direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Binnen, Lienden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1

Toelichting

COLOFON:    
Betrokken ambtenaar:   Dhr. K. Grimm  
Projectleider Buro SRO:   Dhr. E. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op een locatie aan Het Binnen in het oosten van Lienden bestaat het voornemen om een nieuwe woonbuurt van maximaal 24 woningen te realiseren. De locatie betreft onbebouwde grond. De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Lienden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0002.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen ten oosten van de dorpskern van Lienden. Lienden is ontstaan op de oeverwal langs de Rijn. Het dorp Lienden en het zuidelijker gelegen dorp Meerten zijn in de loop van de tijd aan elkaar gegroeid, waardoor Lienden zijn karakteristieke spinnenwebstructuur heeft gekregen met een dorpscentrum en marktplein met uitwaaierende oude wegen. Langs deze wegen is deels de historische lintbebouwing van het dorp ontstaan. In de loop van de tijd zijn de gebieden tussen de bebouwingslinten bebouwd met voornamelijk planmatige uitbreidingswijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

Het plangebied bestaat uit enkele percelen grasland en een perceel met een boomkwekerij. Daarnaast zijn omliggende gronden binnen een 50 meter zone opgenomen in het plangebied vanwege het uitsluiten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (zie par. 5.2). Het perceel Het Binnen 19 is een onderbreking in het plangebied. Op bijgevoegde luchtfoto is dit te zien. Op de luchtfoto is ook de lintbebouwing aan het Binnen (deel van de spinnenwebstructuur) te zien. Ten noorden van het plangebied ligt de woonbuurt rondom de Burgemeester Voslaan, gerealiseerd rond 1990. Ten zuiden van het plangebied is nog net de nieuwbouwwijk Nieuw Meerten te zien, die enige jaren geleden is afgerond. Ten oosten liggen agrarische percelen.

De straat Het Binnen is een relatief rustige uitvalsweg van Lienden. Even ten oosten van het plangebied sluit Het Binnen weer aan op de doorgaande Burg. Houtkoperweg. De Burgemeester Voslaan is een doodlopend straatje, wel is er voor langzaam verkeer een doorgang richting Het Binnen.

In het midden van het plangebied loopt van west naar oost een A-watergang, die in het beheer is bij het waterschap Rivierenland. Op foto's is te zien dat er wat beplanting aanwezig is (ruigte en enkele coniferen in de voormalige achtertuinen), deze beplanting is inmiddels verwijderd.

Ten oosten van het plangebied is de omgeving vooral agrarisch in gebruik. Op het perceel ten oosten van het zuidelijk deel zijn onlangs bomen geplant ten behoeve van een kwekerij (nog niet op de luchtfoto te zien). Ten oosten van het noordelijk deel van het plangebied ligt een paardenbak aangelegd voor particulier gebruik.

De foto's geven een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0004.jpg"

Impressie van het plangebied met rechts de Burg, Voslaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0005.png"

Plangebied van Het Binnen (braakliggend) (Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundig ontwerp

Het plan omvat de bouw van een nieuwe woonbuurt van maximaal 24 woningen. In bijgevoegde tekening is het stedenbouwkundig ontwerp te zien. Het plangebied bestaat uit twee delen die gescheiden zijn door een groene ruimte met hemelwaterberging rondom de bestaande A-watergang. De twee delen kennen een verschillend karakter. Het noordelijk deel sluit aan op de structuur van de woonbuurt rondom de Burgemeester Voslaan. De ontsluiting borduurt voort op de reeds aanwezige wegenstructuur en de woningtypes sluiten aan op hetgeen al in deze buurt voorkomt. Het zuidelijk deel sluit meer aan op de bestaande lintbebouwing aan Het Binnen. In het zuidelijk deel zijn de kavels wat groter, passend bij de overgang van de bebouwde kom naar het landelijk gebied. Het gehele schetsontwerp is op schaal toegevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0006.png"

Impressie toekomstige situatie (zie ook bijlage 1)

Het programma gaat uit van een maximum van 24 woningen, verdeeld in rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. De rijwoningen worden uitgevoerd met een brede beukmaat, zodat deze ruimte bieden aan het complete woonprogramma op de begane grond (levensloopbestendig). Ze worden echter wel aangeboden in het goedkope segment. Voor wat betreft de verdeling in twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen is het programma inwisselbaar.


Openbare ruimte

Opvallend element in het plan is de grote ruimte rondom de A-watergang centraal in het plangebied. In overleg met het waterschap is bepaald dat in deze zone de berging van hemelwater kan worden opgevangen. De geprojecteerde ruimte biedt voldoende capaciteit om het hemelwater op te vangen dat op de toegenomen verharding valt. De bestaande A-watergang blijft behouden en wordt verder vergroot tot een grote waterpartij. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Het noordelijk deel van het plangebied sluit aan op de bestaande de Burg. Voslaan. Het toegenomen verkeer door de 15 woningen die hierop ontsloten zijn, levert geen capaciteitsproblemen op. Het nieuw aan te leggen woonstraatje loopt voor autoverkeer dood. Langs de watergang is echter een wandelpad aangelegd, zodat het langzaam verkeer niet met een doodlopende situatie te maken krijgt. Ook dit sluit aan bij een typisch Liendens element: de 'ommetjes' in het dorp: de voetpaadjes die tussen de woonwijken doorlopen en leuke wandelroutes vormen in het dorp.

