Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Vossenpassenweg 17, Ingen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.INGVossenpassenw17-VPB1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan de Vossenpassenweg 17 in Ingen staat een alleenstaande schuur van het fruitteeltbedrijf van de initiatiefnemer. Het fruitteeltbedrijf beheerd ca 12 ha aan fruitbomen waarbij de schuur wordt gebruikt als opslagplaats voor het fruit en de machines die worden gebruikt tijdens de pluk van het fruit en de onderhoud van de fruitbomen. Vaak worden er lange dagen gemaakt waarbij de initiatiefnemer vroeg begint en laat eindigt. Vanwege het bovenstaande heeft initiatiefnemer de wens om naast de schuur en bij zijn land te kunnen wonen. Hierdoor kan initiatiefnemer efficiënter zijn land onderhouden als wel zijn schuur in de gaten houden.
 
De beoogde ontwikkelig van de bedrijfswoning past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, zesde herziening', vastgesteld op 28 juni 2016. In het bestemmingsplan heeft een agrarische bestemming met de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Buren' is in artikel 62.8 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de realisatie van de bedrijfswoning zou zijn. Hoewel de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden is deze wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan 'Buitengebied, zesde herziening' opgenomen.
 
Om de realisatie van de bedrijfswoning mogelijk te maken is medewerking mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Vossenpassenweg te Ingen in de gemeente Buren. Het plangebied is gelegen ten noorden van de stad Buren. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Lienden, sectie I, percelen 1654 (deels) en 1655 (deels).
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing projectgebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplannen
Voor de gronden in het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Buren', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Buren op 29 september 2009 en het bestemmingsplan 'Buitengebied, 6e Herziening', zoals vastgesteld door de raad van gemeente Buren op 28 juni 2016.
   
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied'. De voor 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische productie. Het plangebied is voorzien van een bouwvlak. Ter plaatse heeft de planlocatie de functieaanduiding 'Bedrijfswoning uitgesloten'.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan een bedrijfswoningen te plaatsen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Ook zijn er geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden die toereikend zijn voor het voorgenomen plan. Medewerking is mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit één loods, gelegen aan de Vossenpassenweg. Deze loods wordt gebruikt voor de stalling van materieel en de opslag van de houten fruitkisten. In de loods staan meerdere machines die worden gebruikt voor de pluk en onderhoud van de fruitbomen, waaronder: tractoren, pluktreinen, spuitmachines en andere machines. Het fruitbedrijf heeft de beschikking over ca. 12 ha aan fruitteeltgrond.
 
De directe omgeving van het plangebied wordt omringd door laagstambomen. circa 100m ten westen van het plangebied staat een camping. Ten noorden en ten oosten van het plangebied staan op geruime afstand woningen.
   
De navolgende afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.  
 
Plangebied huidige situatie
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer heeft het voornemen om een bedrijfswoning te realiseren naast de bestaande loods. Met de bedrijfswoning wordt het mogelijk voor de initiatiefnemer om naast de loods van het bedrijf te gaan wonen, waar voorheen af en aan naar het perceel moest worden gereisd. Met name tijdens drukke periodes zoals het plukseizoen en het voorjaar, waar vaak in de nacht het fruit moet worden besproeid met water om te beschermen tegen de vorst, is een bedrijfswoning op locatie van belang. Daarnaast is het mogelijk om in verband met diefstal toezicht te houden op de loods. Op de navolgende afbeelding staat een situatieschets van de beoogde situatie weergegeven.  
 
Situatietekening beoogde ontwikkeling (bron: Tekenburo van Ballegooy)
 
Onderstaande afbeeldingen tonen de beoogde toekomstige situatie.
 
