direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Lienden, Burgemeester Houtkoperweg 14b
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Burgemeester Houtkoperweg 14b te Lienden een nieuwe woning met bijgebouwen te realiseren. Deze ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan omdat de woning groter wordt dan de voorgeschreven inhoudsmaat. Het gaat in voorliggende situatie om vervangende nieuwbouw. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging projectlocatie

De projectlocatie is gelegen aan de Burgemeester Houtkoperweg 14b te Lienden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van de projectlocatie in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0001.png"

Ligging projectlocatie ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van de projectlocatie en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

De projectlocatie is gelegen aan de Burgemeester Houtkoperweg 14b te Lienden. De locatie bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Buren. De omgeving is gekenmerkt als oeverwalgebied. Rond de projectlocatie zijn voornamelijk agrarische gronden en (voormalige) boerderijen aanwezig. De bebouwing bevindt zich aan zowel de noord- als zuidzijde van de Burgemeester Houtkoperweg.

Op de projectlocatie bevindt zich momenteel een woning met tuin, welke georiënteerd is op de Burgemeester Houtkoperweg. Daarnaast zijn op het terrein een schuur en houten overkapping aanwezig. De gronden rond de woning zijn halfverhard met grind. De overige gronden zijn niet verhard. Verder staan op de locatie enkele bomen. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats op het eigen terrein. De locatie wordt ontsloten door de Burgemeester Houtkoperweg. Navolgende afbeelding geeft de situatie globaal aan, zoals deze in 2022 bestond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0002.png"

Luchtfoto projectlocatie, 2022 (bron: kadastralekaart.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0003.png"

Aanzicht projectlocatie

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de projectlocatie een vervangende nieuwbouwwoning met een inhoud van maximaal 750 m3 te realiseren. De woning krijgt een hoogte van circa 8 meter en een goothoogte van circa 3 meter. Verder voorziet het plan in het toevoegen van een aangebouwd bijgebouw van circa 15 m2 en een serre van circa 60 m2. De aanbouw bevindt zich aan de achterzijde van de woning, de erker aan de westkant. Parkeren vindt in de toekomstige situatie nog altijd plaats op eigen terrein. De locatie blijft ontsloten door de Burgemeester Houtkoperweg. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Lenz)

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0005.png"

3D-impressie toekomstige situatie (ontwerp: Lenz)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De projectlocatie ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/ SVIR en het Barro. Het plan raakt geen rijksbelangen.

Ladder duurzame verstedelijking

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder vanaf 12 woningen of meer. Voorliggend plan leidt, gelet op de sloop van de bestaande woning, niet tot een toename van het aantal woningen in het projectgebied. Met het plan is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder is niet nodig.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in de loop der tijd al een aantal malen geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Kaart 7: Regels Landschap - kaart 1' van de Omgevingsverordening. De projectlocatie is op grond van deze kaart gelegen binnen een zone die is aangeduid als 'Nationaal landschap maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0006.png"

Uitsnede kaart 'Instructieregels landschap' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor ontwikkelingen in deze zone geldt artikel 2.56 uit de verordening. Deze luidt:

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal Landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Ad.

De projectlocatie is op basis van de Bijlage Kernkwaliteiten Nationale landschappen gelegen binnen het Nationaal Landschap Rivierenland, meer specifiek het deelgebied 'Lienden'. Dit gebied kenmerkt zich onder meer door:

  • Fraai zicht op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Karakteristieke kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, grasland, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, beeldbepalende boerderijen en kleigaten; in contrast met het naastliggende open komgebied;
  • Aanwezigheid van de oude loop van de Rijn langs ingepolderde uiterwaard De Mars en waardevol meandersysteem met groot aantal geulen;
  • Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.

