Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijswijk, De Boomgaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.RIJBoomgaard-BVA1

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Rijswijk, De Boomgaard' met identificatienummer NL.IMRO.0214.RIJBoomgaard-BVA1 van de gemeente Buren.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aan huis gebonden bedrijf:
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid, met ondergeschikte detailhandel ten dienste van het aan huis verbonden bedrijf, dat uitsluitend door de bewoner(s) van de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.4 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, als ook ondergeschikte detailhandel ten dienste van het dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) van de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.
 
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.
 
1.9 bebouwd oppervlak:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel, binnen de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, dat mag worden bebouwd.
 
1.12 bed and breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies met ontbijt bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief of zakelijk verblijf.
 
1.13 bestaand:
  1. bij bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden volgens een omgevingsvergunning.
  1. bij gebruik:
het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan volgens een omgevingsvergunning.
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.17 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak.
 
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond verbonden is, of die direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk, dat niet is aan te merken als gebouw.
 
1.26 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.
 
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel of webwinkel wordt alleen als detailhandel aangemerkt als de mogelijkheid bestaat ter plaatse producten te bekijken en/of af te halen.  
 
1.28 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.29 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.
 
1.30 escortbedrijf:
een bedrijf uitgeoefend door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
 
1.31 extensief dagrecreatief medegebruik:
een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.
 
1.32 gebouw:
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.33 grondgebonden agrarische productie:
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de volle grond en de openlucht.
 
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
 
1.35 huishouden:
elke bewoning van één of meer personen waarbij, voor zover het gaat om meer personen, de intentie bestaat de samenstelling continu te laten zijn en er sprake is van onderlinge verbondenheid.
 
1.36 kampeermiddel:
niet als een bouwwerk aan te merken tent, vouwwagen, kampeerauto, caravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen, dat bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.37 karakteristiek gebouw:
een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.
 
1.38 kas:
een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steun constructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.
 
1.39 monument:
een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke erfgoedverordening van toepassing is.
 
1.40 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.41 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
 
1.42 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een woonschip: de waterspiegel;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.43 perceel:
een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.
 
1.44 perceelsgrens:
de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
 
1.45 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.46 teeltondersteunende voorziening:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te verbeteren of de kwaliteit van de producten te verbeteren.
 
1.47 voorgevel:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.48 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen en het verlengde daarvan.
 
1.49 webwinkel:
het hobbymatig of bedrijfsmatig verkopen van goederen of aanbieden van diensten via internet, waarbij deze elders worden bezorgd of geleverd.
 
1.50 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.51 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meetwijze
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
 
2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.3 breedte, lengte, diepte van een bouwwerk
Afstand tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
 
2.1.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  
Toelichting bij de goothoogte:
 
Als gootlijn wordt aangemerkt het snijpunt van het verticale gevelvlak met de bovenzijde van het aansluitende dakvlak.
  
De te toetsen goothoogte is die hoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa. Onderstaande figuur toont voorbeelden wat onder de representatieve goothoogte wordt verstaan en wat onder ondergeschikte delen wordt verstaan. De ondergeschikte goothoogte mag niet meer dan 1/3e deel van de breedte van het dakvlak bedragen.
  
Toelichting goothoogte
  
2.1.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.8 oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. grondgebonden agrarische productie;
  2. het weiden van dieren;
  3. grondgebonden agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; 
  4. instandhouding, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende: 
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. (erf)beplanting;
  5. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  6. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, waarbij:
    • de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 1 meter mag bedragen;
    • de bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 6 meter mag bedragen;
    • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, waarbij de oppervlakte per bouwwerk niet meer dan 10 m² mag bedragen. 
3.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' wordt in ieder geval begrepen: 
  1. een gebruik als volkstuin;
  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie;
  3. de opslag van mest en kuilvoer buiten een agrarisch bouwvlak;
  4. de opslag van goederen en materieel in de openlucht buiten een bouwvlak;
  5. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m²;
  6. een gebruik voor detailhandel in streekproducten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m² per agrarisch bedrijf;
  7. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning en met uitzondering van het gebruik voor mantelzorg;
  8. de bewoning van een bedrijfswoning uitsluitend door personen die niet werkzaam zijn op het bedrijf, waartoe de bedrijfswoning behoort.
  9. de plaatsing van kampeermiddelen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, voor zover het een werk met een grotere oppervlakte dan 100 m² betreft;
  3. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen, sloten en watergangen;
  4. het vellen of rooien van houtgewas, met uitzondering van het vellen of rooien van fruitbomen;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik; 
Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die: 
  1. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  2. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming; 
Een omgevingsvergunning wordt pas verleend als door de beoogde werken of werkzaamheden de landschappelijke waarden en de natuurwaarden of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. nutsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie; 
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwde zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
met daarbij behorende: 
  1. in- en uitritten;
  2. nutsvorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
5.3.1 Omgevingsvergunning parkeervoorzieningen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 5 lid 1 ‘bestemmingsomschrijving’ voor de aanleg en het gebruik van de gronden voor parkeervoorzieningen als: 
  1. de parkeervoorzieningen uitsluitend bedoeld zijn om de parkeerdruk ter plaatse te ondervangen;
  2. geen onevenredige belemmering voor de verkeersstromen ter plaatse ontstaat;
  3. geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse ontstaat;
  4. het parkeren niet doeltreffend op eigen terrein van woningen, of andere functies waar het parkeren bij behoord, gerealiseerd kan worden;
  5. er geen onevenredige aantasting van een structurele groenvoorziening ontstaat;
  6. voor zover het verhard oppervlak toeneemt, aangegeven wordt op welke wijze wordt voorzien in compenserende maatregelen voor hemelwaterinfiltratie/-berging.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen naar de bestemming 'Tuin' voor het gebruik als tuin bij een woning, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van: 
  1. structureel groen;
  2. een goede woon- en leefsituatie;
  3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen;
  2. moestuinen;
met de daarbij behorende: 
  1. parkeervoorzieningen;
  2. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  4. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
 
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 Verharding
Het is niet toegestaan meer dan 10% van het oppervlak binnen de bestemming 'Tuin' te verharden.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden, met bermen;
  2. straatmeubilair;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. kunstwerken;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. objecten voor beeldende kunst;
  9. standplaatsen;
  10. terrassen;
  11. evenementen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen naar de bestemming 'Tuin' voor het gebruik als tuin bij een woning, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van: 
  1. structureel groen;
  2. een goede woon- en leefsituatie;
  3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen. 
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis gebonden beroep en bedrijf;
  3. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - monument', 'cultuurhistorie' of 'karakteristiek' mede voor instandhouding van de monumentale, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke hoofdvorm van de bestaande hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende: 
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen, erven en paden;
  5. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeven;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
Totale bouwperceelgrootteMaximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken
tot 500 m²75 m²
vanaf 500 m² tot 1.500 m²100 m²
vanaf 1.500 m²150 m²
  1. het bebouwingspercentage van de gronden gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer dan 50% bedragen;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan een hoofdgebouw betreft is het gestelde in sub e niet van toepassing en mag de goothoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
8.2.4 Monumentale en karakteristieke bebouwing
De als 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' aangewezen bebouwing is mede bestemd voor de instandhouding van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van bestaande hoofdgebouwen.
 
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Wonen' wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van een gebruik voor mantelzorg;
  2. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel bij een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf.
8.3.2 Aan huis gebonden beroep, bedrijf of webwinkel
Gebruik van ruimten ten behoeve van een aan huis gebonden beroep, bedrijf of webwinkel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:
  1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van alle bestaande gebouwen mag gebruikt worden voor het aan huisgebonden bedrijf, beroep of webwinkel;
  2. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  3. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  5. verkoop aan huis is niet toegestaan, alleen internetverkoop;
  6. uitstalling, bezichtigen en buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  7. opslag en verkoop van gevaarlijke stoffen e.d. zijn niet toegestaan;
  8. de levering van de goederen mag niet leiden tot onveilige verkeerssituaties;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden bebouwing met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.
 
8.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
8.4.3 Criteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: 
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  2. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
8.4.4 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 8 lid 4.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.
Artikel 9 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: 
  1. het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Bouwwerken
Op de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij: 
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld en waarbij tevens het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 50 vierkante meter;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is vastgelegd in een door of namens bevoegd gezag opgesteld selectiebesluit;
  4. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
9.2.2 Aanvraagvereisten
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9 lid 1 genoemde bestemming:
    1. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    2. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    3. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 9 lid 2.2 sub a onder 3 hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    1. naar het oordeel van een archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgesteld in een ander archeologisch onderzoeksrapport.
    2. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
9.2.3 Beoordelingsregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 9 lid 1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
    1. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
    3. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 9 lid 1 genoemde bestemming ter plaatse van een rijksmonument wordt alleen verleend door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
9.2.4 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden
Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig: 
  1. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  3. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  4. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  5. het frezen en scheuren van grasland;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van drainage;
  9. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  12. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten en het verwijderen en/of uittrekken van heipalen;
  13. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
9.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze: 
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 9 lid 2.1 van toepassing is;
  2. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan waarbij het tevens geen grotere oppervlakte dan 50 m² betreft;
  3. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  5. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  6. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  7. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  8. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.
9.3.3 Aanvraagvereisten
  1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9 lid 1 genoemde bestemming:
    1. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    2. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    3. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 9 lid 3.3 sub a onder 3 hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    1. naar het oordeel van een archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgesteld in een ander archeologisch onderzoeksrapport.
    2. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
9.3.4 Beoordelingsregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 9 lid 1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
    1. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de werken en werkzaamheden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
    3. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
  2. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 9 lid 1  genoemde bestemming wordt alleen verleend door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
9.3.5 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1': 
  1. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  2. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 10 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken
Op de in artikel 10 lid 1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij: 
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld en waarbij tevens het nieuw te bouwen oppervlak niet groter is dan 100 vierkante meter;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is vastgelegd in een door of namens bevoegd gezag opgesteld selectiebesluit;
  4. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
10.2.2 Aanvraagvereisten
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10 lid 1 genoemde bestemming:
    1. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    2. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    3. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 10 lid 2.2 sub a onder 3 hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    1. naar het oordeel van een archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgesteld in een ander archeologisch onderzoeksrapport.
    2. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
10.2.3 Beoordelingsregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 10 lid 1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
    1. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
    3. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 10 lid 1 genoemde bestemming ter plaatse van een rijksmonument wordt alleen verleend door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
10.2.4 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden
Binnen deze bestemming is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig: 
  1. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  3. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  4. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  5. het frezen en scheuren van grasland;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van drainage;
  9. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  12. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten en het verwijderen en/of uittrekken van heipalen;
  13. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
10.3.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 lid 3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze: 
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 10 lid 2.1 van toepassing is;
  2. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan waarbij het tevens geen grotere oppervlakte dan 100 m² betreft;
  3. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  5. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  6. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  7. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  8. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens burgemeester en wethouders getoetst en geaccepteerd archeologisch onderzoeksrapport is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.
10.3.3 Aanvraagvereisten
  1. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10 lid 1 genoemde bestemming:
    1. een of meerdere funderingstekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
    2. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen heipalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden; en
    3. een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Een archeologisch onderzoeksrapport genoemd in artikel 10 lid 3.3 sub a onder 3 hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    1. naar het oordeel van een archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgesteld in een ander archeologisch onderzoeksrapport.
    2. uit een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de werkzaamheden.
10.3.4 Beoordelingsregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 10 lid 1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:
    1. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de werken en werkzaamheden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
    3. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
  2. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de onder artikel 10 lid 1 genoemde bestemming wordt alleen verleend door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
10.3.5 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 2': 
  1. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  2. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. bescherming en beheer van de aangrenzende landelijke en regionale (hoofd)waterkering;
  2. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Toegestane bebouwing
Op gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
 