De openbare ruimte krijgt een groen karakter door begeleidende beplanting langs de straat. Erfafscheidingen worden zoveel mogelijk in de vorm van hagen uitgevoerd. Door de relatief grote tuinen krijgt ook het zuidelijk deel van het plangebied een groen karakter.

Parkeren voor de rijwoningen vindt plaats op haaksparkeerplaatsen voor de woningen. Tevens worden er langsparkeerplaatsen aangelegd tussen het groen in het woonstraatje. Met het aantal parkeerplaatsen wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm (zie ook paragraaf 4.4). De kavels grenzend aan Het Binnen worden direct via deze weg ontsloten. Hier is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Tevens wordt de berm hier halfverhard uitgevoerd, waardoor bezoekers hier ook kunnen parkeren.

2.3 Beeldkwaliteit

De beeldkwaliteit sluit zoveel mogelijk aan bij het bestaande dorpsbeeld van Lienden. Dit komt tot uitdrukking in de landschappelijke inpassing, de architectuur en de inrichting van de percelen. Qua beeldkwaliteit wordt er onderscheid gemaakt in het noordelijk deel (het buurtje aansluitend op de Burgemeester Voslaan en de twee woningen die op de door te trekken Burg. Voslaan worden aangesloten) en het zuidelijk deel (de woningen aan Het Binnen).

2.3.1 Beeldkwaliteit bebouwing

De volgende uitgangspunten ten aanzien van de beeldkwaliteit van de bebouwing zijn geformuleerd:

Beelkwaliteit noordelijk deel (ten noorden van de watergang):

  • De woningen sluiten qua karakter aan op de dorpse bebouwing van Lienden.
  • De hoogte bedraagt maximaal 2 lagen met kap.
  • Er moet afwisseling aanwezig zijn in kaprichting en rooilijn.
  • Bij een blok van minimaal 4 aaneengesloten rijwoningen moet er een verbijzondering in kap of gevel worden opgenomen.
  • De kapvorm wordt in de vorm van een zadeldak of schilddak (evt. samengesteld) geconstrueerd.
  • Bijgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn
  • Qua materiaalgebruik voor de gevels wordt gewerkt met baksteen in donkerrode, lichtbruine tinten of delen in wit en/of hout.
  • Het materiaalgebruik van de kap bestaat uit pannen.

De referentiebeelden geven een impressie van de verschijningsvorm en het materiaalgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0010.png"

Referentiebeelden bebouwing noordelijk deel

Beeldkwaliteit zuidelijk deel (ten zuiden van de watergang):

  • De woningen sluiten qua karakter aan op de dorpse bebouwing van Lienden en het landelijk beeld.
  • De hoogte bedraagt 1 tot 2 lagen met kap.
  • Er moet afwisseling aanwezig zijn in kaprichting en rooilijn.
  • Bijgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn.
  • Qua materiaalgebruik voor de gevels wordt gewerkt met baksteen in donkerrode, lichtbruine tinten of delen in wit en/of hout.
  • Het materiaalgebruik van de kap bestaat uit gebakken pannen of riet.
  • Erven en tuinen zijn voorzien van groene hagen, waarbij gebiedseigen soorten worden toegepast.

De referentiebeelden geven een impressie van de verschijningsvorm en het materiaalgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0014.png"

Referentiebeelden bebouwing zuidelijk deel

2.3.2 Beeldkwaliteit erven en openbare ruimte

De volgende uitgangspunten ten aanzien van de beeldkwaliteit van de erven en openbare ruimte zijn geformuleerd:

  • De tuinen zullen op een informele wijze worden ingericht. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van groene erfafscheidingen.
  • De inrichting van de openbare ruimte in het noordelijk deel sluit aan bij de inrichting zoals die aan de Burg. Voslaan wordt gehanteerd. Dit betekent dat de rijbaan wordt bestraat met klinkers en de trottoirs met betontegels. De exacte materialisering en ook de maatvoering zullen worden afgestemd met de gemeente bij de uitwerking van het civieltechnisch plan.
  • De inrichting van de openbare ruimte in het zuidelijk betreft voor de realisatie van een rabatstrook in klinkers en sluit qua profiel aan op Het Binnen verder in de bebouwde kom. De exacte materialisering en ook de maatvoering zullen worden afgestemd met de gemeente bij de uitwerking van het civieltechnisch plan.

