direct naar inhoud van Toelichting
Plan: P. van Westrhenenweg 16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de P. van Westrhenenweg 16 in Ingen (gemeente Buren) is een biodynamische fruitteler gevestigd, die zich richt op het telen van kleinfruit, waaronder bramen, frambozen, kiwibessen en rode bessen. Voor het versterken van de natuur en de biodiversiteit teelt het bedrijf zijn producten in gemengde hagen en plant het wilde planten aan tussen deze hagen. Daarnaast werkt het bedrijf niet met kunstmest, maar maakt het gebruik van compost van maaisel uit natuurgebieden. Sinds 2012 rust er een agrarisch bouwvlak op de locatie, waardoor er een bedrijfsloods met bijbehorende verharding gerealiseerd kon worden.

De opdrachtgever heeft nu het voornemen om binnen het plangebied een bedrijfswoning te bouwen op dit bouwvlak direct gelegen aan de P. van Westrhenenweg 16. Het agrarisch bouwvlak bevat echter de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'. Hierdoor is het volgens het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk om een bedrijfswoning op te richten op dit bouwvlak. De huidige bebouwing aanwezig op dit bouwvlak, betreffende een schuur en de verharde oprit, blijft behouden in het planvoornemen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de P. van Westrhenenweg 16 te Ingen en is kadastraal bekend als deel van het perceel gemeente Lienden, sectie K, perceel 44.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0001.png"

Ligging plangebied aan de P. van Westrhenenweg 16, Ingen

1.3 Aanpak

Voor deze locatie aan de P. van Westrhenenweg 16 in Ingen is in september 2013 verzocht om het planvoornemen mogelijk te maken door het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een permanente bedrijfswoning. Deze aanvraag voor een omgevingsvergunning is niet meegenomen in het bestemmingsplan 'Buren, herziening 2018'. Hierdoor heeft de eigenaar van het fruitbedrijf een beroep ingediend bij de Raad van State. In een tussenuitspraak heeft de Raad van State op 18 december 2019 geconcludeerd dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom een permanente bedrijfswoning niet mogelijk kon worden gemaakt op de planlocatie (Uitspraak 201807724/1/R1). Op basis hiervan droeg de Raad van State op dat de raad toereikend diende te motiveren waarom de permanente bedrijfswoning niet werd toegestaan, danwel het besluit diende te wijzigen door de bedrijfswoning in het plan mogelijk te maken.

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld. Bij dit herstelbesluit van het bestemmingsplan 'Buren, herziening 2018' was wederom de locatie aan de P. van Westrhenenweg 16 niet opgenomen in het veegplan, voornamelijk vanwege het onderbreken van een goede milieukundige motivatie omtrent de spuitzones in de nabije omgeving. Op basis hiervan is de conclusie van de Raad van State in de einduitspraak van 5 augustus 2020 (Uitspraak 201807724/3/R1) dat niet voldaan is aan de eerder genoemde tussenuitspraak, en dat er alsnog een besluit over het perceel aan de P. van Westrhenenweg 16 genomen dient te worden. Dit bestemmingsplan volgt op deze uitspraak en maakt de oorspronkelijke wens voor een permanente bedrijfswoning aan de P. van Westrhenenweg 16 mogelijk.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan op het plangebied is 'Buitengebied, tweede herziening' (vastgesteld op 27 maart 2012). Op basis van dit bestemmingsplan is het complete plangebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - oeverwalgebied'. Daarnaast is het gehele plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied - 1'. Daarnaast is er een (agrarisch) bouwvlak en de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen voor het gehele plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0002.png"

Planologische situatie op het plangebied aan de P. van Westrhenenweg 16 te Ingen.

1.5 Leeswijzer

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en de omgeving. In Hoofdstuk 3 ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot worden in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 respectievelijk de juridische regeling en economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

2.1 Planomgeving

Het plangebied is gelegen aan de P. van Westrhenenweg 16 te Ingen, gemeente Buren. De P. van Westrhenenweg is een landelijke weg, karakteristiek voor het kommenlandschap van de gemeente Buren. Aan de westzijde van het plangebied loopt de P. van Westrhenenweg over in de Kalverlandseweg, die de doorgaande weg vormt naar de dorpskern van Eck en Wiel. Bebouwing aan deze weg en in de omgeving wordt gekenmerkt door voornamelijk agrarische bedrijfswoningen. Agrarische percelen bestrijken het grootste deel van de omgeving van het plangebied.

Ten noorden van het plangebied vormt de Rijnbandijk de laatste scheiding met de uiterwaarden van de Neder-Rijn. Ten zuiden van het plangebied laat het landschap zich karakteriseren door afwisselend agrarische percelen en de buurtschappen van Ganzert en Essebroek.

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is er op het plangebied een opslagloods inclusief bijbehorende verharding. In deze opslagloods is onder andere ruimte voor een koelunit voor het kort bewaren van het kleinfruit. Verder is er ook ruimte voor de stalling van de werktuigen en voor het sorteren en inpakken van het kleinfruit. Op het plangebied zijn verder een tweetal tunnelkassen aanwezig. Daarnaast is er binnen het plangebied een tijdelijke bedrijfswoning aanwezig. Deze woning is vergund tot en met 2 december 2024.

2.3 Toekomstige situatie

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van één bedrijfswoning aan de westzijde van het perceel, naast de bestaande schuur. Tevens is er de wens om op het nabijgelegen agrarische perceel (kadastraal nummer 336) een boomgaard aan te planten. Uit spuitzoneonderzoek behorend bij deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bereikt kan worden wanneer er een windhaag aangeplant zal worden van minimaal 1 meter hoger dan de boomgaard ten westen van het plangebied, en minimaal 5 meter lang.

2.4 Afwijken vigerend bestemmingsplan

In het huidig vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening' is het plangebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied'. In principe is het mogelijk om een bedrijfswoning op te richten behorend bij het agrarisch bedrijf op deze bestemming, maar op het plangebied rust de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'. Om deze reden dient er afgeweken te worden van het huidige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Het Rijk bereidt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voor, waarin nationale belangen en opgaven inzake onze leefomgeving zijn vertaald in strategische keuzes. In de basis hebben deze een nationaal karakter, maar de NOVI voorziet aanvullend in gebiedsgericht maatwerk. hoewel de NOVI formeel nog geen status heeft en daarmee geen formele zeggingskracht over dit planvoornemen, is het wel zinvol om dit beleidskader in dit verband te schetsen, met een focus op de beoogde ontwikkeling van het landelijk gebied.

Samengevat zijn binnen de NOVI de opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied

Dit planvoornemen is dusdanig gering dat het niet te scharen valt onder één van de vier integrale prioriteiten van de NOVI. Om deze reden kan het planvoornemen als toekomstbestendig worden gezien met betrekking tot de toekomstige vaststelling van de Omgevingswet.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van één van deze Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, de Romeinse Limes. Deze Romeinse Limes vormden ten tijde van het Romeinse Rijk de grens en verdedigingszone.

3.1.4 Bro: motivering duurzame verstedelijking

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Dit planvoornemen voorziet in de bouw van één agrarische bedrijfswoning. Dit betreft volgens het Bro geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is dus niet nodig een Laddertoets uit te voeren voor het planvoornemen. Het Bro levert hiermee geen belemmering op voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal waarbij de klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken in kaart zijn gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. Ook streeft de provincie Gelderland naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen, om de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland te versterken.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland werkt in wisselwerking met de Omgevingsverordening Gelderland. In de Omgevingsverordening wordt meer concreet invulling gegeven aan de visiekaders die geschetst worden in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het planvoornemen wordt in de volgende paragraaf (paragraaf 3.2.2) getoetst.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is vastgesteld door de Provinciale Staten op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. De ontwikkeling in dit planvoornemen moet voldoen aan de regels zoals opgesteld door de Provincie in deze Omgevingsverordening. Relevante passages voor het toetsen van het plangebied aan de Omgevingsverordening Gelderland betreffen de passages over de Romeinse Limes, Nationale Landschappen en intrekgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0003.png"

Uitsnede van de Omgevingsverordening Gelderland, kaart 5: regels landschap

Romeinse Limes

Het plangebied is gelegen binnen de Romeinse Limes. De Romeinse Limes zijn de overblijfselen van de oude grens en verdedigingszone van het Romeinse Rijk, die stamt uit de periode 40 na Chr. - circa 250 na Chr. Deze oude verdedigingszone strekt zich langs de toenmalige loop van de Rijn en bestaat uit een verscheidenheid van archeologische overblijfselen:

  • Forten, burgerlijke nederzettingen en grafvelden;
  • Militaire infrastructuur (wegen, waterwerken en wachttorens);
  • Scheepswrakken.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Romeinse Limes geen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten, zoals beschreven in artikel 2.59 van de Omgevingsverordening,

Nationaal landschap Rivierenland

Het plangebied is ook gelegen binnen een aangewezen Nationaal landschap (Rivierenland). Ten aanzien van een Nationaal landschap is opgenomen in de Omgevingsverordening dat een planontwikkeling, gelegen in een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszones, het Gelders natuurnetwerk en de nieuwe Hollandse Waterlinie, niet de specifieke kernkwaliteiten van het desbetreffende Nationaal landschap mag aantasten (artikel 2.56).

Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Rivierengebied, deelgebied Lienden. Het deelgebied Lienden betreft een karakteristieke kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden, grasland, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, beeldbepalende boerderijen en kleigaten. Dit vormt een contrast met het naastliggende open komgebied.

Het deelgebied bevat de volgende kernkwaliteiten:

  • Het gehele gebied bestaat overwegend uit oeverwalgronden, en contrasteert als geheel met de grootschalige open kommen zuidelijk. Binnen het gebied komen tal van kleinere lage gebiedjes langs weteringen voor die een kleinschaliger contrast opleveren met de iets hoger gelegen echte oeverwalgronden.
  • Het gebied watert af via weteringen die uitmonden in de Maurikse wetering, die haar water weer (buiten het gebied) in het Amsterdam-Rijnkanaal loost.
  • De meeste gronden, zowel op oeverwallen als in de kleine lage gebieden, hebben een richting die haaks op de hoogtelijnen staat. Perceelsranden hebben veelal een hoge ouderdom.
  • De nederzettingen hebben veelal hun open karakter behouden, in die zin dat ze visueel niet afgesloten zijn voor het omringende landschap; voor de dorpen geldt dit, maar sterker nog voor de vele kleine nederzettingen. Deze zijn veelal lintvormig langs een verbindingsweg, zoals langs de Wielse Weg (noord van Eck en Wiel), Ganzert (noordwest van Ingen), Klinkenberg en Zevenmorgen (noord van Ingen).
  • Door het gehele gebied komen karakteristieke grote T-boerderijen voor.

Intrekgebied

Het plangebied maakt ook onderdeel uit van een intrekgebied ten behoeve van de nabij gelegen drinkwaterwinning. Binnen een intrekgebied is de winning van fossiele energie niet toegestaan. Dit wordt met het planvoornemen ook niet mogelijk gemaakt.

Gevolg planvoornemen

Binnen het planvoornemen wordt er één bedrijfswoning opgericht aan de P. Van Westrhenenweg 16 te Ingen. Deze ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat deze niet de kernwaarden van zowel de Romeinse Limes als het Nationaal Landschap Rivierenland aantast. Hiermee is het plan dus niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buren 2009-2019

De structuurvisie Buren 2009-2019 bevat de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. De structuurvisie bevat voor iedere kern kenmerken die waardevol en behoudenswaardig zijn. Ook zijn per kern de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid, waaronder waardevolle gebieden, landschappelijke grenzen, bufferzones, waardevolle landschapselementen, kenmerkende kleinschaligheid en waardevolle ruimtelijk relaties. De structuurvisie vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0004.png"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie 2009-2019

Één van de pijlers van het gemeentelijk ruimtelijk beleid is het behoud van het landelijk karakter en rivierenlandschap van de gemeente. Hierbij moeten de bestaande landelijke kwaliteiten, die zich uiten in aspecten als rust, een relatief schoon milieu, ruimte en het relatief gaaf gebleven rivierenlandschap behouden blijven. Hierbij moeten ruimtelijke ontwikkelingen de bestaande kwaliteiten ondersteunen; ontwikkelingen die de bestaande karakteristiek verstoren, zijn niet gewenst.

Binnen de kaders die de landschappelijke kwaliteiten bieden kan de gemeente als woon-, werk- en recreatiegemeente worden ontwikkeld. De ontwikkelingen zijn dan kleinschalig. Om die reden is uitbreiding van woon en bedrijfsbebouwing alleen wenselijk als het gaat om het opvangen van de lokale behoefte.

Het planvoornemen betreft de kleinschalige ontwikkeling van één bedrijfswoning aan het perceel aan de P. van Westrhenenweg. De realisatie van deze bedrijfswoning tast niet de bestaande landelijke kwaliteit van het gebied aan. Het planvoornemen past hiermee binnen de Structuurvisie Buren 2009-2019.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Buren

Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) poogt de gemeente Buren de Structuurvisie Buren 2009-2019 verder uit te werken, en is daarbij ook opgesteld als concretisering van de uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie Buren. In het LOP wordt volop ingezet op het 'versterken van de variatie en het verstevigen van de banden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0005.png"

Visuele impressie van de vier verschillende rivierlandschappen van de Gemeente buren binnen het LOP

Binnen het LOP valt het gebied binnen het vierde gekarakteriseerde rivierenlandschap van de gemeente Buren: Liendens lommerrijk rivierenlandschap bij de heuvelrug. Kenmerkend voor dit deelgebied zijn de lintbebouwing op het brede stroomruggencomplex van Lienden-Ommeren-Ingen - tegenover de Utrechtse Heuvelrug - met de uiterwaarden van de Nederrijn en de Marspolder in het noorden en de dorpspolders van Aalst, Meerten, Ommeren en Ingen in het zuiden.

De ontwikkelingsopgave van de gemeente Buren is afhankelijk van een aantal megatrends, zoals:

  • Transitie van de landbouw;
  • Nieuwe bewoners in het buitengebied;
  • Toenemende behoefte aan recreatief gebruik platteland
  • Bedrijvigheid nabij de snelwegen;
  • Ruimte voor water en natuurontwikkelingen

In het LOP wordt de functionele karakteristiek van het lommerrijk rivierenlandschap gevonden in de kleinschalige menging van functies, betreffende de combinatie van wonen en klein- en grootschalige fruit- en boomteeltbedrijven. Dit, in combinatie met de stuwende kracht van nieuwe bewoning van het buitengebied, maakt nieuwe ontwikkeling van vrijstaande woningen in het buitengebied mogelijk. Het planvoornemen is daarom in lijn met het Landschapsontwikkelingplan Buren.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009. In deze publicatie wordt per soort bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald.

Een goede milieuzonering dient dus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het planvoornemen voorziet met het realiseren van een bedrijfswoning in het toevoegen van een hindergevoelig object. Het is om deze reden belangrijk om de richtafstanden van nabij liggende bedrijven in kaart te brengen om te kunnen garanderen dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen aan de Rijnbandijk 1 en 21, waar respectievelijk een boomkwekerij en een varkenshouderij gevestigd zijn. De boomkwekerij aan de Rijnbandijk 1 is gelegen op circa 260 meter van het plangebied. Boomkwekerijen vallen conform de VNG-publicatie binnen bedrijfscategorie 3.1 met als grootste richtafstand 50 meter (geluid). De varkenshouderij aan de Rijnbandijk 21 is gelegen op circa 330 meter van het plangebied. Varkenshouderijen vallen conform de VNG-publicatie binnen bedrijfscategorie 4.1 met als grootste richtafstand 200 meter (geur).

Er kan dus geconcludeerd worden dat betreffende de bedrijven- en milieuzonering er sprake is van een goede milieukundige inpassing van het planvoornemen. Er is echter wel sprake van hinder van spuitzones van de eigen bedrijfsvoering op de nieuw te realiseren bedrijfswoning aan de P. van Westrhenenweg 16. Hier wordt verder op ingegaan in 4.7 Spuitzones.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In augustus 2011 is een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 uitgevoerd binnen het plangebied. Omdat uit het vooronderzoek bleek dat de locatie in het verleden (mogelijk) als boomgaard in gebruik is geweest, is de onderzoekslocatie hierbij als 'verdacht' beschouwd. Dit onderzoek, uitgevoerd door Aeres Milieu, is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit de toenmalige analyseresultaten van het veldonderzoek blijkt dat in de boven- en ondergrond geen componenten zijn gemeten in een verhoogd gehalte ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarden. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met barium en zink, waarschijnlijk gedeeltelijk afkomstig van buiten het plangebied.

De milieuhygiënische bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor het plan. Wel is het grondwater ter plaatse niet multifunctioneel inzetbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater. Op de implicaties hiervan wordt verder ingegaan in paragraaf 4.12

Met het planvoornemen is er in essentie geen sprake van een grootschalige functieverandering van het perceel; de huidige agrarische functie op het gebied blijft behouden. In het tijdsbestek tussen het bodemonderzoek in 2011 en nu is deze agrarische functie ook niet veranderd. Vanwege het biologische karakter van het fruitteeltbedrijf zijn er bovendien geen chemische middelen gebruikt bij de teelt. Het is daarom uit te sluiten dat de bodemkundige situatie wezenlijk veranderd is ten opzichte van de situatie zoals deze onderzocht is in 2011. Gelet op dit levert het aspect bodem geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron. In de nabije omgeving is enkel een buisleiding aanwezig, maar op ruimte afstand gelegen van het plangebied (circa 800 meter). Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect Externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0006.png"

Uitsnede van de risicokaart rondom het plangebied (bron: risicokaart.nl)

4.4 Geluid

Ten aanzien van het aspect geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan Buitengebied 2008 (vastgesteld in 2010) en het bestemmingsplan Buitengebied, tweede herziening is voor de P. van Westrhenenweg een geluidzone van 12 m uit het hart van de weg aangegeven.

Op de locatie komt de bedrijfswoning op grotere afstand van de weg te staan. Het gehele agrarische bouwvlak ligt op minimaal 15 meter vanaf de weg. Een nader akoestisch onderzoek is dan in principe ook niet noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Geur

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. (Bedrijfs)woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Het planvoornemen betreft het oprichten van een geurgevoelig object (de bedrijfswoning). Er is op basis van 4.1 Bedrijven- en milieuzonering vastgesteld dat het plangebied buiten de richtafstanden valt van geurbronnen in de omgeving. Hiermee is gesteld dat er ten aanzien van geur er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect geur vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van een grenswaarde;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% van de grenswaarde verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt maken onderdeel uit van deze lijst. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Uit de regeling NIBM blijkt dat de bedrijfswoning niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en dat de luchtkwaliteitsaspecten geen belemmeringen vormen voor het planvoornemen.

4.7 Spuitzones

Bij het mogelijk maken van een nieuwe woonbestemming in de nabijheid van bestemmingen die het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluiten, is aandacht voor spuitzones nodig in verband met de risico's voor de volksgezondheid. Wanneer een woning is gelegen binnen een spuitzone, is het mogelijk dat mens en dier in contact kunnen komen met deze chemische gewasbeschermingsmiddelen. De blootstelling aan deze middelen kunnen, wanneer deze een hoge toxiciteit hebben en/of het kwetsbare groepen betreft, risico's voor de gezondheid opleveren.

Op basis van jurisprudentie inzake dit aspect wordt over het algemeen een spuitzone van 50 meter aangehouden, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.

Omdat het plan voorziet in het oprichten van een bedrijfswoning binnen een mogelijke spuitzone, is door SPA WNP op 1 oktober 2020 een spuitzone onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit dit onderzoek blijkt dat zonder aanpassingen de gezondheidskundige normen voor de leefomgeving overtreden worden. Om deze reden is het benodigd om aan de westzijde van het plangebied een windhaag te plaatsen die tenminste één meter hoger is dan bomen in de (fictieve) boomgaard ten westen van het plangebied. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is in de regels uitgegaan van een minimale hoogte van de windhaag van 3 m. Ook is het belangrijk dat de zone tussen de windhaag en de grens van het bestemmingsplangebied uitgesloten wordt van langdurig menselijk verblijf. Doordat deze zone een beperkte breedte heeft, is ter plaatse langdurig menselijk verblijf echter niet aannemelijk en kan volstaan worden met het realiseren van uitsluitend een windhaag.

Gelet op vorenstaande levert het aspect spuitzones geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot de planontwikkeling dienen de (eventuele gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede de nieuwe parkeersituatie) inzichtelijk te worden gemaakt.

4.8.1 Verkeersgeneratie

De nieuw te realiseren bedrijfswoning zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie van het plangebied op de P. van Westrhenenweg. Om inzicht te krijgen in deze toegenomen verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is het plangebied aan te merken als een vrijstaand koophuis in het buitengebied. Voor de gemeente Buren wordt een verstedelijkingsgraad van 'niet stedelijk' gehanteerd. Uit deze parameters blijkt een toegenomen verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

De P. van Westrhenenweg betreft één van de landelijke wegen, tussen de kernen van Eck en Wiel en Ingen die de verscheidene buurtschappen in deze omgeving verbindt. De ligging van het plangebied is dusdanig landelijk, dat een verkeerskundige verstoring van het gebied door de toegenomen verkeersgeneratie valt uit te sluiten. De toegenomen verkeersgeneratie kan wel druk geven op nabijgelegen beschermde natuurgebieden door een toegenomen uitstoot van stikstofoxiden. Deze situatie is nader beschreven in de quickscan stikstof toegevoegd als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing (Bijlage 3). Gelet op dit levert het aspect verkeersgeneratie geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.8.2 Parkeren

Naast de toename in verkeersgeneratie dient ook de nieuwe parkeersituatie planologisch geborgd te worden. Ook voor de nieuwe parkeernorm voor het plangebied is aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie. Voor een vrijstaand koophuis in het buitengebied met een verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' wordt een maximale parkeernorm gehanteerd van 2,8 parkeerplaatsen. Er is op het plangebied genoeg ruimte om in deze parkeerruimte te voorzien op eigen erf. Gelet op dit levert het aspect parkeren geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.9 Natuur

In deze paragraaf wordt getoetst of het planvoornemen in strijd is met vigerende natuurwetgeving. Dit wordt uitgesplitst over bescherming van gebieden en bescherming van soorten.

4.9.1 Beschermde gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of een gebied horend bij het Natuur Netwerk Nederland. Dichtstbijzijnd Natura 2000-gebied betreft de Rijntakken op circa 480 meter ten noorden van het plangebied. De Rijntakken is de verzamelnaam voor al het beschermd natuurgebied in de uiterwaarden van de Neder-Rijn, de IJssel, de Waal en de Gelderse Poort. Omdat het plangebied relatief dichtbij de uiterwaarden van de Neder-Rijn ligt (deel van de Rijntakken) en dit natuurgebied stikstofgevoelig is, kan schadelijke stikstofdepositie op dit natuurgebied niet op voorhand uitgesloten worden. Om deze reden is er een quickscan stikstof uitgevoerd, toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing als Bijlage 3. In deze quickscan stikstof wordt onderscheid gemaakt tussen de emissie van stikstof in de realisatiefase (de bouw van de bedrijfswoning) en de gebruiksfase (de toegenomen verkeersgeneratie door realisatie van het planvoornemen). Uit de quickscan stikstof blijkt dat de emissie van de realisatie- en gebruiksfase samen geen significante depositie van stikstof veroorzaakt op omliggende Natura 2000-gebieden, en dat hiermee aantasting van de instandhoudingsdoelen van deze natuurgebied niet plaatsvindt. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect stikstof levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0007.png"

4.9.2 Beschermde soorten

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantensoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten. Ten allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één bedrijfswoning, op een perceel dat in de huidige situatie ook al in gebruik is als bedrijfslocatie. Omdat deze ontwikkeling dusdanig kleinschalig is, en er reeds op het perceel bedrijvigheid plaatsvindt is het uit te sluiten dat beschermde soorten door het planvoornemen worden aangetast. Het aspect beschermde soorten levert hiermee geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet van 2016 is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen, en hierin staat vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan.

Om inzicht te verkrijgen in de archeologische waarden binnen het grondgebied van de gemeente heeft de gemeente Buren een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor de beleidsadvieskaart. Voor de verschillende zones op de beleidsadvieskaart zijn verschillende adviezen met betrekking tot de archeologische waarden opgesteld. Op de beleidsadvieskaart wordt onderscheid gemaakt in:

  • Zones met lage archeologische verwachting;
  • Zones met middelhoge archeologische verwachtingen;
  • Zones met hoge archeologische verwachtingen, waarbinnen ook de historische kernen;
  • AMK-terreinen.

Voor zones met middelhoge of hoge archeologische verwachting geldt als doelstelling: behoud in de huidige staat van eventuele resten.

Het initiatief ligt volgens de archeologische beleidskaart in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt dat bouwwerken zijn toegestaan indien het bouwwerken betreft waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm of indien het bouwwerken betreft met geen grotere oppervlakte dan 1.000 m2. In andere gevallen is een archeologisch onderzoek verplicht.

Door de voorgenomen nieuwbouw van de bedrijfswoning op het agrarische bouwvlak zal de grens van 1.000 m2 niet overschreden worden. In totaal zal de bedrijfswoning met bijgebouwen een oppervlakte hebben van ca. 125 m2. Op het perceel is al een loods van ca. 380 m2 aanwezig. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Op het plangebied blijven dezelfde archeologische drempelwaarden geldig, waarbij conform de nieuwe systematiek van de gemeente Buren de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2" wordt opgenomen voor het plangebied. Bij grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, indien het bouwwerken betreft met grotere oppervlakte dan 1.000 m2, zal dan alsnog door middel van een archeologisch onderzoek aangetoond moeten worden dat mogelijke archeologische waarden niet worden aangetast.

Gelet op vorenstaande wordt het planvoornemen niet belemmerd door het aspect archeologie.

4.11 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het plangebied is gelegen binnen het cultuurhistorisch waardevol gebied van de Romeinse Limes. Zoals in paragraaf 2.2.2 beschreven, vindt er geen aantasting van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes plaats. Ook bevinden er zich verder binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het aspect cultuurhistorie levert om deze reden geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.12 Waterhuishouding

4.12.1 Inleiding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen en het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.

De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied en een motivatie van de meest geschikte oplossingen. Indien aan de orde, is ook het advies van het waterschap verwerkt in de waterparagraaf.

4.12.2 Vigerend waterbeleid

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het water beheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het waterschap vraagt bij een watertoets specifiek aandacht voor de volgende punten:

  • 1. Veiligheid (waterkering);
  • 2. Waterberging;
  • 3. Grondwater en kwel;
  • 4. Inrichten en waterkwaliteit;
  • 5. Beheer en onderhoud watergangen;
  • 6. Riolering en hemelwater

Waterplan Buren 2008-2017

In 2008 heeft de gemeente Buren samen met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Buren 2008-2017 opgesteld. Doel van het waterplan is het ontwikkelen en vastleggen van overkoepelend waterbeleid voor een gezond en veerkrachtig watersysteem in Buren waarmee:

  • wateraspecten in bestaand beleid en plannen in samenhang worden gebracht;
  • wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen zoals verwoord in nationale en Europese beleidsstandpunten (NBW en KRW);
  • voor water heldere richtlijnen beschikbaar komen die zich goed laten vertalen in het gemeentelijk RO-instrumentarium.

Het waterbeleid is uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma met concrete afspraken over ambities, maatregelen, kosten(verdeling) en doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het uitvoeringsprogramma speelt in op kansen, knelpunten en ontwikkelingen. Het waterplan dient als praktische leidraad bij de uitvoering van water- en ruimtelijke ordeningprojecten. De planvorming vindt plaats in samenwerking met de belangrijkste 'waterpartner', het waterschap. Gestreefd wordt naar realisatie van de stedelijke wateropgave tegen de laagst maatschappelijke kosten. Hiertoe wordt tijdens de planvorming gezocht naar draagvlak bij betrokkenen en belanghebbenden.

4.12.3 Huidige situatie waterhuishouding

Bodemopbouw

Het plangebied is in zijn geheel gelegen op de karakteristieke rivierkleigrond van de komgronden van de gemeente Buren. Deze rivierkleigrond bevat geen minerale eerdlaag en valt te karakteriseren als een poldervaaggrond met zware laag en soms zware ondergrond (bodemtype Rn67C, bron: http://maps.bodemdata.nl/bodemdatanl/). Het plangebied ligt op circa 5-6 meter boven NAP (bron: AHN Viewer).

Oppervlaktewater

In het plangebied zijn geen door het Waterschap Rivierenland vastgestelde watergangen aanwezig. Wel is het plangebied aan de west-, zuid- en oostzijde begrensd door watergangen. Aan de west- en zuidzijde betreft dit een A-watergang, aan de oostzijde een B-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.INGWestrhenenweg16-BVA1_0008.png"

Uitsnede vastgestelde legger wateren Waterschap Rivierenland.

4.12.4 Toekomstige situatie en toets aan waterbeleid

Het Waterschap Rivierenland streeft naar 100% afkoppelen van nieuw verhard oppervlak. Voor het landelijke gebied hanteert het waterschap echter een vrijstelling voor 1.500 m2. Boven dit oppervlak is compenserende waterberging nodig om versnelde afvoer te voorkomen.

Het planvoornemen voorziet in het mogelijk maken van de oprichting van een bedrijfswoning van een totale oppervlakte van ca. 125 m2. Momenteel is er al een loods van 380 m2 aanwezig op het plangebied. Hiermee is er minder dan 1.500 m2 verharding aanwezig op het terrein, en behoeft er door het planvoornemen geen compenserende waterberging gerealiseerd te worden. Neerslag wordt afgevoerd via afstroming en inzijging in de bodem ter plaatse of stroomt naar lagere terreindelen. Een gedeelte wordt via verdamping afgevoerd.

Aan de westzijde grenst het plangebied aan een A-watergang. Deze A-watergang is één van de hoofdaanvoerroutes van het watersysteem en kent om deze reden op basis van de Keur een vier meter brede beschermingszone. Deze dient obstakelvrij te blijven. Het agrarisch bouwvlak is buiten deze beschermingszone gelegd.

4.12.5 Watertoets

Voor het planvoornemen is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage digitale watertoets is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat het waterschap positief adviseert over het plan. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de Watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderling samenhang te worden bezien en toegepast

5.2 De regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'P. van Westrhenenweg 16' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De regels van een bestemming kennen een standaard opbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk)

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen, waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden, opgenomen .

4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingsplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

5.3 Bestemmingen

Binnen dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen:

5.3.1 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied

De gronden binnen dit bestemmingsplan blijven bestemd voor Agarisch met waarden - Oeverwalgebied. Binnen deze bestemming is een bouwvlak weergegeven en binnen dat bouwvlak de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De noodzakelijke windhaag is eveneens aangeduid op de verbeelding en in de regels is een voorwaardelijke verplichting voor het aanleggen van de windhaag opgenomen.

5.3.2 Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2

De bestemmingsregeling is overgenomen uit het meest recent vastgestelde veegplan 'Buren, herziening 2019', waarin het gemeentelijk archeologiebeleid voor gebieden met een hoge verwachting (groen op de beleidskaart) is vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2 Economische haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.3 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van één bedrijfswoning. Gezien deze relatief kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied en de daarmee geringe impact op de omgeving, wordt het planvoornemen maatschappelijk aanvaardbaar geacht.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Het planvoornemen betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied.