagenda en op 20 april 2023 een nieuwe lokale woonvisie heeft vastgesteld. Voor een toets aan dit nieuwe beleid wordt verwezen naar paragraaf 1.3.4.2 en 1.3.5.5. Met het vaststellen van de nieuwe woonvisie is de Woningbouwstrategie 2019 ingetrokken. Het project Wehl Heideslag fase II kent zijn oorsprong al in 2009 en is daarmee al ver voor het nieuwe beleid voor wonen gestart. Het woningbouwprogramma voor Heideslag fase II is daarom in het voortraject getoetst aan het oude beleid. In de nieuwe woonvisie is alleen nog een programma opgenomen voor de hele gemeente Doetinchem. Dit programma is nog niet onderverdeeld naar de verschillende dorpen/wijken/deelgebieden binnen de gemeente. De Woningbouwstrategie 2019 bevat wel deze onderverdeling. Hieronder volgt voor de volledigheid de toetsing van het plan op de Woningbouwstrategie 2019.
De Woningbouwstrategie 2019 vormt de uitwerking van dat kader c.q. de notitie Kwalitatieve toetsingscriteria woningbouw regio Achterhoek. Met de Woningbouwstrategie 2019 kan de gemeente Doetinchem sturen op het toevoegen van woningen waar behoefte aan is voor de verschillende doelgroepen, op het toevoegen van stedenbouwkundige kwaliteit en op het bestrijden van leegstand. Daarmee geeft de Woningbouwstrategie 2019 mede invulling aan de opvatting van de gemeente dat degenen die in de gemeente Doetinchem willen wonen ook terecht moeten kunnen op de woningmarkt binnen de gemeente Doetinchem.
Met de Woningbouwstrategie 2019 wordt het voor initiatiefnemers duidelijk aan welke voorwaarden hun initiatieven in ieder geval moeten voldoen om in principe medewerking van de gemeente te verkrijgen.
Gewenste toevoegingen woningvoorraad gemeente Doetinchem
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende uitwerkingsplan sluit aan bij de Woningbouwstrategie - 2019 en de daarin opgenomen behoefte aan type woningen voor de kern Wehl/Nieuw Wehl. In samenhang hiermee sluit voorliggend uitwerkingsplan Wehl Heideslag Fase II aan bij een kwalitatief woononderzoek voor specifiek de kern Wehl/Nieuw-Wehl. Met dit onderzoek is in beeld gebracht dat de locatie Wehl Heideslag fase II in een behoefte kan voorzien van jongeren/jonge gezinnen. Juist ook omdat deze locatie door de doelgroep 50+ voor hen als minder passend wordt beschouwd vanwege de ligging ten opzichte van/afstand tot het centrum.
Wehl Heideslag fase II gaat over de realisatie van ongeveer 180 woningen en bevat het volgende programma:
Woningcategorie | Woningtype | Aantal |
Sociale huur toegankelijk |
rij | 28 |
Goedkope koop < €185.000 |
divers | 35 |
Midden koop €185.000 – €250.000 |
rij | 18 |
Koop toegankelijk €250.000 - €350.000 |
2-1 | 50 |
Koop toegankelijk €250.000 - €350.000 |
vrij | 5 |
Koop toegankelijk > €350.000 |
2-1 | 12 |
Koop toegankelijk > €350.000 |
vrij | 30 |
178 |
De ontwikkeling van Wehl Heideslag fase II draagt bij aan het vergroten van de woningvoorraad. Dit past bij de uitgesproken ambities van de regionale woonagenda. Het plan bestaat voor twee derde deel (namelijk 136 woningen) uit betaalbare woningen (sociale huur en koop tot NHG grens 2022). Ongeveer 60 woningen behoren tot de categorie goedkoop. Dit betreffen ongeveer 28 sociale huurwoningen en 35 koopwoningen tot €185.000 (prefab woningen). De sociale huurwoningen worden afgenomen door de corporatie Sité waarmee de sociale huur is verzekerd. Eind 2022 heeft de loting voor de goedkope koopwoningen plaatsgevonden zodat er met een enthousiaste groep starters aan de slag kon worden gegaan om hun woondroom te realiseren.
Het woningbouwprogramma sluit hiermee onder andere aan bij de doelstellingen van het Rijk en de provincie om meer betaalbare woningen toe te voegen. En ook bij de ambities bij de actualisatie van de regionale woonagenda om voor iedereen een thuis te bieden. Tegelijkertijd wordt ingestoken op een adaptief woonprogramma. Dat wil zeggen dat bij veranderende behoefte het op te stellen uitwerkingsplan ook de flexibiliteit bevat om een ander woningtype in een andere woningcategorie te realiseren, aansluitend bij de behoefte.
De Woonvisie Doetinchem 2023-2036 ‘Stadse allure - dorpse gemoedelijkheid’ is op 20 april 2023 vastgesteld. In de nieuwe woonvisie zijn de woningbouwstrategie voor nieuwbouwprojecten en de woonvisie voor het volkshuisvestingsbeleid samengevoegd. Ook is er samenhang met de regionale woonagenda.
De hoofdpunten van de Woonvisie Doetinchem 2023-2036 zijn:
Overgangsperiode ontwikkelingen
De verdeling van de nieuwe woningen volgens aangegeven programma bij punt c geldt
voor nieuwe woningbouwprojecten. De huidige planvoorraad sluit niet in alle gevallen
aan bij de nieuwe kaders. De gemeente gaat in overleg met ontwikkelaars om het woningbouwprogramma
meer in lijn te brengen met de woonvisie en meer betaalbare woningen toe te voegen.
Maar door de gestegen bouwkosten, ontwikkelingen die al enige tijd in procedure zitten,
al gemaakte afspraken en plankosten is dit niet altijd mogelijk.
Het voorliggende plan gaat over het realiseren van circa 180 woningen en moet dus getoetst worden op punt c. Het plan valt in de overgangsperiode maar is toch passend binnen het woningbouwprogramma voor de gemeente Doetinchem. Het woningbouwprogramma bestaat voor twee derde uit betaalbare woningen waarvan 16% sociale huur. Daarnaast worden ook 30 goedkope koopwoningen opgenomen in het plan. Deze starterswoningen worden 'kleine' grondgebonden woningen met een grondprijs die gelijk is aan de grondprijs voor sociale huur. Het toevoegen van de sociale huurwoningen is in afstemming met de corporatie. In het kader van de woondeal zijn afspraken gemaakt over het toevoegen van het aantal sociale huurwoningen. In de nieuwe regionale woonagenda alsook in de nieuwe woonvisie, staat dat goedkope koop een alternatief is voor sociale huur. In de Achterhoek, en zeker in de dorpen, is veel vraag naar eigen woningbezit. Deze goedkope koopwoningen voorzien daarin. Met het plan wordt 33% sociale huur/goedkope koop gerealiseerd en ongeveer 24% dure koopwoningen. De rest van het woningbouwprogramma is verdeeld over de middencategorieen (betaalbare koopwoningen categorie 1 en 2).
Het ruimtelijk streefbeeld voor nieuwe woningbouwontwikkelingen
Uitgangspunt voor de woonvisie is dat bij de ontwikkeling van woningbouw primair moet
worden ingezet op inbreiding en transformatie. Waar nodig kunnen uitbreidingen plaats
vinden aan de stads- en dorpsranden.
Het ruimtelijk streefbeeld bestaat uit 5 speerpunten en 1 kaartbeeld. De vijf speerpunten
zijn:
De woonmilieus zijn ingedeeld van Gemengd stedelijk wonen en werken (hoge dichtheid) tot Wonen in het groen (lage dichtheid). Per woonmilieu is uitgewerkt wat de belangrijkste kenmerken zijn.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling waarvoor het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld past binnen dit ruimtelijk streefbeeld aangezien het valt binnen het woonmilieu 'bestaande grote plannen in voorbereiding'. Aangezien het plan Wehl Heideslag fase II al sinds 2009 in voorbereiding is en al als uit te werken woongebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied 2021' is deze ontwikkeling al meegenomen in het ruimtelijk streefbeeld.
Er worden duurzame (gasloos), energiezuinige woningen toegevoegd. De toevoeging van ongeveer 180 woningen, draagt bij aan een toenemende beschikbaarheid van (koop en huur) woningen in de gemeente Doetinchem in verschillende segmenten en in de vorm van een bijzondere woonvorm (kleine starterswoningen). Ook past het plan binnen het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de regional woonagenda en de nieuwe lokale woonvisie. Het plan bestaat voor twee derde deel (namelijk 136 woningen) uit betaalbare woningen (sociale huur en koop tot NHG grens 2022). Ongeveer 60 woningen behoren tot de categorie goedkoop. Dit betreffen ongeveer 28 sociale huurwoningen en 35 koopwoningen tot €185.000 (prefab woningen). De sociale huurwoningen worden afgenomen door de corporatie Sité waarmee de sociale huur is verzekerd. Eind 2022 heeft de loting voor de goedkope koopwoningen plaatsgevonden zodat er met een enthousiaste groep starters aan de slag kon worden gegaan om hun woondroom te realiseren.
Het woningbouwprogramma sluit hiermee onder andere aan bij de doelstellingen van het Rijk en de provincie om meer betaalbare woningen toe te voegen. En ook bij de ambities bij de actualisatie van de regionale woonagenda om voor iedereen een thuis te bieden. Tegelijkertijd wordt ingestoken op een adaptief woonprogramma. Dat wil zeggen dat bij veranderende behoefte het op te stellen uitwerkingsplan ook de flexibiliteit bevat om een ander woningtype in een andere woningcategorie te realiseren, aansluitend bij de behoefte. Uitgangspunt hierbij is wel dat het woonprogramma past binnen het geldende woonbeleid.
Op 6 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch beleid 2011. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied - najaar - 2019' op 30 maart 2020 heeft de gemeenteraad een aantal wijzigingen doorgevoerd. In deze paragraaf komt de integrale versie van het Planologisch beleid terug.
Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:
Daarnaast zijn een aantal relatief ondergeschikte bouwactiviteiten die voorheen als afwijking verleend kon worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:
Met het Planologisch beleid ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen. De regels uit het planologische beleid komen, zover ze niet zijn vertaald op de plankaart, terug in de regels van dit uitwerkingsplan.
Onderzoek en conclusie
Voor het opstellen van het voorliggende uitwerkingsplan is het planologisch beleid als uitgangspunt gehanteerd. Tegelijkertijd maakt het stedenbouwkundig plan en het achterliggende concept dat op een aantal punten afgeweken wordt van de standaard die met het planologisch beleid wordt nagestreefd. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
afstanden tot perceelsgrenzen/gebruik begrip voor en achter
Bij de bestemmingen 'Wonen - 6' en 'Woongebied - kleine woningen' wordt een afstand van 8 meter tot de achterste perceelgrens niet gehanteerd. Tevens is het bouwen van overkappingen in het voorerf gebied niet toegestaan.
