direct naar inhoud van Regels
Plan: Erichem, Landgoed Peerenbosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.ERIPeerenbosch-BVA1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Erichem, Landgoed Peerenbosch' met identificatienummer NL.IMRO.0214.ERIPeerenbosch-BVA1 van de gemeente Buren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruik(st)er van de woning.

1.6 aan huis gebonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met ten minste één wand aan elkaar gebouwd zijn.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 ambachtelijke bedrijf/ambachtelijke bedrijvigheid:

een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.

1.12 bed & breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.13 bestaand:
  • a. bij bouwwerken:

bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

  • b. bij gebruik:

gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, bestond.

1.14 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.27 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.28 gastenverblijf

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat dient voor recreatief verblijf door personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, inclusief nachtverblijf voor één of meerdere nachten.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.32 kampeermiddel:

een al dan niet als bouwwerk aan te merken tent, tentwagen, kampeerauto, trekkershut, (sta) caravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen, dat bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.33 landgoed:

een onroerende zaak, waarop openbaar toegankelijke bossen, landschappelijke beplanting, terreinen met natuurwaarde en/of waterpartijen, zijn gelegen rond een of meerdere woningen.

1.34 landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.35 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.36 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.37 molen:

bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.38 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.39 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.40 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan maximaal een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport.

1.41 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.42 perceelsgrens:

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 voorgevel:
  • a. voor hoofdgebouwen op een bouwperceel waar de figuur 'gevellijn' is opgenomen: de naar de figuur 'gevellijn' gerichte gevel(s) van het gebouw;
  • b. in andere gevallen: de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.
1.46 vrijstaande woning:

een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.

1.47 webwinkel:

een vorm van detailhandel zonder showroom of verkoopruimte aan huis, waarbij de verkoop en betaling uitsluitend via internet plaatsvindt.

1.48 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Toelichting bij de goothoogte:
Als gootlijn wordt aangemerkt het snijpunt van het verticale gevelvlak met de bovenzijde van het aansluitende dakvlak.

De te toetsen goothoogte is die hoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa. Onderstaande figuur toont voorbeelden wat onder de representatieve goothoogte wordt verstaan en wat onder ondergeschikte delen wordt verstaan. De ondergeschikte goothoogte mag niet meer dan 1/3e deel van de breedte van het dakvlak bedragen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 peil:
  • 1. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, oorspronkelijke maaiveld.
2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - Landgoed

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden van een landgoed;
  • b. bos en natuur;
  • c. water en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik met bijbehorende paden, met dien verstande dat een fietspad uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'pad' en de aanduiding 'ontsluiting';
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een weg ter ontsluiting van het landgoed voor gemotoriseerd verkeer;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' een paardenbak.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van het beheer en de instandhouding van het landgoed;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 3.2.1 sub a bedoelde gebouwen ten dienste van het beheer en de instandhouding van het landgoed gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is maximaal één gebouw binnen de bestemming toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beheergebouw';
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

3.2.3 Molens

Bij de bouw van de in artikel 3.2.1 sub b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 3.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' zijn tevens terreinafscheidingen en lichtmasten bij een paardenbak toegestaan, met dien verstande dat de hoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1,5 m mag bedragen en de hoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming 'Gemengd - Landgoed' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
  • d. de opslag van mest, goederen en materieel in de openlucht;
  • e. de plaatsing van kampeermiddelen;
  • f. het afsluiten van alle wegen en paden van het landgoed binnen deze bestemming.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het in gebruik nemen van gronden en/of bebouwing voor de in lid 3.1 onder e. en/of f. is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. bij eerste ingebruikname van gronden en/of bebouwing voor de in de aanhef bedoelde doeleinden, dient ten minste 70% van de landschappelijke inpassing, conform het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze regels, te zijn gerealiseerd;
  • b. uiterlijk binnen één jaar na (eerste) ingebruikname als voorgaand bedoeld, dient de landschappelijke inpassing, conform het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze regels geheel te zijn gerealiseerd;
  • c. de onder a. en b. bedoelde landschappelijke inpassing dient na aanleg duurzaam in stand te worden gehouden.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterpartijen, watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • b. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;
  • c. bruggen, overkluizingen, duikers, dammen en stuwen;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik met bijbehorende paden;
  • e. steigers en vlonders;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', tevens een ontsluiting van het landgoed voor gemotoriseerd verkeer door middel van een brug of overkluizing/duiker.
4.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bruggen en overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden;
  • b. duikers, stuwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  • c. bij de bouw van de in artikel 4.1 sub e genoemde bouwwerken mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 10 m² en dient de betrokken waterbeheerder voor vergunningverlening te worden gehoord.

Artikel 5 Wonen - Landgoed

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen en daarbij behorende doeleinden, incl. mantelzorg en/of aan huis gebonden beroep of bedrijf en/of webwinkel;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - gastenverblijf', tevens voor een gastenverblijf;
  • c. tuinen en landschappelijke beplantingen;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden van het landgoed;
  • e. water en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. parkeervoorzieningen bij de woningen;
  • g. wegen en paden, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een weg ter ontsluiting van het landgoed voor gemotoriseerd verkeer is toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - Landgoed' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen (hoofdgebouwen);
  • b. bij de woningen behorende bijbehorende bouwwerken;
  • c. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 5.2.1 sub a genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. toegestane bouwvorm: vrijstaande woningen;
  • c. aantal woningen binnen het bouwvlak maximaal het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' op de verbeelding is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding is aangegeven;
  • f. hoofdgebouwen moeten worden voorzien van een kap. Platte daken zijn niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' mag de dakhelling niet minder bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • g. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 1.000 m³ en mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum inhoud (m³)' op de verbeelding is aangegeven.

