direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Rijndijk 19, 19a en 19b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.BUIBP20170025-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied, Rijndijk 19, 19a en 19b met identificatienummer NL.IMRO.0214.BUIBP20170025-vg01 van de gemeente Buren.

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis gebonden bedrijf:

Het beroepsmatig verlenen van diensten en/of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruiker van de woning.

1.6 Aan huis gebonden beroep:

Het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.7 Archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

1.8 Bebouwd oppervlak:

Het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere hoogte hebben dan 1,2 m.

1.9 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bed & breakfast:

Een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.11 Bestaand:
  • a. bij bouwwerken:
    bouwwerken die:
    - op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, of;
    - gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. bij gebruik:
    gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, legaal bestond.
1.12 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.15 Bijbehorend bouwwerk:

Een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. Een bijbehorend bouwwerk moet functioneel en bouwkundig ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.

1.16 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak

1.18 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 Coffeeshop:

Een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.23 Cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.24 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 Dubbelbestemming:

Een bestemming die doeleinden omschrijft waarvoor gronden, die reeds voor een andere bestemming zijn aangewezen, tevens zijn bestemd.

1.26 Escortbedrijf:

Een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.27 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting waarbij in een bestemmingsplan, op basis van de Wet geluidhinder en krachtens deze wet vastgestelde regels, rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.29 Gemeenschapsruimte:

Keuken en gemeenschappelijke ruimte ten behoeve van onzelfstandige woningen in de gebouwen met de bestemming wonen.

1.30 Hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.31 Huishouden:

Een verzameling van één of meer personen die een zelfstandige huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.32 Kampeermiddelen:

Een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Woningwet en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften een omgevingsvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m2.

1.33 Kantoor:

Een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.34 Kantoor- en praktijkruimte:

Een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.35 Karakteristiek gebouw:

Een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.36 Landschappelijke beplanting:

Opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.37 Mantelzorg:

Het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.38 Molen:

Bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.39 Monument:

Een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.40 Nevenactiviteit:

Een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan ondergeschikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.

1.41 Onzelfstandige woning:

Een woning die niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken of toilet) buiten die woning. Voor de nadere definitie van wezenlijke voorzieningen wordt aangesloten bij de definities in bijlage 1, onderdeel B van het Besluit huurprijzen woonruimte zoals deze luidt per 1-1-2018.

1.42 Paardenbak:

Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met eventueel een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.43 Perceel:

Een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.

1.44 Perceelsgrens:

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut.

1.45 Seksinrichting:

Een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Smartshop:

Een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;

1.47 Verbeelding:

De verbeelding met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.48 Voorgevel:

De naar de wegzijde gerichte gevel van een gebouw.

1.49 Vrijstaande antennemast:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct met de grond verbonden is, bestaande uit een antenne, een verticale bevestigingsconstructie waaraan een antenne wordt bevestigd en bedrading.

1.50 Webwinkel:

Het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er mag geen sprake zijn van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom en de goederen mogen niet ter plaatse worden afgehaald door de consument.

1.51 Windbelemmering:

Het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind.

1.52 Woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.53 Zelfstandige woning:

Een woning welke door een persoon of maximaal één huishouden kan worden bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken of toilet) buiten die wooneenheid.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetwijze

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 afstand tot de perceelsgrens:

tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.7 peil:
  • a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang of voorgevel zich bevindt binnen een maximale afstand van 5 m tot de rand van de weg (inclusief stoep), geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang als peil;
  • b. Als aan een dijk wordt gebouwd en indien de voorgevel van een bouwwerk binnen een afstand van maximaal 5 m uit de grens van de weg (dijk) ligt geldt de kruin van de dijk als peil;
  • c. Als in of op de grens van water wordt gebouwd geldt het Nieuw Amsterdams Peil als peil
  • d. In andere gevallen geldt de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein, dat gelegen is binnen het desbetreffende bestemmingsvlak als peil.
2.1.8 afstand vanuit de gevel:

in een rechte lijn vanaf de buitenzijde van de gevel. Bij hoekpunten wordt in een cirkel gemeten.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik.
3.1.2