Om enige flexibiliteit te behouden en omdat de bouwvlakken nog niet bekend zijn, is voor de bestemmingen 'Wonen - 6' en 'Woongebied - kleine woningen' geen bestemming 'Tuin' opgenomen. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor bouwen aan op het voor- (en deels zij-) erf ook afwijkend.
Bij de bestemming 'Woongebied - kleine woningen' wordt ook de afstand tot de zijdelingsperceelsgrens van 3 meter niet gehanteerd vanwege de omvang van het perceel i.c.m. de maxmale grootte van de woningen. Aangezien de exacte verkaveling voor de kleine woningen nog niet bekend is is gekozen voor een bestemming 'Woongebied - kleine woningen'. Binnen deze bestemming zijn naast wonen ook bestemmingen als verkeer en groen mogelijk.
bijbehorende bouwwerken
Het stedenbouwkundige plan maakt dat bij de kleine woningen (Woongebied) bijbehorende
bouwwerken zijn uitgesloten evenals de daarbij behorende (afwijkingsmogelijkheden
van de) bouw- en gebruiksregels. Ook zijn de mogelijkheden voor mantelzorg niet opgenomen
in deze bestemming vanwege de beperkte kavelgrootte van maximaal 100 m2 per kavel.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 vormt de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.
Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:
Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030. In het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt.
Onderzoek en conclusie
Voor de ontwikkeling van Wehl Heideslag fase II wordt gebruikt gemaakt van het principe dat hemelwater oppervlakkig wordt geborgen, geïnfiltreerd en afgevoerd. Dit sluit aan bij de drietrapsstrategie vasthouder, bergen en afvoeren. In het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig dat een mede-ordenende functie heeft. Wel heeft de verwachte plasvorming bij hevige neerslag in een deel van het plangebied een rol gespeeld bij het opstellen van de watertoets en de te nemen maatregelen. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het Gemeentelijk Rioleringsplan.
Het Groenstructuurplan Doetinchem 2017 vormt de basis van de groene bestemmingen in dit plan. Het groenstructuurplan is recent geactualiseerd en op 27 juni 2017 vastgesteld door het college. Het plan is het beleidsdocument waarin beleid en ambities ten aanzien van de groen- en bomenstructuren zijn vastgelegd. Het gaat daarbij zowel om de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. Het groenstructuurplan is leidend bij ruimtelijke vraagstukken waar zij onderdeel van uitmaakt. De beleidsuitgangspunten voor het plan komen voort uit de Structuurvisie Doetinchem 2035. De belangrijkste doelen van het plan zijn:
Groenstructuurkaart, Kaart Wehl en Nieuw-Wehl
Uitsnede Groenstructuurkaart Wehl en Nieuw-Wehl
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied van Wehl Heideslag fase II is geen groen aanwezig dat is aangewezen
als onderdeel van de hoofd -of nevenstructuur groen. Wel is een zone langs het spoor
en de Veenweg aangewezen als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Versterking van
de zones vindt plaats door aanplant (v.w.b. de Veenweg aansluiten op hetgeen gerealiseerd
is bij de uitvoering van fase I). Daarnaast wordt veel groen gerealiseerd in de wijk.
Dit is verankerd door het opnemen van de bestemming Groen op de verbeelding en in
de regels.
De bescherming, de herplant en het kappen van bomen is geregeld in de gemeentelijke bomenverordening. De beleidsregels voor toepassing van deze regelgeving zijn opgenomen in de Bomenverordening 2015. Deze verordening bevat regels ten aanzien van de beoordeling kapaanvragen en belangenafweging, bijzondere bomen en de duurzame instandhouding en bescherming van bomen. Het bomenbeleid is in essentie gericht op het behoud van (toekomstig) waardevolle bomen en boomstructuren.
Bomen dragen in belangrijke mate bij aan de structuur, identiteit, belevingswaarde, ecologische waarde en gebruikswaarde van de (woon)omgeving en worden dan ook beschouwd als de belangrijkste groenelementen in de stedelijke omgeving. Hierbij geldt dat naarmate bomen ouder zijn de waarde voor de omgeving toeneemt. Om deze reden is het van belang in de bestaande situatie en bij nieuwe ontwikkelingen met zorg om te gaan met aspecten van beheer en inrichting van de boom en zijn groeiplaats.
Onderzoek en conclusie
In het gebied is één bijzondere/waardevolle bomen in de zin van de Bomenverordening aanwezig (AESCULUS HIPPOCASTANUM). Deze boom bevindt zich op grond van de gemeente Doetinchem en blijft behouden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden wordt deze boom en bescherming via de Bomenverordening in acht genomen. Voor het overige zal voor zover van toepassing voor het uitvoering van werkzaamheden de Bomenverordening in acht worden genomen.
De gemeenteraad heeft op 3 november 2016 de nieuwe Mobiliteitsvisie 2016-2026 vastgesteld. Dit plan is gericht op kwaliteit (snel, veilig en comfortabel) en op gelijkwaardige belangen van autoverkeer, openbaar vervoer en fiets. Oftewel, op welke wijze kan de gemeente er voor zorgen dat de hele gemeente en binnenstad voor onze inwoners en bezoekers een veilige stad is die ook makkelijk te bereiken is en een goede doorstroming biedt de auto maar zeker ook voor de fiets: de auto heeft niet automatisch prioriteit. Daarbij gaat de gemeente slimmer en efficiënter gebruik maken van de bestaande infrastructuur. Niet perse meer infrastructuur maar beter benutten van wat er al is. Het wijzigingen van het mobiliteitsgedrag en de eigen verantwoordelijkheid van de burgers staat centraal bij het beoogde effect van de maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het wegcategoriseringplan hebben alle wegen op gemeentelijk grondgebied een functie gekregen. Een concretisering van de mobiliteitsvisie voor het plangebied is weergegeven in paragraaf 1.4.13 Verkeer en parkeren.
Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad de Parkeervisie Gemeente Doetinchem 2017-2020 en de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem vastgesteld. De gemeente biedt voor haar eigen inwoners en bezoekers een aantrekkelijke binnenstad waarbij bereikbaarheid en parkeren belangrijke pijlers zijn. Het parkeren biedt in en rond de binnenstad van Doetinchem, in de kernen van Wehl en Gaanderen en in woongebieden en buitengebied ondersteuning aan de daar aanwezige functies (zoals: wonen, winkelen, werken en recreëren). De parkeervisie is opgedeeld in vier pijlers:
Parkeernormen hebben tot doel een zodanig aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen
voor te schrijven, dat voorzien wordt in de in te schatten parkeervraag. Dat aantal
voorkomt dat door de aanleg van te weinig plaatsen er een tekort ontstaat. Ook voorkomt
het toepassen van de normen dat er teveel plaatsen komen, waardoor de automobiliteit
gestimuleerd wordt en de leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid nadelig
worden beïnvloed. De nota wil ook de toepassing van de normen voor burgers, bedrijven,
gebouweigenaren, ontwikkelaars, e.d. inzichtelijk maken.
Onderzoek en conclusie
In de Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem staat per situatie de parkeernormen. Het parkeerbeleid is voor het plangebied nader uitgewerkt in paragraaf 1.4.13 Verkeer en parkeren.
Op 7 juli 2022 heeft de gemeenteraad de klimaatadaptatiestrategie Doetinchem vastgesteld. De Klimaatadaptatiestrategie beschrijft hoe de Gemeente Doetinchem in 2050 klimaatbestendig wil zijn. Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze economie, gezondheid en veiligheid. Het is belangrijk dat we ons aanpassen aan deze veranderingen.
Het klimaatadaptatiebeleid beschrijft twee stappen:
1. De verwachte klimaateffecten in onze gemeente.
2. De visie en ambities voor een klimaatbestendige inrichting (de klimaatadaptatiestrategie)
De klimaatadaptatiestrategie beschrijft de ambities voor 2050 aan de hand van vijf pijlers:
1. Stad en dorp gezond en groen;
2. Adaptief landelijk beleid;
3. Robuuste vitale infrastructuur;
4. Ontwikkelingen klimaatbestendig;
5. Betrokken en actieve mensen.
Het klimaat verandert en we moeten ons voorbereiden op extremer weer in 2050. Zo wil de gemeente Doetinchem buiten aan de slag:
De onderstaande opgaven hebben de hoogste prioriteit gekregen.
Onderzoek en conclusie
Risico's als gevolg van klimaatverandering en klimaatadaptieve maatregelen in het
plangebied
Op basis van de klimaatatlas gemeente Doetinchem is in beeld gebracht welke risico's
zich kunnen voordoen als gevolg van klimaatverandering
Water. Verwacht wordt dat in het noordwestelijk deel van het plangebied plasvorming optreedt na zowel een korte bui van 70 mm/1 uur (1x per 100 jaar) en 160 mm/2 uur (1x per 1000 jaar). Het laatste geval is ook van invloed op toegankelijkheid van de openbare weg. Op het gebied van water worden de volgende klimaatadaptieve maatregelen genomen in het plangebied: Het hemelwater wordt zichtbaar afgevoerd richting de wadi's en de groenstroken. De gebouwen moeten minimaal 80 mm bergen op eigen terrein. Bouwers moeten zelf voorzieningen treffen. Denk aan kratjes in de grond, wateropvang op platte daken, grijswater systeem in huis etc etc. De parkeerplaatsen in het plan krijgen een halfverharding en grasbetonstenen. Tenslotte is de rijbaan smal en van klinkers, dus redelijk water passerend.
Hittestress. Uit de kaartbeelden is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige inrichting van het plangebied als landbouwgrond. Hittestress in de toekomstige situatie met bebouwing wordt voorkomen/beperkt door een aantal zaken. De nieuw te bouwen woningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast is Wehl Heideslag fase II zo opgezet dat geen grote hoeveelheden woningen aaneengesloten zijn. Met een groene wig/as van west naar oost en van noord naar zuid wordt bebouwing van elkaar gescheiden. Er worden bomen geplant in het hondenuitlaatveld en langs de parkeerkoffers en bestaande bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Door de verdampingskoeling van het groen wordt hittestress in de aangrenzende bebouwde omgeving naar verwachting beperkt. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door hittestress als gevolg van klimaatverandering.
Droogte. De grondwaterstanden en droogtegevoeligheid laten in 2050 een beperkte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te infiltreren blijft het hemelwater in het gebied zelf, zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Binnen het plangebied worden wadi's aangelegd en redelijk wat groengebieden. Tot slot ligt het plangebied niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. Wel ligt aan de overzijde van de Plantage Allee een gebied waarvoor een hoog risico op natuurbrand wordt verwacht. Het uiteindelijker risico is afhankelijk van het soort begroeiing (heide, naaldbos), het aantal en type gebruikers (wandelaars, kampeerders) en de weersomstandigheden (droogte, wind).
