direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Verhuellweg 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Verhuellweg 2007' van de gemeente Doesburg is toe aan actualisatie. Op grond van de Wro (art. 3.1 lid 2) dient een bestemmingsplan immers binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling, vernieuwd te worden.

Uitgangspunt van voorliggend plan is een beheergericht kader neer te leggen op basis van de huidige situatie in het veld, de huidige planologische inzichten en de huidige bestemmingen. Het voorliggend bestemmingsplan is daarmee een consoliderend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het bedrijventerrein Verhuellweg aan de noordkant van Doesburg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0002.png" Globale ligging plangebied

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een planbeschrijving (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven. Dit is de situatie die met het voorliggend bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Het plangebied ligt aan de Verhuellweg in het noorden van Doesburg. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. Het plangebied wordt begrensd door de provinciale weg N317 in het zuiden, de IJssel in het westen, het water Het Zwarte Schaar in het noorden en de agrarische gronden en vestingswerken in het oosten. Door de verhoogde ligging van de provinciale weg N317 tussen plangebied en de binnenstad van Doesburg, ligt het bedrijventerrein redelijk gescheiden van de rest van het stedelijke gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0003.png"

Luchtfoto met plangebied

In het verleden was het plangebied deel van de vestingwerken van Doesburg. Sinds de jaren '50 is het plangebied bestemd tot bedrijventerrein. In de jaren '60 zijn hier twee grote bedrijven gevestigd, die nog steeds aanwezig zijn. Het gaat om expeditiebedrijf Rotra en kunststofverwerkingsbedrijf Ubbink. Beide bedrijven hebben een bovenregionale en/of landelijke uitstraling en samen omvatten ze in de huidige situatie circa tweederde van het bedrijventerrein. Daarnaast zijn het bedrijfsverzamelgebouw De Blikvanger en een bouwmarkt aanwezig op het bedrijventerrein.

Bebouwing

Op het bedrijventerrein zijn drie grote bouwvolumes aanwezig, die gericht zijn op de Verhuellweg. De bouwhoogte varieert tussen 3 en 12 meter. Het westelijke bouwvolume staat niet parallel aan de Verhuellweg, voor de andere twee bouwvolumes geldt dit wel.

Verder zijn er aan de westkant van het plangebied een nutsvoorziening en een aantal kleine gebouwen van het waterschap aanwezig. Het gaat om een kantoorruimte en werkplaats van één bouwlaag met een kap en verschillende stallingsruimten met één bouwlaag en een plat dak.

Water en groen

Het plangebied bevat een deel van het water van de IJssel en Het Zwarte Schaar. Ten noorden van de bedrijfsgebouwen bevindt zich een bandijklichaam. Aan de zuidkant van het plangebied ligt de watergang De Fles met daarnaast een groenstrook met opgaande beplanting. Ook aan de westkant langs de IJssel en aan de oostelijke grens van het plangebied is opgaande beplanting aanwezig, wat zorgt voor een groene aankleding van het bedrijventerrein.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de Verhuellweg. De Verhuellweg sluit in het zuidwesten van het plangebied aan op de Koepoortdijk en de provinciale weg N317. In het oosten van het plangebied loopt de Verhuellweg richting het noorden door naar enkele agrarische bedrijven. In het zuidoosten van het plangebied sluit de Verhuellweg aan op de Panovenweg, die richting de woonwijken van Doesburg leidt.

Bedrijvigheid

Het westelijke bedrijfsgebouw is in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw en ten behoeve van een bouwmarkt. Het middelste bedrijfsgebouw is door expeditiebedrijf Rotra in gebruik en het oostelijke gebouw door kunststofverwerkingsbedrijf Ubbink. Parkeren vindt plaats aan de zijde van de Verhuellweg. Het onbebouwde deel aan de achterzijde van het bedrijventerrein en tussen de bebouwing in, is in gebruik voor opslag en voor het parkeren van vrachtwagens. Langs de oever van Het Zwarte Schaar is een laad- en loswal aanwezig. In het westen van het plangebied bevindt zich ook een LNG-tankstation.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in de besluitsubvlakken rivierbed en stroomvoerend deel rivierbed, in het kader van de waterveiligheid rond de grote rivieren. Ter plaatse van het besluitsubvlak rivierbed gelden algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Voor het besluitsubvlak stroomvoerend deel rivierbed zijn een aantal activiteiten omschreven waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed gelokaliseerd kunnen worden. Daarom wordt hiervoor in het kader van de Waterwet een vergunning verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden.

