direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Nieuwe Eekstraat 2
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Het pand aan de Nieuwe Eekstraat 2 heeft de bestemming 'Bedrijf', gericht op opslag en handel in goederen. De eigenaar heeft het verzoek ingediend om het pand ook te mogen bewonen, met een kantoor aan huis. Dit gebruik van het pand is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat de woonfunctie wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Nieuwe Eekstraat 2, ten noorden van de stad Doesburg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0001.png"

Kaart omgeving plangebied, plangebied rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Doesburg, ca. 2,5 km ten noorden van de stad. De locatie ligt in een landelijke omgeving met zowel agrarische bedrijven als burgerwoningen. Ten westen van het plangebied liggen aan de overzijde van de Nieuwe Eekstraat de campings IJsselstrand en Het Zwarte Schaar.

In het plangebied staat een bedrijfsgebouw, dat in 1988 gebouwd is door de Gamog om kantoren en een werkplaats te realiseren bij het gasverdeelstation. Het pand is gebouwd in één bouwlaag met een kap. De rechterzijde van het plan wijkt iets terug ten opzichte van de rest van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0002.png" Aanzicht plangebied vanaf de Nieuwe Eekstraat (bron: google maps)

De kavel word rechtstreeks ontsloten op de Nieuwe Eekstraat. Aan de noordoostzijde van het gebied staat een gasontvangststation, dat is aangesloten op de aardgasleiding die langs de noordgrens van het plangebied loopt. Het plangebied is grotendeels verhard, met bomen en andere begroeiing langs de grenzen van het perceel. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in oranje weergegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De initiatiefnemer is voornemens om het pand in gebruik te nemen als woning, met een kantoor aan huis. Het pand kan met geringe aanpassingen geschikt worden gemaakt om te wonen. Verder vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats op het perceel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en Provinciaal beleid

Onderhavig plan maakt een woning in een voormalig bedrijfsgebouw mogelijk. Dit plan is dusdanig gering van omvang en niet gelegen in een bijzonder of waardevol gebied, zodat er geen rijks- of provinciale belangen in het geding zijn. Nadere toetsing aan het rijks- en provinciaal beleid is om die reden niet nodig.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Doesburg 2030

De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren. De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties, waarvoor specifieke doelen zijn benoemd.  
Het toekomstige buitengebied van Doesburg biedt verschillende gebruiksmogelijkheden en gaat met de tijd mee. Passend in de schaal en eigenschappen van het gebied is er plek voor nieuwe functies. Bestaande functies krijgen een kwaliteitsimpuls. Alle ontwikkelingen gaan samen met een hoogwaardige inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.

Planspecifiek

Met de woonfunctie wordt een nieuwe, duurzame invulling aan een bestaand pand gegeven. In de structuurvisie wordt geen specifiek beleid benoemd dat van invloed is op dit plan.

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg', vastgesteld op 22 juli 2010. Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijvigheid - overige bedrijvigheid'. In bijlage 4 van ht bestemmingsplan is dit nader benoemd voor opslag en handel in goederen. Het bestemmingsplan staat op deze locatie geen bedrijfswoning toe.

Het gasverdeelstation in de noordoostelijke hoek van het perceel is aangeduid als 'nutsvoorziening'. Verder ligt aan de noordzijde van het perceel de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Onderstaande uitsnede van het bestemmingsplan geeft de huidige bestemming van het gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijke plannen.nl)

Van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan waarmee de bestemming Bedrijf kan worden omgezet in Wonen kan geen gebruik worden gemaakt, omdat er bij deze bevoegdheid vanuit wordt gegaan dat de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet. Op het perceel Nieuwe Eekstraat 2 is geen bedrijfswoning aanwezig. Bij de afweging of een woning passend is op de locatie, heeft wel een toetsing plaatsgevonden aan de overige voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan, in die zin dat de nieuwe woning de nabijgelegen functies en waarden niet zal schaden in hun ontwikkelingsmogelijkheid en evenmin de belangen van de eigenaren/gebruikers van de nabijgelegen gronden schaadt. Dit wordt nader gemotiveerd in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om de bodemkwaliteit van de grond en het grondwater onder het plangebied te bepalen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het gebruik voor wonen. Het rapport is opgenomen in bijlage 1.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.


Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt aan de N317, op ca. 2,5 km van het plangebied (rekenpunt 15568353). Hier zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   17,7 µg/m3   18,5 µg/m3   11,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis hiervan is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De toekomstige woning ligt op 20 meter uit de as van de weg. Voor de Nieuwe Eekstraat geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Nieuwe Eekstraat ten hoogste 52 dB bedraagt (na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd.

In paragraaf 4.1.5 Milieuzonering wordt ingegaan op het aspect industrielawaai.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Een woning is een geurgevoelig object en kan hinder ondervinden van agrarische bedrijven in de omgeving. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen aan de Hettenstraat 1 op ca. 150 meter afstand. Dit is een rundveebedrijf dat onder het Activiteitenbesluit valt. Voor dit bedrijf geldt een vaste afstand van 50 meter. Gelet op de afstand zal er geen sprake zijn van geurhinder. Het toestaan van een woning heeft ook geen invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf. Verder liggen er geen veehouderijen in de omgeving van het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met het initiatief wordt een milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Ten westen van het plangebied ligt de camping IJsselstrand/het Zwarte Schaar. Voor kampeerterreinen/vakantiecentra met een eigen keuken geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur.

In onderhavige situatie bestaat de afstand tussen de woning en het campingterrein ca. 42 meter. Dit is minder dan de richtafstand van 50 meter voor geluid. De meest geluidveroorzakende activiteiten van de camping (entree met verkeer en overige recreatievoorzieningen) liggen echter op een veel grotere afstand van ca. 300 meter. Op het gedeelte van het campingterrein nabij de Nieuwe Eekstraat 2 zijn alleen chalets aanwezig. Deze zijn min of meer vergelijkbaar met reguliere woningen. Hier zal naar verwachting geen sprake zijn van geluidhinder. Voor de nieuwe woonfunctie kan gesteld worden dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Daarnaast ligt er direct naast het plangebied een nutsvoorziening, in de vorm van een grasdrukregel- en meetstation (gasontvangststation N-077). Op basis van de VNG-publicatie geldt hier een richtafstand van 50 meter voor geluid en gevaar.

Om de geluidbelasting van het station in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek (geluidmeting) uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting laag is. aan de eis van 45 dB(A) etmaalwaarde kan op de erfafscheiding al ruimschoots worden voldaan. Voor de woning is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd op het aspect industrielawaai.

Voor een onderbouwing van het aspect gevaar wordt verwezen naar paragraaf 4.1.6 Externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0005.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. Wel ligt de locatie naast een gasdrukregel- en meetstation (gasontvangststation N-077) en een hogedruk aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van de leiding bedraagt 140 meter en ligt dus over het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de aardgrastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor het plan. Voor het gasontvangststation geldt vanuit het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden voor kwetsbare en beperkte kwetsbare objecten, zoals woningen. De veiligheidsafstand tot een woning bedraagt 15 meter. In onderhavige situatie bedraagt de kortste afstand tot het pand 15,3 meter. Dit deel van het pand in gebruik voor het bedrijf. De afstand tot het toekomstige woongedeelte bedraagt ca. 22 meter. Deze afstand voldoet. Wel is het van belang dat binnen de 15 meter geen vergunningvrije bouwwerken gerealiseerd worden waardoor het object alsnog binnen de veiligheidsafstand ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.PRO20003PBU-VA01_0006.png"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied

Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied kunnen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Het aantal personen neemt echter niet of nauwelijks toe (alleen 's nachts met 2,4 personen). Het groepsrisico neemt daardoor nooit met 10% toe. Hierdoor kan volstaan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico.

Hiervoor is advies gevraagd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. Dit advies is opgenomen in bijlage 4. In het advies wordt geconcludeerd dat de kans op een incident zeer klein is. In het geval van een incident worden de bewoners in staat geacht zichzelf in veiligheid te kunnen brengen, indien zij juist worden geïnformeerd en op tijd gewaarschuwd worden. Het pand heeft uitgangen aan de zijde van het gebouw die van de risicobron is afgekeerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee
4. Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Het plan raakt geen waterschapsbelangen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. De oppervlakte verharding neemt niet toe als gevolg van dit plan. Het gaat hier slechts om een inpandige functiewijziging. Verder overleg met het waterschap is hierdoor niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft slechts een functiewijziging van een bestaand pand. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats en er wordt geen beplanting verwijderd. Het plan heeft geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het plan zal ook niet leiden tot een merkbare verandering in het aantal verkeersbewegingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ca. 460 meter. Van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving als gevolg van het plan zal dan ook geen sprake zijn.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met dit initiatief wordt een pand met een bedrijfsfunctie in gebruik genomen als woning. Dit zal niet leiden tot een wezenlijke verandering van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van het gebruik als bedrijf. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Op het perceel zijn geen gebouwen of objecten met een cultuurhistorische waarde aanwezig. Het gaat hier om een functiewijziging van een bestaand pand. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Het plan heeft geen gevolgen voor eventuele archeologische waarden in de bodem zullen niet worden aangetast.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

De initiatiefnemer stelt zijn naaste buren op de hoogte van dit plan.

Overleg

Onderhavig initiatief wordt in het kader van het wettelijk overleg besproken met het waterschap Rijn en IJssel door middel van de watertoetstabel. Uit deze tabel blijkt dat het plangebied geen invloed heeft op waterschapsbelangen. Verder is advies gevraagd aan de Omgevingsdienst Regio Achterhoek (ODRA). De adviezen worden verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft in de periode mei - juni 2021 voor een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het ontwerpbesluit ingediend.