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
Overstroming. Door het bezwijken van een dijk van de IJssel of de Rijn heeft het plangebied naar verwachting een waterhoogte van 0-20 cm. Hiermee in samenhang bestaat in 2050 ter plaatse van het plangebied geen significante overstromingskans op meer dan 50 cm water en op meer dan 200 cm. Verwacht wordt dat de Waterschappen c.q. verantwoordelijke medeoverheden zich ook inzetten om zorg te dragen voor een goede waterveiligheid in het stroomgebied van de IJssel en de Rijn.
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende aandacht wordt besteed aan klimaatadaptieve maatregelen ter voorkoming of beperking van mogelijke risico's als gevolg van klimaatverandering.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten milieueffectrapportage, bodem, akoestiek (weg, rail en industrie), luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, flora en fauna, water, archeologie, verkeer en parkeren. En de daarvoor uitgevoerde onderzoeken. Op basis daarvan is te concluderen dat de beoogde ontwikkeling geen problemen oplevert ten aanzien van de onderzochte aspecten, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hierna opgenomen/toegelicht.
Voorwaardelijke verplichting ontheffing Wet natuurbescherming steenuil als algemene gebruiksregel (art. 15.3)
Uit het gericht natuuronderzoek is gebleken dat geplande woningbouw in het plangebied
Wehl Heideslag fase II een negatief effect heeft op de steenuil, tenzij inrichtingsmaatregelen
getroffen worden om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van drie
steenuilenparen te garanderen. Om die reden is een ontheffing van Gedeputeerde Staten
van de Provincie Gelderland nodig in het kader van hoofdstuk 3 van de Wnb op grond
van artikel 3.1 lid 2 voor het vernielen, beschadigen ofwegnemen van nesten, rustplaatsen
of eieren van de steenuil. De ontheffing is 28 februari 2023 aangevraagd en is verleend
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. De ontheffing en daaraan verbonden uit
te voeren mitigerende maatregelen en gebiedscompensatie zijn doorvertaald in een voorwaardelijke
verplichting zoals opgenomen in artikel 15.3 Voorwaardelijke verplichting - mitigerende maatregelen en gebiedscompensatie
ontheffing Wnb van de regels.
Voorwaardelijke verplichting bergingscapaciteit hemelwater als specifieke gebruiksregel
bij de woonbestemmingen.
Om te waarborgen dat in het plangebied voldoende bergingscapaciteit voor hemelwater wordt gerealiseerd, is als gebruiksregel een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de artkelen behorend bij de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 6' en 'Woongebied - kleine woningen'. De inhoud van de voorwaardelijke verplichting is gebaseerd op de uitgevoerde en door het Waterschap Rijn en IJssel akkoord bevonden watertoets (Bijlage 9). Daarin wordt een minimale bergingscapaciteit voor 80 mm per m2 verhard oppervlak aangehouden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Op basis van de volgende grondslagen kan een milieueffectrapportage dan wel m.e.r. (beoordelings)plicht van toepassing zijn:
In het Besluit m.e.r. zijn aan de activiteiten drempelwaarden (de gevallen) verbonden. Deze drempelwaarden zijn echter indicatief. Dit betekent dat als een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, er sprake is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn of waarvoor op basis van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling nodig is. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van ca. 180 woningen mogelijk. Daarmee worden de drempelwaarden niet overschreden en is in dit geval geen sprake van een m.e.r.beoordelingsplicht. Wel dient het bevoegd gezag, ondanks dat de drempelwaarden niet worden behaald, zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Uit de uitgevoerde onderzoeken om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan te onderbouwen (Hoofdstuk 4 Haalbaarheid), kan geconcludeerd worden dat geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. En dat daarmee geen milieueffect(beoordelings)rapportage hoeft te worden opgesteld.
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming. De eisen die worden gesteld aan de bodemkwaliteit en de noodzaak tot het uitvoeren van een bodemonderzoek staan vermeld in onder meer de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet en het Bouwbesluit. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Ook mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door bijvoorbeeld grondverzet (het zogenaamde stand still-beginsel).
Onderzoek en conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is door Rouwmaat groep onderzoeksbureau een drietal verkennende bodemonderzoeken verricht (Milieutechniek Roumaat Groenlo B.V., datum 28 april 2020/12 mei 2022/26 september 2022, Bijlage 3). Geconcludeerd wordt dat aangetroffen licht verhoogde gehalten van de betreffende stoffen binnen het verwachtingspatroon vallen dan wel verondersteld wordt van natuurlijke oorsprong te zijn. En van dien aard zijn dat deze geen verdere aandacht behoefen. De bodemkwaliteit voldoet aan ‘Achtergrondwaarde’ en is daarmee geschikt voor de voorgenomen planontwikkeling. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend uitwerkingsplan.
Grondverzet
Bij afvoer, aanvoer en hergebruik van grond gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit
en de Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart Regio Achterhoek 2020. Voor eventuele
aan- en of afvoer van grond kan een partijkeuring nodig zijn.
De Explosive Clearance Group (ECG) heeft een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het plangebied Heideslag fase II te Wehl. Uit het vooronderzoek is gebleken dat er binnen het onderzoeksgebied een verhoogd risico is op het aantreffen van Ontplofbare Oorlogsresten. Vervolgens zijn er detectiewerkzaamheden verricht naar de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport d.d. 22-09-2022 (‘Detectierapport 157-020-DERP-01') en een rapport d.d. 24-11-2022 (Proces-verbaal van Oplevering '157-020-PVvO-02') zie Bijlage 4 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten.
Onderzoek, conclusie en advies
Middels het non-realtime detectiesysteem is op 22 augustus 2022 binnen het onderzoeksgebied 15.700m2 van de totale oppervlakte 17.350m2 onderzocht. Binnen dit gebied zijn 140 objecten waargenomen die voldoen aan het zoekdoel. ECG adviseert met behulp van realtime detectieapparatuur de ligplaats van het gedetecteerde object exact vast te stellen. Nadat de ligplaats is vastgesteld, wordt het object blootgesteld door middel van laagsgewijze ontgraving van de bodem waardoor het kan worden waargenomen. De identificatie volgt op het aantreffen van het object en heeft tot doel om vast te stellen of er sprake is van een ontplofbaar oorlogsresten.
In een vervolgonderzoek is op 11 november 2022 een totale oppervlakte van circa 17.185m2 onderzocht op de aanwezigheid van OO conform het zoekdoel. Tijdens de opsporingswerkzaamheden zijn geen (restanten van) OO aangetroffen. Het onderzochte gebied is vrijgegeven tot een diepte van 3 m1 -mv. Een oppervlakte van circa 2.510m2 was door de aanwezigheid van detectie verstorende en/ofbelemmerende elementen niet te detecteren. Ter plaatse van het niet te onderzoeken gebied bevonden zich bebouwing welke de detectie verstoord en hekwerken die de detectie verstoren en belemmeren.
De voorgenomen grondroerende werkzaamheden kunnen zonder belemmeringen uitgevoerd worden tot de vrijgavediepte. Ter plaatse van de niet te detecteren gebieden dient het hekwerk verwijderd te worden. Na verwijdering van het hekwerk kan het gebied middels realtime oppervlaktedetectie ingemeten worden.
Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn daarom geluidsnormen opgenomen. In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone moet een akoestisch onderzoek plaatsvinden. Daar waar geen sprake is van een wettelijke onderzoekszone moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening het aspect akoestiek ook afgewogen worden.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Wehl binnen de geluidzone van Plantage
Allee op tenminste 160 meter uit de as van de weg. In de nabijheid van de locatie
liggen een aantal 30 km wegen zonder geluidzone, waaronder de Beekseweg op ten minste
130 meter van de as van de weg. Op basis van voorstaande is een onderzoek uitgevoerd
naar de geluidsbelasting door wegverkeer en railverkeer (Adviesbureau van der Boom,
Geluidbelasting wegverkeer op woningbouwlocatie Heideslag te Wehl, 1 september 2022;
Bijlage 5).
De geluidbelasting door wegverkeer op de Plantage Allee bedraagt op de gevels van
de hoogst geluidbelaste woningen ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g
Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de zuidgevels van twee woningen
overschreden. Voor de zuidgevels van twee woningen dient een besluit hogere waarde
te worden genomen. Hiervoor zal gelijk met de ruimtelijke procedure van het bestemmingsplan
een ontheffing hogere waarde geluid worden doorlopen.
Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is van rechtswege (Wgh) een zone gelegen langs iedere spoorlijn. De spoorlijn Arnhem - Doetinchem - Winterswijk heeft een zone van 100 meter.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Arnhem– Doetinchem - Winterswijk,
op ten minste 41 meter uit het spoor. Op basis van voorstaande is een onderzoek uitgevoerd
naar de geluidsbelasting door wegverkeer en door railverkeer (Adviesbureau van der
Boom, Geluidbelasting wegverkeer op woningbouwlocatie Heideslag te Wehl, 1 september
2022; 5 Geluidbelasting weg- en railverkeer).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorkeurswaarde
voor de geluidsbelasting door railverkeer niet wordt overschreden. Er zijn dan ook
geen hogere waarden nodig voor de geluidsbelasting door railverkeer.
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (BOR) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidzone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidzone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).
In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat het vastleggen, opheffen of wijzigen van een geluidzone moet plaatsvinden via het vaststellen van een bestemmingsplan. Niet is vastgelegd dat bestaande geluidzones opnieuw overgenomen moeten worden. Het opnemen van een geluidzone heeft dan ook vooral een signaleringsfunctie en is niet nodig vanuit het oogpunt van rechtszekerheid.
Onderzoek en conclusie
Voor het voorliggende plangebied zijn de 2 bedrijventerreinen in Wehl (het A18 Bedrijvenpark en bedrijventerrein Diepenbroek-Zuid) van belang. Het bedrijventerrein Diepenbroek-Zuid beslaat het gebied rondom de Nijverheidsweg, ten oosten van de Stationsstraat. Momenteel zijn hier verschillende bedrijven gevestigd in loodsachtige bebouwing. Langs het spoor is maximaal categorie 2 toegestaan. De geplande woningbouw ligt op voldoende afstand van deze bedrijven.
Het A18 Bedrijvenpark is een gezoneerd bedrijventerrein.
Industrielawaai A18 Bedrijvenpark
Ligging geluidzone A18 Bedrijvenpark (RBT 2009)
De geluidszone A18 Bedrijvenpark ligt niet over het plangebied. Daarmee vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wetmilieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen(grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om onder andere de verkeersgerelateerde emissies (onder andere fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren. Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 3% verslechtert.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Onderzoek en conclusie
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de NIBM-tool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Voor deze berekening is uitgegaan van 150 vrijstaande woningen en 28 sociale huurwoningen, waarmee 1387 extra voertuigbewegingen per etmaal zijn berekend. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht,
zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool
uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid
geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentratiesstikstofdioxide
(NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool
kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op
termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in
de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het
verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool
maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020
en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn
vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare
gezondheidsrisico's. In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals
bedoeld in het 'Besluitgevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom
niet noodzakelijk.
