direct naar inhoud van Regels
Plan: Lienden, zonnepark Panderweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.LIEPanderweg-BON1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Lienden, zonnepark Panderweg' met identificatienummer NL.IMRO.0214.LIEPanderweg-BON1 van de gemeente Buren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond verbonden is, of die direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 duurzame energievoorziening:

voorziening ten behoeve van het opwekken van energie uit duurzame energiebronnen zoals windkracht, waterkracht en zonlicht, mest en biomassa;

1.17 extensief dagrecreatief medegebruik

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond waarover het bedrijf beschikt bij de bedrijfsvoering;

1.20 inkoopstation:

bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om duurzame energiebronnen te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet;

1.21 kunstwerken:

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.22 maaiveld:

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw of het bouwwerk;

1.23 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorgebouwen, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.24 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

voor een woonschip:

  • de waterspiegel;

in andere gevallen:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
1.25 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te verbeteren of de kwaliteit van de producten te verbeteren;

1.26 transformatorgebouw

een gebouw waarin meet- en regelapparatuur en een transformator is geplaatst, waar de spanning van de elektriciteit wordt omgevormd naar de spanning van het elektriciteitsnet van de netbeheerder.

1.27 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;

1.28 windturbine:

een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.29 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 breedte, lengte, diepte van een bouwwerk:

afstand tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of het de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 peil

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

voor een woonschip:

  • de waterspiegel;

in andere gevallen:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

2.9 ashoogte van een windturbine

vanaf de bovenkant van de fundering tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Komgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Komgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. instandhouding, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. een zonnepark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zonnepark';
  • f. een windturbine met de daarbij behorende onderhoudsweg en voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';

met de daarbij behorende:

  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. (erf)beplanting;
  • k. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van van de 'specifieke bouwaanduiding - zonneveld' mogen maximaal 2 transformatorgebouwen worden gebouwd waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,2 meter mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen;
  • b. overige gebouwen ten dienste van het zonnepark mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' is een windturbine toegestaan, waarbij:
    • 1. de ashoogte niet meer mag bedragen dan 90 meter.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter, met uitzondering van:
    • 1. toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.
  • b. zonnepanelen (inclusief stellages) en bijbehorende omvormers zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonneveld';
  • c. de bouwhoogte van zonnepanelen (inclusief stellages) mag niet meer mag bedragen dan 1,7 meter;
  • d. de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde mag, behoudens de zonnepanelen, niet meer bedragen dan 10 m²;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met dien verstande dat binnen een bouwvlak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Komgebied' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie;
  • c. de opslag van mest en kuilvoer;
  • d. de opslag van goederen en materieel in de openlucht buiten een bouwvlak;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bewoning;
  • f. de plaatsing van kampeermiddelen;
  • g. het gebruik van het zonnepark, zoals bedoeld in lid 3.1 voor een langere periode dan 30 jaar na oplevering.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting - inkoopstation

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een inkoopstation binnen de aanduiding bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark', wordt slechts verleend indien de hoofdelementen van de landschappelijke inpassing (water en grondlichamen) conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels voor minimaal 80% zijn gerealiseerd.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden ten behoeve van een zonnepark, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark', is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing uiterlijk 1 jaar na aansluiting van het zonnepark op het elektriciteitsnet is gerealiseerd conform het landschappelijk inpassingsplan en in stand wordt gehouden zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, voor zover het een werk met een grotere oppervlakte dan 100 m² betreft;
  • c. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen, sloten en watergangen;
  • d. het vellen of rooien van houtgewas,  met uitzondering van het vellen of rooien van fruitbomen;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik.

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  • b. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • c. de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in Bijlage 1 betreffen, waaronder het aanbrengen van lage grondlichamen, het graven en/of dempen van watergangen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en ondergrondse kabelinfrastructuur.

Een omgevingsvergunning wordt pas verleend als door de beoogde werken of werkzaamheden de landschappelijke waarden en de natuurwaarden of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

4.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 'Leiding - Gas' bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • d. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • e. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere
  • c. oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

4.5.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 4.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

4.6 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van afvalwater door een rioolwaterpersleiding.

5.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 5.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan binnen de in lid 5.1 bedoelde, eveneens op de verbeelding voor deze gronden aangegeven, overige bestemmingen onder voorwaarde dat:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;
  • b. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

5.4.2 Uitzonderingen

Het verbod in artikel 5.4.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
  • c. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die naar aard en omvang van ondergeschikte betekenis zijn.

5.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 5.4.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 2” mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de andere voor deze gronden aangegeven bestemmingen:

  • a. indien het bouwwerken betreft waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm of geen grotere oppervlakte beslaan dan 2.000 m2:
  • b. indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid; of:
  • c. indien het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw; of:
  • d. indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 2' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere oppervlakte betreffen dan 2000 m2;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft voortzetting van de bestaande agrarische teelt, of, indien (uit historisch (kaart)materiaal blijkt dat) sprake is van wisselteelt met een ten opzichte van het voorgaande gewas diepwortelender gewas, daardoor geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem;
  • c. werken en werkzaamheden ten behoeve van laanboomteelt en fruitteelt;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.

6.4.3 Advies

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Geluidzone - 57 dB contour Betuweroute
8.1.1 Aanduidingsregels

De als "geluidzone - 57 dB contour Betuweroute" aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming c.q. instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van de spoorlijn de Betuweroute als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

8.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - 57 dB contour Betuweroute” mogen geen nieuwe woningen en andere in de zin van de Wet geluidhinder gevoelige gebouwen worden gebouwd.

8.1.3 Specfieke gebruikregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige gebouwen voor geluidsgevoelige functies.

8.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.3 en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt voor een geluidsgevoelige functie, mits de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn de Betuweroute van de gevels van deze geluidsgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Lienden, zonnepark Panderweg”.