direct naar inhoud van Artikel 3 Waarde - Archeologie
Plan: Bestemmingsplan Archeologie
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL09003HBY-OH01

Artikel 3 Waarde - Archeologie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische verwachting en de archeologische waarden;

3.2 Aanlegvergunning
3.2.1 Algemene bepaling

Indien geen aanduiding is opgenomen geldt dat het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders voor bodemingrepen groter dan 10,000 m2 en dieper dan 0,5m; zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

3.2.2 Specifieke bepalingen

Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden binnenstad middelhoog' voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5m;
  • b. 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden binnenstad hoog' voor bodemingrepen groter dan 25 m2 en dieper dan 0,3m;
  • c. 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden binnenstad zeer hoog' voor bodemingrepen groter dan 10 m2 en dieper dan 0,3m;
  • d. 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden buitengebied middelhoog' voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5m;
  • e. 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden buitengebied hoog' voor bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5m;
  • f. 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog' voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5m;
  • g. 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog' voor bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5m;
  • h. 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen' voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 7,5m + NAP;
3.2.3 Verlenen van de aanlegvergunning

De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal danwel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd;

3.2.4 Onderbouwing van de aanvraag

Om de aanvraag voor een aanlegvergunning goed te kunnen beoordelen kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

3.2.5 Verbinding van voorschriften

Aan de aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;

Opmerking:

De Monumentenwet 1988 verplicht degene die de ingreep in de bodem verricht om bij elke mogelijke archeologische waarde die gevonden wordt terwijl dat niet verwacht werd, al dan niet door vooraf uitgevoerd onderzoek en al dan niet buiten de voorwaarden van een mogelijk verkregen aanlegvergunning om, dit te melden bij de minister. Als bij de vondst de vinder redelijkerwijs vermoedt / moet vermoeden dat het om een monument gaat dan dient op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 het monument gedurende 6 maanden beschikbaar te zijn voor wetenschappelijk onderzoek.

De Monumentenwet bepaalt dat als (mogelijke) archeologische vondsten worden gedaan die beschermd zijn en dat de roerder (de uitvoerder van de werkzaamheden) het werk dient te staken en contact moet zoeken met de gemeente. Dat geldt óók als een aanlegvergunning is verkregen en dat geldt óók als geen aanlegvergunning nodig is.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 3.1 betrekking op hebben te vergroten en / of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en / of mogelijk is; of
  • b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 3.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en / of mogelijk is.