Externe veiligheid beschrijft de kans dat personen in de omgeving van een activiteit waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG-tankstations van belang. Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen', het besluit externe veiligheid transportroutes en de wet basisnet van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar
onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van
een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren.
Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare
objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen
waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd
worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald
gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde
geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van
het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare
bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het
invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
Gemeentelijk beleid
Door de gemeente Doetinchem is 'Het Extern Veiligheidsbeleid' vastgesteld d.d. 19
december 2013. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's
en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daar waar de gemeente
als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument
keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene
uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities:
Voor punten 1 t/m 5 heeft de gemeente een apart bestemmingsplan 'Parapluherziening Externe veiligheid - 2020' opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft vanaf 13 februari 2020 zes weken als voorontwerp ter inzage gelegen. Vervolgens heeft dit plan vanaf 3 december 2020 als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen en is op 25 maart 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Met dit bestemmingsplan is uitvoering gegeven aan punten 1 t/m 5. De parapluherziening is integraal verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan.
Onderzoek en conclusie
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart.
Hieruit blijkt dat:
Op basis van voorstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast wordt met de aanduiding 'overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten' (art.16) uitgesloten dat zich risicobronnen binnen het plangebied vestigen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen milieubelastende functies/activiteiten mogelijk gemaakt. Daarmee worden de bestaande woningen grenzend aan/in de omgeving van het plangebied niet belemmerd c.q. vindt geen toename van hinder en gevaar bij deze woningen plaats.
Daarnaast is onderzocht of de realisatie van woningen een belemmering vormt voor bestaande activiteiten/bedrijven in de omgeving van het plangebied. Aan de overzijde van het spoor, aan de Raphaelstraat, zijn de gronden bestemd met de bestemming Bedrijventerrein. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor de milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter in geval van een 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' en van 10 meter in geval van een 'gemengd gebied'. Aan beide richtafstanden wordt voldaan. Voor het bedrijventerrein A18 geldt dat bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 300 meter in geval van een 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' en van 200 meter in geval van een 'gemengd gebied'. Aan beide richtafstanden wordt voldaan.
Op basis van voorstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming is het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming. De wet is de vervanger van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming regelt allereerst de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en plant- en diersoorten. Daarnaast bevat het voorstel onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden.
De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Het toetsingskader van de nieuwe wet is, voor wat betreft soortbescherming, deels gelijk aan dat van de oude Flora- en faunawet. Al is de lijst met beschermde soorten wel gewijzigd. In de nieuwe wet zijn 945 soorten actief beschermd. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.
In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de directe leefomgeving.
Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Vooral binnen de stedelijke omgeving moet aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en zijn jaarrond beschermd. Daarnaast zijn de bezette nesten van alle inheemse vogelsoorten beschermd en mogen niet opzettelijk verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.
Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.
Naast bovengenoemde soortenbescherming ziet de Wet Natuurbescherming eveneens toe op gebiedsbescherming. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In voorliggend geval gaat het om het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In of in de directe nabijheid van de NNN (of GNN) geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Onderzoek en conclusie
Voor voorliggend uitwerkingsplan is een quickscan natuurtoets (Staring advies, rapportnummer 2100, datum 3 april 2020; Bijlage 6) uitgevoerd. Uit deze quickscan is gebleken dat voor de geplande activiteiten het uitvoeren van een aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor kerkuil, kleine marterachtigen en steenuil. Indien er bomen met holten gekapt worden is aanvullend vleermuisonderzoek noodzakelijk. Het aanvullend natuuronderzoek is vervolgens uitgevoerd (Staring advies, rapportnummer 2137, datum 21 juli 2022; Bijlage 7). Aangezien de verspreidingsgegevens uit de quickscan natuurtoets inmiddels aan de maximale houdbaarheid van 3 jaar zitten is een korte memo toegevoegd met betrekking tot de houdbaarheid van de natuuronderzoeken toegevoegd aan Bijlage 6.
Onheffing Wnb steenuil
Uit de resultaten van aanvullend natuuronderzoek is gebleken dat door de geplande
woningbouw in het plangebied sprake is van aantasting van de functionaliteit van vaste
rust- en verblijfplaatsen van de steenuil. Er dienen inrichtingsmaatregelen getroffen
te worden om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van drie steenuilenparen
te garanderen. Om die reden is een ontheffing van Gedeputeerde Staten van de Provincie
Gelderland nodig in het kader van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming op grond
van artikel 3.1 lid 2 voor het vernielen, beschadigen ofwegnemen van nesten, rustplaatsen
of eieren van de steenuil. De ontheffing en daaraan verbonden uit te voeren mitigerende
maatregelen en gebiedscompensatie zijn doorvertaald in een voorwaardelijke verplichting
zoals opgenomen in artikel 15.3 Voorwaardelijke verplichting - mitigerende maatregelen en gebiedscompensatie
ontheffing Wnb van de regels. De ontheffing Wet natuurbescherming is op 28 februari 2023 ingediend
bij de Provincie Gelderland en is verleend voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan
in oktober 2023.
Voor de kerkuil, steenmarter en kleine marterachtigen is het aanvragen van een ontheffing en/of het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken. Deze ligt op grotere
afstand van het plangebied. Om te bepalen of sprake is van een stikstofdepositie met
een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is een AERIUS-berekening uitgevoerd.
Zie daarvoor paragraaf 1.4.11. Hieruit blijkt dat er in de aanlegfase en gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie
met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plangebied is niet
gelegen binnen NNN (GNN of GO). Voor NNN (GNN en GO) geldt dat alleen de gebieden
zelf beschermd worden c.q. is geen sprake van een externe werking. Daarom zijn aanvullende
maatregelen of advies vanwege GNN of GO niet aan de orde.
Op basis van voorstaande wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna wat beteft de soort- en gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn. Vanuit de primaire taakgebieden zijn dit in de planperiode 2016-2021:
Voor het plangebied staan in het beheerplan geen specifieke doelstellingen beschreven.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een legger. De legger is een set met kaarten van het beheergebied. Daarop staat o.a. welke rivieren, watergangen, dijken, kaden, stuwen en sluizen het waterschap beheert en waar ze liggen. Langs al deze wateren en bouwwerken zijn zones aangegeven waarin niet zomaar alles mag. Zo beschermt het Waterschap Rijn en IJssel de wateren en de dijken. In de legger(kaart met watergangen, afmetingen en onderhoudsafspraken die hoort bij de keur) staat ook wie waar en waarvoor het onderhoud moet doen.
Onderzoek en conclusie
Onderstaand kaartbeeld laat zien dat binnen het plangebied bijv. geen rivieren, watergangen, dijken, kaden, stuwen en sluizen aanwezig zijn.
Uitsnede legger Waterschap Rijn en IJssel
In paragraaf 1.3.5.7 is het rioleringsplan van de gemeente Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord komt terug in deze waterparagraaf.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
Onderzoek
Voor voorliggend bestemmingsplan is een watertoets (Civicon, bestandsnaam R01-2022-037-D01, 24 april 2023, Bijlage 9) uitgevoerd. De watertoetstabel is in de navolgende tabel opgenomen. Daarop volgend wordt een toelichting gegeven op de behandelde thema's die relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
1. Nee 2. Nee |
Riolering en afvalwaterketen |
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap? |
1. Ja 2. Nee 3. Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Ja 2. Nee 3. Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
1. Ja 2. Nee 4. Nee |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? |
1. Ja |
Grondwater - kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde
stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieu hygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Ja |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in TOP-gebied? | 1. Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Ja 2. Nee |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Toelichting Riolering en afvalwaterketen Ten gevolge van de ontwikkeling is er sprake van een toename van het afvalwater. Voor de afvoer van het afvalwater van Wehl Heideslag fase II wordt vooralsnog verondersteld dat dit middels een vrijvervalsysteem wordt verzameld en via een nieuw te plaatsen gemaal wordt verpompt naar gemaal Heideslag.
Toelichting Wateroverlast (oppervlaktewater)
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 37.200
m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel
maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Binnen het plangebied
is veel ruimte aanwezig voor oppervlakkige berging. In het stedenbouwkundig plan is
veel ruimte aanwezig voor wadi’s. Daarnaast zijn brede bermen en groenstroken aanwezig,
welke ruimte bieden voor het bergen van hemelwater.
De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Watertoets (bijlage 9). Met de benoemde systeemkeuze kan regenbui T=10+10% (40 mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% (80 mm) tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.
Toelichting Grondwater overlast
In het plangebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in
de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om slecht doorlatende lagen
te doorbreken met bijvoorbeeld verticale zandsleuven.
Toelichting Oppervlaktewater- kwaliteit
Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een bodempassage in de vorm van wadi’s
geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). De wadi’s hebben een
minimale inhoud van 10 mm. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering
van de waterkwaliteit leiden.
Toelichting Volksgezondheid
Om het risico op verdrinking te beperken worden flauwe taluds aangebracht.Bij verdere
uitwerking van het waterhuishoudings- en rioleringsplan, dient dit nader uitgewerkt
teworden.
Inrichting en beheer
De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoudvan
het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem worden inoverleg
met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste ofvastgestelde
marges gehandhaafd.
Conclusie
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de watertoets. Het resultaat van de watertoets is in deze paragraaf weergegeven. De watertoets is begin 2023 toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Na verwerking van enkele opmerkingen is op 26 april 2023 het definitieve rapport ontvangen. Waterschap Rijn en IJssel is akkoord met de uitgevoerde watertoets. Binnen het plangebied moet 2.980 m3 (80 mm) geborgen worden. In het plan is voldoende ruimte om wadi’s te realiseren, de groenstroken hebben een gezamenlijke oppervlakte van 21.200 m2. Hierbij zijn de geplande bermen langs de weg nog niet meegerekend. Het plangebied heeft met een peilstijging van slechts 0,15 m een bergingscapaciteit van 3.180 m3. Daarmee heeft het bouwplan voldoende capaciteit om een T= 100 +10% te bergen.
Om voldoende bergingscapaciteit voor hemelwater te waarborgen is op basis van de Watertoets een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels met daarin opgenomen een minimale bergingscapaciteit van 80 mm per m3.
Niet alle Habitattypen in Natura 2000-gebieden zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar grote delen van Natura 2000-gebied Rijntakken bestaan uit stikstofgevoelige Habitattypen. Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek, mogen plannen niet leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op Natura 2000-gebieden, niet in uitvoering gebracht worden zonder een vergunning Wet natuurbescherming.