Met het plan wordt op de projectlocatie één nieuwe woning gebouwd op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Het gaat dan feitelijk om vervangende nieuwbouw. Gelet op de huidige bebouwing leidt het plan niet tot aantasting van kernkwaliteiten met betrekking tot het zicht op de Utrechtse heuvelrug of het vrije uitzicht vanaf de dijk. Het plan heeft geen effecten op de oude loop van de Rijn en het meandersysteem. De woning die gesloopt wordt betreft geen beeldbepalende boerderij. Tevens verandert niets aan de kavelstructuur. Het plan leidt daarmee niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

Conclusie

Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie en -verordening.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Buren

Op 14 juni 2022 heeft de gemeente Buren de 'Omgevingsvisie gemeente Buren' vastgesteld. In de visie beschrijft de gemeente de integrale strategische visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Buren is een afwisselende plattelandsgemeente met alle bijzondere kenmerken van het Nederlandse rivierenlandschap en de Betuwe in het bijzonder. In de visie is telkens gewogen tussen de belangen en wensen uit de gemeente en ontwikkelingen van buitenaf, zodat Buren in de toekomst nog steeds een typerend rivierenlandschap heeft waar het prettig leven en goed ondernemen is. Om dit te bereiken heeft de gemeente 6 speerpunten geformuleerd die centraal staan in de omgevingsvisie:

  • 1. Evenwichtige groei;
  • 2. Gezonde en veilige leefomgeving;
  • 3. Sterke voorzieningen;
  • 4. Werken aan kwaliteit;
  • 5. Naar een multifunctioneel buitengebied;
  • 6. Een duurzame toekomst.

Planspecifiek

Het plan voorziet in vervangende nieuwbouw, welke gebouwd wordt volgens de actuele normen uit het Bouwbesluit. De woning wordt daarmee goed geïsoleerd en gasloos opgeleverd. Hiermee levert het plan een bijdrage aan de ambities voor 'Werken aan kwaliteit' en 'Een duurzame toekomst'. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de projectlocatie geldt het 'Bestemmingsplan Buitengebied Buren'. Dit plan is vastgesteld op 29 september 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0007.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De projectlocatie kent op grond van het bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Oeverwalgebied'. Op de locatie is het bouwen van één woning toegestaan, met dien verstande dat bij de bouw de inhoud van woningen van meer dan 300 m3 niet mag worden vermeerderd met meer dan 100 m3 ten opzichte van de bestaande inhoud. Daarnaast kent de projectlocatie de dubbelbestemmingen 'Uitstralingszone verkeer' en 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Op de locatie is een nieuwe woning met een inhoud van meer dan 100 m3 ten opzichte van de bestaande situatie niet toegestaan. Door af te wijken van het bestemmingsplan met een wabo-besluit, kan dit wel als uit een goede ruimtelijke onderbouwing de haalbaarheid blijkt. Voorliggend document betreft de onderbouwing en motivering waarom een grotere woning kan.

Overige plannen

Tevens geldt ter plaatse van de projectlocatie het 'Paraplubestemmingsplan archeologie Gemeente Buren 2023' (vastgesteld op 20 juni 2023). Op grond van dit plan gelden voor de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3'. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater op de projectlocatie in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van de projectlocatie. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

Voor onderhavig initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Uit hder onderzoek komt naar voren dat de gronden ter plaatse van het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht worden voor de huidige en toekomstige bestemming. Het uitvoeren van vervolgonderzoek is niet aan de orde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied ten aanzien van het aspect bodem.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.


Gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10, PM2,5) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). Door de concentraties te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren ter plaatse van de dichtstbij gelegen receptor (51468751_15559986) aan de N320 ten zuiden van de projectlocatie:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   15,8 µg/m3   6,2 µg/m3   9,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De projectlocatie is in de huidige situatie reeds geschikt voor wonen. De functie van de locatie wijzigt niet als een gevolg van het plan. De woning komt niet dichter naar de weg te liggen dan de bestaande woning. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de effecten van wegverkeerslawaai is daarom niet aan de orde. Het optreden van hinder als een gevolg van spoorweglawaai of industrielawaai kan op voorhand worden uitgesloten. Voor de locatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De projectlocatie is in de huidige situatie reeds bestemd voor en geschikt voor wonen. Voorliggend plan verandert aan die situatie niets. Aangenomen wordt dat voor het plan reeds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Het plan leidt niet tot belemmeringen van in de omgeving gelegen veehouderijen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De projectlocatie heeft in de huidige situatie reeds een woonfunctie. In de toekomstige situatie wijzigt dit niet. De bouw van een vervangende woning leidt er niet toe dat de woonfunctie dichter tot bedrijven in de omgeving komt te liggen. Gelet op de ruime afstanden tot bedrijven en inrichtingen - alsmede de aard van de activiteiten - wordt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van milieuzonering. Tevens leidt het plan niet tot belemmeringen ten aanzien van de bedrijfsvoering van deze bedrijven/inrichtingen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of de projectlocatie is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0008.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen. Het initiatief voorziet ook zelf niet in het oprichten van een nieuwe risicobron.

