Plan: | Buitengebied, Middelwaard West, Lienden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.BUIBP20130015-vg01 |
Het voorliggende bestemmingsplan omvat een planologisch-juridische regeling voor de bedrijven in het gebied Middelwaard aan de Marsdijk in Lienden: AgruniekRijnvallei, K3Delta BV en Middelwaard BV. Voor deze bedrijven was de regeling tot dusverre in separate bestemmingsplannen opgenomen dan wel nog niet actueel geregeld.
Dit bestemmingsplan maakt twee nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk, namelijk de realisatie van een nieuw op- en overslagterrein voor zand, grind en klei (K3Delta) en oprichting van een nieuwe op- en overslagfaciliteit in de vorm van een hoge silo (AgruniekRijnvallei). Deze ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan getoetst aan de relevante wet- en regelgeving.
Omdat de ontwikkelingen in het plangebied uitvoerbaar zijn en passen binnen het beleid van hogere overheden wordt medewerking verleend aan de initiatieven van de bedrijven in het plangebied.
Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan de geluidzonering van de drie bedrijven samen geregeld. De aard en omvang van de bedrijfsvoeringen van de drie bedrijven zijn namelijk zodanig dat, op grond van hetgeen daarover in de wet Geluidhinder is aangegeven, rond het terrein een 'geluidzone - industrie' opgenomen dient te worden. De 'geluidzone - industrie' betreft een gebied waar de geluidsbelasting vanwege de bedrijfsvoering 50 db(A) of hoger mag zijn. Deze geluidzone ligt deels buiten de gronden die door de bedrijven gebruikt worden. De geluidzone in voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op de totale geluidemissie van de bedrijven in het plangebied.
Voorliggend bestemmingsplan vertaalt, voor zover gelegen binnen de plangrens, tevens het Rijksinpassingsplan 'Dijkverbetering Hagestein - Opheusden' zoals vastgesteld op 22 mei 2013. Dit houdt in dat de bestemming 'Verkeer', in lijn met dat rijksinpassingsplan, iets zuidelijker komt te liggen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Uiterwaarden Buren 2002', het plan 'Buitengebied Lienden 1974' en het plan 'Buitengebied Lienden 1996'. Op basis van deze plannen mag AgruniekRijnvallei haar bedrijfsvoering (met gebouwen en installaties) uitoefenen.
Voor het westelijk deel van plangebied (de bedrijven AgruniekRijnvallei en K3Delta) is eerder het bestemmingsplan 'Middelwaard West' vastgesteld door de gemeenteraad van Buren (d.d. 28 september 2010). Omdat in dit bestemmingsplan niet uitgegaan was van de totale geluidemissie van alle bedrijven in het gebied is dit bestemmingsplan op 16 mei 2012 door de Raad van State vernietigd. De desbetreffende uitspraak is in bijlage 4 bij dit bestemmingsplan ter informatie opgenomen. Via voorliggend bestemmingsplan wordt (wederom) een nieuwe regeling neergelegd voor AgruniekRijnvallei en K3Delta: nu met een goede geluidzonering.
Voor het gedeelte van het gebied waarin ontschors- en verchipbedrijf Middelwaard BV is gevestigd, is het bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening, Marsdijk 37-39' vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Buren (d.d. 27 maart 2012). Met dat bestemmingsplan werd de bestaande situatie op het terrein van Middelwaard BV gelegaliseerd. Inmiddels is er ook een onherroepelijke omgevingsvergunning afgegeven voor het gebruik en de bebouwing. De firma Middelwaard BV heeft hier al een gebouw gerealiseerd, bouwt anno augustus 2013 aan een tweede en begint in 2014 aan een derde gebouw. Het voornoemde bestemmingsplan is echter d.d. 22 mei 2013 vernietigd door de Raad van State. Dit omdat een afrondend bodemonderzoek ontbrak en omdat niet ingegaan was op de ecologische aspecten in het kader van de gebiedsbescherming. De firma Middelwaard BV is op dit moment derhalve legaal in functie en de bebouwing is ook legaal aanwezig, maar ze is niet positief bestemd en valt daarmee onder het overgangsrecht. Via voorliggend bestemmingsplan wordt de firma Middelwaard BV positief bestemd (en verdwijnt de onderliggende bestemming Steenfabriek).
Het plangebied is gelegen aan de oostgrens van de gemeente Buren in het gebied Middelwaard. Het plangebied ligt ter hoogte van de voormalige steenfabriek, de Marsdijk, de voormalige veerstoep en de Nederrijn en is ruim 55 ha groot. Ten noorden van het plangebied ligt Rhenen. Ten oosten bevindt zich de brug over de Nederrijn. Zuidelijk van de Marsdijk bevinden zich agrarisch gronden en bevindt zich een agrarisch bedrijf.
In het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd, van west naar oost:
Voor alle drie de bedrijven geldt dat de ligging aan het water een belangrijke rol speelt bij de aan- en afvoer van grondstoffen en/of producten: de bedrijven zijn riviergebonden.
Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld). Bron: Google Maps
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding en in de regels staat hoe het gebied ingericht moet worden en wat er op de gronden mag aan gebruik en bebouwing. In de toelichting wordt het plan zelf beschreven en wordt ingegaan op de keuzes die gemaakt zijn bij het plan. Daarnaast wordt in de toelichting bekeken of het plan past binnen het beleid van bijvoorbeeld de provincie en de gemeente. Ook wordt bekeken of voldaan wordt aan de verschillende milieuregels.
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de situatie en ontwikkelingen in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen en worden de ontwikkelingen in het plangebied hieraan getoetst. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst op uitvoerbaarheid in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.
In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven, waarna in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het voorliggende bestemmingsplan omvat drie aan de Marsdijk gevestigde bedrijven. Deze bedrijven zijn gelegen in een landelijk (rivieren)landschap waarbij de agrarische functie meest voorkomend is. Kenmerkend is, uiteraard, de directe ligging naast de Rijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in een geluidszonering. Zie daartoe hetgeen is beschreven in paragraaf 4.3.4. Voorts omvat dit plan nieuwe ontwikkelingen op de terreinen van twee van de drie bedrijven. In het navolgende wordt per bedrijf ingegaan op de situatie en eventuele nieuwe ontwikkelingen. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de andere functies in het plangebied die niet direct gerelateerd zijn aan de drie grote bedrijven.
AgruniekRijnvallei Diervoederfabriek Lienden (Marsdijk 31, voorheen Van Cooten Diervoeders) produceert op de locatie rundvee- en paardenveevoer in een productie-eenheid van 22 meter hoogte (met diverse andere gebouwen daarbij met een lagere hoogte). Op het terrein bevindt zich een bedrijfswoning behorend bij dit bedrijf. De huidige activiteiten van AgruniekRijnvallei op de locatie zijn planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Uiterwaarden 2002' van de gemeente Buren.
AgruniekRijnvallei beschikt vanwege de ligging aan een rivierhaven over de mogelijkheid om grondstoffen per schip aan te voeren, zowel fysiek als binnen de vigerende milieuvergunning. Van deze mogelijkheid wordt echter slechts beperkt gebruik gemaakt, omdat enerzijds de huidige voorziening om grondstoffen op te slaan in putten in de kade niet voldoet aan de huidige regelgeving ten aanzien van voedselveiligheid en anderzijds de huidige opslagcapaciteit te beperkt is ten opzichte van de huidige scheepsgrootte. In plaats van aanvoer per schip, worden de benodigde grondstoffen in de huidige situatie dan ook vooral per vrachtwagen vanuit Wageningen aangevoerd, waar AgruniekRijnvallei eveneens een vestiging heeft en gebruik kan maken van een haven en een eigen op- en overslagfaciliteit.
In maart 2012 heeft AgruniekRijnvallei een principeverzoek bij de gemeente Buren ingediend om een nieuwe op- en overslagfaciliteit, in de vorm van hoge silo's, te mogen realiseren. Met de nieuwe faciliteit kan het bedrijf op de locatie beschikken over meer opslagruimte voor mengvoergrondstoffen en kan de mengvoerfabriek op deze locatie per schip bevoorraad worden. Daarnaast kunnen meer grondstoffen met bestemming Zuid-Nederland overgeslagen worden op deze locatie, in plaats van in Wageningen. In Wageningen ontstaat zo meer ruimte om afnemers in Noord-Nederland te bevoorraden met grondstoffen die per schip zijn aangevoerd. Hierdoor worden meer mengvoedergrondstoffen duurzaam getransporteerd over het water, terwijl de transportbewegingen over de drukke Rijnbrug bij Rhenen afnemen. De afname van de vervoersbewegingen op de Rijnbrug wordt door de gemeente Rhenen en de omringende buurgemeenten als zeer gewenst geacht. Tevens komt het vervoer van mengvoedergrondstoffen naar de mengvoederfabriek aan de Marsdijk in Lienden, grotendeels te vervallen, doordat het in het vervolg via duurzaam transport over water wordt aangevoerd.
Om de ambitie van AgruniekRijnvallei op een economisch verantwoorde wijze te realiseren, is een opslagvolume van 20.000 ton gewenst. Via een dergelijk volume kan op locatie 300.000 ton per jaar worden op- en over geslagen. Vanwege zowel economische als milieu- en energietechnische argumenten, gaat de voorkeur uit naar de realisatie van een hoge op- en overslagfaciliteit. Economische argumenten zijn o.a. een beperkt bouwoppervlak, minder benodigd volume vanwege een hoge benutting per m3 en lage kosten voor intern transport. Milieutechnische argumenten zijn een geringe geluidsproductie en goede beheersing van stof. Energetische aspecten zijn een lager energieverbruik doordat grondstoffen slechts één keer omhoog gebracht worden en vervolgens, zonder tussentransport, worden geladen op vrachtwagens.
De nieuwe op- en overslagfaciliteit is voorzien op het eigen terrein ten oosten van de huidige productiesilo's. Vanwege de hoogte en het oppervlakte van de silo past dit voornemen niet binnen de bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan.