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 3 lid 3.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  • f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  • i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", voor zover gelegen buiten de agrarische bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.2

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 3.2.1 sub a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.3

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 3.2.1 sub b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.4

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 3.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1

Tot het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3.2 en artikel 3 lid 3.3.3 wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. geen strijdigheid ontstaat met de aan het plan ten grondslag liggende Structuurvisie Buren 2009-2019;
  • c. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
3.3.2

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.2.1, voor de bouw van bedrijfsgebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming, indien en voor zover:

  • a. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 15 m;
  • c. indien het een bedrijfsgebouw betreft, de oppervlakte van het gedeelte dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt niet meer bedraagt dan 300 m2.
3.3.3

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 3.2.1, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw, indien en voor zover:

  • a. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  • c. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", dat ingevolge artikel 8 is verboden, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1

Het is verboden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard , zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • e. het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen.
3.5.2

Het in artikel 3 lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
3.5.3

Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3 lid 3.5.1 indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning;
  • b. maximaal 16 onzelfstandige woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - onzelfstandige woningen';
  • c. bijbehorende voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gemeenschapsruimte ten behoeve van de onder b bedoelde onzelfstandige woningen en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschapsruimte';
  • d. aan huis gebonden beroepen binnen een onzelfstandige woning als bedoeld onder b;
  • e. landschappelijke beplanting;
  • f. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming "Wonen" mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een door zijn constructie en/of afmetingen als hoofdgebouw te beschouwen gebouw ten behoeve van maximaal 8 onzelfstandige woningen als bedoeld in artikel 4.1 onder b;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', een gebouw ten behoeve van maximaal 5 onzelfstandige woningen als bedoeld in artikel 4.1 onder b;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3', een gebouw ten behoeve van maximaal 3 onzelfstandige woningen als bedoeld in artikel 4.1 onder b;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschapsruimte' een gebouw bedoeld voor bijbehorende voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gemeenschapsruimte ten behoeve van de onzelfstandige woningen als bedoeld in artikel 4.1 onder c;
  • e. bijbehorende bouwwerken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  • g. ruimten voor een aan huis gebonden beroep binnen een onzelfstandige woning, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en de woonfunctie over tenminste 70% van de totale inhoud van de onzelfstandige woning gehandhaafd blijft.

Hierbij dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • h. de bebouwing moet worden gesitueerd binnen dat deel van het bestemmingsvlak dat is gelegen achter de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw, waarbij niet meer dan 50% van dit deel tot het bebouwd oppervlak mag behoren;
  • i. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

met dien verstande dat, indien het bestaande bebouwingspercentage of de bestaande maten voor een aan huis gebonden beroep afwijken van de voorgeschreven maten, de bestaande maten maatgevend zijn.

4.2.2

Bij de bouw van de in artikel 4.2.1 sub a t/m d bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. bij algehele vernieuwing mogen de gebouwen uitsluitend op dezelfde plaats worden herbouwd;
  • b. de maximale oppervlakte van de gebouwen mag gezamenlijk niet meer bedragen dan door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
4.2.3

Bij de bouw van de in artikel 4.2.1 sub e bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. er mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het totaal bebouwd oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    Oppervlakte bouwperceel   Maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken  
    tot 500 m2   75 m2  
    500 - 3.000 m2   100 m2  
    vanaf 3.000 m2   150 m2  
       
    Als de oppervlakte van het bouwperceel minimaal 2.500 m2 bedraagt, en de totale oppervlakte van de gronden in eigendom, binnen het grondgebied van de gemeente Buren, minimaal 7.500 m2 bedraagt, mag het totaal bebouwd oppervlak van de bijbehorende bouwwerken 200 m2 bedragen, onder de voorwaarde dat de extra toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken gebruikt worden voor agrarische nevenactiviteiten;  
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. indien het bijbehorend bouwwerk een traditionele hooiberg betreft mag, in de laagste stand van het dak, de hoogte niet meer bedragen dan 10 m en de goothoogte niet meer dan 6 m.
4.2.4