In het kader van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, is onderzoek in relatie tot de aanlegfase van ontwikkelingen niet meer noodzakelijk. In de Wsn is namelijk een partiële vrijstelling voor de bouwsector opgenomen. Dit houdt in dat de door debouw mogelijk veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing worden gelaten bij een natuurvergunning. De vrijstelling geldt slechts voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw-, sloop en aanleg, en ander werkzaamheden en niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van het bouwwerk of werk als gevolg van bijvoorbeeld bewoning, gebruik van utiliteitsbouw of verkeer dat over een weg rijdt. Concreet betekent dit dat de aanlegfase sinds het inwerking treden van de Wsn niet meer berekend hoeft te worden. Voor de gebruiksfase dient wel een berekening gemaakt te worden.
Onderzoek en conclusie
Om de uitstoot van stikstof te bepalen, en daarmee het effect als gevolg van depositie op Natura 2000-gebieden, is een AERIUS-bereikening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Deze berekening is bijgevoegd als bijlage 8. Voor de berekening is gebruik gemaakt van een landelijke standaard van woningtypen met bijbehorende emissiefactoren. Voor voorliggend uitwerkingsplan is er voor gekozen zekerheidshalve uit te gaan van het woningtype met de grootste emissiefactor, namelijk een (gasloze) vrijstaande woning. Met een aantal van 180 woningen. Daarnaast is in de berekening ook de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen meegenomen. Daarvoor is als uitgangspunt genomen een verwachte toename van 6 vervoersbewegingen per woning per etmaal. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar.
De benodigde gegevens voor de inzet van werktuigen en de verkeersbewegingen voor de aanlegfase zijn op dit moment nog niet exact te bepalen. Daarom is inzichtelijk gemaakt hoeveel uitstoot van stikstof (kg/jaar) ten gevolge van verkeer en mobiele werktuigen er mogelijk is zonder dat er depositie wordt veroorzaakt. Deze hoeveelheid kan in een later stadium gebruikt worden als leidraad waar de ontwikkeling aan moet voldoen.
Het aspect stikstof i.r.t Natura 2000-gebieden vormt daarmee geen belemming voor de uitvoerbaarheid van voorliggend uitwerkingsplan.
Het gemeentelijke beleid van archeologie en cultuurhistorie sluit aan bij het provinciale beleid van deze aspecten. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op archeologie en cultuurhistorie.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.
Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Doetinchem een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.
De archeologische beleidskaarten zijn op 30 maart 2020 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. Met de ‘Parapluherziening Archeologie – 2020’, vastgesteld door de gemeenteraad van Doetinchem op 27 mei 2021, is bepaald dat de regels ten aanzien van archeologie, die zijn opgenomen in de geldende plannen, deels vervallen en deels worden vervangen door de geactualiseerde regels. Onderstaande tabel geeft weer welke archeologische gebieden worden onderscheiden, welke uitgangspunten vanuit archeologiebeleid daar bij horen en welke dubbelbestemming wordt gehanteerd.
uitgangspunten archeologiebeleid | dubbelbestemming / specifieke regels | |
Archeologische waardevolle gebieden(AWG) | ||
AWG categorie 1 (beschermde archeologisch monument met attentiezone 50 m) | altijd vergunningplicht | Waarde - Archeologisch monument |
AWG categorie 2 (archeologische monumenten met attentiezone 50 m) & AWG categorie 4 (historische stads- en dorpskern) |
bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie |
Binnenstad Ei | bij bodemingrepen groter dan 15 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologische verwachting 1 |
AWG categorie 3 (bekende archeologische vindplaats met rondom attentiezone van 50 m & loopgraaf of tankgracht) |
bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologische verwachting 2 |
Archeologische waardevol verwachtingsgebieden (AWV) | ||
AWV categorie 5 (hoog + afgedekt) | bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm | Waarde - Archeologische verwachting 3 |
AWV categorie 6 (hoog) | bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologie verwachting 4 |
AWV categorie 7 (middelmatig) | bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm | Waarde - Archeologische verwachting 5 |
AWV categorie 8 (laag) & AWV categorie 9 (laag voor nederzettingsresten, hoog voor geïsoleerde water gerelateerde archeologische resten) |
bij bodemingrepen dieper dan 30 cm - en bij plangebieden groter dan 5000 m² | Waarde - Archeologische verwachting 6 |
AWV categorie 10 (waterpartijen) | n.v.t. | geen dubbelbestemming nodig |
Bodemverstoringen | ||
vergraven | n.v.t. | dubbelbestemming baseren op AWG- of AWV-categorie |
Onderzoeksgebieden | ||
Archeologisch onderzoek | n.v.t. | dubbelbestemming baseren op AWG- of AWV-categorie |
Na onderzoek vrijgegeven | n.v.t. | geen dubbelbestemming nodig |
Te allen tijde moet rekening worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht bij
toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet
dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende
zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Archeologische verwachtingen binnen en buiten het plangebied
Onderzoek plangebied
Voor het plangebied is door Adviesbureau RAAP een aantal archeologische vooronderzoeken verricht (bureauonderzoek 2007, booronderzoek 2008; Bijlage 10) . Op basis van deze onderzoeken werd aan het plangebied een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend. In 2009 is hierop een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd dat de archeologische verwachting bevestigde (Pronk 2009). Binnen het plangebied is sprake van behoudenswaardige archeologische resten. Omdat het niet mogelijk is om deze resten duurzaam in de ondergrond te behouden, is het (selectie)besluit genomen om een opgraving uit te voeren, zodat de resten boven de grond (ex situ) kunnen worden veiliggesteld.
Vindplaatsen n.a.v boor- en proefsleuvenonderzoek 2008/2009
Voor een deel van het plangebied is indertijd nog geen archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, omdat er geen betredingstoestemming door de grondeigenaar werd gegeven. Om vast te stellen of er binnen dit deel van het plangebied (ook) sprake is van behoudenswaardige vindplaats(en) dient ook voor dit deel een waarderend proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Voor deze archeologische opgraving is een programma van eisen opgesteld voor een proefsleuvenonderzoek (rapport RAAP-PVE 2712 en RAAP-PVE 2713, datum 30 mei 2022, Bijlage 11). In november 2022 is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door BAAC (rapport Vervolgonderzoek noordelijk deel van het plangebied, BAAC nov 2022, Bijlage 12).
Ligging deelgebied archeologische opgraving ex-situ (rood)
Ligging deelgebied proefsleuvenonderzoek (rood)
Conclusie
Het plangebied valt deels binnen 'Archeologisch waardevol gebied (AWG)' en deels binnen
'Archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV)'. De gronden in het plangebied zijn
(nog) niet vrijgegeven. Voor het voorliggende uitwerkingsplan worden de dubbelbestemmingen
'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3',
'Waarde - Archeologische verwachting 5' en 'Waarde - Archelogische verwachting 6'
overgenomen op basis van het onherroepelijke bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie
- 2020'. Aangezien voor alle gronden binnen het plangebied een archeologische verwachting
geldt zijn alle gronden binnen Heideslag fase II voorzien van een dubbelbestemming
waarde - archeologische verwachting.
De cultuurhistorie is in Doetinchem vastgelegd in de nota cultuurhistorie 'Continuïteit in Karakter' (vastgesteld 21 september 2017) en de Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013 (vastgesteld 30 mei 2013). In het plangebied zijn geen panden aanwezig die geïnventariseerd zijn als cultuurhistorisch waardevol.
Wegcategoriseringplan
In het wegcategoriseringsprogramma zijn de verschillende wegen (binnen en buiten de bebouwde kom) in Doetinchem ingedeeld in een drietal categorieën.
Uitgangspunten bij de inrichting van de wegen binnen de gemeente Doetinchem zijn bepaald
in het Wegcategoriseringsplan:
De meeste woonstraten in de gemeente Doetinchem zijn inmiddels aangewezen tot 30 km/uur
gebied. Niet alle straten voldoen al helemaal aan de bijbehorende inrichtingseisen.
De komende jaren zullen bij groot onderhoud steeds meer woonstraten worden ingericht
tot 30 km/uur straat.
De gebiedsontsluitingswegen zijn bedoeld om het verkeer uit de woongebieden verwerken richting bijvoorbeeld de snelweg A18. Het is duidelijk welke wegen dit zijn maar ook deze voldoen nog niet allemaal aan de gestelde eisen. Niet alle gebiedsontsluitingswegen hebben bijvoorbeeld aparte fietspaden.
De gebiedsontsluitingswegen in Doetinchem
Voor beide categorieën geldt dat de kwaliteit van de leefomgeving moet centraal staan. Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid. Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillinghinder en toename van de geluidsoverlast. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bijeffecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten.
Onderzoek en conclusie
Verkeersontsluiting
De huidige ontsluiting van het gebied voor autoverkeer geschiedt via de Veenweg, Koksgoedweg op de Doetinchemseweg. Door de uitbreiding met circa 180 woningen neemt het aantal voertuigbewegingen toe waardoor een tweede ontsluiting van het gebied noodzakelijk is. Daarom zal de Veenweg worden doorgetrokken naar de Beekseweg. Hierbij worden maatregelen genomen die zorgen voor een lagere snelheid. Dit zorgt er voor dat de Veenweg geen aantrekkelijk alternatief wordt voor de Plantage Allee. Heideslag fase II wordt niet via de Plantage Allee ontsloten voor het autoverkeer, maar via de Veenweg, Beekseweg en Koksgoedweg. De Plantage Allee blijft een 60 km/uur weg. Het plangebied wordt ingericht als verblijfsgebied (30 km/uur). De Beekseweg zou ter hoogte van de aansluiting van de wijk over kunnen gaan in een 30 km/uur weg in noordelijke richting. Om het fietsen vanuit de wijk richting recreatiegebied, station en centrum te stimuleren wordt een goede fietsverbinding gerealiseerd binnen de wijk.
Verkeersontsluiting Heideslag fase II
In de toekomstige situatie zal de ontsluiting van de wijk maar deels via de spoorwegovergang Doetinchemseweg en Beekseweg lopen over deze overweg loopt. Het verkeer vanuit Doetinchem komt of over de overweg Weemstraat of vanaf de A18. Daarnaast wordt de Beekseweg ook als ontsluiting gebruikt, deels vanuit de kern maar ook vanaf Loerbeek en de Plantage Allee.