Bouwhoogte
Het hiervoor genoemde principeverzoek behelst silo's met een hoogte van 60 m. Over deze hoogte ontstond veel weerstand in de omgeving. Dat is de reden geweest om te kijken naar andere plannen met een lagere hoogte. Dat heeft er in geresulteerd dat de maximale hoogte waaraan vanuit de gemeente Buren medewerking zou worden verleend 45 m zou zijn. Met de kennis van de weerstand tegen de hoogte van 60 m en het raadsbesluit tot 45 m is AgruniekRijnvallei gaan studeren op second-best plannen. Door de elevator (een verticaal transportmiddel dat de mengvoedergrondstoffen naar boven transporteert) tot 45 meter hoogte te brengen en deze in een omkasting van 4 bij 4 meter te plaatsen, kan de hoogte van de werkelijke opslag beperkt blijven tot 40 meter. Hierdoor worden het efficiënte gebruik van de m3 hoger en komt de elevator-omkasting als een ongeschikt deel op de silo van 40 meter te staan. Belangrijk bij de verlaging van 60 m is wel dat een lagere hoogte van de op- en overslagfaciliteit leidt tot meer volume in de breedte om hetzelfde proces te kunnen uitvoeren. De maximale hoogte gaat dus omlaag tot 40 m, maar er komt wel een grotere oppervlakte aan gebouwen bij.
K3Delta is een multidisciplinaire speler op de bouwgrondstoffenmarkt waarin gebiedsontwikkeling een centrale rol speelt. De werkzaamheden richten zich op het produceren van de benodigde bouwgrondstoffen door middel van de winning van oppervlaktedelfstoffen als zand, grind en klei en door het milieuverantwoord opslaan van baggerspecie en grond. Ter plaatse van de planlocatie gaat het bedrijf zich richten op het tijdelijk opslaan van schone bouwgrondstoffen zoals zand, grind en klei. Zand en grind worden van elders aangevoerd en onder water in de haven opgeslagen. Op de plas komt periodiek (enkele maanden per jaar) een drijvende klasseerinstallatie. Een klasseerinstallatie is een drijvende unit die de grondstoffen op korrelgrootte sorteert. De grondstoffen worden vervolgens in schepen geladen en afgevoerd.
Het nieuwe op- en overslagterrein (op de wal) voor zand, grind en klei grenst direct aan de Marsdijk en krijgt een oppervlakte van circa 6.000 m2. Voor de op- en overslag worden installaties, zoals kranen, trechters, mobiele zeefinstallatie en transportbanden geplaatst. Ten behoeve van de bedrijfsvoering is nabij de toegang aan de Marsdijk een weegbrug en een kantoorruimte gepland. Ten behoeve van de tijdelijke opslag van grondstoffen worden opslagvakken gemaakt. De grondstoffen op de wal worden grotendeels per vrachtwagen aan- en afgevoerd. Deze activiteiten zijn op dit moment niet mogelijk in het huidige bestemmingsplan en worden via voorliggend plan mogelijk gemaakt.
Het bedrijf Middelwaard BV is gespecialiseerd in het ontschorsen en verchippen van hout. De activiteiten zijn riviergebonden. Het bedrijf voert op de locatie sinds 2002 bovengenoemde bedrijfsactiviteiten uit en heeft verzocht de situatie middels een bestemmingsplanregeling te legaliseren. Dit was tot dusverre, zie mede daartoe paragraaf 1.2, niet het geval.
Het bedrijf heeft hiertoe, vanwege de buitendijkse ligging, in mei 2007 overleg gevoerd met Rijkswaterstaat om de aard en omvang van de geplande bedrijfsvoering te toetsen aan de "Beleidslijn grote rivieren". Dit overleg heeft ertoe geleid dat de gebouwen gebruikt kunnen worden voor het ontschorsen en verchippen van hout en dat daarnaast een oppervlak van circa 2,5 ha gebruikt kan worden ten behoeve van een laad- en loskade met op- en overslagmogelijkheden van goederen ten behoeve van vervoer over water.
Op het achterliggende en naastgelegen terrein zal de opslag plaatsvinden. De oppervlakte daarvan bedraagt circa 25.000 m2 hetgeen overeenkomt met het advies dat Rijkswaterstaat ten aanzien van het oppervlak aan buitenopslag heeft uitgebracht. Een gedeelte van het terrein nabij de beide toegangen zal uitsluitend gebruikt worden voor laden en lossen door vrachtwagens, voorzover de aanvoer niet via water plaatsvindt. Deze oppervlaktes zijn niet meegerekend in de oppervlakte van het opslagterrein.
Als in paragraaf 1.2 beschreven is voor dit bedrijf recent een bestemmingsplan vernietigd bij de Raad van State. Uit de uitspraak bleek dat het aspect bodem niet voldoende was onderzoek als ook het aspect ecologie. Deze uitspraak is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Via voorliggend bestemmingsplan worden beide aspecten hersteld. Zie daartoe paragraaf 4.3.2 en 4.3.7.
Het plangebied is gebaseerd op de geluidzone van het bedrijventerrein. Hierdoor is eveneens een agrarisch bouwperceel ten zuiden van de Marsdijk binnen dit bestemmingsplan opgenomen. De bedrijfswoning van dit agrarisch bedrijf ligt binnen de 50 dB(A) contour. Voor deze woning is een hogere grenswaarde van 53 dB(A) verleend.
In het gebied liggen meerdere agrarische gronden. Voor zover deze buitendijks zijn gelegen is voor een bestemming gekozen die recht doet aan de kwaliteiten die gelden voor het uiterwaardengebied.
Op het plangebied zijn diverse bovengemeentelijke beleidsnota's en diverse regels (van hogere overheden) van toepassing. In het navolgende worden de ontwikkelingen in het plangebied hieraan getoetst, voorzover het beleid en/of de regels relevant zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, waaronder de waterveiligheid rond de grote rivieren, de Ecologische hoofdstructuur en de veiligheid rond rijksvaarwegen. De concrete afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen op grond van het Barro in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
Planspecifiek
Het plangebied ligt deels binnen de 'Nationale herijkte Ecologische Hoofdstructuur op land' (tevens voortvloeiend uit het Natuurbeleidsplan) en binnen het Nationaal Landschap Rivierengebied. Dit gegeven is uitgewerkt in het provinciale beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, waarvoor verwezen wordt naar de volgende paragraaf.
De 'rode' ontwikkelingen in het voorliggende bestemmingsplan (nieuwe op- en overslagfaciliteit en nieuw op- en overslagterrein) bevinden zich binnen 'bestaand stedelijk gebied', zoals dat door de provincie op basis van Rijksrichtlijnen is uitgewerkt. De ontwikkelingen zijn hier passend omdat de activiteiten van de bedrijven riviergebonden zijn en optimaal ontsloten worden door de aanwezigheid van de rivier en belangrijke weginfrastructuur (N233, A15). Voor het overige wordt ook hiervoor verwezen naar het provinciale beleid waar een en ander verder is uitgewerkt.
Het gebied Neder-Rijn is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Het gebied Neder-Rijn is met name aangewezen vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van de Kleine Zwaan en Kolgans die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kwalificeert zich bovendien omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden van de Kwartelkoning in Nederland. In de aangewezen gebieden dienen projecten en plannen die significante gevolgen hebben voor de vogelstand nader te worden afgewogen. Het gebruik dat bestond tijdens de aanwijzing als speciale beschermingszone en dat plaatsvond binnen het kader van de wet- en regelgeving, kan in beginsel worden voortgezet.
Delen van het plangebied zijn eveneens aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur.
Planspecifiek
Omdat voorliggend bestemmingsplan ruimte geeft aan een nieuwe op- en overslagfaciliteit (AgruniekRijnvallei) en aan een nieuw op- en overslagterrein voor zand, grind en klei (K3Delta) moeten de gevolgen van de plannen voor flora & fauna en gebiedsbescherming worden onderzocht om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. De resultaten van deze onderzoeken staan in paragraaf 4.3.7.
Toetsing aan de beleidsdoelen voor de Ecologische Hoofdstructuur vindt plaats in paragraaf 3.2.2.
De kwaliteit van het landschap verdient een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden. Dit uitgangspunt hangt nauw samen met de lagenbenadering en met het water als een structurerend principe in het ruimtelijk beleid en kan dit versterken. Het Nederlandse landschap is immers voor het grootste deel geënt op de loop van waterstromen.
Het rivierengebied is als één van deze nationale landschappen aangewezen. De kernkwaliteiten zijn:
Het rivierenlandschap heeft herkenbare oeverwallen die besloten zijn door de onregelmatige structuur van dorpen en beplantingen. Ze vormen een contrast met de open rationele verkaveling van de kommen. Langs de rivieren is het aaneengesloten karakter van uiterwaarden en buitendijkse nevenstromen van belang. Tussen de Rijn en de Utrechtse Heuvelrug ligt een opeenvolging van landschappen van laag naar hoog. Samenhangend met de gradiënt zijn verschillende grondsoorten aanwezig, elk met zijn eigen ontginningstype, variërend van flankesdorpen, cope-ontginningen en een reeks van buitenplaatsen. Een fijnmazig stelsel van bosschages, laanbomen, struiken gekoppeld aan de waterlopen en wegen geeft dit gebied een karakteristiek halfopen groen karakter.
Planspecifiek
Toetsing aan de beleidsdoelen van het Nationaal Landschap Rivierengebied vindt plaats in paragraaf 3.2.2, omdat het gebied eveneens belegd is met de provinciale aanduiding 'waardevol landschap binnen Nationaal Landschap' en de motivering identiek luidt.
Als gevolg van de hoge rivierwaterstand in 1995 zijn de inzichten over welke activiteiten in de uiterwaarden wel en niet meer mogelijk zijn gewijzigd. Dit beleid is in 1996 vastgelegd in de Beleidsnota "Ruimte voor de Rivier". De bouw en gebruiksmogelijkheden van gronden gelegen in het winterbed van de grote rivieren zijn sindsdien aan toetsing door Rijkswaterstaat onderworpen.
De Beleidslijn Grote Rivieren (2006) is een herziening van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Ten opzichte van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier geeft deze herziening meer ontwikkelingsmogelijkheden binnen het toepassingsgebied. Nog steeds staat de veiligheidsdoelstelling voorop. Deze is gericht op het handhaven van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit en het voorkomen van feitelijke belemmeringen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. Binnen de Beleidslijn Grote Rivieren zijn twee regimes onderscheiden: het “bergende” en het “stroomvoerende” regime.
Barro
Bovenstaande beleidslijn is doorvertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Onderstaande afbeelding laat zien dat het Barro van toepassing is voor het plangebied omdat het plangebied is gelegen nabij een van de grote rivieren.
Bron: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Voor dit plangebied zijn twee bepalingen van belang. Dit zijn bepalingen omtrent het rivierbed en bepalingen omtrent het stroomvoerend deel van het rivierbed. Deze komen hierna aan bod.
In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.
In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:
Voorts geldt het bepaalde inzake het 'Stroomvoerend deel rivierbed'. In de toelichting van het Barro wordt aangegeven wat hieronder wordt verstaan: Het gaat om een aantal nader omschreven activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed gelokaliseerd kunnen worden. Daarom wordt hiervoor in het kader van de Waterwet een vergunning verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden. Als in dat verband mitigerende of compenserende maatregelen moeten worden genomen, worden deze als onderdeel van de riviergebonden activiteit beschouwd. Het gaat om de volgende activiteiten:
Planspecfiek
Van primair belang voor alle ontwikkelingen op het deel met de bestemming 'Bedrijf' is dat het een hoogwatervrij terrein is en dat de activiteiten riviergebonden zijn. Om te bepalen of ontwikkelingen zijn toegestaan is door Rijkswaterstaat een afwegingskader opgesteld waarmee ontwikkelingen binnen het stroomvoerende regime onder voorwaarden kunnen worden toegestaan. Door zowel AgruniekRijnvallei als K3Delta zijn de voornemens ter toetsing aan Rijkswaterstaat voorgelegd en Rijkswaterstaat kan zich vinden in de plannen.
Voor wat betreft de ontwikkeling van de nieuwe op- en overslagfaciliteit van AgruniekRijnvallei heeft Rijkswaterstaat aangegeven positief advies te kunnen uitbrengen op de gewenste bouw van de faciliteit.
Voor K3Delta geldt dat reeds in 2003 overleg heeft plaatsgevonden met de afdeling Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over de beoogde activiteiten van K3Delta in de Middelwaard. Het door K3Delta beoogde op- en overslagbedrijf past in het beleid van de hogere overheden om het vervoer over de weg te vervangen door vervoer per spoor en over het water en om de gronden in het winterbed van de rivieren te reserveren voor riviergebonden activiteiten. Uit dit overleg is gebleken dat deze activiteiten in principe niet strijdig zijn met de verschillende richtlijnen, waardoor Rijkswaterstaat geen bezwaren heeft tegen deze activiteiten.
Daarnaast is van belang dat K3Delta beschikt over een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken voor het aanpassen en behouden van een bestaande watervrije ophoging met daarop werken ten behoeve van op- en overslag en het uitbreiden van de bestaande ontzandingsplas en het inrichten als (onderwater)depot ten behoeve van het tijdelijk storten van zand, grind en klei, een en ander in en op het rivierbed aan de linkeroever van de Neder-Rijn tussen kmr 909.500 en kmr 910.000, in de gemeente Buren.
Het voorliggende plan past binnen de beleidskaders welke het rijk heeft.
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken en hoe zij dit wil realiseren staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het Streekplan Gelderland 2005 is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. Met ingang van 1 juli 2008, de datum waarop de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, is de term 'Streekplan' vervangen door de term 'Structuurvisie'. De inhoud van het beleid is niet gewijzigd. Dit betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauwe raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten.
De Structuurvisie vormt voor Gedeputeerde Staten tevens het beoordelingskader voor bestemmingsplannen die ruimtelijke ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) mogelijk maken. Het streekplan kent algemene beleidskaders waarbij in het 'groenblauwe raamwerk' restricties gelden voor de ontwikkelingsmogelijkheden van diverse functies. De EHS is een belangrijk onderdeel van het groenblauwe raamwerk. De provincie beschouwt de borging van (beoogde) ecologische kwaliteit in de EHS als van provinciaal belang. De algemene structuurvisie is in juridisch bindende regels uitgewerkt in de Ruimtelijke verordening Gelderland.
De Ruimtelijke verordening Gelderland is een uitwerking van de algemene regels die de provincie heeft opgesteld op basis van het Streekplan/Structuurvisie.
In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005), streekplanuitwerkingen en – herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, waardevolle landschappen en EHS. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit provinciaal belang.
Het plangebied is volgens de Verordening ruimte gelegen binnen de categorieën:
Ad 1 & 2. Toetsing aan regels voor de EHS Natuur en EHS Verweving
In de provincie Gelderland bestaat de EHS uit drie onderdelen; EHS-Natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. Het havengedeelte van het plangebied ligt binnen de EHS-Natuur, de Neder-Rijn ligt binnen de EHS-Verweving. Op grond van de Verordening ruimte (artikel 18) kunnen bestemmingen in de EHS-Natuur, waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.
In dit gedeelte van het plangebied (de haven en het rivierdeel) vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. In paragraaf 4.3.7 wordt verder ingegaan op het ecologisch effect van voorliggend plan.
Ad 3: Toetsing aan regels voor bestaand stedelijk gebied
Op grond van de Verordening ruimte (artikel 2) is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. In voorliggend geval wordt de nieuwe bebouwing opgericht (i.c. de nieuwe op- en overslagfaciliteit en het nieuw op- en overslagterrein) binnen dit bestaand stedelijk gebied.
Ad 4. Toetsing aan regels voor waardevol landschap binnen Nationaal Landschap
Op grond van de Verordening ruimte worden in gebieden binnen het nationaal landschap bestemmingen alleen toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken. De kernkwaliteiten bij het waardevolle landschap “Uiterwaarden – Nederrijn” zijn:
Omdat voorliggend bestemmingsplan ruimte geeft aan een nieuwe op- en overslagfaciliteit (AgruniekRijnvallei) en aan een nieuw op- en overslagterrein voor zand, grind en klei (K3Delta) is nadrukkelijk gekeken naar de gevolgen voor het landschap ten opzichte de overige aspecten. In de volgende tekst wordt geheel ingegaan op het effect van de nieuwe faciliteit van AgruniekRijnvallei. De inrichting van K3Delta past, mede gelet op de omgeving en de gebondenheid aan de rivier, zonder meer goed in het landschap waardoor hier geen bijzondere aandacht voor nodig is.
Het vergroten van het bestaande silogebouw heeft een effect op het landschap. Echter, niet kan worden volgehouden dat de kernkwaliteiten van het tot “Uiterwaarden – Nederrijn” aangeduide gebied door ontwikkeling van dit plan in het geding komen. Het rivierlandschap blijft smal en verstild met grote openheid en met een laagdynamisch karakter behalve op deze locatie: en dat was ook al zo. De vergezichten over de rivier blijven bestaan en evenzo het zicht op de heuvelrug (de bestaande bebouwing van AgruniekRijnvallei valt op sommige plaatsen goed op en op veel plaatsen nauwelijks / niet. Na realisatie van de plannen verandert dit, maar het vergezicht als zodanig blijft). Het is bij deze voorstaande analyse belangrijk bij de besluitvorming dat er al veel bedrijvigheid is, dat er al hoge bebouwing aanwezig is en dat het riviergebonden bedrijven zijn. Het verder ontwikkelen van bedrijvigheid die gebruik maakt van de rivier past binnen het beleid om vervoer over water te stimuleren en om de gronden in het winterbed van de rivieren te reserveren voor riviergebonden activiteiten. Het betrokken belang om tot realisatie van de beschreven ontwikkelingen te komen (zie paragraaf 1.1 en 2.1) weegt in deze zwaarder dan het landschappelijk belang.
Er is gekeken naar de mogelijkheden om de op- en overslagfaciliteit zo goed als mogelijk in te passen in het landschap: het verzachten van het effect. Daartoe is een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld wat in de bijlage bij dit bestemmingsplan is te vinden (noot: het gaat er in het BKP om dat alle bedrijven zo goed mogelijk ingepast worden. Dus naast AgruniekRijnvallei zeker óók K3Delta en Middelwaard BV). Het BKP geeft aan hoe met het juiste materiaalgebruik, kleurgebruik en andere architectonische aspecten omgegaan zal worden op het moment dat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gevraagd. Dit deel van het BKP wordt separaat bij vaststelling van dit bestemmingsplan als aanvullend welstandsbeleid vastgesteld door de raad. Hierdoor hebben belanghebbenden de zekerheid dat deze beschreven architectuur ook uitgevoerd wordt. Voorts gaat het BKP in op de mogelijkheden om de bedrijven landschappelijk in te passen. Het BKP is als bijlage 1 opgenomen. Onderstaande afbeelding komt uit dat BKP. Een flink aantal veranderingen staan reeds op stapel in dit gebied vanuit de herinrichting van de Middelwaard en de dijkverlegging. Belangrijke landschappelijke ingrepen om het effect van de bebouwing te verzachten gaan plaatsvinden op de beide 'landtongen' voor de haven. In onderstaande afbeelding zijn deze met een dunne rode stippenlijn aangeduid. Via voorliggend bestemmingsplan wordt de aanleg, als ook het onderhouden, van deze bomen verplicht. Het doorzetten van de bomen zuidelijk van de dijk is ook een wens vanuit het BKP. Deze kan echter niet verplichtend opgenomen worden in dit bestemmingsplan omdat de gronden geen eigendom zijn. Bij het streven naar deze beplanting zal ook het waterschap betrokken worden in verband met de belangen van de dijk.
Uit bovenstaande volgt dat het voorliggende plan past binnen de provinciale beleidskaders.
De structuurvisie Buren 2009-2019 is op 29 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Het stuk gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling en vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen.