Bij de bouw van de in artikel 4.2.1 sub f bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en ooievaarsnesten mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken t.b.v. de verplaatsing van een onzelfstandige woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 sub a voor de bouw van een gebouw voor onzelfstandige woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. door de verplaatsing wordt een belemmering opgeheven. Bij deze belemmering gaat het om belemmeringen als gevolg van een vrijwaringzone van de weg, een beheerszone van een A-watergang, de binnenste beschermingszone van een dijk, een beschermingszone van een gastransportleiding, een beschermingszone van een rioolwatertransportleiding of een beschermingszone van een hoogspanningsleiding (deze lijst is limitatief);
  • b. als geen belemmering als genoemd in lid a wordt opgeheven, moet de nieuwe plaats van het gebouw voor de onzelfstandige woningen passend zijn binnen het bestaande verkavelingspatroon;
  • c. de verplaatsing mag geen landschappelijke, stedenbouwkundige of milieuhygiënische bezwaren geven;
  • d. het aantal gebouwen waar onzelfstandige woningen zijn toegestaan blijft gelijk;
  • e. het aantal onzelfstandige woningen mag niet toenemen;
  • f. de nieuwe plaats van het gebouw voor de onzelfstandige woningen mag niet liggen binnen:
    - een vrijwaringzone van een weg;
    - de binnenste beschermingszone een dijk;
    - een geluidzone;
  • g. het bestaande gebouw voor de onzelfstandige woning en moet binnen twee maanden na het in gebruik nemen van het nieuwe gebouw voor de onzelfstandige woningen in zijn geheel zijn gesloopt.
4.3.2 Afwijken t.b.v. bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 sub a en b, tot een totaal bebouwd oppervlak voor bijbehorende bouwwerken van maximaal 200 m2, indien en voor zover de overschrijding van het toegestane oppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het oppervlak van een te slopen surplus aan bijbehorende bouwwerken op het desbetreffende erf en deze bepaling niet cumulatief wordt toegepast met het bepaalde in artikel 4.2.2 sub b.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming "Wonen" wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het vergroten van het bestaande aantal onzelfstandige woningen;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel in 4.2.1 onder d en 4.2.1 onder e voor bewoning.
4.4.2 Aan huis gebonden beroep

Gebruik van ruimten ten behoeve van een aan huis gebonden beroepen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt als de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. het onbebouwde deel van het perceel mag niet worden gebruikt voor aan huis gebonden beroepen, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van die woning zijn;
  • c. er mag geen detailhandel plaatsvinden, tenzij het detailhandel betreft in de vorm van een webwinkel.
4.4.3 Gevoelige functies

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - gevoelige functies' is een gebruik van voor chemische gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies niet toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming “Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1” mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de andere voor deze gronden aangegeven bestemmingen:

  • a. indien het bouwwerken betreft waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm;
    of:
  • b. indien het bouwwerken betreft met geen grotere oppervlakte dan 1.000 m2;
    of:
  • c. indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid;
    of:
  • d. indien het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw;
    of:
  • e. indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1” de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere oppervlakte betreffen dan 1.000 m2;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft voortzetting van de bestaande agrarische teelt, of, indien (uit historisch (kaart)materiaal blijkt dat) sprake is van wisselteelt met een ten opzichte van het voorgaande gewas diepwortelender gewas, daardoor geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem;
  • c. werken en werkzaamheden ten behoeve van laanboomteelt en fruitteelt;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
5.4.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 5.4.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1

De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

6.1.2

Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in artikel 6.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;
  • c. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;
  • d. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
6.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" gelegen buiten een bouwvlak van een enkelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw van gebouwen, indien:

  • a. deze zijn toegestaan op basis van de eveneens voor deze gronden geldende andere (enkel)bestemming, of;
  • b. deze toegestaan kunnen worden op basis van de afwijkingsregels van dit plan, en;
  • c. gehoord de gemeentelijke monumentencommissie is gebleken dat hierdoor het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het gebied niet blijvend onevenredig wordt aangetast.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1

Het is verboden binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij en voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • d. het aanplanten van een houtopstand, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij;
  • e. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen;
  • g. het wijzigen van de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen, alsmede van het reliëf.
6.4.2

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
6.4.3

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 6.4.1, indien is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Karakteristieke bebouwing
7.1.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'karakteristiek' aangewezen bebouwing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de bestaande hoofdgebouwen.

7.1.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a Vergunningplicht

Het is verboden bebouwing met de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

b Uitzonderingen

Het in artikel 7.1.2 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c Criteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
7.1.3 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.1.2 onder a, kan alleen worden verleend indien, gehoord de Commissie Ruimte Kwaliteit is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

7.2 Overschrijding van bouwgrenzen

Van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mag met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw; 
  • c. de breedte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik als seksinrichting;
  • b. gebruik als escortbedrijf;
  • c. gebruik als smartshop;
  • d. gebruik als coffeeshop;
  • e. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • f. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen;
  • g. het gebruik als paardenbak, tennisbaan, vijver groter dan 10 m2, zwembad groter dan 10 m2 en (midget)golf;
  • h. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen voor bewoning, voor zover niet is toegestaan op grond van deze regels.
8.2 Afwijken van algemene gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1, indien en voor zover strikte toepassing zou leiden tot een niet door dringende redenen gerechtvaardigde beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - teeltvrije zone 1
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'milieuzone - teeltvrije zone 1' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de borging van een goed woon-, werk- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies binnen het aanduidingsgebied of de daaraan grenzende bestemmingen.

9.1.2 Specifieke gebruiksregels

Het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen is ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan.

9.2 Milieuzone - teeltvrije zone 2
9.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'milieuzone - teeltvrije zone 2' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de borging van een goed woon-, werk- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies binnen het aanduidingsgebied of de daaraan grenzende bestemmingen.

9.2.2 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van (boom)kwekerijen.
9.2.3 Uitzonderingen op de omgevingsvergunning

Het verbod van artikel 9.2.2 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
9.2.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.2.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon-, werk- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd.

9.2.5 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.2.2 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van een milieudeskundige.

9.3 Vrijwaringszone - dijk - 1
9.3.1

De voor 'vrijwaringszone - dijk - 1' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering.

9.3.2

Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd.

9.3.3

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 9.3.2, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
9.4 Vrijwaringszone - dijk - 2

De voor 'vrijwaringszone - dijk - 2' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd als buitenbeschermingszone van de waterkering.

9.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop
9.5.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element.

9.5.2 Bouwregels

Op de in artikel 9.5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken worden opgericht met inachtneming van de bepalingen in de onderstaande tabel:

Gebied binnen de grens aangeduid als:   Maximaal toelaatbare hoogte in m:  
M14 molen De Marsch nabij Lienden (grondzeiler)   voorzover zij meer dan 100 m van de voet van de. molen verwijderd zijn: 1/75 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen, vermeerderd met 2,65 m.  
9.5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Algemeen
    Tot het afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.3 onder b wordt pas overgegaan, indien hierdoor:
    • 1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
    • 2. geen strijdigheid ontstaat met de aan het plan ten grondslag liggende Structuurvisie Buren 2009-2019.
  • b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde in artikel 9.5.2 voor het bouwen van bouwwerken met een grotere maximale hoogte, waarbij de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan volgens de overigens voor de betreffende gronden aangegeven bestemmingen is toegestaan en, gehoord de gemeentelijke Monumentencommissie, is gebleken dat hierdoor de windbelemmering niet dusdanig wijzigt dat de betreffende molen onvoldoende kan functioneren of anderszins blijvend onevenredig in zijn waarde wordt geschaad.
9.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de gronden te beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
  • b. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.5.4 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, zoals door windbelemmering of belemmering van het uitzicht, geen onevenredig gevaar oplevert of kan opleveren voor het huidige en/of toekomstige functioneren als werktuig en/of voor de waarde van de molen als landschapsbepalend element.
  • c. Wanneer het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, welke op grond van de overige in het plan aan de gronden gegeven bestemmingen is vereist, betrekken zij in hun overwegingen omtrent de toelaatbaarheid tevens het gestelde in artikel 9.5.4 onder a.
9.6 Overige zone - paardenbak
9.6.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'overige zone - paardenbak' aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het gebruik van de gronden als paardenbak ten dienste van de onzelfstandige woningen als bedoeld in artikel 4.1 onder b.

9.6.2

Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - paardenbak ' zijn uitsluitend bestaande bouwwerken toegestaan. Bij algehele vernieuwing mogen de bouwwerken uitsluitend op dezelfde plaats en met dezelfde omvang worden herbouwd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Kleine uitbouwen onzelfstandige woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan de in artikel 4.2.1 bedoelde gebouwen, indien en voor zover:

  • a. de overschrijding van een krachtens het plan aangegeven begrenzing niet meer bedraagt dan 2 m;
  • b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
10.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een onzelfstandige woning in verband met het verlenen van mantelzorg, indien en voor zover:

  • a. er, ingeval er geen ouder/kind relatie is, sprake is van een vastgestelde medische indicatie;
  • b. de verbouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan inwoning ten behoeve van mantelzorg;
  • c. de inwoning plaats vindt in het gebouw waarbinnen de onzelfstandige woning zich bevindt en geen groter vloeroppervlak in beslag neemt dan 75 m2;
  • d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  • e. het verbouwde gedeelte voor inwoning technisch/functioneel altijd weer bij de oorspronkelijke onzelfstandige woning kan worden betrokken;
  • f. indien in voldoende mate aangetoond kan worden dat geen (volledig) gebruik kan worden gemaakt van de onzelfstandige woning, mag naast of in plaats van inwoning door verbouw van de onzelfstandige woning ook inwoning plaats vinden in een bestaand bijbehorend bouwwerk, mits voldaan wordt aan het volgende:
    • 1. de vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van mantelzorg mag niet meer bedragen dan 60 m2,
    • 2. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de onzelfstandige woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 3. de getroffen functionele voorzieningen worden na afloop van het gebruik verwijderd.
10.3 Grenzen en aanduidingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
10.4 Karakteristiek
10.4.1 Omgevingsvergunning herstel / herbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk is om te voldoen aan het bepaalde in de Erfgoedwet, dan wel de gemeentelijke erfgoedverordening.

10.5 Kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
  • d. er vindt geen milieubelemmering plaats voor omliggende functies en bedrijven;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
  • f. er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Archeologische waarden
11.1.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1", waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

11.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • b. de inhoud niet meer dan 150 m3 mag bedragen.

Artikel 12 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

12.1

Wanneer in het plan gronden zijn aangewezen voor één of meer dubbelbestemmingen, moet de voorrangsregeling volgens artikel 12.2 en artikel 12.3 in acht genomen worden.

12.2

De bouwmogelijkheden op grond van de overige voor de gronden of gebouwen geldende bestemmingen vervallen met dien verstande dat bouwwerken overeenkomstig die bestemmingen wel mogelijk zijn voor zover dit uitdrukkelijk in de regels van de dubbelbestemming is aangegeven.

12.3

Wanneer in het plan gronden zijn aangewezen voor meer dan één dubbelbestemming, mogen op grond van de ene dubbelbestemming geen bouwwerken worden toegelaten indien deze op grond van één van de andere dubbelbestemmingen niet toelaatbaar zijn.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren

Op eigen terrein dient te worden voorzien in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen, waarbij ten minste voldaan moet worden aan de maximum parkeernormen zoals die zijn opgenomen in publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW, met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rijndijk 19, 19a en 19b'.