Verkeersgeneratie in relatie tot ontsluiting
Op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeercijfers naar parkeernormen' is de verwachte verkeersgeneratie berekend voor de gehele gehele ontwikkeling. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De berekening leidt tot onderstaande tabel:
Woningtype | Verkeersgeneratie per woning min |
Verkeersgeneratie per woning max |
Verkeersgeneratie per woning gem |
Aantal woningen |
Totale verkeersgeneratie per etmaal |
Correctie werkdaggemiddelden factor 1.11 |
Vrijstaand | 7,8 | 8,6 | 8,2 | 150 | 1230 | 1366 |
Sociale huur | 5,2 | 6,0 | 5,6 | 28 | 157 | 175 |
Totaal | 178 | 1387 | 1541 |
De Beekseweg en de Plantage Allee zijn ingericht om minimaal 4000 motorvoertuigbewegingen per etmaal te verwerken. In mei 2022 is een telling uitgevoerd ter hoogte van de Beekseweg 44. Op dat moment was sprake van 2700 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze meting wordt aangenomen als representatief voor de Beekseweg grenzend aan het plangebied. Ook is in mei 2022 is een telling uitgevoerd ter hoogte van de Plantage Allee 29. Op dat moment was sprake van 540 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verwachte theoretische toename van ongeveer 1550 verkeersbewegingen per etmaal kan dan ook verwerkt worden door de Beekseweg en Plantage Allee.
Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen meer worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is wel dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft. Parkeren kan ook plaatsvinden in zogenaamde parkeerkoffers. Op basis van de Nota Parkeernormen Auto en Fiets gemeente Doetinchem is een loopafstand van 100 meter acceptabel van en naar een parkeerplaats bij de woning. De normering uit de Nota Parkeernormen Auto- en Fiets Gemeente Doetinchem wordt voor voorliggend bestemmingsplan aangehouden. Het voldoen aan de Nota Parkeernormen Auto- en Fiets Gemeente Doetinchem is dan ook middels een dynamische verwijzing (in lijn met jurisprudentie van de ABRS, ECLI:NL:RVS:2015:2837) opgenomen in de gebruiksregels. Het plangebied is aangemerkt als "Rest bebouwde kom", waarmee aan de bijbehorende normering moet worden voldaan (zie onderstaande tabel).
De openbare wegen zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd met de bestemming 'Verkeer'. Het aspect verkeer en parkeren vormt gezien bovenstaande geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt op een afstand van ten minste 41 meter vanaf de spoorlijn Arnhem - Doetinchem - Winterswijk. Binnen een afstand van 100 meter is het uitvoeren van een trillingsonderzoek noodzakelijk indien voor trillingengevoelige gebouwen en functies, zoals woningen, worden gerealiseerd. Binnen 11 meter van een spoor op maaiveldniveau (gemeten vanaf het hart van het spoor) geldt het ‘beperkingengebied’. Met daarin de ‘kernzone’, waar je altijd een vergunning nodig hebt. En daarnaast de ‘beschermingszone’, waar je óf een vergunning nodig hebt, óf een melding moet doen. Het plangebied ligt niet binnen 11 meter van het spoor waardoor geen sprake is van een 'beperkingengebied'.
Omdat een aantal van de geplande woningen wel binnen de 100 meter zone vallen is door We-Boost een Quickscan trillingshinder uitgevoerd (Bijlage 13). Uit de quickscan volgt dat trillingshinder niet kan worden uitgesloten voor woningen binnen 65 meter van het spoor wanneer de RegioExpres in exploitatie is genomen. Het gaat om incidentele overschrijdingen in de vroege morgenuren, overdag zijn de streefwaarden namelijk soepeler en wordt wel voldaan aan het beoordelingskader. Op basis van het huidige treinbeeld, zonder de doorgaande treinen van de RegioExpres, wordt wel voldaan aan het beoordelingskader voor trillingshinder.
Met de komst van de RegioExpres kunnen de trillingen van treinen toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Deze trillingen worden beoordeeld op de SBR B-richtlijn. In Nederland is geen wettelijk kader voorhanden, maar deze richtlijn wordt op basis van jurisprudentie altijd gebruikt om de trillingen bij nieuwbouw te beoordelen. Voor woningen dichtbij het spoor kan een toename van het treinverkeer door de komst van de RegioExpres gevolgen hebben. Prorail heeft het in het kader van de komst van de RegioExpres een trillingsonderzoek laten uitvoeren (Bijlage 14). Hieruit blijkt, dat ter hoogte van plan Heideslag geen sprake zal zijn van overschrijding van de trillingssterktes als gevolg van de Regio Expres.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect ‘trillingen’ geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op een afstand van circa 1,4 km van het plangebied is een geitenhouderij gevestigd. Uit onderzoeken blijkt dat omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij meer kans hebben op longontsteking. Daarom wordt dit gezondheidsaspect meegenomen in de belangenafweging en onderbouwing voor dit plan.
Gezondheidsonderzoeken
Uit landelijke onderzoeken ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden’ (VGO) van RIVM e.a. blijkt dat omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij (met meer dan 50 geiten) meer kans hebben op longontsteking. De exacte oorzaak is nog niet bekend. Er is alleen vastgesteld dat het gezondheidsrisico afneemt naarmate de afstand tot de geitenhouderij toeneemt. Het risico is het grootst binnen de straal van 500 meter van een geitenhouderij en neemt af tot geen extra risico vanaf 2 km. Er worden landelijk nog VGO-vervolgonderzoeken uitgevoerd naar de oorzaak van het verhoogde gezondheidsrisico.
Advies
Door GGD-NOG is een maatwerkadvies geschreven (Bijlage 15). GGD-NOG adviseert om uit voorzorg terughoudend te zijn met nieuwe woningbouwontwikkelingen in een straal van 2 km van een geitenhouderij. Terughoudend betekent niet dat niets meer kan. De boodschap is dat erover moet worden nagedacht en er een belangenafweging gemaakt moet worden. De hierna genoemde argumenten geven de belangenafweging weer.
Belangenafweging
Er is een groot maatschappelijk belang naar de komst van nieuwe woningen, ook in Wehl. Vanwege de afstand tussen het woningbouwplan en een geitenhouderij speelt het feit mee dat de verhoogde kans op longontsteking lager is naarmate de afstand tot geitenhouderijen groter is. Daarnaast bestaan over het gezondheidsaspect nog onzekerheden en nader onderzoek moet nog uitgevoerd worden. Door het benoemen van het gezondheidsrisico, inclusief de verwijzing naar de landelijke VGO-onderzoeken, kunnen nieuwe bewoners van dit woningbouwplan op de hoogte zijn van het aspect ‘veehouderijen en gezondheid’. En daarmee de eigen en bewuste keuze maken om op deze locatie te gaan wonen.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect ‘veehouderijen en gezondheid’ geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Omdat op basis van het stedenbouwkundig plan voor Heideslag fase II in grote mate duidelijk is voor welke doeleinden gronden en gebouwen gebruikt mogen worden en op welke locatie, is het voorliggende bestemmingsplan een meer gedetailleerd bestemmingsplan. Dit biedt een grote mate van rechtszekerheid. Tegelijkertijd is het bieden van flexibiliteit wenselijk om in te kunnen spelen op ontwikkelingen. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen (relatief kleinschalige) ontwikkelingen planologisch worden geregeld, zoals uitbreidingen van gebouwen en functies of het toelaten van aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven.
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hiermee is planspecifiek vastgelegd wat bedoeld wordt en hoe gemeten moet worden. Als een begrip niet omschreven is, dan geldt de algemeen gangbare uitleg van het begrip.
Bebouwingspercentage/bouwperceel
De bebouwingspercentage wordt berekend op basis van de oppervlakte van het bouwperceel
(niet o.b.v. het bouwvlak). Een begripsomschrijving van ´bouwperceel´ is te vinden
in de inleidende regels (artikel 1 Begrippen). De contour van het bouwperceel is vaak
gelijk aan die van de enkelbestemming. Bebouwing ligt bijna altijd binnen het bouwvlak.
Het kan soms zijn dat er meer bebouwing staat dan het bebouwingspercentage aangeeft.
Als die bebouwing legaal is, dan is hiervoor de bestaande maten regeling van toepassing.
Daarmee is die bebouwing toch positief bestemd.
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, in overeenstemming met de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:
Binnen de bestemming 'Groen' is het structurele groen van het plangebied geregeld. Het structurele groen is eerder beschreven in paragraaf Groenstructuurplan Doetinchem 2017. In de regels is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen (nutsvoorzieningen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (straatverlichting, straatmeubilair, en dergelijke) ten behoeve van de bestemming en eromheen gelegen openbaar gebied. Ten behoeve van extensieve dagrecreatie mogen fiets- en wandelpaden worden aangelegd. Onder extensieve dagrecreatie wordt ook het plaatsen van onder andere bankjes, tafels en prullenbakken begrepen. Met een afwijking zijn onder voorwaarden parkeervoorzieningen, nieuwe inritten en geluidwerende voorzieningen in de bestemming 'Groen' toegestaan.
De bestemming 'Tuin' ligt enkel op de tuinen bij de 2 woningen aan de Plantage Allee. De gronden met de bestemming 'Tuin' maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd. In de bestemmingsomschrijving is daartoe een koppeling aangebracht met de bestemming 'Wonen'.
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van het bouwvlak waarbinnen de woning mag worden gesitueerd. Vanwege het behoud van het straatbeeld en het zicht op de woningen is binnen deze bestemming alleen een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van vlaggenmasten, speeltoestellen, en dergelijke. In het algemeen geldt dat gebouwen op deze gronden dan ook niet zijn toegestaan. Alleen de bouw van bijbehorende bouwwerken (een erker, toegangspartij en overkapping) is binnen deze bestemming mogelijk.
Uitbreiding van bestaande legale bijbehorende bouwwerken in de voortuin is onder voorwaarden mogelijk. Zo mag maximaal 50% voor de voorgevel van de woning worden bebouwd, de voortuin zelf mag maximaal 50% worden bebouwd. Hierbij geldt dat de oppervlakte van de bijhorende bouwwerken meetellen met de totaal oppervlakte (maximaal 100 m2 per woning). Tussen de bouwwerken en de openbare ruimte moet een bebouwingsvrije strook van 1,5 meter in acht genomen worden. De hoogte van nieuwe bouwwerken moet aansluiten bij de hoogte van de bestaande bouwwerken. In de navolgende afbeelding zijn schematisch de voorwaarden weergegeven om de bestaande legale bijbehorende bouwwerken in de voortuin uit te breiden.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Tuin' om te zetten naar de bestemming 'Wonen'. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om maatwerk mogelijk te maken, voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) ter plekke van de opgenomen bestemming 'Tuin'.
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden met een ontsluitende en verkeersdoorstromende functie. Ook is de bestemming toegekend aan bermen, parkeerplaatsen en niet structurele groenvoorzieningen. In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de bestemming zoals bushokjes en nutsvoorzieningen. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, en dergelijke. Binnen de regels zijn afwijkingsregelingen opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.
De bestemming 'Wonen' ligt op de 2 woningen aan de Plantage Allee. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak is gepositioneerd op basis van het stedenbouwkundig plan. Daarbij is conform het planologisch beleid in beginsel een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 3 meter aangehouden. De diepte van het bouwvlak is afhankelijk van het type woning. In de regels is de maximale diepte van het hoofdgebouw geregeld (15 meter bij vrijstaande woningen). Voor het overige wordt verwezen naar de wijze van bestemmen van Wonen - 6.