Betuweroute

Wel is het projectgebied gelegen op circa 1600 meter ten noorden van de Betuweroute en bevindt zich daarmee in het invloedsgebied (4 km) van de Betuweroute. Het projectgebied is ruimschoots buiten de 200-meterzone van de Betuweroute gelegen. Om deze reden kan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaan worden. Ingegaan dient te worden op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Tevens dient de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld te worden om een advies uit te brengen.

Vanaf 1 januari 2024 is nieuw beleid met betrekking tot omgevingsveiligheid van toepassing. In dit beleid is de afkapgrens voor het gifwolkaandachtsgebied namelijk 300 meter (in plaats van 4 km). Uitgangspunt voor dit beleid is dat personen, op een afstand van 300 meter of meer van een transportroute, in gebouwen voldoende zijn beschermd tegen een gifwolk. Er zijn dan geen aanvullende maatregelen nodig. Het initiatief voldoet hier ruimschoots aan. Omdat advies van de veiligheidsregio met betrekking tot voorliggend plan geen toegevoegde waarde meer heeft, wordt dit plan niet meer voorgelegd aan deze instantie. Navolgend wordt nog wel ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het projectgebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het van belang dat de aanwezigen in het projectgebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat voor het plan vanuit het aspect externe veiligheid geen nadere eisen gesteld hoeven te worden. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op de Betuweroute.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

<nieuwe kaart als atlasleefomgeving goed werkt>

4.1.7 Gewasbestrijdingsmiddelen

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Kleinere afstanden zijn mogelijk mits dit gemotiveerd kan worden. Deze praktijk wordt onderschreven door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De volgende aandachtspunten zijn van belang:

  • 1. Wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en wat zijn de geldende bestemming(en);
  • 2. Wat is het huidige gebruik van de gronden / welke teelten vinden plaats;
  • 3. Welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en welke spuitmethode wordt gebruikt;
  • 4. Wat zijn de effecten van drift reducerende middelen (vaak hagen en bomenrijen);
  • 5. Wat is de overheersende windrichting?

Met name bij boomgaarden en boomkwekerijen hebben gewasbeschermingsmiddelen invloed op het woon- en leefklimaat. Bij overige gewassen is het risico op aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt.

Planspecifiek

De proectlocatie is in de huidige situatie reeds een gevoelige locatie met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen. Het initiatief voorziet in het mogelijk maken van een woning die dichterbij de aangrenzende boomgaard gelegen is. Op het perceel is geen bouwvlak gelegen, waarmee een woning op grond van de vigerende planologische situatie reeds overal op het perceel gebouwd kan worden. Het initiatief voorziet niet in het mogelijk maken van ontwikkelingen die dichterbij de agrarische gronden gelegen zijn dan op basis van de planologische situatie is toegestaan. Daarmee brengt het plan vanuit planologisch opzicht geen relevante veranderingen met zich mee voor de toegestane bedrijfsactiviteiten voor agrarische bedrijven op de aangrenzende percelen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen ten aanzien van het plan bestaan vanuit het aspect spuitzonering..

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat er een beschermingszone van een B-watergang binnen de projectlocatie ligt. Voor het initiatief is het doorlopen van een normale procedure bij het waterschap voldoende.

Watergangen

Aan de noordkant van het plangebied is een B-watergang gelegen met beschermingszone. Het plan voorziet niet in het aanbrengen van wijzigingen ter plaatse van deze beschermingszone/watergang. Rond de watergang blijft voldoende ruimte aanwezig voor het uitvoeren van werkzaamheden.

Hemelwater/afvalwater

Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater wordt geborgen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Het plan voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak van 1.500 m2 voor landelijk gebied. Daarmee is er sprake van vrijstelling voor het uitvoeren van compenserende maatregelen. Hemelwater blijft gescheiden van het afvalwater. Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsnetwerk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

De projectlocatie is gelegen op circa 2,5 kilometer afstand van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (zie navolgende afbeelding). Uit de uitgevoerde Quickscan (zie bijlage 3) blijkt dat deze afstand te groot is om te resulteren in negatieve effecten als trillingen, geluid en optische verstoring ten aanzien van het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.LIEBrgHoutkprwg14b-OPB1_0009.png"

Ligging projectlocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: Quickscan, bijlage 3)

Tevens is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit de rapportage blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

De mogelijke gevolgen van het plan ten aanzien van soortenbescherming zijn tevens beoordeeld in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat voorafgaand aan het uitvoeren van werkzaamheden met aanvullend onderzoek vastgesteld dient te worden of te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor gebouwbewonende vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4 en toont aan dat er geen nest- of verblijfplaatsen van beschermde soorten zijn aangetroffen. Daarmee leidt het initiatief niet tot overtredingen in het kader van soortenbescherming. Het treffen van specifieke maatregelen is niet nodig.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan leidt niet tot een toename van het aantal woningen op de projectlocatie. Het initiatief leidt daarmee niet tot wijzigingen in de parkeerbehoefte of de verkeersaantrekkende werking van het gebied. Op het terrein is ruimschoots voldoende ruimte voor parkeren aanwezig. De projectlocatie blijft ontsloten op de Burgemeester Houtkoperweg. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De projectlocatie kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol gebied'. Deze gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden. Het betreft onder meer het reliëf, de waterhuishouding, de verkaveling en de bebouwing. Met voorliggend plan wordt een nieuwe woning toegevoegd op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. De historische locatie van de woonlocatie blijft hiermee behouden. Tevens verandert er niets aan het reliëf, de contouren van de waterpartijen en de verkavelingsstructuur. De woning zelf vertoont geen specifieke cultuurhistorische waarde. Er zijn evenmin andere objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke belangen) op de locatie of in de omgeving ervan aanwezig. Aantasting van cultuurhistorische waarden wordt hiermee uitgesloten.

Archeologie

De projectlocatie kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3' en 'Waarde - Archeologisch - Waardevol Verwachtingsgebied 1'. Omdat met voorliggend plan de voorwaarden ten aanzien van de onderzoeksplicht overschreden wordt, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Het bevoegd gezag behoudt zich het recht voor om van dit advies al dan niet af te wijken. Hiermee hoeven de conclusies van het rapport de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van archeologie niet in de weg te staan. Uit het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek (bijlage 7) blijkt dat binnen de grenzen van het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten zijn aangetroffen. Om die reden wordt aanbevolen geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren bij bodemverstorende activiteiten. De gemeente Buren is akkoord met dit advies. Daarmee bestaan geen belemmeringen ten aanzien van het initiatief vanuit het aspect archeologie.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.

Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

Wateroverlast

Uit de kaartbeelden behorende bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied nauwelijks enige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. De beoogde vervangende woning wordt hoger aangelegd dan het omliggende maaiveld, zodat er op het erf zelf geen wateroverlast optreedt.

Hittestress

De geplande nieuwbouw in de vorm van vervangende nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige bouwnormen uit het Bouwbesluit. Daarmee is de woning minder gevoelig voor opwarming.

Droogte

Voorliggend plan heeft betrekking op vervangende nieuwbouw. Woningen zijn minder afhankelijk van grondwaterstanden en droogte. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf, zoals dat ook in de huidige situatie het geval is.

Overstroming

Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 kilometer van de Nederrijn. Kaartbeelden met betrekking tot de overstromingskans tonen aan dat er enig risico ten aanzien van overstroming bestaat voor het plangebied. Binnen de beoogde nieuwbouw zijn voldoende mogelijkheden tot schuilen. Het plangebied wordt ontsloten op de Burgemeester Houtkoperweg en is daarmee goed bereikbaar voor hulpdiensten.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan/ruimtelijk besluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Conclusie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing laat de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het initiatief zien. Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning worden verleend. De omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit worden de zienswijzen betrokken en afgewogen.