2.4 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden kansen om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan bijvoorbeeld beter bij de bouw dan achteraf. Bij de inrichting van de buitenruimte kan rekening worden gehouden met het voorkomen van water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Een duurzame leefomgeving is ook een plek waar mensen zich prettig en veilig voelen. In de stedenbouw zijn deze aspecten niet nieuw, maar de reden waarom ze worden meegenomen en hoe ze worden afgewogen verandert. Bij de afweging hoe duurzaamheidsdoelstellingen behaald kunnen worden speelt ook het financiële kader een rol: de te nemen maatregelen dienen in relatie worden bezien met investerings- en de beheerkosten.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Het creëren van een duurzame leefomgeving is vanaf het eerste ontwerp uitgangspunt geweest bij dit plan. Uiteraard voldoen de nieuw te bouwen woningen aan de nieuwste eisen ten aanzien van energie en zullen ze worden voorzien van warmtepompen in combinatie met het opwekken van zonne-energie. Daarnaast komt de duurzame leefomgeving tot uitging in het ontwerp van de openbare ruimte. Door de A-watergang in het plangebied is al in een vroeg stadium het overleg opgestart met het waterschap om te komen tot goede oplossing die het hemelwater kan bufferen. Tegelijk lag er de wens om een prettige groene leefomgeving voor de bewoners te maken. Dit heeft geresulteerd in een grote ruimte voor groen en waterberging die vanaf het begin een structurerend element is geweest in het stedenbouwkundig ontwerp. Deze centrale groene ruimte dient als buffer voor het hemelwater en biedt ook ruimte biedt voor groen, spel en wandelen. Deze ruimte zal aan de randen worden beplant met gebiedseigen plantensoorten die tot een vergroting van de biodiversiteit kunnen leiden. De groene ruimte midden in het plan zorgt voor een 'onderbreking' in het stedelijk (verhard) gebied die een positieve invloed heeft op de hittestress in de omgeving. Hiermee komt het plan tegemoet aan de uitgangspunten voor duurzame stedenbouw.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

De ontwikkeling van maximaal 24 woningen op onbebouwde percelen is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in bijlage 2 een ladderonderbouwing / memo toetsing woningbehoefte opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Inbreidingslocaties in Lienden zijn al ingevuld of er zijn plannen voor in ontwikkeling. Het plangebied is al jarenlang in beeld als woningbouwlocatie en vormt een logische afronding van de kern Lienden aan de oostzijde. Bovendien gaat de ontwikkeling niet ten koste van waardevolle landschapsstructuren. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.

Daarmee past het plan binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden maximaal 24 nieuwe woningen gerealiseerd. Het plan bevat woningtypen waar een duidelijke vraag naar is en draagt daarmee bij aan een divers woon- en leefklimaat. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de woningbehoefte van de gemeente Buren en wordt geanticipeerd op de ontwikkeling in de woningmarkt.

Het plangebied ligt binnen gebied dat is aangewezen als het deelgebied Lienden van Nationaal Landschap Rivierenland. Dit deelgebied onderscheidt zich door de karakteristieke kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, grasland, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, beeldbepalende boerderijen en kleigaten en contrasteert met naastgelegen open komgebied. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap mogen niet worden aangetast. Met de ontwikkeling blijft er in het gebied sprake van de kenmerkende rijke afwisseling in het Nationaal landschap. De bebouwing van het dorp breidt enigszins uit ter vervanging van agrarische gronden. Daar omheen blijft sprake van openheid rondom het dorp met boomgaarden en verspreide bebouwing. De kernkwaliteiten van het Nationaal landschap worden daarmee niet aangetast.

De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen verder geen specifieke eisen aan het plangebied die relevant zijn voor het plan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Buren 2009 - 2019
De Structuurvisie Buren 2009-2019, vastgesteld op 27 oktober 2009, bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van de gemeente Buren, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Het gave rivierenlandschap in combinatie met weinig verstedelijking zorgt voor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht deze kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat ze bepalend worden voor het imago van de gemeente. Daarbij zal ernaar worden gestreefd de kwetsbare aspecten, zoals leefbaarheid en het voorzieningenniveau, binnen de kernen en buurtschappen op peil houden. De kwaliteiten van het landschap en de rijke cultuurhistorie bieden goede aanknopingspunten voor versterking van recreatie en toerisme binnen de gemeente. Hier liggen kansen voor versterking van de economische basis van de gemeente. In de structuurvisie wordt aangegeven dat in Lienden locaties beschikbaar zijn voor inbreidingen. Uitbreiding van de woonbebouwing is hiernaast mogelijk aan de noordwestzijde en zuidoostzijde van de kern.

Bijgevoegd een uitsnede van de verbeelding van de structuurvisie met daarop de locatie in blauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0015.png"

Uitsnede verbeelding structuurvisie met het plangebied blauw omcirkeld

Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de bouw van maximaal 24 woningen aan Het Binnen. Het Binnen is één van de aangewezen uitbreidingslocaties in de gemeentelijke structuurvisie. Hiermee is het plan passend binnen de structuurvisie van de gemeente Buren.

Toekomstvisie Buren 2030

Op 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Buren de Toekomstvisie Buren 2030 vastgesteld. De toekomstvisie hoort een wensbeeld te scheppen voor 2030. De visie vormt tevens het referentiekader voor toekomstige beleidsbeslissingen. In het visietraject staan de belevingen en behoeftes van de inwoners in de 15 kernen centraal. In het visietraject zijn de trends en scenario's in beeld gebracht. Op basis van vier scenario's (behoud het goede, het woonscenario, het economisch scenario en het natuurscenario) werd de eerste confrontatie aangegaan tussen verlangens, beleid en toekomstige oplossingsrichtingen. Uiteindelijk blijkt dat het woonscenario het meest recht doet aan het wensbeeld dat de inwoners, bestuurders en politici voor ogen hebben. In het woonscenario gaat het om ingrijpen in de woningmarkt om de vergrijzing en krimp tegen te gaan. De huidig voorgenomen plannen om 1200 woningen extra te bouwen zijn te mager om substantieel een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de krimp en het creëren van een gevarieerder aanbod. De woningmarkt moet aantrekkelijker worden gemaakt voor diverse doelgroepen. Voor de jonge gezinnen moeten betaalbare woningen op de markt komen. Het gevolg van het woonscenario op het schaalniveau van de kernen is dat het woningbouwprogramma van de woonvisie volledig is uitgevoerd. Naast het uitvoeren van het woningbouwprogramma uit de woonvisie worden nog een kleine 700 extra woningen opgeleverd tot 2030. Het woningbouwprogramma tot 2030 betekent dat de rode contouren uit de structuurvisie volledig zijn ingekleurd.

Planspecifiek
Op bovenstaande uitsnede van de verbeelding van de structuurvisie is te zien dat het plangebied van voorliggend initiatief binnen de rode contour (ontwikkellocatie) ligt. Daarnaast levert de bouw van maximaal 24 nieuwe woningen een bijdrage aan het ingrijpen in de woningmarkt om krimp tegen te gaan en een gevarieerder aanbod te creëren.

Dorpsvisie Lienden

In het dorp Lienden staan de komende jaren veel ruimtelijke veranderingen op stapel, die gaan gepaard met verplaatsing en herschikking van bedrijven, voorzieningen en woningen in het hele dorp. Een goede onderlinge afstemming is daarbij zeer gewenst. Daarom is een kader opgesteld in de vorm van een dorpsvisie op Lienden. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de verschillende locaties moet leiden tot een opwaardering van heel Lienden; de som is meer dan de optelling van de delen. Het doel is om het karakter van Lienden als Betuws dorp te versterken: een historisch oeverwaldorp, waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken met optimale voorzieningen.

In Lienden is het heerlijk wonen. Behoud van de leefbaarheid is belangrijk. In Lienden moet ruimte blijven voor mooie woningbouwlocaties. Daarbij is extra aandacht nodig voor woningen voor starters en ouderen. Het betreft dan vooral rijwoningen in de koopsector en nultredenwoningen (met name huur). Deze liggen bij voorkeur op de vrijkomende locaties. Naast nieuwbouw zal ook de herstructurering van verouderde woongebieden ter hand genomen moeten worden. Indien sprake zal zijn van een optimaal proces van bedrijfsverplaatsing en verplaatsing van de sportvelden, dan biedt inbreiding ruimte aan circa 350 woningen binnen de planperiode die loopt tot 2015. Na 2015 is nog eens ruimte voor circa 350 woningen.

Planspeficiek

De Dorpsvisie Lienden geeft aan welke locaties in beeld zijn om te ontwikkelen. Op onderstaand kaartbeeld zijn de woningbouwlocaties van Lienden te zien. Het plangebied van onderhavig plan 'Het Binnen' is één van deze woningbouwlocaties. Verder geeft de dorpsvisie aan dat er vooral rijwoningen in de koopsector en nultredenwoningen moeten worden gerealiseerd. In het plan wordt hierop ingespeeld, het biedt een mix aan woningen waaronder rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0016.png"
Uitsnede kaart woningbouwlocaties Dorpsvisie Lienden

Woonvisie Buren 2014 - 2020

De Woonvisie Buren 2014 – 2020 beschrijft de kaders op het gebied van wonen in de gemeente Buren. De woonvisie is opgesteld om:

  • 1. Duidelijkheid te scheppen over de kaders op het gebied van wonen. Daarbij wordt een voorzet gegeven voor de verdere uitwerking van de visie door het college.
  • 2. Afspraken te kunnen maken met de verschillende partijen waarmee de gemeente in contact is over wonen in de gemeente Buren (zoals inwoners, corporaties, zorgpartijen, ontwikkelaars, de regio en de provincie).

Belangrijk uitgangspunt van de woonvisie is dat de gemeente wil dat mensen die in de gemeente Buren wonen of daar willen wonen nu en in de toekomst kunnen wonen waar ze willen. De gemeente wil de doelgroep aantrekkelijker maken voor jonge gezinnen, senioren, mensen van buiten de gemeente die graag in de gemeente Buren willen wonen en bijzondere doelgroepen. Ook moeten mensen een woning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie. Verder moeten mensen die met spoed woonruimte nodig hebben, deze ook kunnen krijgen. De bereikbaarheid van voorzieningen voor de inwoners moet gegarandeerd worden. Verder moeten inwoners en zorgpartijen bij nieuwe initiatieven aan elkaar verbonden worden.

Als het gaat om nieuwbouw, willen de gemeente aandacht voor een plus in de kwaliteit van de woning. Daarbij moet onder andere levensloopbestendig en duurzaam bouwen gestimuleerd worden. Nieuwbouw wordt vooral gedaan voor de groep met een midden en hoger inkomen. Voor de starters op de woningmarkt wil de gemeente de bestaande woningvoorraad van goedkope woningen herstructureren. Waar nodig worden ook nieuwe starterswoningen gebouwd. Uitgangspunt is scheefgroei voorkomen en de doorstroming op gang brengen.

Door de toegenomen concurrentie op de woningmarkt, wordt het steeds belangrijker dat het aanbod van woningen aansluit op de vraag naar woningen. Daarbij gaat het niet alleen om het type woning en de prijs van de woning, maar ook om de omgeving waar zo'n woning staat.

Planspecifiek

De Woonvisie doet geen concrete uitspraken over hoeveel en welke woningen er gebouwd moeten worden op de locatie Het Binnen. Wel geeft de woonvisie steeds aan dat gebouwd moet worden naar de behoefte. Ook geeft de visie aan dat nieuwbouw vooral plaatsvindt voor de groep met een midden en hoger inkomen, waar nodig worden nieuwe starterswoningen gebouwd. Met voorliggend plan is hierop ingespeeld en is een mix van woningen toegepast, zodat ingespeeld kan worden op de aanwezige behoefte. Zowel voor starters (rijwoningen), jonge gezinnen en mensen van buiten de gemeente buren (gevarieerd aanbod) worden woningen gebouwd.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden drie bestemmingsplannen. In het grootste deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kernen Buren", vastgesteld op 25 juni 2013. Hierin heeft het plangebied de enkelbestemming 'Tuin - Gaarde' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 25'.

Daarnaast geldt in een deel (oosten) van het plangebied het bestemmingsplan "Reparatieplan buitengebied 2012", vastgesteld op 21 januari 2014. Hierin heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1'.

Ten slotte geldt voor het meest oostelijke deel van het plangebied het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Buren', waarbinnen de bestemmingen 'Agrarsich - Oeverwalgebied' (met een klein deel van een b bouwvlak), 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' liggen. Bijgevoegde afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen weer. Het plangebied ligt binnen de blauwe stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0017.png"

Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het nieuwbouwplan voor Het Binnen past net niet binnen het plangebied voor de wijzigingsbevoegdheid en ook kan niet aan alle voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid worden voldaan. Binnen de bestemmingen 'Tuin - Gaarde' en 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' is het realiseren van woningen niet toegestaan. Daarom is de voorgenomen ontwikkeling strijdig met de geldende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de bouw van maximaal 24 woningen. In het kader van deze ontwikkeling zijn twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport van het bodemonderzoek voor het grootste deel van het plangebied is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat er lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, maar dat er gelet op de aard en mate van de verontreiniging geen reden bestaat voor nader onderzoek.

Voor de twee woningen in het zuidoosten van het plangebied is ook een bodemonderzoek uitgevoerd, deze is bijgevoegd als bijlage 4. Ook hierin is geconcludeerd dat er slechts enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, maar dat er gelet op de aard en mate van de verontreiniging geen reden bestaat voor nader onderzoek.

Er zijn met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559968 (aan de Provincialeweg N320 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   20,6 µg/m3   19,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (toevoegen van maximaal 24 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Wat betreft wegverkeerslawaai is bij de woningen in het noordelijk deel van het plangebied sprake van een rustige 30 km zone en een woonerf. Woonerven en 30 km zones in het algemeen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. De woningen aan Het Binnen liggen in gebied waar de bebouwde kom overgaat in het buitengebied (van een 30 km zone naar 60 km zone). Om het effect van de ontwikkeling voor geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige functies te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. Hierin is geconcludeerd dat door wegverkeer op Het Binnen de hoogste belasting 53 dB bedraagt. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar niet de maximale hogere waarde. Voor 5 woningen zou daardoor een hogere waarde verleend dienen te worden. Als de snelheid over Het Binnen wordt teruggebracht naar 30 km/uur, vervalt de noodzaak tot het verlenen van een hogere waarde. Hiertoe zal een verkeersbesluit genomen worden. De grens van de bebouwde kom verplaatst richting het zuidoosten, waardoor de snelheid van 60 km/u wordt teruggebracht tot 30 km/u. Hierdoor neemt de geluidsbelasting op de nieuwe woningen af met 5 dB, waardoor de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en het aanvragen van hogere waarden niet nodig is.

Voor de overige onderzochte wegen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Er zal daarmee sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, als wordt voldaan aan de eisen voor geluidwerking conform het Bouwbesluit.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen. De overige veehouderijen vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Zowel de Wgv als het Activiteitenbesluit gaan uit van dezelfde grenswaarden en afstandsnormen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. De gemeente Buren heeft een verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld, waarin de geuremissiefactoren zijn vastgelegd.

Planspecifiek

Het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak ligt aan de Oudsmidsestraat 52. Planologisch is er een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan. In de huidige situatie is hier een melkrundveehouderij gevestigd. Daarmee is er in de huidige situatie sprake van een bedrijf met vaste afstandsdieren. Planologisch zou er ook een schapenhouderij opgericht kunnen worden. Gezien de ligging van de woningen binnen de bebouwde kom, is de minimaal aan te houden afstand voor vaste afstandsdieren 100 meter. Het bouwvlak van het agrarisch grondgebonden bedrijf ligt op circa 50 meter afstand van de toekomstige woningen. Rondom het agrarisch bouwvlak liggen al een aantal woningen (Oudsmidsestraat 48, Burgemeester Houtkoperweg 1 en 2), die de mogelijkheden van de bedrijvigheid aan de Oudsmidsestraat 52 al zodanig beperken, dat de ontwikkeling van woningen in het plangebied geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering in het agrarisch bouwvlak. De omliggende bestaande woningen zijn ook maatgevend voor de mogelijkheden van het bedrijf voor een eventuele omzetting naar een schapenhouderij.

Aan de Zandstraat 1a te Lienden is een veehouderij met dieren met een geuremissiefactor gelegen op circa 740 meter. Het betreft de varkenshouderij. Gelet op de omvang van deze varkenshouderij in relatie tot de afstand tot het plangebied kan gesteld worden dat er geen sprake is van een belemmering.

Aan de Burgemeester Houtkoperweg 6 op circa 560 meter van het plangebied is een agrarisch bedrijf (zorgboerderij) aanwezig. Ook hiervoor geld dat gezien de huidige bedrijfsvoering en de afstand tot het plangebied er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling.

Op basis van de toekomstige achtergrondbelastingkaarten behorende bij de Gebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij voor de gemeente Buren, is er in het plangebied in het worstcase scenario sprake van een achtergrondbelasting van 1 tot 5 OUE/m³. Dit wordt in de geurgebiedsvisie beoordeelt als een redelijk goed tot zeer goed leefklimaat. Omdat de veehouderijen rondom het plangebied in de uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt door omliggende woningen, geeft deze beoordeling van de achtergrondbelasting een goede indicatie van het woon- en leefklimaat in de huidige situatie.

In de nieuwe woningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Het aspect geur is in de voorgaande paragraaf al behandeld. Op circa 50 meter afstand is aan de Oudsmidsestraat 52 een fouragehandel aanwezig. Het VNG geeft hiervoor een maximale richtafstand van 30 meter. Hieraan wordt voldaan. Aan Het Binnen 25 is op circa 50 meter van de woonbestemmingen in het plangebied een boomkwekerij aanwezig. Voor wat betreft de afstand tot dit bedrijf wordt wel voldaan. In paragraaf 4.1.7 wordt ingegaan op de benodigde maatregelen om tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te komen.

Achter op het perceel aan de Oudsmidsestraat 48 is een paardenbak voor particulier gebruik aanwezig. Voor deze paardenbak geeft de VNG aan dat er een afstand van 30 meter tot gevoelige functies moet worden aangehouden. In overleg met de eigenaren van deze paardenbak is overeengekomen dat langs het plan aan de oostzijde een haag als stofkering wordt geplant. Hiertoe is in artikel 7.3.5 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen milieubelastende functies aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor het plan. In de toekomstige woningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden met de ontwikkeling geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is hiermee uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0018.png"

Uitsnede van de risicokaart met het plangebied rood omcirkeld

Op bovenstaande uitsnede van de risicokaart is te zien dat er zich in de nabije omgeving van het plangebied geen inrichtingen of leidingen bevinden die van invloed zijn op de ontwikkeling (de bouw van maximaal 24 woningen).

Het plan zelf voorziet ook niet in het oprichten van een nieuwe stationaire risicobron binnen de beoogde bestemming "Wonen".

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 23 september 2019 ,aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de Betuweroute

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Het bovenstaande betekent dat er in het kader van het aspect externe veiligheid geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op de Betuweroute.

Het initiatief uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.1.7 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Kleinere afstanden zijn mogelijk mits dit gemotiveerd kan worden. Deze praktijk wordt onderschreven door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De volgende aandachtspunten zijn van belang:

  • 1. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en wat zijn de geldende bestemming(en);
  • 2. wat is het huidige gebruik van de gronden / welke teelten vinden plaats;
  • 3. welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en welke spuitmethode wordt gebruikt;
  • 4. wat zijn de effecten van driftreducerende middelen (vaak hagen en bomenrijen);
  • 5. wat is de overheersende windrichting.

Met name bij boomgaarden en boomkwekerijen hebben gewasbeschermingsmiddelen invloed op het woon- en leefklimaat. Bij overige gewassen is het risico op aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt.

Planspecifiek

Ten oosten van het plangebied ligt een agrarisch perceel waar een boomkwekerijbedrijf is gevestigd. In dit bestemmingsplan wordt uitwaarts gezoneerd: op de oostelijk gelegen aangrenzende agrarische gronden komt op een zone van 50 meter van de nieuwe woonbestemmingen een verbod op het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen te liggen. Hiermee is geborgd dat binnen de woonbestemmingen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen. De agrarische percelen (zonder bestaande boom-/fruitteelt) ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van Het Binnen, moeten in het gebruik al rekening houden met de driftgevoelige bestemmingen Wonen en Water (op ca. 5 meter van de agrarische percelen). De afstand tussen de nieuwe woonbestemmingen en het agrarisch perceel is groter (ca 10 meter), waardoor het agrarisch perceel niet belemmerd wordt door de nieuwe woningbouwontwikkeling. Doordat er op de agrarische percelen al rekening met andere driftgevoelige bestemmingen gehouden moet worden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat binnen de nieuwe woonbestemmingen. Op deze percelen is uitwaarts zoneren daarom niet nodig.

Hiermee is het plan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van maximaal 24 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze toelichting geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

In het plangebied is een A-watergang aanwezig met conform de Legger aan weerszijden een beschermingszone, aan de noordkant een beschermingszone van 1 meter en aan de zuidkant een beschermingszone van 4 meter.

Door Evers Adviesburo is een civieltechnisch plan uitgewerkt dat voorziet in niuew oppervlaktewater om zo de toegenomen hoeveelheid verharding te compenseren. Dit plan dat als bijlage 6 is opgenomen, voorziet in een verbreding van de bestaande watergang richting het zuiden. Langs het plan ligt groenstrook met voetpad, dat breed genoeg is om de waterpartijen te kunnen onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0020.png"

Omdat de toename aan verharding binnen het plangebied kan worden gecompenseerd, is er geen sprake van nadelige effecten voor de omgeving van het plangebied. De A-watergang wordt afgewaardeerd tot B-watergang en het onderhoud verschuift daarmee van het waterschap naar de gemeente. Het plan is besproken met gemeente en waterschap en akkoord bevonden.

Het afvalwater van de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel, dit biedt voldoende capaciteit voor het toegenomen aantal aansluitingen.

Het initiatief is hiermee uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het plan zijn twee Quickscans flora en fauna uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport voor het grootste deel van het plangebied is toegevoegd als bijlage 7. Het onderzoeksrapport voor het deel van de twee zuidoostelijke woningen is toegevoegd in bijlage 8. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied. Op meer dan 2 km afstand ten noorden van het plangebied en op meer dan 4 km ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Het plangebied ligt op een afstand van 300 meter tot het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie leidt de ontwikkeling niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Om dit nader te onderbouwen is een voortoets stikstofdepositie opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 9. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het plan en de werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde soorten. Tijdens de werkzaamheden in het onderzoeksgebied van bijlage 7 dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor de twee zuidoostelijke woningen is in bijlage 8 geconcludeerd dat er tijdens de werkzaamheden rekening gehouden dient te worden met zoogdieren en algmene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn opgenomen in de onderzoeksrapporten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

In het zuidelijk deel van het plangebied worden 5 woningen toegevoegd, die direct ontsloten worden op het Binnen. Gezien het rustige verkeersbeeld worden hier geen problemen verwacht. Ook biedt Het Binnen voldoende wegcapaciteit. Het noordelijk deel van het plangebied wordt ontsloten via de Burg. Voslaan (die weer aan takt op Het Binnen). Voor deze nieuwe ontwikkeling van 19 woningen die worden ontsloten op de Burgemeester Voslaan is er een verkeerstelling uitgevoerd. Uit deze verkeertelling (zie bijlage 10) is gebleken dat er nog voldoende capaciteit is op de Burgemeester Voslaan voor deze ontwikkeling. Voor het bouwverkeer tijdens de bouwfase wordt een tijdelijke ontsluiting gemaakt op Het Binnen ter hoogte van de in het plan te realiseren langzaam-verkeersweg. Het bouwverkeer gaat niet via de Burgemeester Voslaan.

Om de parkeerbehoefte te berekenen wordt onderscheid gemaakt in het noordelijk en zuidelijk deel van plangebied. De parkeernormen zijn als volgt:

  • rijwoningen (goedkope koop): 2,0 parkeerplaats per woning;
  • Twee-onder-één-kapwoningen: 2,2 parkeerplaats per woning;
  • Vrijstaande woningen: 2,3 parkeerplaats per woning.

