direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Helder - Stadswerf / Milieustraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2002 heeft de gemeente Doesburg 3,4 ha grond gekocht van de provincie Gelderland. Deze locatie staat bekend onder de naam ‘Den Helder’. De gemeente is in samenwerking met Berkel Milieu N.V. voornemens om de milieustraat en de stadswerf die momenteel nog gevestigd zijn binnen de bebouwde kom van Doesburg (aan de Koppelweg) te verplaatsen naar de aangekochte locatie 'Den Helder'.

De milieustraat komt in eigendom van en wordt beheerd door Berkel Milieu N.V., de stadswerf zal in beheer en eigendom komen van de gemeente Doesburg. Om deze verplaatsing van de milieustraat en de stadswerf mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

Naast een milieustraat / stadswerf is voor het plangebied ook sprake geweest van het realiseren van een parkeerplaats voor vrachtwagens / grote voertuigen. Op dit ogenblik wordt de noodzaak van een dergelijke voorziening op de gronden van het plangebied niet gezien. Derhalve heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om de parkeerplaats voor vrachtwagens / grote voertuigen, niet op te nemen in dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in Doesburg langs de Parallelweg Den Helder en wordt begrensd door de provinciale wegen N317 en N338 In het verleden heeft de locatie dienst gedaan als slibdepot. In onderstaande afbeeldingen, afkomstig van google maps, is de situering van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0002.png"

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' zoals dat op 22 juli 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. De bestemming van de gronden die onderdeel uitmaken van het thans voorliggende plangebied is Groen. Hieronder is een fragment opgenomen van het bestemmingsplan Buitengebied Doesburg, afkomstig van www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0003.png"

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording 
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Bestaande situatie

In het verleden heeft de locatie dienst gedaan als slibdepot. In de huidige situatie heeft de locatie geen gebruiksfunctie en kenmerkt het zich als een braakliggende ruigte. In onderstaande foto is het plangebied zoals gezien van de provinciale weg N338 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0004.png"

2.2 Toekomstige situatie

Dit project heeft tot doel een terrein op locatie ‘Den Helder’ te ontwikkelen tot een voorziening als milieustraat en stadswerf. In onderstaande afbeeldingen is een situatietekening van de stadswerf en de milieustraat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0005.png"

Situatietekening stadswerf

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0006.png"

Situatietekening Milieustraat

De combinatie van een milieustraat en een stadswerf leveren synergie vordelen op. Er kan namelijk gebruik worden gemaakt van de gezamenlijke toegangsweg en afvalstromen uit de openbare ruimte kunnen bij de aanpalende milieustraat worden ingeleverd. Daarnaast nemen door het verplaatsen van zowel de milieustraat als de stadswerf, de herbestemmingsmogelijkheden van de oude locatie aan de Koppelweg toe.

Uitgangspunt is om zorg te dragen voor een goede groene inpassing van het bebouwde deel op Den Helder. De groene inpassing is echter geen voorwaarde voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de stadswerf / milieustraat. Bij het ontwerpen van de milieustraat / stadswerf zal; gekozen worden voor een nette, sobere en rustige uitstraling. Verder is in het ontwerp uitgegaan van een bouwstrook die evenwijdig loopt aan de N317. In deze bouwstrook worden de gebouwen gesitueerd. Daarnaast heeft de bouwstrook tot doel om het zicht vanaf de provinciale weg op de milieustraat zoveel als mogelijk te ontnemen.

Het zuidelijk deel van het plangebied zal als natuur worden ingericht ter compensatie voor de ontwikkelingen in het kader van het project 'Beleef de Linies van Doesburg'. Hiervoor zal te zijner tijd de definitieve invulling worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0008.png"

Afbeeldingen: impressie milieustraat / stadswerf

Stadswerf

De stadswerf aan de Koppelweg 20 biedt huisvesting aan de gemeentelijke buitendienst. De buitendienst heeft als taak om de openbare ruimte binnen de gemeente Doesburg te beheren en te onderhouden. Het ruimtebeslag van deze functie bestaat uit kantoren, stallingsruimte van voertuigen en opslagruimte van materieel en materiaal dat nodig is voor de werkzaamheden aan de openbare ruimte.

In onderstaande tabel is opgenomen wat het ruimtebeslag van de stadswerf is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0009.png"

milieustraat

In onderstaande tabel is opgenomen wat het ruimtebeslag van de milieustraat is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0010.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Een deel van het plangebied valt binnen de ecologische hoofdstructuur. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming Natuur. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op dit aspect.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan zijn geen nationale ruimtelijke belangen in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om in het geval dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1.
    1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte
    waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2.
    2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3.
    3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.


In het kader van de ladder wordt ten aanzien van het begrip stedelijke ontwikkeling en bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd:

Stedelijke ontwikkeling

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Bestaand stedelijk gebied

“bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Behoefte

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Zodat de ladder zoals die hiervoor is beschreven, moet worden doorlopen.

Circulus-Berkel BV is in eigendom van de gemeenten Bronckhorst, Brummen, Doesburg, Lochem, Apeldoorn, Deventer, Epe en Zutphen en verzorgt in opdracht van deze gemeenten het huishoudelijk afvalbeheer en adviseert over de toekomstige ontwikkeling en inrichting daarvan. In het werkgebied van Circulus-Berkel BV wonen circa 438.000 inwoners (ca. 193.000 aansluitingen). Voor deze inwoners verzorgt Circulus-Berkel BV niet alleen de lediging van de groene en grijze container, maar ook de inzameling en verwerking van onder meer papier, kunststof verpakkingen, glas, chemisch afval, snoei afval en grof huishoudelijk afval. Daarnaast beheert Circulus-Berkel BV de milieustraten in Lochem, Zutphen en Epe.