De bestemming 'Wonen - 6' omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Conform het planologisch beleid is een afstand tot de zijdelingse en voorste perceelsgrens van 3 meter aangehouden. De diepte van het hoofdgebouw is afhankelijk van het type woning. De maximale diepte van het hoofdgebouw is in de regels vastgelegd (15 meter bij vrijstaande woningen en twee-aan-een (twee-onder-een-kap) woningen en 13 meter bij aaneengebouwde woningen).
De bouwvlakken behorend bij Wonen - 6 zijn voorzien van een bouwaanduiding. Zo is te zien of vrijstaande, twee-aan-een (twee-onder-een-kap) en/of aaneengebouwde woningen toegestaan zijn. Als alleen de bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) van een vrijstaande woning aan elkaar gebouwd zijn, dan worden deze woningen ook gezien als vrijstaande woningen. Voor de bestemming 'Wonen - 6' is op de verbeelding geen bouwvlak per woning opgenomen; het bouwvlak wordt via de bouwregels bepaald. De afstand van 8 meter tot (wat beschouwd kan worden als) de achterste perceelgrens is niet opgenomen. Tegelijkertijd kan gesteld worden dat het doel van deze afstand (het waarborgen van privacy) geborgd is doordat de voorgevel is vastgelegd en een bouwperceel niet voor meer dan 50% bebouwd mag zijn. De maximaal toegestane goothoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen zijn in een maatvoeringssymbool op de plankaart opgenomen. In de regels is opgenomen hoeveel woningen maximaal en in totaal toegestaan zijn binnen de bijbehorende bestemmingsvlakken. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om met omgevingsvergunning af te wijken van dit maximale aantal woningen. Dit kan alleen als aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Zo moet middels onderzoek aangetoond worden dat het nieuwe aantal woningen ruimtelijk passend is. Dit geldt voor alle onderzoeken die gebonden zijn aan het aantal woningen (stikstofberekeningen, woningbouwprogramma, verkeersgeneratie). Ook moet advies worden ingewonnen bij de stedenbouwkundige.
In de regels is ook aangegeven waar een gevel van het hoofdgebouw gebouwd moet worden en wordt de (verplichte) verspringen van de voorgevels vastgelegd. Op deze wijze wordt een belangrijk uitgangspunt van het onderliggende stedenbouwkundig plan geborgd.
De regels zoals opgenomen in het planologisch beleid komen niet altijd overeen met de regels voor de bestemming Wonen - 6. Pas na ontwikkeling van het gebied zijn de regels uit het planologisch beleid toepasbaar omdat het dan 'bestaand stedelijk gebied' betreft.
Hoofdgebouwen
Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw kan onder voorwaarden een afwijking
worden verleend. Zo kan het hoofdgebouw gedeeltelijk tot op de zijdelingse bouwperceelsgrens
gebouwd worden als het bouwperceel grenst aan openbaar gebied, waarop de bestemming
'Groen', 'Water', 'Verkeer' of vergelijkbare bestemming rust. Ook kan een afwijking
worden verleend voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte
voor mantelzorg. Zie hiervoor ook de algemene uitleg bij Afwijken voor mantelzorg.
Aan huis gebonden beroep en/of bedrijf
Op gronden met de bestemming 'Wonen -6' is de uitoefening van een vrij beroep en een
aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan in een aangebouwde bijbehorend bouwwerk.
Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen
de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden
beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden. Overige detailhandel is binnen
de bestemming 'Wonen' nadrukkelijk uitgesloten. Wanneer een aangebouwde oplossing
niet mogelijk is vanwege architectuur of monumentale status van de woning, is het
mogelijk om met een afwijking een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toe te staan
in een vrijstaande bijbehorend bouwwerk. Hierbij moet het, als dat vanuit de bestemming
noodzakelijk is vrijstaande bouwwerk wel een ruimtelijke eenheid vormen met de woning.
Een internetwinkel is onder voorwaarden toegestaan, zo mag de internetwinkel alleen
online verkopen, geen winkeluitstraling hebben, geen showroom en geen opslag binnen
of buiten.
Alleen in geval van gastouderschap is een buitenactiviteit in de vorm van buitenspelende
kinderen toegestaan.
Verschuiven bouwvlak en wijzigen (bouw)aanduiding
In de bestemming 'Wonen-6' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verschuiven
van het bouwvlak en voor het wijzigen van de bouwaanduiding. Dit kan alleen als aan
specifieke voorwaarden wordt voldaan. Zo moet de nieuwe woning ruimtelijk passend
zijn en moet de woning passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma/de woonvisie.
Wonen in aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor de uitbreiding van
de woonfunctie, onder voorwaarde dat de afstand tussen dat bouwwerk en de achterste
bouwperceelsgrens minimaal 8 meter bedraagt. Als het hoofdgebouw op kortere afstand
ligt, geldt die afstand als norm.
Met een afwijking is het mogelijk om wonen en aan huis gebonden beroep en/of bedrijf in aangebouwde bijbehorende bouwwerken op kortere afstand dan 8 meter (tot 3 meter) tot de achterste bouwperceelsgrens toe te staan. Hierbij moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden bijvoorbeeld dat de achterste bouwperceelsgrens grenst aan (openbaar) gebied met bijvoorbeeld een groen- of verkeersbestemming.
Dakoverstekken
Steeds meer gebouwen worden voorzien van royale dakoverstekken. Dat heeft soms met
architectuur te maken, maar vaak is de overkapte ruimte gewoon functioneel. De ruimte
wordt dan bijvoorbeeld gebruikt als veranda (overdekt terras) of carport. Volgens
de Nederlandse Norm (NEN) is tot 75 centimeter sprake van een overstek. Bij een grotere
afmeting is sprake van een overkapping en dan telt de overkapte ruimte mee bij de
berekening van de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken. Dit is van belang omdat
de oppervlakte is genormeerd.
Bouwwerken op daken
Afscherming technische installatie op daken zoals airco's, warmtepompen, zonnepanelen,
e.d. zijn mogelijk tot 0,5 m boven het dakvlak. Als het dak daarbij al de maximum
bouwhoogte heeft bereikt. Deze maat komt dan extra bovenop de de maximum bouwhoogte.
Zodat de afscherming van technische installaties ook op deze daken mogelijk zijn.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen-6' en het daarin
gelegen bouwvlak. Zij moeten op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning
worden gebouwd. Deze afstand sluit aan op de stedenbouwkundige opzet van een woonwijk
en voorkomt brede gevelaanzichten. Overdekte eigen zwembaden (binnenbaden) zijn aan
te merken als gebouwen. Op binnenbaden zijn daarom de bouwregels voor bijbehorende
bouwwerken van toepassing.
Tijdelijke woonunits ter overbrugging van de bouwperiode
Op woningbouwlocaties wordt af en toe gebruik gemaakt van tijdelijke woonunits. Dit
zijn veelal prefab gebouwen maar soms ook sta- of toercaravans. Deze gebouwen voorzien
in een tijdelijke behoefte, namelijk een alternatieve huisvesting ter overbrugging
van de bouwperiode.
Een tijdelijke woonunit mag uitsluitend worden geplaatst op het perceel waar een woning
wordt gebouwd of verbouwd. Het maakt niet uit of de bouw wordt uitgevoerd door de
(toekomstige) bewoner zelf of door een aannemer. Voor een tijdelijke woonunit is een
omgevingsvergunning met instandhoudingstermijn vereist. De instandhoudingstermijn
wordt gekoppeld aan de daadwerkelijke start en duur van de bouw. Dit is om te voorkomen,
dat een unit of caravan wordt geplaatst zonder dat er vergunning is verleend voor
bouw of verbouw van een woning of nog geen begin is gemaakt met de bouw.
Het komt in de praktijk ook wel eens voor, dat een woning ingrijpend wordt verbouwd
zonder dat een vergunning is vereist, bijvoorbeeld voor het opknappen van een oude
woning. In dat geval moet de bouwer in spé schriftelijk een onderbouwing overleggen
waarom tijdens de bouw niet in de woning of elders kan worden gewoond. Deze onderbouwing
moet vergezeld gaan van een planning, zodat duidelijk is hoe lang de woonunit nodig
is. Als de woning gereed is, moet de tijdelijke woonunit worden verwijderd.
De bestemming 'Woongebied - kleine woningen' omvat de gronden die ter beschikking worden gesteld voor de plaatsing van maximaal 30 woningen met een klein woonoppervlak (max. 70 m2 woonoppervlak). De bestemming is bedoeld voor wonen, in de vorm van kleine woningen, verkeer en groenvoorzieningen. De grootte van de kavels en de woningen maakt dat wordt afgeweken van het planologisch beleid. Deze afwijking wordt acceptabel geacht aangezien het een bijzondere woonvorm betreft. In de bouwregels zijn de randvoorwaarden aangegeven waaraan de kleine woningen moeten voldoen. Zo is een maximum bebouwingspercentage per bouwperceel aangegeven en is de maximum woonoppervlak per woning vastgelegd. Binnen het bestemmingsvlak zijn zowel vrijstaande woningen als ook geclusterde woningen mogelijk.
Omdat geen sprake is van aparte percelen is sprake van gebouwen. Deze moeten binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. Verbaal zijn in de regels de voorwaarden opgenomen waaraan de bouwwerken moeten voldoen. Conform het concept van deze kleine woningen zijn (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken uitgesloten. Daarnaast is (volledigheidshalve) opgenomen dat de gronden met de besteming 'Woongebied' niet worden beschouwd als erf zoals bedoeld in art. 1 bijlage II Bor. Dit om te voorkomen dat bij elke woning vergunningsvrij bouwwerken worden gerealiseerd. Ten behoud van het groene karakter ter plaatse c.q. de landschappelijke inpassing, het voorkomen van een onevenredige verhoudiging tussen de woningen (hoofdgebouw) en bijbehorende bouwwerken en in samenhang daarmee het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt het noodzakelijk geacht de betreffende gronden uit te sluiten van vergunningvrije bouwwerken. Wel is per woning een inpandige berging toegestaan, dit valt binnen de maximale woonoppervlakte van 70 m2. Geclusterd kunnen gemeenschappelijke bergingen met een minimale oppervlakte van 30 m2 en een totale maximum oppervlakte van 150m2 worden gerealiseerd. Tenslotte is de mogelijkheid geboden een gemeenschappelijke overkapping te realiseren (tevens met een maximum oppervlakte van 150m2). Deze overkapping mag alleen gebruikt worden ten behoeve van parkeren.
Omdat bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten, zijn daaraan verbonden gebruiksregels en afwijkingen van gebruiksregels niet opgenomen in de bestemming Woongebied'. Ook is mantelzorg niet mogelijk binnen deze bestemming aangezien dit niet kan worden gerealiseerd binnen een perceel van 100 m2.
Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1, 2, 3, 4, 5 en 6' zijn eerder in de toelichting al uitgelegd. In Heideslag fase 2 komen alleen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 2,3, 5 en 6' voor. Zie paragraaf 1.4.12 .
Uitgaan van waarde die past bij onderliggende verwachtingszone
Met de waarde die past bij de onderliggende verwachtingszone wordt bedoeld, dat de verwachtingszone bepaald wanneer er een archeologische onderzoekverplichting geldt:
Dus als de ene helft van het bouwperceel in een hoge verwachtingszone ligt, en de andere helft in een zone met een lage verwachting, dan moet apart bekeken en beoordeeld worden of er een onderzoeksverplichting geldt voor het bouwperceel.
Als voorbeeld: als slechts 150 m2 van het bouwplan in de hoge zone ligt en 500 m2 in de lage zone, dan hoeft er geen onderzoek te worden uitgevoerd.
Een aantal planregels geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d, respectievelijk onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing. Deze kunnen toegepast worden als het concrete bouwplan voor de genoemde onderdelen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een ongewenst gevolg voor de omgeving heeft.
Binnen de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden komen veelal de volgende voorwaarden voor:
Deze voorwaarden zijn als volgt uit te leggen:
Daar waar het relevant is voor de bestemming, is een specifieke gebruiksregel voor parkeren opgenomen. Op grond van artikel 3.1.2. tweede lid Bro mogen parkeernormen worden neergelegd in een beleidsregel. In Doetinchem ligt het parkeerbeleid vast in de 'Parkeervisie Gemeente Doetinchem 2017 - 2020' en 'Nota Parkeernormen Auto en Fiets Gemeente Doetinchem', zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2017. In het bestemmingsplan wordt tot uitdrukking gebracht, dat bij de toets op het onderdeel parkeren, deze beleidsregel betrokken moet worden bij bouw, uitbreiding of vervangende nieuwbouw en/of wijziging van gebruik.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State blijkt, dat een zogenoemde dynamische verwijzing in het bestemmingsplan acceptabel is. Daarom is aan de parkeerbepaling in het bestemmingsplan de zinsnede 'met dien verstande dat wanneer deze parkeerregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging'. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht, dat in principe te allen tijde wordt getoetst aan de meest actuele versie van het beleid. Tussentijdse wijzigingen van het beleid zijn dus gedurende de planperiode van het bestemmingsplan mogelijk.
Bij alle woningen is een afwijking bij de bouw- en gebruiksregels opgenomen voor het toestaan van een mantelzorgwoning. Uitzondering hierop is de bestemming 'Woongebied - kleine woningen'. Dit omdat de omvang van het perceel dan wel het woonconcept dit ruimtelijk niet toelaat. De afwijking voor het toestaan van een mantelzorgwoning is bedoeld voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden, bijvoorbeeld dat de ruimtelijke uitwerking aanvaardbaar is.
Bij veel bestemmingen is de afwijking opgenomen om te bouwen buiten het bouwvlak mits het bouwperceel aan de zijde waar de bouwgrens wordt overschreden grenst aan openbaar toegankelijk gebied, waarop een groen-, natuur-, water-, verkeers- of daarmee vergelijkbare bestemming rust. Ook wordt gezegd dat de naar de weg gekeerde bouwgrens niet mag worden overschreden. Hierbij wordt bedoeld de bouwgrens aan de wegzijde van het gebouw (meestal de voorkant van het gebouw). Deze mag dus niet overschreden worden. Veelal is hier ook een verkeersbestemming opgenomen. Aan de zijkant of achterkant van een gebouw kan ook een verkeersbestemming gelden. Als sprake is van een parkeerplaats, dan kan de bouwgrens wél worden overschreden. Voor hoeksituaties met twee keer een verkeersbestemming geldt maatwerk. Advies kan hiervoor ingewonnen worden bij de stedenbouwkundige.
Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
In de algemene bouwregels is onder andere omschreven wanneer er geen verbod geldt voor het overschrijden van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen voor bepaalde bouwdelen. Ook is omschreven wanneer het bevoegd gezag kan afwijken van bouw- en/of bestemmingsgrenzen.
De 'bestaande matenregeling' is bedoeld voor legale bouwwerken die afwijken van de vastgestelde situering, goot- en/of bouwhoogte, afstand, oppervlakte en/of inhoud van de bouwregels in dit bestemmingsplan. De bestaande afwijking is daarmee toegestaan.
In het artikel 'Ondergronds bouwen' is aangegeven dat de opgenomen bouwregels zijn bedoeld voor bouwwerken boven de grond.
De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Hierbij zijn een aantal gebruiksvormen specifiek benoemd. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.
In de algemene gebruiksregels is ook benadrukt welk gebruik sowieso is toegestaan. Namelijk het opwekken van duurzame energie met behulp van zonnepanelen of andere - op grond van de bestemmingsregels geoorloofde - voorzieningen op het dak.
Voorwaardelijke verplichting - mitigerende maatregelen en gebiedscompensatie ontheffing Wnb
Als algemene gebruiksregel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat ziet op de uitvoering en instandhouding van de maatregelen die genomen moeten worden in het kader van de verleende ontheffing Wet natuurbescherming door de Provincie Gelderland. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het plangebied in ontwikkeling mag worden genomen als uitvoering is gegeven aan de mitigerende maatregelen en gebiedscompensatie en deze ook in stand worden gehouden.
In de algemene aanduidingsregels kunnen zo nodig de regels met betrekking tot één
of meer gebiedsaanduidingen een plaats krijgen. De volgende algemene aanduidingsregels
komen in dit bestemmingsplan voor:
Overige zone - nieuwe risicobronnen uitgesloten
In deze zone is het verboden om nieuwe risicobronnen te vestigen of bestaande risicobronnen
uit te bereiden.
De algemene afwijkingsregel voorziet in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld voor kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen. De in het plan opgenomen algemene wijzigingsbevoegdheden laat meer ingrijpende afwijkingen toe en wordt daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.
Voor het opwekken van kleinschalige duurzame energie. Hierbij moet gedacht worden aan zonnepanelen, mini windturbines en kleine windturbines.
Voor zonnepanelen voor eigen gebruik gelden een aantal voorwaarden, bijvoorbeeld dat de zonnepanelen op eigen grond geplaatst moeten worden, daarnaast ook dat deze grond in gebruik moet zijn als erf. De oppervlakte maat van 100 vierkante meter is extra t.o.v. de standaard oppervlakte van 20 vierkante meter (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).
Mini windturbines (ook wel windwokkels genoemd) zijn met een afwijking toegestaan op het dak, waarbij voorwaarden gelden, onder andere dat de as-hoogte maximaal 5 meter boven het hoogste punt van het gebouw of bouwwerk waar de mast op staat uit komt.
Kleine windturbines (ook wel windmolentjes genoemd) staan op de grond en zijn met een afwijking toegestaan in de gebiedstype buitengebied en bedrijventerreinen. In een woonwijk (gebiedstype woongebieden) is het niet toegestaan om een kleine windturbine op te richten. Om de afwijking vergund te krijgen moet verder aan een aantal andere voorwaarden worden voldaan, bijvoorbeeld dat de maximale as-hoogte 30 meter is van de turbine.
In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld hoe met deze afwijking acceptabel zijn.
De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.
Bij het vaststellen van het Meerjaren Perspectief Ontwikkellocaties (MPO) worden alle grondexploitaties vastgesteld. De grondexploitatie voor Heideslag fase II wordt hierin meegenomen. Dat zal rond juni/juli 2023 zijn. De te maken kosten voor de ontwikkeling van Wehl Heideslag fase II maken onderdeel uit van deze grondexploitatie. De grondexploitatie van Heideslag fase I is voor het laatst vastgesteld in 2022.
De verwachte kosten van planschade worden als kostenpost meegenomen in de grondexploitatie.
Nagenoeg alle gronden binnen het plangebied van het uitwerkingsplan ‘Wehl Heideslag fase II ’ zijn in eigendom van de gemeente Doetinchem. Kosten die worden gemaakt voor bijvoorbeeld het bouwrijp maken, nutsvoorzieningen en inrichting van de openbare ruimte worden ‘verhaald’ door de verkoop(prijs) van de gronden.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook wordt het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze procedure en overleggen behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het voorstel en -besluit omtrent de vaststelling.
Het plan is op basis van artikel 3.1.1. Bro overlegd met de volgende instanties:
Op basis van richtlijnen van de rijksoverheid is vooroverleg met deze instantie niet nodig. Er is geen rijksbelang dat hiertoe aanleiding geeft.
Provincie Gelderland
De provincie Gelderland heeft per brief op 2 november 2022 (zaaknummer 2022-014049)
laten weten dat het provinciale belang Klimaatadaptatie goed is meegewogen in het
plan. Er is uitgebreid beschreven welke maatregelen en voorzieningen worden getroffen
om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die
daarbij is gemaakt. Voor het provinciale belang Wonen is opgemerkt dat nog wat uitvoeriger
onderbouwd en aangetoond dient te worden dat het plan past in het gemeentelijk woningbouwprogramma/de
woonvisie en daarmee in de afspraken die in de regio zijn gemaakt. Met name het adaptief
programmeren in relatie tot het verzekeren van de sociale huur dient te worden onderbouwd.
Ten aanzien van de Wet natuurbescherming heeft de provincie gewezen op de verantwoordelijkheid
van de gemeente zelf voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De reactie van de provincie Gelderland heeft geleid tot aanpassing van de toelichting met name met betrekking tot het regionaal en gemeentelijk woonbeleid.
Waterschap Rijn en IJssel
De watertoets is begin 2023 toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Na verwerking
van enkele opmerkingen is op 26 april 2023 het definitieve rapport ontvangen ((Civicon,
bestandsnaam R01-2022-037-D01, 24 april 2023, Bijlage 9) . Waterschap Rijn en IJssel
is akkoord met de uitgevoerde watertoets.
ProRail
ProRail heeft per mail om meer informatie verzocht over hoe wordt omgegaan met de
overwegveiligheid en met het bouwverkeer. Naar aanleiding van dit verzoek is in paragraaf
1.4.13 extra toelichting gegeven op de verkeersontsluiting in relatie tot de spoorwegovergang
Doetinchemseweg en de spoorwegovergang Beekseweg.
Omwonenden en andere belanghebbenden en geinteresseerden zijn tijdens verschillende (digitale) bijeenkomsten geïnformeerd over het project Heideslag Fase II. Voor de starterswoningen loopt een apart traject waarbij de gemeente in nauwe samenwerking met de starters zelf dit deelgebied gaat inrichten. Daarnaast is de gelegenheid geboden om via het mailadres heideslag@doetinchem.nl suggesties en ideeën aan te dragen.Via een ingerichte projectwebsite kon een ieder zich laten informeren over het project en daarmee op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken.