Plan: | Lienden, Oudsmidsestraat 38 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.LIEOudsmidsestr38-BVA1 |
De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Oudsmidsestraat 38 in Lienden (gemeente Buren) een nieuwe woning te realiseren achter de bestaande woning. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Oudsmidsestraat 38 in het oosten van de kern Lienden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt op het perceel aan de Oudsmidsestraat 38 in de bebouwde kom van Lienden, in een bestaande woonbuurt. Rondom het plangebied zijn meerdere woningen aanwezig, voornamelijk vrijstaand en twee-aan-één gebouwd. Ten noorden van de Oudsmidsestraat bevinden zich ter hoogte van het plangebied twee agrarische velden en begint het buitengebied van de gemeente Buren. In het noordoosten stroomt de Oude Rijn, die met haar dijk kenmerkend is voor het landschap.
Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin bij de vrijstaande woning aan de Oudmidsestraat 38. De bestaande woning is gebouwd in 1960. De woning kent een grote achtertuin, waar voornamelijk gras op groeit en waarvan een deel in gebruik is als moestuin. Vanaf de Oudsmidestraat kan de garage van de woning aan de voorzijde bereikt worden door middel van een inrit. Bijgevoegde afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied (bron: PDOK viewer)
In de toekomstige situatie zal op het perceel Oudsmidsestraat 38 één extra woning worden gerealiseerd. Dit betreft een vrijstaande woning met één bouwlaag en een kap, die op minimaal 3 meter van omliggende woonfuncties wordt toegevoegd. De woning krijgt een bouwhoogte van circa 7 meter en een goothoogte van circa 3,5 meter. De te realiseren woning wordt ontsloten via de Burgemeester Voslaan, ten zuiden van het plangebied. Een inrit vanaf deze weg zorgt ervoor dat de woning bereikt kan worden. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Aan de bebouwing van de bestaande woning verandert in de toekomstige situatie niets. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (bron: Buro van Blijderveen)
Impressie nieuwe woning in toekomstige situatie (bron: Buro van Blijderveen)
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met dit plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd in de kern Lienden. Volgens de geldende jurisprudentie is bij een woningbouwproject van elf woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hiermee is met dit initiatief geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.7 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het realiseren van één nieuwe woning binnen een bestaande woonbuurt in de bebouwde kom van Lienden. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de woningbehoefte van de gemeente Buren en wordt geanticipeerd op de ontwikkeling van de woningmarkt. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen verder geen specifieke eisen aan het plangebied die relevant zijn voor dit plan.
Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.
Op 14 juni 2022 heeft de gemeente Buren de 'Omgevingsvisie gemeente Buren' vastgesteld. In de visie beschrijft de gemeente de integrale strategische visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Buren is een afwisselende plattelandsgemeente met alle bijzondere kenmerken van het Nederlandse rivierenlandschap en de Betuwe in het bijzonder. In de visie is telkens gewogen tussen de belangen en wensen uit de gemeente en ontwikkelingen van buitenaf, zodat Buren in de toekomst nog steeds een typerend rivierenlandschap heeft waar het prettig leven en goed ondernemen is. Om dit te bereiken heeft de gemeente 6 speerpunten geformuleerd die centraal staan in de omgevingsvisie:
Evenwichtige groei
Voor de komende jaren ligt een grote woningbouwopgave op de loer. Tegelijk is er een verandering van de bevolkingssamenstelling met meer vergrijzing. Dit vraagt om het verzorgen van aanbod van woningen waarbij een goede mix van de doelgroepen plaatsvindt. Hierdoor zorgen inwoners samen voor zelfredzaamheid en/of samenredzaamheid. Ook dient de gemeente geleidelijk te groeien waarbij behoud van kenmerkende ruimtelijke structuren, met betrekking op identiteit van de gemeente en historie, centraal staat. Binnen dit thema zijn ook ruimte voor bedrijvigheid, ondernemerschap en eigen initiatief van belang.
Gezonde en veilige leefomgeving
De gemeente zet in op een gezonde leefomgeving om gezondheidsklachten te verminderen, de gezondheidszorg binnen onze gemeente goed te houden, de groeiende groep ouderen langer in een goede gezondheid te laten leven en in te spelen op veranderingen in het klimaat.
Hoofdlijnen woningbouwprogramma
Het woningprogramma voor de komende tien jaar zal bijdragen aan waar Buren voor staat. Ook in het komende decennium wil de gemeente met het woningbouwprogramma aansluiten bij de wensen van de leefstijlen die nu al wonen in Buren. Dat betekent dat dorps en landelijk wonen voor het merendeel van de projecten uitgangspunt zal zijn. Appartementen kunnen, anders dan soms wordt gedacht, ook heel goed onderdeel uitmaken van een dorpse woonsfeer. Het woningbouwprogramma 2020-2030 kent vier strategische pijlers:
Uitsnede kaart 'Visie op de kernen', Lienden (bron: 'Omgevingsvisie Buren')
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in het realiseren van één nieuwe woning in een bestaande woonbuurt in Lienden. Door te bouwen binnen bestaand gebied neemt de woningvoorraad in de gemeente toe, terwijl de bestaande bebouwingsstructuren van de kern intact blijven. Hierdoor levert het initiatief een bijdrage aan een evenwichtige groei van de gemeente. Het plan sluit aan bij dit speerpunt uit de 'Omgevingsvisie Buren'.
Het initiatief past binnen de 'Omgevingsvisie Buren'.
Het Woningprogramma 2020-2030 beschrijft de kaders op het gebied van wonen in de gemeente Buren. Het woningprogramma 2020-2030 kent vier strategische pijlers:
Vanuit de regionale afspraken is er voor Buren ruimte voor de realisatie van 800 tot 1.400 woningen tot 2030. De gemeente zet in op een woningprogramma dat uitgaat van maximaal 1.400 nieuwe woningen voor
de periode 2020-2030. In dit programma zijn 840 woningen noodzakelijk voor de autonome groei. De overige 560 woningen zijn bedoeld voor mensen van buiten de gemeente, waaronder terugkeerders, mensen die eerder in Buren woonden en om redenen van studie of werk de gemeente hebben verlaten en nu weer terug willen komen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft het toevoegen van een nieuwe woning binnen een bestaande woonwijk in Lienden. De wijk kent nu vooral woningen die rond de jaren '60 of '90 uit de 20e eeuw stammen. Een nieuwbouwwoning in deze wijk levert daarmee een bijdrage aan diversiteit in de woningvoorraad ter plaatse. Tevens is er voor het ontwerp van de woning rekening gehouden met het dorpse karakter van de wijk. Daarmee sluit onderhavig plan aan bij de eerste strategische pijler uit het Woningprogramma 2020-2030.
Het initiatief past in de 'Woningbouwprogramma 2020-2030'.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Buren', vastgesteld door de gemeente Buren op 25 juni 2013'. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin - Gaarde'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen niet meer woningen mogen bestaan dan het bestaande aantal. Het bouwvlak kent de specifieke bouwaanduiding 'cv', waarin vrijstaande bouwvormen zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte hier is 12 m, de maximale goothoogte 6 m. Binnen de bestemming 'Tuin - Gaarde' is de bouw van een extra woning niet toegestaan.
Verder geldt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor het bouwen binnen deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht, tenzij de bouwwerken qua oppervlakte niet groter zijn dan 1.000 m2. Met afmetingen van circa 15,5 m breedte en circa 17,7 m lengte blijft de woning ruimschoots onder de onderzoeksgrens.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in de realisering van één extra woning ten opzichte van het bestaande aantal woningen, alsmede bouwen binnen de bestemming 'Tuin - Gaarde'. Daarnaast valt het plan buiten de bestaande bouwvlakken van het vigerende bestemmingsplan. Daarmee is voorliggend plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is in bijlage 1 toegevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat er enkele licht verhoogde gehalten verontreinigingen zijn aangetoond in de grond en het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Er zijn tevens geen verhoogde gehalten voor OCB in de toplaag aangetoond. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559968 (gelegen aan de Provincialeweg, ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15,7 µg/m3 | 16,9µg/m3 | 9,1µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het toevoegen van één extra woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in de buurt van een spoorweg of industrie, waardoor uitgesloten kan worden dat deze twee geluidsbronnen van invloed zijn op het initiatief. Wel is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Oudsmidsestraat en de Burgemeester Houtkoperweg. De geluidbelasting door wegverkeer op het 60 km deel van de Oudsmidsestraat bedraagt ten hoogste 12 dB (na aftrek 5 dB ex art 110g Wgh) op de hoogst geluidbelaste gevel van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Burgemeester Houtkoperweg bedraagt ten hoogste 23 dB (na aftrek 5 dB ex art 110g Wgh) op de hoogst geluidbelaste gevel van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op alle 30 km/u wegen samen bedraagt ten hoogste 33 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Voor het plan hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toevoegen van één extra woning in een bestaande woonbuurt in Lienden. Het dichtstbij gelegen agrarische bedrijf in de omgeving van het plangebied is een melkveebedrijf aan de Oudsmidsestraat 52. Dit bedrijf ligt op ruim 100 meter afstand van het plangebied. Hiermee wordt aan de vereiste afstand (100 m) voldaan. Overige agrarische bedrijven liggen op een grotere afstand van het plangebied. Er zal ter plaatse van de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat Omgekeerd leidt de realisatie van de woning niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven, omdat er woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het realiseren van één nieuwe woning in een bestaande woonwijk in Lienden.In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en maatschappelijke organisaties. Om te verzekeren dat voor het plangebied sprake is van een goed leef- en woonklimaat, worden de locaties van deze instellingen getoetst aan de richtafstanden van de VNG. Onderstaande tabel geeft de dichtstbijgelegen andere functies aan.
Activiteit | Categorie | Maatgevende aspect | Minimale richtafstand in m | Afstand tot plangebied | |
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder Oudsmidsestraat 52, Lienden |
3.1 | Geluid | 50 m | Ca. 160 m | |
Begraafplaats Oudsmidsestraat, Lienden |
1 | Geluid | 10 m | Ca. 190 m | |
Kantoren Oudsmidsestraat 50, Lienden |
1 | Geluid | 10 m | Ca. 90 m |
In de omgeving van het plangebied bevinden zich nog andere activiteiten, maar deze liggen op een nog grotere afstand van het plangebied en zijn daarom niet opgenomen in de tabel. Omdat het plangebied zich in een reeds bestaande woonbuurt bevindt, wordt aangenomen dat de al aanwezige woningen leidend zijn voor de bedrijfsvoering. Geconcludeerd wordt dat er bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven of functies in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nll kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart Lienden (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit de risicokaart is op te maken dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen. Het plan zelf voorziet ook niet in het oprichten van een nieuwe stationaire risicobron.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (4 km) van de Betuweroute, een spoorwegverbinding waarover gevaarlijke stoffen getransporteerd worden. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 2 januari 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het bovenstaande betekent dat er in het kader van het aspect externe veiligheid geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op de Betuweroute.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.
Hemelwater
Het uitgangspunt van het plan is dat hemelwater wordt geïnfiltreerd en geborgen op eigen terrein. Hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater en wordt dus niet afgevoerd op het rioolnetwerk. Voor de bouw van de nieuwe woning wordt uitgegaan van een woning met een oppervlak van circa 125 m2 voor de woning, met daarbij circa 125 m2 aan overige verharding op het erf. Hiermee blijft de totale verharding onder de 500 m², waarmee de aanleg van extra waterberging ter compensatie van een toename aan verhard oppervlak niet noodzakelijk is conform het beleid van waterschap Rivierenland.
Afvalwater
Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioolnetwerk. Hiervoor wordt goedkeuring van het bevoegd gezag aangevraagd. De kosten hiervan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van die website.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit bovenstaande kaart valt op te maken dat het plangebied op circa 2 km van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' af ligt. Gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling (realiseren één woning), alsmede de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten op dit gebied worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Voorliggend plan betreft het toevoegen van één extra woning in een bestaande woonwijk in de bebouwde kom van Lienden. De woning komt te staan op een stuk grond dat in de huidige situatie intensief in gebruik is als tuin en moestuin. Daarom is het aannemelijk dat het plangebied geen essentiële functie heeft voor (leefgebieden van) beschermde soorten en zijn er geen significante gevolgen te verwachten met betrekking tot beschermde soorten en leefgebieden van beschermde soorten. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van soortenbescherming. Tijdens de werkzaamheden zal de algemene zorgplicht in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De te realiseren woning wordt ontsloten via de Burgemeester Voslaan, ten zuiden van het plangebied. Gezien de beperkte verkeersgeneratie als gevolg van één woning wordt aangenomen dat deze extra verkeersbewegingen via de Burgemeester Voslaan en omliggende straten goed verwerkt kunnen worden.
Voor de vaststelling van de parkeernorm wordt gebruikgemaakt van de parkeerkencijfers van het CROW. Voor een vrijstaande woning Voor een vrijstaande woning in de categorie 'rest bebouwde kom' van een niet-stedelijke gemeente geldt een norm van 1,9 tot 2,7 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen terrein bij de woning wordt een inrit aangelegd met daarop plaats voor 3 auto's. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Planspecifiek
De gemeente Buren heeft in de Omgevingsvisie een aantal elementen van cultuurhistorische waarde opgenomen in de 'Kijk op de kernen' voor Lienden. Het gaat hier om waardevolle dorpsranden, het behoud van historisch lint en het behoud van cultuurhistorische waarden. Uit bijbehorende kaart (tevens te zien in paragraaf 3.3.1) valt af te leiden dat voorliggend plan op deze cultuurhistorische waarden geen effect heeft. Tevens bevinden zich geen gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied. Doordat het plan de realisering van een woning binnen een bestaande woonwijk betreft, blijft de voor de gemeente belangrijke relatie tot het buitengebied ongewijzigd.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Op 18 oktober 2022 is het nieuwe archeologiebeleid van de gemeente Buren vastgesteld. Dit beleid betreft beleidskaarten en bijbehorende toelichting in de vorm van het rapport 'In de Bodem van Buren'. In dit document zijn de archeologische waarden- en verwachtingskaarten van de gemeente geactualiseerd. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de bij het rapport behorende kaart met archeologische verwachtingswaarden. Hierop is de ligging van het plangebied globaal met rood omcirkeld.
Uitsnede kaart 'Archeologie in de gemeente Buren' (bron: 'In de Bodem van Buren')
Uit voorgaande kaart blijkt dat het plangebied gelegen is binnen een gebied met een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (AWV-categorie 2). Het streven van de gemeente is de archeologische resten in de huidige staat te behouden. Archeologisch (voor)onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 500 m² en de diepte van de ingreep dieper is dan 30 cm. Voorliggend plan voorziet in een woning met een oppervlakte van circa 125 m² en blijft hiermee ruim onder de gestelde eis voor archeologisch onderzoek. Archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk. In voorliggend plan wordt de archeologische dubbelbestemming met de bijbehorende drempelwaarde voor onderzoek overgenomen.
Tevens ligt het plangebied in een zone 'dijkdoorbraakafzettingen'. Dit is een zone waar als gevolg van dijkdoorbraken een pakket sediment is afgezet. Dit leidt tot een betere bescherming van de onderliggende, archeologisch interessante lagen. Voor deze zone gelden geen bijkomende voorwaarden ten aanzien van archeologisch onderzoek.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Om de risico's met betrekking tot klimaatverandering in het plangebied in te schatten, is de klimaatkaart van Oost-Nederland gebruikt. Op basis hiervan zijn de deelaspecten wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen uiteengezet.
Wateroverlast
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied van het plangebied een toename van het aantal zeer natte dagen verwacht wordt. Daarnaast wordt meer neerslag in de winters verwacht. Veel en langdurige regenval kan leiden tot wateroverlast in een gebied. Voor de opvang en infiltratie van regenwater worden infiltratiekratten in het plangebied geplaatst. Om wateroverlast te beperken kan het plangebied rondom de woning verder zo groen mogelijk worden ingericht ten behoeve van de opvang van regenwater. Verharding wordt zo veel mogelijk beperkt en waar mogelijk uitgevoerd in grind, waardoor het regenwater langzaam de bodem in kan lopen.
Hittestress
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat binnen het plangebied meer tropische dagen en langere hitte verwacht kan worden. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee voldoet de woning aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarbij kan het plangebied rondom de woning zo groen mogelijk worden ingericht en met zo min mogelijk verharding, ter voorkoming van hittestress.
Droogte
De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft droogte zien dat het plangebied een hoger neerslagtekort verwacht kan worden. Dit heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid van het gebied. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf, zoals dat in de huidige situatie ook het geval is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
Overstroming
De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er het plangebied niet in de directe nabijheid van de groter wateren ligt. Mocht ergens een dijk van de IJssel of de Rijn bezwijken dan vormt overstroming geen groot risico voor het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect klimaatadaptatie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de regels van dit plan is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Kernen Buren' van de gemeente Buren. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie, omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap Rivierenland is door middel van de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het bestemmingsplan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
Participatie
De initiatiefnemer is op 31 maart 2023 bij de direct omwonenden langs geweest om ze te informeren over het plan en stukken af te geven met tekeningen van het plan en een formulier waarop zij hun akkoord op het plan konden geven en konden aangeven waarom zij wel of niet akkoord zijn met het plan. Enkele buren hebben direct tijdens het gesprek of later per mail akkoord gegeven op het plan. Van de andere buren is tot op heden geen reactie ontvangen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.