Het gemeentebestuur van Doesburg vindt het belangrijk dat een milieustraat zoals deze thans binnen de gemeente aanwezig is (aan de Koppelweg), als voorziening behouden blijft. De milieustraat Den Helder is primair ook bedoeld voor de inwoners van Doesburg. Vanwege eisen die aan een aantal te scheiden afvalstromen worden gesteld, zal de milieustraat een bepaalde omvang moeten krijgen. Hierdoor zal de milieustraat een capaciteit krijgen die het gebruik door derden ook mogelijk maakt.

Aangezien Circulus-Berkel BV op regionaal niveau opereert en aangestuurd wordt, en de behoefte van de milieustraat gerelateerd is aan het verzorgingsgebied van die milieustraat (aantal inwoners), staat daarmee in voldoende mate vast dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

Binnen- of buitenstedelijk

De ligging van het plangebied aan de binnenkant van verschillende provinciale wegen en ingeklemd tussen de kernen Drempt en Doesburg, de directe aanwezigheid van andere stedelijke voorzieningen als het zwembad ,maken, mede gelet op de oude functie van het plangebied (slibdepot), dat het plangebied onderdeel is van het stedelijk weefsel (stedelijke bebouwing en groenvoorzieningen). Het plangebied is dus aan te merken als bestaand stedelijk gebied.

Omdat het begrip 'bestaand stedelijk gebied' niet eenduidig afgebakend is en dus voor discussie vatbaar is, is ook gekeken of er elders binnen de gemeente Doesburg ruimte voor een stadswerf gecombineerd met milieustraat is. De huidige milieustraat en stadswerf aan de Koppelweg (te Doesburg) zijn gedateerd. Onderzoek heeft uitgewezen dat modernisering van deze twee voorzieningen op de huidige locatie niet mogelijk is. Een moderne voorziening vraagt namelijk meer ruimte(beslag) dan op de huidige locatie voorhanden is. Bovendien is het wenselijk om, met name vanwege verkeersveiligheids redenen en het gegeven dat er binnen de gemeente Doesburg onvoldoende (kwantitatief en kwalitatief) ruimte op bedrijventerrein aanwezig is, de voorziening buiten de bebouwde kom te lokaliseren. Op deze wijze wordt de verkeersdruk in de bebouwde kom verminderd.

Vanuit ruimtelijk (met name verkeerstechnisch) en financieel oogpunt is de locatie 'Den Helder' (ruimtelijk) naar voren gekomen als beste locatie voor de gecombineerde milieustraat / stadswerf. Aangezien de huidige milieustraat / stadswerf aan de Koppelweg te Doesburg zal sluiten nadat de nieuwe milieustraat / stadswerf 'Den Helder' opgericht en inwerking is, betreft het verder ook nog eens een verplaatsing van een bestaande stedelijke voorziening.

Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten

Naast het gegeven of het plangebied is aan te merken als bestaand stedelijk gebied is de voorgenomen ontwikkeling niet gebaat bij een multimodale ontsluiting (openbaar vervoer, fietsers en voetgangers). De ontsluiting voor auto- en vrachtverkeer is voldoende, op deze plaats kan verder worden verwezen naar paragraaf 4.6 van deze toelichting.

3.2 Provinciaal & regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

In juli 2014 hebben provinciale staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. In deze omgevingsvisie worden de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid beschreven. De provinciale ruimtelijke belangen die moeten doorwerken tot op het niveau van bestemmingsplannen, zijn opgenomen in de omgevingsverordening Gelderland, zie 3.2.2.

Met de omgevingsvisie wil de provincie:

  • Nieuwe aandacht voor de steden, meer ruimte voor economie en een extra stap voor duurzame ontwikkeling en een leefbaar platteland. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie komen we sneller uit de crisis. Niet de regels maar de mogelijkheden staan voorop!
  • Structuurversterking en partnerschap als uitgangspunt. Gelderland is mooi, dynamisch en divers.
  • Van tien jaar 'vast' naar flexibel en toekomstgericht.
  • Van vijf plannen en vijf verordeningen naar één plan en één verordening op hoofdlijnen.
  • Samen afwegen en aan de slag met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Kwaliteiten en doelen staan centraal, niet de regels.
  • Van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar het Gelderse Natuurnetwerk en een Groene Ontwikkelingszone, met meer uitnodiging om bij te dragen aan het realiseren van natuurdoelen.
  • Regionale afspraken voorop. Niet alleen woningbouw en bedrijventerreinen, ook kantoren en detailhandel.
  • Minder overheid, meer samenleving. Een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen. De provincie verbindt!
  • Lokaal maatwerk.

Voor het plangebied kunnen de provinciale belangen natuur en verstedelijking van invloed zijn op het bestemmingsplan. Het aspect verstedelijking is hiervoor onder 3.1.3 aan de orde gekomen. Het aspect natuur komt hierna onder 3.2.2 aan de orde.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de provinciale ruimtelijke belangen die reeds in de omgevingsvisie zijn beschreven. De regels van de omgevingsverordening moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan in acht worden genomen.

Voor het plangebied zijn twee provinciale ruimtelijke belangen aan de orde die van invloed kunnen zijn op het vast te stellen bestemmingsplan. Het betreft het provinciaal belang natuur en het provinciaal belang verstedelijking. Het provinciaal belang verstedelijking is hiervoor onder rijksbeleid reeds aan de orde gekomen (ladder voor duurzame verstedelijking).

Provinciaal belang natuur

De omgevingsverordening onderscheid het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Beide gebiedstypen maakten voorheen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. De gevolgen van dit bestemmingsplan voor de ecologische hoofdstructuur komen aan de orde in paragraaf 4.8.

Hieronder is een afbeelding opgenomen van de ligging van het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en de Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) afkomstig uit de omgevingsverordening Gelderland. Uit deze afbeelding blijkt dat een gedeelte van het plangebied binnen de Groene Ontwikkelingszone ligt. De gronden die dit betreft, krijgen de bestemming Natuur. Binnen deze bestemming zijn geen bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De regels van de Omgevingsverordening Gelderland zijn dan ook verder niet van invloed op het bestemmingsplan.

De gemeente Doesburg is voor deze gronden voornemens om nieuwe natuur te ontwikkelen. Dit draagt bij en komt overeen met de doelstellingen van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0011.png"

3.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan is in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet relevant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 25 juni 1998 heeft de gemeenteraad van Doesburg de Structuurvisie vastgesteld. Het doel van de structurvisie is om vanuit de gemeente sturing te geven aan de claims die vanuit de diverse sectoren (o.a. wonen, werken en groen) worden gelegd op het Doesburgse grondgebied. De structuurvisie vormt dan ook het kader waarbinnen alle ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente worden beoordeeld en op elkaar worden afgestemd.

In deze Structuurvisie was aangegeven dat er mogelijk een multifunctioneel sportcomplex grenzend aan de Rivierenweg (N338) en aansluitend op de nieuwbouw van Beinum II ontwikkeld zou kunnen worden. Meerdere sportverenigingen zouden hier een nieuw onderkomen kunnen vinden. Afgelopen jaren, zoals bijvoorbeeld de nieuwbouwplannen van Sportclub Doesburg aan de Oranjesingel, is duidelijk geworden dat een aantal sportverenigingen gekozen heeft voor behoud en/of uitbreiding van bestaande sportlocaties.

Op 11 februari 2014 heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst met Berkel Milieu gesloten om te komen tot de realisatie van een milieustraat en stadswerf op de locatie Den Helder. Op 29 juli 2014 heeft de gemeente ingestemd met de locatiekeuze op het terrein. De gemeente bereidt op dit moment een nieuwe structuurvisie voor. Zie verder het gestelde onder 3.3.2.

3.3.2 Voorbereiding Structuurvisie gemeente Doesburg

In december 2013 is gestart met het opstellen van een nieuwe ruimtelijke structuurvisie. Inwoners kunnen meedenken over de ruimtelijke koers die de gemeente de komende 10-20 jaar moet gaan varen. De structuurvisie bevat een streefbeeld op hoofdlijnen over het ruimtegebruik binnen de gemeente. Het plan zet de koers uit voor ruimtelijke ontwikkelingen en doet ook uitspraken over de identiteit van de stad. In deze gemeentelijke visie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. Voorliggende ontwikkeling zal opgenomen worden in de op te stellen ruimtelijke structuurvisie.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) Doesburg 2011 vormt de basis voor het kwaliteitsbeleid van de gemeente voor de publieke ruimte. Ambities voor verschillende beleidsterreinen worden in deze nota op een eenduidige en samenhangende wijze weergegeven, zoals voor:

  • welstand en architectuur
  • monumenten, archeologie en bouwhistorie
  • inrichting en beheer openbare ruimte
  • landschap en stedenbouw
  • nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen


Verschillende beleidsonderdelen kunnen in de toekomst verder worden uitgewerkt in aparte beleidsnota's op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg 2011 komt in de plaats van bestaande beleidsstukken zoals het Beeldkwaliteitplan Doesburg Oude Stad 1999 (deel 1 en deel 2) en de Welstandsnota Doesburg 2004. Ook de Cultuurhistorische Waardenkaart voor de binnenstad is opgenomen in deze nota. Beeldkwaliteitsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, die zijn vastgesteld voor verschillende ontwikkelingsgebieden, blijven van kracht.

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg 2011 is een kadernota, die beleidsregels omvat voor verschillende beleidsterreinen, waaronder welstand, cultuurhistorie, landschap, stedenbouw en openbare ruimte. Hiervoor is gekozen zodat we de verschillende aspecten die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit in samenhang worden benaderen. De NRK is door de gemeenteraad van Doesburg vastgesteld als beleidsnota en in het bijzonder als welstandsnota.

In hoofdstuk 6 van de Nota wordt het beleid voor de gebieden Landelijke gebied, linies en rivieren beschreven. Omdat het plangebied is gelegen in de oksel van twee provinciale wegen en voorheen als slibdepot in gebruik was, zijn er weinig historische elementen meer herkenbaar. Door de ligging en kenmerken van het plangebied (niet in de directe nabijheid van de rivieren, noch in het buitengebied of in de Linies) bevat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit geen specifiek beleid ten aanzien van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

Om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te krijgen en de nulsituatie vast te leggen (de nulsituatie is de bodemkwaliteit voordat begonnen is met de bedrijfsmatige activiteiten) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op het terrein van de gehele inrichting (milieupark en stadswerf) vastgelegd. Met het vastleggen van de nulsituatie vormt dit rapport een toetsingsgrondslag met het oog op mogelijke toekomstige bodemverontreiniging, voortvloeiende uit de bedrijfsactiviteiten die op het terrein plaats gaan vinden.

Het rapport van deze onderzoeken is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

De resultaten geven geen reden voor de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Op grond van de resultaten van het milieukundig bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.

4.2 Geluid

4.2.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

Het voorliggende bestemingsplan maakt geen voor geluid gevoelige gebouwen of terreinen mogelijk. Dit aspect behoeft dan ook geen verder onderzoek of toelichting.

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen rijkswegen of spoorwegen gelegen, dit aspect behoeft dan ook geen verder onderzoek of toelichting.