11.2.2 Dwarsprofielen
Het aanleggen en instandhouden van de waterkering geschiedt ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' overeenkomstig de met de aanduiding 'dwarsprofiel' opgenomen dwarsprofielen. Met dien verstande dat: 
  1. indien op een locatie twee dwarsprofielen zijn opgenomen aanleg en instandhouding geschiedt overeenkomstig één van beide dwarsprofielen;
  2. de hoogte van de waterkering bedraagt niet minder dan de op het dwarsprofiel aangegeven ontwerphoogte en niet meer dan de op het dwarsprofiel aangegeven hoogte danwel aanleghoogte.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Omgevingsvergunning bouwen
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paal­de in artikel 11 lid 2  voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover het betreft:
  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de be­stemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,50 m.
11.3.2 Onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zo­ver deze zijn toe­gestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, en uit een schriftelijke verkla­ring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de water­staatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
 
11.3.3 Verplaatsing dwarsprofielen
De Minister kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 11 lid 2.2 voor zover dit noodzakelijk blijkt te zijn voor de uitvoering van het project en mits vanuit een goede ruimtelijke ordening en de hydraulische taakstelling daartegen geen bezwaar bestaat. De Minister neemt daarbij de volgende regels in acht: 
  1. de hoogte van kunstwerken op de dijk wordt met ten hoogste 10% gewijzigd.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan volgens de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat de bestaande maten, die meer bedragen dan de bouwregels bij de betreffende bestemming toestaan als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:
  1. gebruik als seksinrichting;
  2. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 Vrijwaringszone - dijk - 1
  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de  waterkering;
  2. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
15.2 Vrijwaringszone - dijk - 2
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de waterkering.
 
15.3 Milieuzone - spuitvrije zone
15.3.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – spuitvrije zone' zijn mede aangewezen voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties.
 
15.3.2 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – spuitvrije zone' is het gebruik van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1 Bed & breakfast
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor bed & breakfast, als: 
  1. het een woning betreft, die tevens bewoond blijft;
  2. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft;
  3. maximaal vier bed & breakfast appartementen ten behoeve van de overnachting van in totaal maximaal 8 personen worden gerealiseerd;
  4. de bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven en functies.
16.2 Evenementen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van evenementen.
 
16.3 Grenzen en aanduidingen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan, onder voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor: 
  1. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, als de afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein, er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten en de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, als afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  3. het afwijken van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
16.4 Monumenten
16.4.1 Bouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken op een erf dat behoort bij een Rijks- of gemeentelijk monument, mits:
  1. de bouwwerken een meerwaarde geven aan de (het) aanwezige (ensemble van) monumentale bebouwing;
  2. alle niet bij het monumentale karakter passende bebouwing wordt gesloopt;
  3. de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gehoord en een positief advies heeft gegeven.
16.4.2 Extra woning monument / karakteristiek pand
Het bevoegd gezag kan, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de realisering van één extra woning, indien en voor zover:
  1. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of Erfgoedverordening, dan wel is aangeduid als karakteristiek en;
  2. de extra woning een inhoud heeft van tenminste 300 m³.
16.5 Extra woning
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de realisering van één extra woning, indien en voor zover:
  1. de extra woning wordt gerealiseerd binnen een bestaande woning met een grotere inhoud dan 1000 m³, en:
  2. de extra woning een inhoud heeft van tenminste 300 m³.
16.6 Nutsvoorzieningen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
17.1 Archeologische waarden
17.1.1 Verwijderen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1', waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
 
17.1.2 Toevoegen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden alsnog worden bestemd tot 'Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied 1', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
 
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: 
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Rijswijk, De Boomgaard.