In het noordelijk deel van het plangebied zijn 7 rijwoningen opgenomen (7 x 2,0) wat resulteert in een behoefte van 14 parkeerplaatsen. Voor de overige twee-onder-één-kapwoningen wordt er van uitgegaan dat er steeds 1 parkeerplaats per woning op eigen erf aanwezig is. Blijft over dat er voor deze woningen (10 x 1,2 = 12) 12 parkeerplaatsen in de openbare ruimte nodig zijn. Dit resulteert in een parkeerbehoefte in de openbare ruimte van 26 parkeerplaatsen. In de hierna opgenomen tekening is te zien dat deze hoeveelheid parkeerplaatsen is opgenomen in het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0021.png"

Tekening met parkeerplaatsen noordelijk deel

In het zuidelijk deel van het plangebied is door de grootte van de kavels in principe voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Als overloopruimte wordt de berm aan Het Binnen als rabatstrook uitgevoerd (evenals verderop aan Het Binnen), waardoor bezoekers hier ook kunnen parkeren. Met de rabatstrook erbij wordt zeker voldaan aan de parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. In de tekening zijn de (op de doorlopende rabatstrook denkbeeldige) parkeeraantallen van het zuidelijk deel te zien. De oostelijke woningen hebben ruimte voor 3 parkeerplaatsen op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEtBinnenLienden-BVA1_0022.png"

Tekening met parkeerplaatsen zuidelijk deel

Gezien deze aspecten wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Het plangebied ligt deels in oeverwalgebied. Gezien de ligging van het plangebied nabij bestaande bebouwing en gezien groenvoorzieningen en de watergang behouden blijven, is er geen sprake van onevenredige negatieve effecten op het oeverwalgebied. In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich verder geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben. Het plan speelt in op historisch gegroeide stedenbouwkundige structuur van Lienden: voortzetting van de 'spinnenwebstructuur' van Lienden met lintbebouwing langs het Binnen en aanhaken bij de planmatige woongebieden rondom de Burg. Voslaan.

Archeologie
Het plangebied heeft voor een groot deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (archeologisch onderzoeksgebied 2). Hierbij is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld. Aangezien met voorliggend plan deze oppervlakte wordt overschreden, zijn verkennende archeologisch onderzoeken uitgevoerd. Het onderzoeksrapport voor het grootste deel van het plangebied is toegevoegd als bijlage 11. Op basis hiervan is er voor het noordoostelijke deel van het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachting op het voorkomen van archeologische (nederzettings)resten uit de Middeleeuwen. Voor het overige deel van het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting en is geen nader onderzoek nodig. Om de archeologische waarde in het noordoostelijke deel van het plangebied vast te stellen is nader onderzoek uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, dat is opgenomen in bijlage 12. Hierin is geconcludeerd dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats en daarom is geadviseerd het plangebied archeologisch vrij te geven. In dit deel van het plangebied is in dit bestemmingsplan daarom de dubbelbestemming voor archeologie niet overgenomen.

Het verkennend onderzoek voor de twee zuidoostelijke woningen is opgenomen in bijlage 13. Op basis hiervan is het plangebied vrijgegeven. De dubbelbestemming voor archeologie is ook op deze gronden niet overgenomen.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Planspecifiek

Voor de locatie is een Klicmelding gedaan, welke is opgenomen in bijlage 14. Hieruit blijkt dat er in en rondom het plangebied geen planologisch relevante leidingen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de ontwikkeling. Het plan is uitvoerbaar wat betreft leidingen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Hiertoe zal de gemeente met iedere initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomsten en de coördinatie-overeenkomst.

In deze overeenkomsten is voorzien in de dekking van eventuele kosten voor planschade; deze komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer.


Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch met Waarden - Oeverwalgebied. De gronden aan de oostzijde die in het vigerend plan deze bestemming hebben en binnen 50 meter van de nieuwe woonbestemmingen liggen, zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hierop is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verbod gewasbeschermingsmiddelen' gelegd, waarbinnen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet is toegestaan. De aanduiding 'tuin' is gelegd op gronden die als tuin bij een woning in gebruik genomen worden.
  • Groen, ter plaatse van de groene ruimte met een nadere aanduiding voor hemelwaterberging.
  • Verkeer, voor de nieuwe wegdelen en parkeerstroken.
  • Water, voor de bestaande watergang in het plangebied.
  • Wonen, voor de nieuwe woningen. Het type woning dat is toegestaan en het aantal woningen dat per bouwvlak mag worden gebouwd, is met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
  • Waarde - Archeologie, voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Samen met het waterschap zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Omwonenden voor wie beperkingen worden opgelegd in het kader van de spuitzondering, zijn allemaal op de hoogte gesteld. Overige omwonenden zijn geïnformeerd op een bewonersavond op 17 juli 2023.

6.4 Verslag zienswijzen

In de periode van 20 januari 2022 tot en met 2 maart 2021 heeft het ontwerpbestemmingsplan Lienden, Het Binnen met identificatienummer NL.IMRO.0214LIEtBinnenLienden-BON1, ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor eenieder om hier opmerkingen over kenbaar te maken bij de gemeenteraad. In de genoemde periode zijn er in totaal zes reacties binnengekomen en deze zijn ontvankelijk. De nota met de beantwoording hiervan is als bijlage (geanonimiseerd) bijgevoegd.