4.2.2 Bedrijfsmatige activiteiten

Naast de akoestische aspecten die in de Wet geluidhinder genormeerd worden, gelden er ook (geluids)normen voor bedrijfsmatige activiteiten. Deze normering is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verder heeft de gemeente Doesburg geluidbeleid vastgesteld in de Nota Bedrijven en Geluid. Om na te gaan of de bedrijfsmatige activiteiten die op de voorgenomen stadswerf/milieustraat worden verricht, kunnen voldoen aan de geluidnormering zoals die in het Activiteitenbesluit en de Nota Bedrijven en Geluid is opgenomen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Uit het onderzoek volgt dat er voldaan kan worden aan de normering uit het Activiteitenbesluit en de Nota Bedrijven en Geluid.

 

4.3 Bedrijven en Milieuzonering

4.3.1 Regelgeving

Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur, stof en gevaar). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving, een gemengd gebied en een gebied met functiemenging.

In bepaalde gebieden kan, vanwege het karakter van die gebieden, volstaan worden met een minder grote richtafstand ten opzichte van een rustige woonomgeving. Dit betreft de zogenaamde 'gemengde gebieden'. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In deze gebieden kan de (algemene) richtafstand volgens bijlage 1 van de brochure met één afstandsstap worden verkleind.

Volgens de VNG publicatie is een milieustraat aan te merken als categorie 3.1 bedrijvigheid. De richtafstand waarbuiten sprake is van een goed woon- en leefklimaat bedraagt 50 meter. De afstand van de toekomstige milieustraat tot voor hinder gevoelige objecten (woningen) bedraagt 200 meter zodat ruimschoots aan de richtafstand voldaan wordt en nader onderzoek achterwege kan blijven.

Naast bovengenoemde zijn bovendien de milieunormen (voornamelijk geluid) volgens het Activiteitenbesluit van toepassing op de bedrijfsmatige activiteiten zoals die binnen de milieustraat / stadswerf plaatsvinden. Indien de milieustraat / stadswerf in werking is, zal aan deze normering voldaan moeten worden. Uit paragraaf 4.2.2 volgt dat aan deze geluidsnormering kan worden voldaan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In een rapportage met als datum 25 augustus 2015 is verslag gedaan van een onderzoek naar de luchtkwaliteit. Deze rapportage is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Uit de rapportage volgt (zie onderstaande tabel) dat de concentratiebijdrage voor NO, PM10 en PM2.5 ruim onder de NIBM-grens (3 procent van de grenswaarden) ligt. Hieruit wordt geconcludeerd dat de toegenomen verkeersemissie niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 5.16.1.a en artikel 5.16.1.c van de Wm en is derhalve niet in strijd met de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0012.png"

Tabel grenswaarden luchtkwaliteit en resultaat onderzoek naar de luchtkwaliteit.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

4.5.2 Planbeoordeling

De ontwikkeling betreft het realiseren van een stadswerf en milieustraat op een braakliggend terrein gelegen aan de weg Den Helder te Doesburg. De huidige bestemming van het terrein betreft landelijk gebied. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Hieronder is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0013.png"

Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 13-5-2016) met het plangebied in de rode cirkel.

De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op:

Zwembad Den Helder wordt weergegeven als risicovolle inrichting. De opslag hoeveelheden gevaarlijke stoffen zijn alleen zo gering dat er geen risico's zijn voor de omgeving. Ook is het Besluit externe veiligheid inrichtingen hierop niet van toepassing. Deze inrichting hoeft dan ook niet meer beschouwd te worden.

Verder ligt op dichtstbij gelegen punt (ongeveer 230 meter) van het plangebied drietal aardgastransportleidingen. Alle drie de aardgastransportleidingen hebben hun invloedsgebied over het plangebied liggen.

Op basis van de 'Carola risicoberekening, Den Helder Doesburg (11 mei 2015)' is vastgesteld dat voor de aardgastransportleidingen ter hoogte van het plangebied geen 10-6 risicocontouren worden berekend. De plaatsgebonden risicocontour van de aardgastransportleidingen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van een drietal aardgastransportleidingen. Uit de 'Carola risicoberekening, Den Helder Doesburg (11 mei 2015)' is gebleken dat voor alle drie de aardgastransportleidingen de hoogte van het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de orientatiewaarde. Hierdoor kunnen enkele onderdelen van de verantwoording groepsrisico komen te vervallen. Onderdelen die niet beschouwd hoeven te worden zijn bronmaatregelen, alternatieve ruimtelijke varianten en toekomstige veiligheidsmaatregelen.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

De gemeente Doesburg is op grond van het Bevb (artikel 8) verplicht het groepsrisico voor het bestemmingsplan, ten aanzien van de ontwikkeling op terrein Den Helder, te verantwoorden. Er kan worden volstaan met beperkte verantwoording groepsrisico omdat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de orientatiewaarde.

De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van criteria c en d heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden van 17 mei 2016 (kenmerk: 160517-0033). Conform het Bevb worden in de motvering (verantwoording) van het betrokken besluit de volgende gegevens opgenomen:

A. De aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico mede veroorzaakt of oude situatie veroorzaken;

De ontwikkeling behelst het realiseren van de Stadswerf en Milieustraat. Voor de stadswerf wordt een personendichtheid gehanteerd van 3 personen gerelateerd aan de grote van het kantoor (84 m2) en voor de milieustraat wordt een aanwezigheid van 10 personen gehanteerd. In de bestaande situatie betreft het braakliggend terrein met de bestemming landelijkgebied. De personendichtheid is hierdoor voor huidige situatie op 0 gesteld.