Planspecifiek
In de Structuurvisie is het plangebied aangewezen als een bestaand bedrijventerrein.
bron: Structuurvisie
In de Structuurvisie worden geen specifieke uitspraken gedaan over voorliggende initiatieven. Meer in het algemeen zijn de volgende aspecten wel van belang:
Door de gemeente Buren is, in overleg met de inwoners, een visie op het landschap bedacht. Dit is uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). Dit plan is vastgesteld op 30 oktober 2012. Dit plan is een concretisering van de uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie. Het is bedoeld om een leidraad te kunnen vormen bij ontwikkelingen. Het LOP biedt zo houvast om ontwikkelingen in het landschap de gewenste richting op te sturen.
In het LOP worden verschillende landschapstypen onderscheiden welke weer in deelgebieden onderverdeeld worden.
Bron: LandschapsOntwikkelingsplan gemeente Buren
Planspecifiek
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in deelgebied 'De uiterwaarden en de dijk (22)'. In dit deel van het LOP wordt heel concreet ingegaan op voorliggend bestemmingsplan. Er staat: 'Langs de rivier ligt een reeks steenfabrieken en andere bedrijvigheid op terpen. Met hun bebouwing die met schoorstenen en silo’s boven die beplanting uitsteekt vormen deze een reeks bakens in de weidsheid van de uiterwaarden. Enerzijds geven ze in het ‘middenspel’ maat en schaal en zijn het historische verwijzingen. Anderzijds ontwikkelt deze bedrijvigheid zich ook op een hedendaagse bedrijfseconomische manier. De uiterlijke verschijning daarvan wordt door velen als lelijk (‘horizonvervuiling’) bezien. De recente ophef in Rhenen over plannen in de Middelwaard is daaruit te verklaren. Voorgesteld wordt om met de bedrijven (en Rijkswaterstaat) samen een landschapsarchitectonische analyse van de maat en schaal en de zichtlijnen over de uiterwaarden naar de heuvelrug te bespreken. Waarschijnlijk is het mogelijk om deze bedrijvigheid op een harmonische manier in het landschap te voegen als deze analyse uitgewerkt wordt in richtlijnen voor de wijze waarop dergelijke ontwikkelingen als bakens in het landschap kunnen worden gepast.' Vanuit deze visie bezien in combinatie met het beeldkwaliteitplan zoals dat is opgesteld voor dit plan (zie mede hetgeen in paragraaf 3.2.2 is beschreven) kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan past in het gemeentelijke landschappelijke beleid.
Het gemeentelijke beleid geeft aan dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De uitvoerbaarheid wordt in het navolgende aangetoond voor nieuwe ontwikkelingen: het vergroten van de bouwmassa voor AgruniekRijnvallei en een op- en overslagterrein voor zand, grind en klei voor de firma K3Delta. Voorts wordt ingegaan op de twee aspecten (bodem en ecologie) welke in lijn met de uitspraak van de Raad van State hersteld dienden te worden inzake het bedrijf Middelwaard BV.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Door ADC Heritage BV is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt voor de gemeente Buren. De beleidsadvieskaart dient als basis voor het te voeren beleid. Op de beleidsadvieskaart wordt onderscheid gemaakt in:
Binnen het plangebied komen zones voor met een lage archeologische verwachting en zones met een middelhoge archeologische verwachting. Voor de zones met middelhoge archeologische verwachting geldt als doelstelling: behoud in de huidige staat van eventuele resten. In de tabel hieronder staat per onderscheiden gebied aangegeven welke voorwaarden gelden en hoe daarmee moet worden omgegaan indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
Bron: gemeentelijke beleidskaart
Voor de waarborging van de archeologische waarden dienen in het bestemmingsplan adequate regelen te worden opgenomen, waarbij het bovenstaande als leidraad dient. In voorliggend plan is dat gedaan door middel van het opnemen van een beschermingsregeling voor die gronden waar een middelhoge verwachtingswaarde geldt.
In het plangebied en de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen die belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen met zich meebrengen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan bestemt de volgende bedrijven:
Er zijn twee woningen van belang: Rhenenseweg 9 en Marsdijk 39. De korste afstand tussen de agrarische bedrijfswoning Rhenenseweg 9 en het bestemmingsvlak voor het bedrijf Middelwaard bv bedraagt circa 80 m. Voor de overige bedrijven bedraagt de afstand tot deze woning meer, en voor de feitelijke bedrijfsvoering op de desbetreffende bedrijfsbestemmingsvlakken is de afstand weer groter. Voor de firma Middelwaard bv geldt dat de direct oostelijk gelegen woning Marsdijk 39 ook belangrijk is. De afstand bedraagt circa 22 m.