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in artikel 5.2.1 sub b genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, dan wel buiten het bouwvlak op tenminste 3 meter achter de voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, dienen bijbehorende bouwwerken, voor zover op een bouwperceel de aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen, te worden gebouwd binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van het betreffende aanduidingsvlak;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m²;
  • d. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 3;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 12 meter zover het betreft aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak;
    • 2. 7 meter voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
    • 3. 8 meter voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken anders dan bedoeld onder 2.;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 6 meter voor zover het betreft aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 meter, voor zover het betreft aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan een hoofdgebouw;
    • 3. 3 meter voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
    • 4. 4 meter voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken, anders dan bedoeld onder 3.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' mag de inhoud van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouw binnen het bouwvlak gezamenlijk niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum inhoud (m³)' op de verbeelding is aangegeven.

5.2.4 Molens

Bij de bouw van de in artikel 5.2.1 sub c bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 5.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 meter, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 2 meter, mits deze op minimaal 1 meter achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van carports en overkappingen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Parkeren

Er dient ten behoeve van de functie wonen en daarbij behorende doeleinden te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, binnen de bestemming 'Wonen - Landgoed'. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake indien wordt voldaan aan een norm van ten minste 2,3 parkeerplaatsen per woning.

5.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het in gebruik nemen van gronden en/of bebouwing voor de in lid 5.1 onder a., b., f. en/of g. is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. bij eerste ingebruikname van gronden en/of bebouwing voor de in de aanhef bedoelde doeleinden, dient ten minste 75% van de landschappelijke inpassing, conform het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze regels, te zijn gerealiseerd;
  • b. uiterlijk binnen één jaar na (eerste) ingebruikname als voorgaand bedoeld, dient de landschappelijke inpassing, conform het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze regels geheel te zijn gerealiseerd;
  • c. de onder a. en b. bedoelde landschappelijke inpassing dient na aanleg duurzaam in stand te worden gehouden.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan na afloop van 3 jaren na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met deze bestemming. Dit is uitsluitend mogelijk indien voldaan is aan een van de volgende voorwaarden:
    • 1. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplanplan een start is gemaakt met de bouw van de woning of woningen, maar niet is afgerond, of;
    • 2. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplan geen woning of woningen zijn opgericht, of;
    • 3. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplan de woning of woningen niet in gebruik zijn genomen;
  • b. bij een deels gerealiseerd bestemmingsplan voor woningen, worden alleen die woningen wegbestemd die niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden onder a sub 1., 2. en/of 3.;
  • c. bij toepassing van het bepaalde onder a., wijzigt de bestemming naar de bestemming uit het meest recente voorgaand, geldende bestemmingsplan.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de op de plankaart eveneens aangegeven overige bestemmingen.
  • b. Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de onder a. bedoelde gronden worden gerekend:
    • 1. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;
    • 2. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;
    • 3. erkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;
    • 4. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
6.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voorzover deze zijn toegestaan voor de in lid 6.1 bedoelde, eveneens op de verbeelding voor deze gronden aangegeven, overige bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht fruitopstand of (boom) kwekerij en voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • d. het aanplanten van een houtopstand, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard) zacht fruitopstand of (boom) kwekerij;
  • e. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen;
  • g. het wijzigen van de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen, alsmede van het reliëf.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist;
  • f. werken en werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • g. werken en werkzaamheden welke noodzakelijk zijn voor de realisatie het het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 9 bij de toelichting van dit plan.

6.3.3 Verlening omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 6.3.1, indien is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 7 Waterstaat - Beheerszone Watergang

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beheerszone Watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming en beheer van de naastgelegen watergangen;
  • b. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de naastgelegen watergangen.
7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bruggen en overkluizingen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 7.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en na overleg met de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen
9.1.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het vergunde oppervlak van het bijbehorende gebouw boven peil, vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

9.1.2 Afwijken ten behoeve van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
9.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen c.q. bouwhoogten niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan het gebruiken van gronden en/of bouwwerken:

  • a. als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • c. als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  • d. als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt;
  • e. als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • f. als woning, waarbij er meer woningen ontstaan dan het aantal woningen dat is toegestaan middels deze regels.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van Bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:

  • a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
  • b. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor Bed & breakfast;
  • c. de Bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  • d. indien is aangetoond dat Bed & breakfast niet gerealiseerd kan worden in de woning, kan gebruikt gemaakt worden van een bijbehorend bouwwerk;
  • e. parkeren plaats vindt op eigen terrein. Hierbij geldt een parkeernorm van ten minste 1,0 parkeerplaats per slaapkamer;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
11.2 Aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
11.3 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.

11.4 Aan huis gebonden beroep/bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een deel van de woning ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf met in acht name van het volgende:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van alle bestaande gebouwen;
  • b. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  • c. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  • e. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  • f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • h. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • i. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  • j. geen buitenopslag plaatsvindt.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied wegbestemmen woningbouw
  • a. Het bevoegd gezag kan na afloop van 3 jaren na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied wegbestemmen woningbouw'.
  • b. Het wijzigen van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied wegbestemmen woningbouw' is uitsluitend mogelijk indien voldaan is aan een van de volgende voorwaarden:
    • 1. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplanplan een start is gemaakt met de bouw van de woning of woningen, maar niet is afgerond, of;
    • 2. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplan geen woning of woningen zijn opgericht, of;
    • 3. binnen 3 jaar na onherroepelijkheid van dit bestemmingsplan de woning of woningen niet in gebruik zijn genomen;
    • 4. bij een deels gerealiseerd bestemmingsplan voor woningen, worden alleen die woningen wegbestemd die niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden 1., 2. en 3.;
    • 5. De bestemming wijzigt naar de bestemming uit het meest recente voorgaande, geldende bestemmingsplam.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Erichem, Landgoed Peerenbosch".