3D impressie toekomstige situatie (bron: Tekenburo van Ballegooy)
  
Zijaanzichten beoogde bedrijfswoning bron: Tekenburo van Ballegooy)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijksbelangen, namelijk titel 2.13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het plangebied ligt immers in het gebied dat in kaart 7 van het Barro door het Rijk indicatief is aangemerkt als Romeinse Limes. Een nadere uitwerking en begrenzing vindt plaats in de verordening van de betreffende provinciale staten. Toetsing aan deze uitwerking vindt plaats in toelichting paragraaf 3.2.2. De overige belangen van het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmerngen vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan maakt per saldo één extra woning mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het plan in overstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
 
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn: 
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur.
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een bedrijfswoning gebouwd bij een alleenstaande loods. Met de bedrijfswoning kan initiatiefnemer zijn bedrijfsuitvoering beter toepassen. De provincie geeft aan dat een van de waarde en unieke kwaliteiten aan dat ze ruimte wil geven aan de Gelderse kampioenen, vaak mkb- en familiebedrijven. Zij weten hoe je op menselijke schaal en in balans met kwetsbare natuur en landschap onderneemt, met de blik gericht op de rest van de wereld. De provincie wil kleinschalige ondernemerschap en innovatie stimuleren. De beoogde ontwikkeling past binnen deze ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze Omgevingsverordening is partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland december 2018. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
 
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaart zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. Het plangebied is verbonden met de navolgende bepalingen:
  • Artikel 2.24 (eenmalige uitbreiding glastuinbouw)
  • Artikel 2.25 (tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw)
  • Artikel 2.26 (tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw)
  • Artikel 2.27 (tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw)
  • Artikel 2.30 (uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijbedrijf)
  • Artikel 2.31 (Instructieregel bestemmingsplan plussenbeleid)
  • Artikel 2.38 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied)
  • Artikel 2.56 (Ontwikkeling in Nationaal landschap)
  • Artikel 2.59 (beschrijving van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes)
  • Artikel 2.60 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Romeinse Limes)
  • Artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)
Een groot deel van deze provinciale regels is niet van toepassing op de voorgenomen planontwikkeling. Daarnaast zijn in de Verordening regels opgenomen over het planologisch toevoegen van woning (afdeling 2.1). In dit thema wordt bepaald dat nieuwe woningen alleen mogelijk wordt gemaakt als die ontwikkeling past binnen een door de Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Voor de regio waarin het plangebied ligt is echter geen regionale woonagenda opgesteld. In een dusdanig geval beoordelen Gedeputeerde Staten een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
  1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling; 
Er wordt voldaan aan sub a, wat blijkt uit toelichting paragraaf 3.1.3. Ook is in toelichting paragraaf 3.2.1 aangetoond dat de planontwikkeling in lijn is met het meest recente provinciale beleid, namelijk met de Omgevingsvisie. Sub c is niet van toepassing op onderhavige planontwikkeling, omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft. Regionale belangen komen niet in het geding.
  
Ontwikkeling in nationaal landschap - Romeinse limes
Voorts is het van belang het plan te toetsen aan artikel 2.59 en 2.60, omdat het plangebied zich bevindt in de 'Limeszone'. Deze zone is bedoeld voor de bescherming de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes. De kernkwaliteiten zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici), grafvelden, scheepswrakken en de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens. In het plangebied zijn visuele resten van deze kwaliteiten niet meer aanwezig. Bij de beoogde ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes voldoende beschermd. Daarnaast zijn er in voorliggend bestemmingsplan regels opgenomen ter bescherming van de kernkwaliteiten, waarmee voldaan wordt aan artikel 2.60 van de Omgevingsverordening.
 
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als grondwaterbeschermingsgebied. Binnen dergelijke gebieden moeten de gronden een bestemming krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de vigerende bestemming. Aangezien in dit geval de bestaande bestemming 'Agrarisch met Waarden' niet wijzigt, wordt voldaan aan deze bepaling uit de omgevingsverordening. 
  
Vanuit de Omgevingsverordening komen verder geen voor het plangebied relevante thema's naar voren. Geconcludeerd kan worden dat de verordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Buren 2009-2019
Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht de kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Daarbij zal ernaar worden gestreefd de kwetsbare aspecten, zoals leefbaarheid en het voorzieningenniveau, binnen de kernen en buurtschappen op peil te houden.
 
In de structuurvisie wordt het structuurbeeld 2019 op een plankaart weergegeven. Een nadere uitwerking gaat per kern afzonderlijk in op de specifieke functies, waarden en mogelijkheden. Met name de relatie met het buitengebied is daarbij van belang. Per kern zijn de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid. In relatie tot deze bijzondere kwaliteiten van de omgeving zijn contouren rondom de kernen getrokken. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in harde en zachte contouren. De harde contouren mogen ook op de langere termijn (na 2019) niet overschreden worden. De zachte contouren mogen op de langere termijn (na 2019) wél overschreden worden. Hoewel de structuurvisie gericht is op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2019, bied deze structuurvisie houvast voor de uitgangspunten van de gemeente Buren tot een nieuwe structuurvisie is vastgesteld.
 
Planspecifiek     
Op de onderstaande uitsnede van de verbeelding van de structuurvisie is het plangebied aangegeven bj de kaart van de kern Ingen. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van harde of zachte contouren en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Buren. Er gelden geen specifieke ontwikkelingspunten voor het plangebied. Op de kaart wordt het plangebied aangegeven voor laagstamfruitgaarden. De beoogde ontwikkeling wordt zorgvuldig ingepast zodat een ruim erf op groene kavel ontstaat. Hiermee is het plan passend in de structuurvisie gemeente Buren 2009 -2019.
 
Uitsnede structuurbeeld Structuurvisie Buren
 
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Op 30 oktober 2012 heeft de gemeente Buren het landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het kan gezien worden als een uitwerking van de Structuurvisie Buren 2009-2019. Dit landschapsontwikkelingsplan biedt de houvast om ontwikkelingen in het landschap in de gewenste richting te begeleiden. Dit geldt voor ontwikkelingen die de gemeente zelf in gang zet, maar ook wanneer bewoners of bedrijven initiatieven ontwikkelen in het buitengebied. Het LOP bestaat uit vijf delen: De visie op het landschap van Buren, een uitvoeringsprogramma, de vier ensemblewerkboeken,  een beleidsnotitie landschapsversterkingszones en het Gebiedsuitvoering Programma.
 
Binnen de gemeente Buren zijn – op basis van de historie én het huidige gebruik – verschillende varianten van het rivierenlandschap te herkennen:
  1. Buren’s historische rivierenlandschap met zes dubbellintdorpen op smalle stroomruggen en het stadje Buren aan de Korne, met een afwisseling van burgerlijk verpozen en grootschalig boeren;
  2. Rijswijk’s weidse rivierenlandschap van de binnen- en buitendijkse agrarische polders in en om het Rijswijkse Veld waar verhalen over de verdwenen en verschenen rivieren te lezen zijn;
  3. Maurik’s dynamische rivierenlandschap van het Eiland van Maurik naar De Beldert met van noord naar zuid de (vergraven) uiterwaarden; dijk; oeverwal (met Maurik); komgebied het Broek en het Hornixveld; ontgronde oeverwal langs de Linge;
  4. Lienden’s lommerrijke rivierenlandschap met lintbebouwing op het brede stroomruggencomplex van Lienden- Ommeren- Ingen tegenover de Utrechtse Heuvelrug - met de uiterwaarden van de Nederrijn en de Marspolder in het noorden en de dorpspolders van Aalst, Meerten, Ommeren en Ingen in het zuiden.
 
Onderstaande afbeelding toont de motto's van de vier varianten van het rivierenlandschap, respectievelijke van links naar rechts.
 
Motto’s van het landschapsontwikkelingsplan per gebied (bron: gemeente Buren)
 
Planspecifiek
Het plangebied van het onderhavige plan is gelegen in het Lienden's Lommerrijke rivierenlandschap. Motto voor dit gebied is de verweving van groot- en kleinschaligheid. In het LOP zijn ook 27 aparte deelgebieden opgenomen. Het plangebied van de beoogde ontwikkeling ligt in deelgebied 23. Beeldbepalend in dit landschapsensemble zijn de slingerende linten van erven met hun zeer goed verzorgde beplantingen. Kenmerkend voor het landschap zijn de vele fruittelers in het gebied. De linten gelegen in het gebied volgen de oude stroomruggen die hier naast en tegen elkaar aan liggen waardoor een breed stroomruggencomplex is ontstaan. De ruggen - en de linten - hebben de vorm van een halve maan. je kunt er de vorm van de riviermeanders in herkennen van oude lopen van de rivier. Die herken je ook in enkele waterlopen, het best in de Oude Rijn bij Aalst en Lienden.
 
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van één bedrijfswoning in het buitengebied van de gemeente Buren. Met de beoogde ontwikkeling worden de kenmerken van het landschap in stand gehouden. Het plangebied zal zeer groen worden ingericht met grote inheemse bomen die het plangebied markeren. Langs het perceel komt een vlechthaag van 1 meter die de erfgrens aangeeft, tevens komt er een haag tussen de woning en de loods. Achter op het plangebied komt een bloemrijk met streekeigene kruiden die de biodiversiteitverhoogd verhogen. In bijlagen bij toelichting, bijlage 1 is de landschappelijke inpassing van het plangebied weergegeven
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling in lijn met het Landschapsontwikkelingsplan.
 
3.3.3 Toekomstvisie Buren
Op 14 december 2010 stelde de raad van de gemeente Buren de Toekomstvisie Buren 2030 vast. De toekomstvisie hoort een wensbeeld te scheppen voor 2030. De visie vormt tevens het referentiekader voor toekomstige beleidsbeslissingen. In het visietraject staan de belevingen en behoeften van de inwoners in de 15 kernen centraal. In het visietraject zijn de trends en scenario's in beeld gebracht. Op basis van vier scenario's (behoud het goede, het woonscenario, het economisch scenario en het natuurscenario) werd de eerste confrontatie aangegaan tussen verlangens, beleid en toekomstige oplossingsrichtingen. Uiteindelijk blijkt dat het woonscenario het meest recht doet aan het wensbeeld dat de inwoners, bestuurders en politici voor ogen hebben. In het woonscenario gaat het om ingrijpen in de woningmarkt om de vergrijzing en krimp tegen te gaan. De huidig voorgenomen plannen om 1200 woningen extra te bouwen zijn te mager om substantieel een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de krimp en het creëren van een gevarieerder aanbod. De woningmarkt moet aantrekkelijker worden gemaakt voor diverse doelgroepen. Voor de jonge gezinnen moeten betaalbare woningen op de markt komen.

Het gevolg van het woonscenario op het schaalniveau van de kernen is dat het woningbouwprogramma van de woonvisie volledig is uitgevoerd. Naast het uitvoeren van het woningbouwprogramma uit de woonvisie worden nog een kleine 700 extra woningen opgeleverd tot 2030. Het woningbouwprogramma tot 2030 betekent dat de rode contouren uit de structuurvisie volledig zijn ingekleurd.
 
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden geen burgerwoningen mogelijk gemaakt. In de toekomstvisie gelden geen beperkingen voor de ontwikkeling van nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied. Het plan past binnen de Toekomstvisie Buren 2030.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende plan wordt één nieuwe bedrijfswoning gebouwd. Daarmee nemen de bebouwingsmogelijkheden met mate toe in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
  
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een bedrijfswoning juridisch-planologisch mogelijk. Het plangebied is gelegen aan de Vossenpassenweg, waar voornamelijk woningen en enkele agrarische bedrijven aan gelegen zijn. De omgeving van het plangebied kan daarmee getypeerd worden als 'rustig buitengebied'. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangetoond of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Op ca. 125 m in het westen van het plangebied is een camping gelegen. Er wordt voldaan de afstandsnorm. Ten noordwesten van het plangebied, op ca. 100 m is een agrarisch bedrijf gelegen. Dit bedrijf is bestemd als 'agrarisch verwant' en 'Loonwerkbedrijf'. Voor dergelijke niet-intensieve veehouderijen is de afstand voldoende en is sprake van een goed woon- en leefklimaat. 
 
Spuitzonering
Om het plangebied heen ligt een boomgaard. Voor een boomgaard kan gebruik gemaakt worden van bestrijdingsmiddelen. Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe bedrijfswoning gebouwd ten behoeve van het fruitteeltbedrijf dat al op de locatie aanwezig is. Derhalve wordt een spuitzone-onderzoek niet noodzakelijke geacht. 
       
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Met de ontwikkeling wordt één bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17 μg/m³, 10 μg/m³ en 13 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
De WHO hanteert de volgende advieswaarden voor stikstofdioxide (NO2), PM10 en PM2,5:
  • Stikstofdioxide (NO2): 40 μg/m³;
  • PM10 : 20 μg/m³;
  • PM2,5: 10 μg/m³.
Voor stikstofdioxide (NO2) en PM10 wordt er voldaan aan de advieswaarden van de WHO. Aan de advieswaarde voor PM2,5 wordt niet voldaan. Echter zullen auto's in de toekomst 'schoner' worden en minder stikstofdioxide en fijnstof uitstoten, waardoor de luchtkwaliteit zal verbeteren. In de toekomst zal er dan ook voldaan worden aan de advieswaarden van de WHO.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Een woning is een geluidgevoelige object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De beoogde woning ligt binnen de onderzoekszone van de Vossenpassenweg. Voor de woning die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is sprake van een nieuwe situatie in het kader van de Wgh. Derhalve is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd. Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Wel ligt het plangebied aan de Vossenpassenweg waar een snelheidsregime van 60 km/u geldt.
 
Voor de woningen aan de overkant (vossenpassenweg 2A) is in 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreft het geluid van de Vossenpassenweg (bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Gezien de vergelijkbare ligging van de  beoogde nieuwe bedrijfswoning met die van de nieuwe woningen tegenover het plangebied, kan verondersteld worden dat ook voor het projectgebied de voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden. Een akoestisch onderzoek lijkt dan ook overbodig.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen bouw van een bedrijfswoning op een braakliggend perceel, gelegen aan de Vossenpassenweg 17 te Ingen, is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN-5725) uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting). Op basis van het verrichte onderzoek kan het volgende worden gesteld.
 
Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen realisatie wordt beoogd, is momenteel in gebruik als een braakliggend perceel, dat recentelijk met gras is ingezaaid. Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten.
 
Op de onderzoekslocatie hebben van 2018 t/m 2019 fruitbomen gestaan. Formeel gezien wordt een boomgaard als diffuus verdacht gezien. Echter gezien de zeer korte periode dat er fruitbomen op het perceel hebben gestaan, is het niet aannemelijk dat er op het betreffende perceel nog bestrijdingsmiddelen zijn toegepast, die organische chloorverbindingen bevatten. De huidige gewasbeschermingsmiddelen zullen in deze korte periode geen negatief effect hebben gehad op de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem.
 
Tijdens de terreininspectie is op de rand van het perceel een stookton aangetroffen. Formeel gezien is de locatie verdacht. Echter tijdens de inspectie zijn geen brandplekken rondom de stookton aangetroffen. Op basis hiervan is het aannemelijk dat er alleen in de stookton gestookt is geworden. Omdat verder geen aanleidingen bestaan voor het aantreffen van bodemverontreinigingen wordt de hypothese "onverdacht" voor de gehele onderzoekslocatie aangehouden.
 
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van een woning is er sprake van een kwetsbare objecten. Daarom dient de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling getoetst te worden.  Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de bouw van één woning. De bouw van de woning dient plaats te vinden op een intensief gebruikte grond voor de fruitteelt. De werkzaamheden van de beoogde ontwikkeling kunnen eventueel gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Derhalve is er doorIJzerman advies op 30 juni een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting).
 
Soortenbescherming
Op en langs de randen van de percelen zijn enkel vrijgestelde soorten en zijn er geen beschermde soorten aangetroffen. Beschermde ongewervelden, zoals bepaalde vlinders, libellen en kevers, zijn niet aangetroffen op de planlocatie. De locatie bevatten geen natuurlijk ontwikkelde oevervegetaties of arme- of matig-voedselrijke vegetaties. Potentiële geschikte water- en oeverstructuren voor beschermde soorten ontbreken op de planlocatie zelf. Beschermde amfibieën- of vissoorten zullen hierdoor geen gebruik maken van het plangebied als voortplantingsgebied. De ontwikkeling is landgebonden en er zullen geen waterstructuren worden aangetast. Op de locatie waren geen geschikte verblijfslocatie voor vleermuizen aanwezig.
 
Het is mogelijk dat er een enkel individu van een beschermde soort op de locatie kan worden aangetroffen, zoals egel, mol, konijn, veldmuis en bepaalde spitsmuizen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd, maar behoren tot de vrijgestelde soorten. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen hoeft voor deze soorten geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
 
Stikstofberekening
Het dichtstbijzijnde natura-2000 gebied zijn de Rijntakken, gelegen op ongeveer 500 m ten noorden van het plangebied. De beoogde ontwikkeling betreft enkel de bouw van één woning. Gezien de nabijheid van het natura-2000 gebied Rijntakken is een Aerius-berekening uitgevoerd (23 februari 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er bij de bouwfase rekenresultaten van 0,01 mol/ha/j op het natura 2000-gebied de Rijntakken zijn. Daarbij moet worden vermeld dat in de bouwfase materieel wordt ingezet dat slechts tijdelijk stikstofemissie veroorzaakt. Op 1 juli is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Voor de gebruiksfase zijn met de beoogde ontwikkeling geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
 
Advies
Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
 
Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties. Er worden geen vaste nest- of verblijfslocaties van jaarrond beschermde nesten aangetast. Ook nader onderzoek hiernaar is niet relevant.
 
Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gekapt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologiebeleid Buren
Om inzicht te verkrijgen in de archeologische waarden binnen het grondgebied van de gemeente Buren heeft ADC Heritage samen met ADC ArcheoProjecten een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt in opdracht van de gemeente Buren (rapport H 025). De archeologische verwachtingskaart is een 'voorspellingskaart' waarop de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. De verwachtingskaart is opgesteld op basis van archeologische informatie uit het gebied zelf en op grond van archeologische informatie uit landschappelijk vergelijkbare gebieden. Gekeken is naar de mogelijkheden van het landschap in het verleden
 
Planspecifiek
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Buren heeft de planlocatie een hoge archeologische verwachting. Voor plangebieden die groter zijn 1.000m² en waarbij bodemingrepen dieper zijn dan 30cm gelden beperkingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt er één nieuwe bedrijfswoning gebouwd waarbij het totale oppervlakte onder de 1.000m² blijft. Bij de ontwikkeling zullen er bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 30cm.
 
Onderstaande afbeelding geeft de Beleidsadvieskaart van de gemeente Buren weer.
 
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Buren (plangebied rood omkaderd)
 
Voor het projectgebied is in november 2015 al een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd (bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Hier zijn geen sporen aangetroffen, Ondanks het naboren met een megaboor zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook grinddeeltjes die op de nabijheid van het tracé van de Limesweg zouden kunnen wijzen, zijn niet aangetroffen. Vuile lagen of vegetatie-horizonten ontbreken eveneens. Gezien het, ondanks het karterende karakter van het booronderzoek, ontbreken van archeologische indicatoren binnen het plangebied, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.
 
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Vossenpassenweg, ten noorden van Ingen. Het plangebied zelf is gelegen in het buitengebied van Buren en maakt dus geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. In en rondom het plangebied zijn daarbij ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
 
Wel is het plangebied gelegen in het lommerrijke rivierenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door de lintbebouwing op een breed stroomruggencomplex van Lienden- Ommeren- Ingen tegenover de Utrechtse Heuvelrug. Het lommerrijke karakter van dit deel van Buren uit zich in al die rijkbeplante erven die tot aan de wegberm komen. Het land wordt gebruikt tot aan de rand van de weg. De bermen zijn smal. Soms te smal voor beplanting, maar ook zien we daar de benutting: fruitbomen en soms notenbomen. Bij de bouw van de bedrijfswoning wordt rekening gehouden met het karakter van het gebied. In het landschappelijk inpassingsplan (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1) is de inrichting van het plangebied verbeeld. Er komen op het plangebied Grote inheemse bomen (eik en Esdoorn) die het perceel zullen markeren. Aan de zuidzijde van het plangebied komt een rij Lindebomen die het perceel hoogte geven en de loods zullen verhullen. Het groen in het plan zal passend zijn met het karakter van het lommerrijke rivierenlandschap.
      
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Waterhuishouding
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
  
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd. 
 
Gemeentelijk beleid 
De gemeente heeft in 2015 het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld. Het GRP is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken vastlegt. Dit plan stelt de kaders hoe de gemeente omgaat met de inzameling en afvoer van afval-, hemel- en overtollig grondwater.
 
Watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Buren.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen het beheersgebied van waterschap Rivierenland. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de watertoets is overleg gevoerd met het waterschap. Op 18 februari 2021 is de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20210218-9-25613). De uitkomsten hiervan zijn naar het waterschap het toegezonden.
  
Watercompensatie
In de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van het aantal m² verharding. Door de komst van de nieuwe woning neemt de verharding in het plangebied toe. Als er sprake is van een toename van verharding moeten er vaak compenserende maatregelen worden genomen. Echter geldt er bij kleine voorzieningen, zoals een enkele woning, een eenmalige vrijstelling van het compensatieplicht. In het landelijk gebied geldt er een vrijstelling voor ontwikkeling onder 1.500m². De beoogde ontwikkeling bevat enkel een woning minder dan de 1.500m². Derhalve is watercompensatie bij de beoogde ontwikkeling niet verreist.
   
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Waterschap Rivierenland blijkt dat het plangebied niet binnen een waterkering ligt.
 
Riolering en afkoppeling
De woning wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolsysteem. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Verkeer en parkeren
Verkeer
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied'.  De nieuwe woning valt onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Per woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gelet op dit minimale aantal extra voertuigbewegingen kan gesteld worden dat de extra verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
 
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de parkeernormen gebruikt die staan in de CROW-publicatie. Er wordt uitgegaan van een koopwoning in de categorie 'buitengebied'. Voor deze categorie geldt voor een parkeernorm van maximaal 2,4. parkeerplaatsen per woning. Voor de loods geldt, uitgaande van 500m² bvo, een parkeerbehoefte van gemiddeld 5,25. Voor het plangebied geldt derhalve een parkeerbehoefte van 7,65. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt op het eigen terrein opgelost.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
5.2.1 Algemeen
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
5.2.2 Vooroverleg
De vooroverlegpartners hebben niet inhoudelijk gereageerd op het plan.
 
5.2.3 Zienswijzen
De ontwerpomgevingsvergunning heeft van 9 februari 2022 tot en met 23 maart 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.