B. Het groepsrisico en het eerder vastgestelde groepsrisico;

Uit de 'Carola risicoberekening, Den Helder Doesburg (11 mei 2016)' blijkt dat het groepsrisico door de ontwikkeling niet of nauwelijks toeneemt. De hoogte van het groepsrisico bedraagt zowel met als zonder ontwikkeling beneden de 0,1 maal de orientatiewaarde voor aardgastransportleiding A-511 en A-522. Dit is zo gezegd een verwaarloosbaar groepsrisico. Voor aardgastransportleiding A-662 wordt zowel met als zonder ontwikkeling geen groepsrisico berekend.

C. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;

Er liggen drie hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie op circa 200 meter van het plangebied. Het plangebied ligt binnen de effectafstanden, de 10 kW/m2 contour van een fakkelbrand reikt namelijk tot circa 290 meter. De mogelijkheden voor de rampbestrijding worden o.a. bepaald door de mogelijkheden voor de hulpdiensten om het gebied te bereiken en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen.

Het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft aan :'In de directe omgeving is voldoende bluswater beschikbaar en de planlocatie goed bereikbaar is. In het kader van deze ontwikkeling is er geen reden om te adviseren over eventuele maatregelen in het plangebied. De ontwikkeling heeft geen of nauwelijks invloed op het groepsrisico. Het ligt dan ook in de verwachting dat de realisatie van de stadswerf en milieustraat geen merkbare invloed zal hebben op de (on)mogelijkheden van de rampenbestrijding.'

D. Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen;

Voor het vermogen om jezelf/en of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft aan: 'Vanwege de kans op het ontstaan van secundaire branden binnen de 10 kW/m2 contour is wegvluchten uit het effectgebied de meest geschikte zelfredzame strategie. Het is waarschijnlijk dat de personen op de stadswerf en milieustraat voldoende zelfredzaam zullen zijn om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen. Echter omdat het grootste deel van de aanwezige personen zich buiten bevinden zijn ze ingeval van een incident wel meer kwetsbaar door de blootstelling aan de warmtestraling.'

4.5.4 Conclusie

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een drietal hogedruk aardgastransportleidingen. Zwembad Den Helder is een risicovolle inrichting conform de risicokaart. Echter zijn opslag hoeveelheden gevaarlijke stoffen zo minimaal dat er geen risico's zijn voor de omgeving. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee dan geen belemmering voor realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van drietal hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de 'Carola risicoberekening, Den Helder Doesburg (11 mei 2016)' blijkt dat de hoogte van het groepsrisico niet tot nauwelijks toeneemt als gevolg van de ontwikkeling. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden ziet ook geen aanleiding om aanvullend te adviseren ten aanzien van de rampbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee acht de gemeente Doesburg het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

4.6 Verkeer en ontsluiting

In de VNG publicatie zoals die hiervoor in paragraaf 4.3 is genoemd is een milieustraat aangeduid als een verkeersaantrekkende bedrijfsmatige activiteit. Het is derhalve van belang om bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin een juridische-planologische titel wordt gecreeerd voor een milieustraat, in voldoende mate na te gaan of de beschikbare infrastructuur, alsmede de aan te leggen ontsluitingen van de milieustraat de verkeersstromen kunnen verwerken.

Omdat het terrein geheel wordt omsloten door provinciale wegen en er rekening moet worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en - verordening, heeft op 9 april 2015 een overleg plaatsgevonden met de provincie om de ontsluiting van de milieustraat / stadswerf af te stemmen. De besproken knelpunten bij de rotonde op de N317 ter hoogte van de Kraakselaan zijn inzichtelijk gemaakt en voorzien van een oplossingsmaatregel (zie bijlage Verkeer en Ontsluiting bij deze toelichting). Deze oplossingsmaatregel is voorgelegd aan de provincie, deze heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgestelde maatregel.

Zoals volgt uit onderstaande afbeelding worden er ten behoeve van de milieustraat twee ontsluitingen op de parallelweg Den Helder gemaakt. Mede naar aanleiding van het advies van de provincie wordt hiermee voorzien in een aparte in- en uitrit. De vormgeving van de in- en uitrit heeft in overleg met de provincie plaatsgevonden. De provincie heeft een standaard ontwerp in-/uitrit die in voorliggende situatie kan worden aangehouden. Door ten opzichte van het standaard ontwerp van de provincie te kiezen voor een bredere inrit en op het terrein van de milieustraat te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en opstelruimte, wordt voorkomen dat er wachtrijen ontstaan op de parallelweg Den Helder en dat de parallelweg wordt gebruikt voor manouvreerbewegingen van vrachtwagencombinaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0014.png"

Afbeelding situering van in- en uitrit (details van de in- en uitrit zijn opgenomen in de bijlage Verkeer en Ontsluiting).

Uit onderzoek van Witteveen en Bos (zie bijlage Verkeer en Ontsluiting bij de toelichting) blijkt dat het ontwerp van de milieustraat en de stadswerf voldoende ruimte bieden om het verkeersaanbod dat wordt verwacht veilig te kunnen verwerken. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor vrachtverkeer wordt de aansluiting bij de Kraakselaan geoptimaliseerd. Hierdoor kunnen transporteurs van afval en het overige vrachtverkeer gebruik maken van deze aansluiting om de milieustraat te bereiken.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

4.7.2 Locatie Den Helder

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door Witteveen en Bos een 'waterparagraaf milieustraat en stadswerf Parallelweg Den Helder te Doesburg' opgesteld. Deze rapportage is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. De watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel zoals deze in de rapportage is opgenomen, is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0015.png"

De relevante wateraspecten betreffen:

  • 1. Riolering en hemelwaterafvoer, en
  • 2. berging en infiltratie

Ad 1 Riolering en hemelwaterafvoer

De locaties waar sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd, zullen worden aangesloten op het DWA-stelsel. De wasplaats en alle oppervlakken, voorzien van een vloeistofdichte vloer, worden aangesloten op een vuil HWA-stelsel. Het vuil HWA-stelsel wordt voorzien van een olie-water-slibafscheider (OBAS) en voert na de OBAS gezamenlijk af met het DWA-stelsel. Het vuil hemelwater en de droogweerafvoer zullen moeten worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Dit wordt nader uitgewerkt voor de gemeente
Doesburg. De afvoer van de verschillende verharde oppervlakken is conform het activiteitenbesluit.

Alle overige verhardingen (straatwerk en daken) voeren af naar een schoon HWA-stelsel. Het afvoerend verhard oppervlak van de milieustraat en de stadswerf is geïnventariseerd.

Tabel verdeling verhard oppervlak (ha)

  stadswerf   milieustraat   weg  
vuil HWA   0,0   0,12   0,0  
schoon HWA   0,28*   0,59   0,19  
totaal   0,28   0,71   0,19  

* waarvan 0,1 ha op grindkoffer

Ad 2. Berging en infiltratie

Binnen het plangebied van de milieustraat en de stadswerf is geen oppervlaktewater voorzien. De afvoer van het schone HWA-stelsel is voorzien naar een nieuw te realiseren wadi/buffer ten zuiden en ten noorden van het plangebied. Het gebied waar de wadi/buffer wordt gerealiseerd is weergegeven in onderstaande afbeelding. Het betreft het gebied naast de milieustraat en de stadswerf. Door de afvoer naar deze wadi/buffer wordt het hemelwater teruggebracht in het milieu. Hiermee wordt de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer en het beleid van de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel gevolgd.

In onderstaande tabel is de maximale opgave voor berging in de wadi/buffer bij T10+10 % en T100+10 % aangegeven. Dit is een situatie waarbij niet wordt uitgegaan van infiltratie. De werkelijke bergingsopgave zal kleiner zijn dan is aangegeven in onderstaande tabel omdat een deel van het water in de wadi/buffer zal infiltreren in de bodem. In onderstaande tabel is ook het benodigde bergend volume opgenomen voor een situatie met infiltratie. Hierbij is uitgegaan van:

  • een doorlatendheid van 0,5 m/dag voor een grastoplaag en dichtslibbing.

Tabel berging wadi/buffer (m³)

  geen infiltratie   0,5 m/dag  
T10+10 %   1.165   315  
T100+10 %   1.480   545  

De vormgeving van de wadi (infiltrerend oppervlak) en de diepteligging ten opzichte van de grondwaterstand zijn factoren die de infiltratie vanuit de wadi/buffer beïnvloeden. Ook de diepteligging van de aanvoer van het hemelwaterstelsel naar de wadi is van belang voor de diepte van de wadi. In het ontwerp van de wadi/buffer door de gemeente Doesburg dient rekening gehouden te worden met de bergings- en infiltratieopgave van de milieustraat en stadswerf. Ook dient de bodem van de wadi/buffer boven de grondwaterstand te worden aangelegd. In verband met onderhoud van de wadi/buffer wordt het aanbevolen flauwe taluds toe te passen van minimaal 1:4. In een aantal boorprofielen is een klei- en/of veenlaag aangetroffen. Bij het ontwerp van de wadi zal dit nader moeten worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0016.png"

Afbeelding milieustraat / stadswerf met wadi's (blauwe begrenzing) 

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

4.8.2 Locatie Den Helder

Voor de ontwikkeling van de milieustraat en stadswerf is door Witteveen en Bos een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor de ecologische en natuurwaarden. Dit onderzoek met als datum 26 augustus 2015, is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn:

  • een nader onderzoek naar de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor de natuur is niet noodzakelijk;
    • 1. Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Uiterwaarden IJssel, welke een deelgebied is van de Rijntakken (Vogelrichtlijn plus Habitatrichtlijngebied) dat op 1,5 km van het plangebied ligt. Op basis van de afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied en de aard van de werkzaamheden, worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen bij voorbaat uitgesloten. Nader onderzoek en een vergunningaanvraag Nbwet ’98 zijn niet aan de orde.
    • 2. Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Beschermd Natuurmonument. Binnen een straal van 10 km bevindt zich geen Beschermd Natuurmonument. Van eventuele negatieve effecten op een Beschermd Natuurmonument is dan ook geen sprake.
    • 3. Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van de EHS. Het dichtbijzijnste stuk EHS ligt circa 100 m ten zuiden van het plangebied. Gezien de plaatselijke aard van de werkzaamheden heeft dit geen effect op de wezenlijke waarden van de EHS.
  • voor het deelaspect Flora en fauna is de conclusie van het onderzoek in onderstaande tabel opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0017.png"

Bij de volgende soortgroepen zijn (volgens het onderzoek en bovenstaande tabel) maatregelen nodig. Om een overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen, zullen de volgende maatregelen in acht worden genomen:

Met betrekking tot:

Vaatplanten:

In het plangebied zijn twee beschermde vaatplanten aangetroffen, namelijk grote kaardenbol en wilde marjolein. Grote kaardenbol betreft een tabel 1-soort uit de Ffw waarvoor een vrijstelling geldt.

Wilde marjolein is een tabel 2-soort uit de Ffw. Deze soort is recentelijk waargenomen op 26 juli 2014. Om negatieve effecten van het voornemen op deze middelzwaar beschermde soort te voorkomen dient conform een goedgekeurde gedragscode gewerkt te worden (gedragscode ruimtelijke ordening en inrichting van gemeenten). Hierbij zijn de volgende acties van kracht:

  • groeiplaatsen van wilde marjolein dienen inzichtelijk gemaakt te worden;
  • wanneer groeiplaatsen verloren dreigen te gaan door de aanleg van de milieustraat dienen deze verplaatst te worden naar een locatie waar geen werkzaamheden gepland zijn en overeenkomen met de huidige groeiplaats;
  • het verplaatsen dient buiten de bloeitijd (juli-september) van wilde marjolein plaats te vinden, dit komt neer op oktober-juni.

 

Indien het niet mogelijk is om conform een gedragscode te werken, dient voor het vernietigen van groeiplaatsen (artikel 11) en het beschadigen van exemplaren van de wilde marjolein (artikel 11) een ontheffing Ffw te worden aangevraagd. In het kader

Vleermuizen

Uit de gegevens van waarneming.nl blijkt dat vier soorten vleermuizen zijn waargenomen in de omgeving van het plangebied. Het voorkomen van vleermuizen in het plangebied is niet uit te sluiten. Langs de Parallelweg Den Helder en in het plangebied kunnen foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn. Dit kunnen essentiële onderdelen van het leefgebied van lokale populaties zijn. Als gevolg van de geplande werkzaamheden zullen in het gebied geen functies voor vleermuizen verloren gaan. Een eventuele vliegroute langs de Parallelweg blijft behouden, aangezien hier geen werkzaamheden gaan plaatsvinden. Blijvende negatieve effecten van de werkzaamheden op vleermuizen zijn daardoor uit te sluiten.

Gedurende de werkzaamheden kunnen negatieve effecten op vleermuizen optreden indien in de periode maart tot en met november na zonsondergang of voor zonsopkomst wordt gewerkt met kunstmatige verlichting. Ter voorkoming van het aantasten van de functionaliteit van het leefgebied als gevolg van de werkzaamheden en het begaan van een overtreding van de Ffw, dient het gebruik van kunstmatige verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst in deze periode voorkomen te worden. Wanneer deze mitigerende maatregel in acht wordt genomen kunnen negatieve effecten van de werkzaamheden op vleermuizen worden voorkomen en is nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag niet aan de orde.

Vogels

Het plangebied biedt nestgelegenheid aan algemeen voorkomende broedvogelsoorten van ruigtes zoals grasmus, zwartkop en heggenmus. Aangezien het veldbezoek heeft plaatsgevonden buiten het broedseizoen, zijn geen nesten aangetroffen of indicaties waargenomen van broedende vogels.

Werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) kunnen deze vogels verstoren. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt, dat opzettelijk verstoren in het broedseizoen (individuen, nesten of eieren) verboden is volgens verbodsbepaling 10 en 11 van de Ffw. Vogels zijn op soortgelijke wijze beschermd als tabel 3-soorten. Het verkrijgen van ontheffing voor het verstoren van broedvogels is meestal niet mogelijk. De effecten op vogels en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw zijn echter gemakkelijk te voorkomen, te weten door in principe twee mogelijkheden:

  • buiten het broedseizoen werken, dit met het risico dat sommige vogels tot in september kunnen broeden;
  • de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt.

Ook als wordt geconstateerd dat in de directe omgeving van de werkzaamheden geen vogels broeden bij de start van de werkzaamheden, vindt geen overtreding van de verbodsbepalingen plaats. Als de werkzaamheden voor het realiseren van de milieustraat plaats gaan vinden in het broedseizoen, zal een deskundige moeten vaststellen dat er geen broedende vogels aanwezig zijn. Mochten er broedende vogels aanwezig zijn, dan zal er pas gestart mogen worden met de werkzaamheden op dat betreffende stuk na 15 juli als het broedseizoen afgelopen is.

Rugstreeppad

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich geschikt habitat voor de rugstreeppad. De aanwezigheid van de soort kan op basis van de aanwezige habitats niet worden uitgesloten.

Momenteel vormt het plangebied zelf geen optimaal leefgebied voor de rugstreeppad aangezien deze volledig begroeid en het pionierstadium inmiddels voorbij is. Als gevolg van de aanwezigheid van geschikt leefgebied aangrenzend aan het plangebied en de aanwezigheid van suboptimaal habitat in het plangebied, is de soort ook in het plangebied niet uit te sluiten. Voor de aanleg van de milieustraat zal de begroeiing verwijderd worden en onstaan in de regenwaterplassen op een zandige ondergrond ideale voortplantingswateren voor de rugstreeppad. Indien gedurende de werkzaamheden de rugstreepppad aanwezig is in het plangebied en negatieve effecten ondervindt van de werkzaamheden, dan wordt de Ffw overtreden en dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd. Er is dan alsnog een ontheffing Ffw nodig voordat de werkzaamheden kunnen worden gecontinueerd.

Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich vanuit het zuiden vestigt in het plangebied, wordt geadviseerd een amfibieenscherm te plaatsen welke voorkomt dat rugstreeppadden het plangebied in kunnen lopen. Het scherm zal in de winterperiode van 2014/2015 geplaatst moeten worden aangezien de rugstreeppad dan niet actief is.

Met deze maatregelen is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. De Flora- en faunawet staat niet in de weg aan het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan.

4.9 Archeologie & cultuurhistorie

4.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

De archeologische waarden binnen de gemeente Doesburg worden beschermd door het paraplubestemmingsplan archeologie van 2009. Hieronder is een fragment van dit paraplubestemmingsplan opgenomen. Voor het grootste gedeelte van het plangebied is geen aanduiding opgenomen. Dit betekent dat bij bodemingrepen een vergunning nodig is voor ingrepen die een oppervlakte van 10.000 m² beslaan en een diepte van 0,5 meter. In het Noorden van het plangebied is een aanduiding opgenomen die aangeeft dat hier een hoge verwachtingswaarde aanwezig is. Op de gronden met deze aanduiding is een vergunning nodig voor bodemingrepen die een oppervlakte van 50 m² beslaan en dieper dan 0,5 meter worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0018.png"

In het plangebied zullen geen bodemingrepen dieper dan 0,5 meter plaatsvinden. Daarnaast zal in de regeling van dit bestemmingsplan een verwijzing worden opgenomen naar het paraplubestemmingsplan archeologie uit 2009. Mochten er toch bodemingrepen dieper dan 0,5 meter plaatsvinden dan zal hiervoor een vergunning noodzakelijk zijn.

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

De gemeente Doesburg is één van de bekende monumentensteden in de provincie Gelderland en heeft ook één van de oudere beschermde stadsgezichten. In de hoogtijdagen van de stadsvernieuwing is er veel in de stad gerehabiliteerd en gerestaureerd, niet in de laatste plaats dankzij de grote groep actieve en enthousiaste monumenteneigenaren en de Stichting Stadsherstel. Reden waarom de meeste gebouwen in de stad nu in een behoorlijke tot goede bouwkundige staat verkeren.

De gemeente Doesburg heeft in 2006 de 'Kadernota Cultuurhistorie Doesburg' vastgesteld. In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich echter geen bijzondere cultuurhistorische waarden die een nadere onderbouwing of regeling in voorliggend bestemmingsplan vergen.

4.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Doesburg. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 3 bestemmingen.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

BEDRIJF

Dit is de hoofdbestemming van dit bestemmingsplan. Binnen deze bestemming is de milieustraat en de stadswerf toegestaan. Binnen deze bestemming is voor het grootste gedeelte specifiek aangegeven waar de gebouwen mogen worden opgericht. Dit betreft de strook in het Noorden van het plangebied. In onderstaand fragment van de plankaart is aangegeven waar de gebouwen zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL14005HBU-VA01_0019.png"

 

GROEN

De gronden met deze bestemming blijven een groene uitstraling behouden en dienen als buffer voor de gronden met een bedrijfsbestemming. De opslag van afvalstoffen is uitdrukkelijk verboden op de gronden met deze bestemming.

NATUUR

Deze bestemming heeft betrekking op de gronden te Zuiden van de milieustraat. De gemeente is voornemens om de natuurwaarden van deze gronden verder te ontwikkelen. Werkzaamheden die afbreuk kunnen doen aan de natuurwaarden, nadat ze zijn aangelegd, zijn gebonden aan een vergunningplicht.

WATERSTAAT - WATERKERING

Deze dubbelbestemming heeft tot doel om het dijklichaam waarop de N338 is gelegen. Gelet op de bescherming van deze waterkering is het ongewenst dat hierin zonder voorafgaande toetsing door het waterschap bouwwerken kunnen worden opgericht. Daarom is binnen deze bestemming uitsluitend het bouwen van gebouwen ten behoeve van de waterkering toegestaan. Voor bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden waarbij het waterschap verplicht om advies gevraagd moet worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De investering die noodzakelijk is om de milieustraat te realiseren zullen door Berkel Milieu NV worden voorgefinancierd. De jaarlijkse exploitatielasten van de milieustraat zal vervolgens gedekt worden uit de begroting voor huishoudelijk afval.De gemeentelijke investeringskosten voor de stadswerf kunnen worden gedekt door de opbrengsten van de grondverkoop. Voor de realisatie van de voorgenomen (en in dit bestemmingsplan beschreven) ruimtelijke ontwikkeling, is door de gemeenteraad een krediet van € 360.000,- beschikbaar gesteld.

Een exploitatieplan is niet noodzakelijk omdat de gemeente het eigendom van de grond heeft en het kostenverhaal derhalve anderszins geborgd is.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere voorgelegd aan de volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • gemeente Bronckhorst.

Reactie provincie Gelderland

De provincie Gelderland heeft met een brief van 18 november 2015 gereageerd op voorliggend bestemmingsplan. De brief is in de bijlage bij deze toelichting opgenomen. In de brief geeft de provincie aan dat de onderbouwing van het bestemmingsplan op het punt van de vraag of sprake is van bestaand stedelijk gebied en zo nee of er dan ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling is in het bestaand stedelijke gebied, voor verbetering vatbaar is. Verder adviseert de provincie om de voorgenomen ontwikkeling af te stemmen met de buurgemeenten.

Reactie gemeente

Paragraaf 3.1.3 van de toelichting is in enige mate aangepast zodat duidelijk wordt dat de gemeente primair van oordeel is dat het plangebied vanwege haar ligging (t.o.v. de provinciale wegen en de kernen Doesburg en Drempt) moet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Wel wordt aanvullend en dus secundair opgemerkt dat, indien het plangebied niet wordt aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, er binnen de gemeente Doesburg in kwalitatieve zin (gelet op de verkeerstechnische implicaties van een milieustraat) en kwantitatieve zin (gelet op het ruimtebeslag van een gecombineerde milieustraat met stadswerf en de beperkt beschikbare ruimte op bedrijvenlocaties), geen beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied is.

Daarnaast wordt de ontwikkeling geinitieerd door Berkel b.v. dat in eigendom is van omliggende (buur) gemeenten. Een regionale afstemming is hiermee in voldoende mate geborgd. Met de gemeente Bronckhorst heeft, aangezien het plangebied grenst aan de gemeentegrenzen, afzonderlijk overleg plaatsgevonden.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is er 1 zienswijze (Gasunie Transport Services b.v., kenmerk: OPO 16.02088, d.d. 2 mei 2016) ingediend. De zienswijze is in de bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Naar aanleiding van deze zienswijze is de paragraaf externe veiligheid van de toelichting van dit bestemmingsplan aangepast en is er een risicoberekening uitgevoerd voor de hogedruk aardgastransportleidingen. Hieruit blijkt dat vanuit aspect externe veilighied geen belemmeringen bestaan voor onderhavige ontwikkeling.