Het voorliggend bestemmingsplan legt enkel de bestaande situatie vast en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er zijn daarom geen belemmeringen vanuit deze besluitsubvlakken voor het bestemmingsplan.

Ladder duurzame verstedelijking

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de huidige situatie vastgelegd. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De ladder duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing voor het plan.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het deel van het plangebied waarbinnen de IJssel en Het Grote Schaar liggen, zijn aangeduid als Groene ontwikkelingszone. Binnen dit gebied zijn er beperkingen voor ontwikkelingen, omdat de kernkwaliteiten van het gebied niet mogen worden aangetast. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet echter niet in ontwikkelingen, waardoor het niet strijdig is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Structuurvisie Doesburg 2030

De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren.

De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties. Voor deze locaties worden specifieke doelen benoemd.

Planspecifiek

Het bedrijventerrein aan de Verhuellweg is een van de twee bedrijventerreinen in de stad. Het plangebied is geen onderdeel van de 10 locaties waarvoor specifieke doelen worden benoemd. De herstructurering van het bedrijventerrein Verhuellweg is wel aangegeven als lopend/afgerond project:

  • Revitalisering en verduurzaming van zowel bedrijfskavels, -bebouwing als de openbare ruimte.
  • Uitbreiding watergebonden logistieke hotspot met laad- en loswal.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bovenstaande herstructureringsaspecten worden op dit moment uitgevoerd. Het plan is dus niet in strijd met de Ruimtelijke Structuurvisie Doesburg 2030.

Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Verhuellweg 2007'. Hierbinnen gelden de bestemmingen 'Bedrijven', 'Verkeer', 'Waterdoeleinden', 'Water' en 'Nutsvoorzieningen'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Gastransportleiding' en 'Waterkering'. Aangezien het bestemmingsplan bijna 10 jaar oud is, wordt het middels voorliggend bestemmingsplan geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0004.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Verhuellweg 2007'

Voor een deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Laad- en loswal Rotra 2014', vastgesteld op 19 december 2014. Hierbinnen zijn de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Daarnaast zijn het lng station en de bijbehorende veiligheidszone met aanduidingen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0005.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Laad- en loswal Rotra 2014'

Tevens geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Archeologie', vastgesteld op 29 oktober 2009. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en er is in dit geval dus geen sprake van functiewijziging. De bodemkwaliteit is geschikt voor de huidige functies.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarmee tevens geen gewijzigde invloed op de luchtkwaliteit wordt uitgeoefend. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of nieuwe industrie die geluidhinder veroorzaakt mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Het bedrijventerrein Verhuellweg was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Verhuellweg 2007' in september 2007 een gezoneerd terrein op grond van de Wet geluidhinder, waarbij de geluidzone zoals weergegeven op de volgende afbeelding gold. Deze geluidzone is op 20 augustus 1992 vastgesteld. Het zonebeheersmodel is in maart 2017 geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0006.png"

Geluidzone (groen) behorende bij bedrijventerrein Verhuellweg

Ten tijde van de vaststelling van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Verhuellweg 2007' waren er al geen ‘grote lawaaimakers’ (meer) gevestigd op het terrein. Omdat dit ook niet wenselijk meer werd geacht, was de noodzaak om de zone in stand te houden niet aanwezig. Echter de geluidzone fungeert als buffer en de woonomgeving wordt beschermd tegen een toename van de cumulatieve geluidbelasting. Ook bedrijven worden beschermd, bijvoorbeeld tegen oprukkende bebouwing. Er is daarom later toch gekozen om voor het bedrijventerrein Verhuellweg te blijven werken met een systematiek van zonering. Gezien het bovenstaande wordt de geluidzone in het voorliggend bestemmingsplan opnieuw vastgelegd met behulp van een aanduiding.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

Vanwege het conserverend karakter van dit bestemmingsplan, vinden er geen veranderingen plaats in de situatie qua milieuzonering. Op het bedrijventerrein blijven evenals in de bestaande situatie bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk. De afstand tot bestaande milieugevoelige objecten wijzigt niet. Het voorliggend bestemmingsplan zorgt dus niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat in milieugevoelige objecten.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied rood omcirkeld

Op deze afbeelding is het LNG-tankstation binnen het plangebied te zien met de bijbehorende plaatsgebonden risicocontour 10-6. Daarnaast ligt het meest westelijke deel van het plangebied binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van het transport van gevaarlijke stoffen over de IJssel. In het zuiden van het plangebied, parallel aan de Verhuellweg, is een gastransportleiding aanwezig, welke niet op de risicokaart staat aangegeven. Deze gasleiding is voor de externe veiligheid niet relevant. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, hebben de aanwezige risicobronnen geen invloed op de uitvoerbaarheid van dit plan.

Het LNG-station is met een aanduiding aangegeven op de verbeelding. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour is met een gebiedsaanduiding opgenomen in het plan. Voor de gastransportleiding is een dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op basis van waterhuishoudkundige aspecten bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Voor de aanwezige waterkering en waterstaatkundige functies zijn dubbelbestemmingen opgenomen.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL17002HBV-VA01_0008.png"

Natura 2000-gebieden (rood) in de omgeving van het plangebied

Het Zwarte Schaar maakt onderdeel uit van Natura 2000-gebied Rijntakken. Omdat het voorliggend bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, wordt er als gevolg van dit bestemmingsplan geen gewijzigde invloed op dit Natura 2000-gebied uitgeoefend.

Soortenbescherming

Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan wordt er geen negatieve invloed uitgeoefend op beschermde soorten.

De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Aangezien er sprake is van een conserverend plan zal de verkeersstructuur binnen het plangebied als gevolg van dit bestemmingsplan niet wijzigen. Op de bestaande verkeersstructuur is ingegaan in hoofdstuk 2. Op het gebied van verkeer bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied waren voorheen de vestingwerken van Doesburg aanwezig. Deze zijn echter al sinds de jaren '50 verdwenen. Ten oosten van het plangebied zijn de cultuurhistorisch waardevolle vestingwerken nog wel aanwezig. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, wordt er geen invloed uitgeoefend op de cultuurhistorische waarde van de vestingwerken.

Archeologie

Met het bestemmingsplan 'Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Doesburg de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied gelden verschillende verwachtingswaarden. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bodemingrepen. Het aspect archeologie zorgt daardoor niet voor belemmeringen voor het voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Archeologie' blijft van kracht voor het plangebied.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat. Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijventerrein', waarmee de functie van een bedrijventerrein is neergelegd. Met behulp van aanduidingen is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak. Ter plaatse van het bestaande LNG-station, het nutsgebouw en de bouwmarkt zijn aanduidingsvlakken gelegd waarmee deze functies tot deze specifieke locaties worden ingeperkt.
  • 'Verkeer', waarmee de verkeersfunctie wordt neergelegd.
  • 'Water', waarmee de functie van waterhuishoudkundige doeleinden wordt neergelegd op de watergang De Fles.
  • 'Water - Rivier', waarmee de functie van waterstaatkundige doeleinden wordt neergelegd op de IJssel, Het Grote Schaar en het westelijke deel van het plangebied, waarbinnen de gebouwen van het waterschap aanwezig zijn.
  • De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', ten behoeve van de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering.
  • De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', waarmee de primaire functie van het rivierbed wordt gewaarborgd, namelijk de veilige afvoer (en berging) van water, sediment en ijs, alsmede het bieden van voldoende ruimte voor toekomstige rivierverruiming.
  • De dubbelbestemming 'Leiding - Gas', ten behoeve van de aanwezige gastransportleiding. Aan weerszijden van de leiding is een leidingstrook gelegen van 4 m aan weerszijden van het hart van de lijn. Binnen deze zakelijk rechtstrook gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik.

Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen, waarmee de plaatsgebonden risicocontour van het LNG-station is vastgelegd. De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' is opgenomen ten behoeve van de geluidzone van het bedrijventerrein.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met het plan. De provincie heeft aangegeven dat er geen vooroverleg nodig is.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er wordt voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 29 juni 2017 tot 10 augustus 2017. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.