Voor de beide woningen en voorliggend bestemmingsplan is het van belang te melden dat zowel de inrichting van Middelwaard bv als AgruniekRijnvallei al gevoerd worden en dat beide bedrijven daarbij al rekening houden met deze beide woningen. Alleen het perceel voor K3Delta is vanuit milieuzoneringsoogpunt nieuw. Een van de belangrijkste milieueffecten is geluid. De beide reeds aanwezige bedrijven (Milddelwaard bv en AgruniekRijnvallei) houden vanuit dit milieuaspect al rekening met beide woningen (waarbij beide woningen geluidbelast zijn). Door de ontwikkelingen welke in voorliggend bestemmingsplan opgenomen zijn verandert ook het functioneren van de bedrijven en daarmee de akoestische belasting. Daarom is onderzoek uitgevoerd naar het het precieze functioneren van de bedrijven, met de bijhorende aan- en afvoerbewegingen. Dat aspect worden verder uitgewerkt onder paragraaf 4.3.4. Geur is ook van belang en komt daarom in paragraaf 4.3.5 specifiek aan de orde.
Voor het overige zijn er geen woningen of andere gevoelige objecten waarbij in het kader van de milieuzonering rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Uit alle specifieke milieuonderzoeken komt naar voren dat de bedrijven de inrichting kunnen voeren. Gesteld kan worden dat, ook al zijn er twee woningen gelegen binnen de indicatief aan te houden afstandsnorm, het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van de milieuzonering.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de plannen. Immers, mocht de bodem dusdanig vervuild zijn dat sanering nodig is en dat die sanering te kostbaar is, dan komt de uitvoerbaarheid in het geding. Middels een onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ontwikkeling AgruniekRijnvallei
Met de oprichting van de nieuwe op- en overslagfaciliteit wordt geen ander gebruik dan het reeds bestaande gebruik toegestaan. Er wordt echter wel op grond gebouwd welke nu nog onbebouwd is. Daarom is gekeken of er eventueel vervuiling aanwezig is welke de uitvoering van de plannen (te) kostbaar zou maken. Uit een bodemrapportage, zie bijlage 2 blijkt dat gesteld kan worden dat de onderzoekslocatie niet vrij is van verontreinigingen. De mate van de verontreinigingen is echter dusdanig gering dat de risico's voor de mens en het milieu als verwaarloosbaar beschouwd kunnen worden. De milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie is hiermee voldoende vastgesteld.
Ontwikkeling K3Delta
Ten behoeve van het mogelijk maken van de activiteiten van K3Delta is geen bodemonderzoek meer nodig. Het uitdiepen van de plas en het aanleggen van de laad- en loswal is immers reeds afgerond. De beoogde werkzaamheden, het op- en overslaan van bouwgrondstoffen op de plas en op de wal heeft geen relatie met de daar aanwezige bodemkwaliteit. De kwaliteit van de grondstoffen welke t.z.t. worden aan- en afgevoerd, wordt gewaarborgd via het spoor van het bouwstoffenbesluit.
Middelwaard BV
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening, Marsdijk 37-39' motiveerde niet voldoende dat de beoogde bestemming voor dit bedrijf uitvoerbaar was. Daarom is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dat aanvullende onderzoek is in bijlage 3 opgenomen. Uit dat onderzoek komt naar voren dat géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat sanering op grond van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is. Middels het aanleggen van een leeflaag kan het terrein prima gebruikt worden.
Ter informatie is in bijlage 5 het bodemonderzoek opgenomen zoals dat bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening Marsdijk 37-39' was opgenomen.
Conclusie
Het aspect bodem staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Planspecifiek
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een inventarisatieonderzoek laten uitvoeren naar de externe veiligheidsrisico's bij vervoer van gevaarlijke stoffen (V&W, november 2005). In dit onderzoek is ook gekeken naar transport op vaarwegen. Uit het externe veiligheidsonderzoek blijkt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risico, zowel in de huidige als toekomstige situatie, op de rand van de rivier ligt. Verder blijkt dat dit riviertraject voor groepsrisico niet als aandachtsgebied wordt aangemerkt. Wanneer in de omgeving van deze vaarwegen in hoge dichtheden wordt nieuw gebouwd, dan is een risicoanalyse noodzakelijk. Dit plan voorziet echter niet in nieuwbouw van hoge dichtheden.
Via de website risicokaart.nl kan voorts voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn in relatie tot de beoogde ontwikkelingen.
Onderstaand een schermafdruk van die website.
Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied
Ontwikkeling AgruniekRijnvallei
Op de risicokaart is AgruniekRijnvallei, Marsdijk 31, aangegeven als risico-object. Het risico vloeit voort uit de opslagruimte voor bestrijdingsmiddelen en het produceren van veevoer. Op de afbeelding is de 10-6/jr risicocontour met een afstand van 115 m te zien. De risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron.
De risicocontour van AgruniekRijnvallei verandert door de oprichting van de nieuwe op- en overslagfaciliteit op zich niet, daar uitbreiding niet toeziet op de productie van veevoer noch de opslag van bestrijdingsmiddelen. Echter, afgesproken is dat met het realiseren van de nieuwe op- en overslagfaciliteit de grootschalige opslag van gewasbestrijdingsmiddelen wordt gestaakt. Een klein depot blijft over tot maximaal 2 ton waarmee het bedrijf geen Bevi-inrichting meer is. Daarom is er ook geen veiligheidszone opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Ontwikkeling K3Delta
Op het nieuwe op- en overslagterrein van K3Delta zullen geen gevaarlijke stoffen vrijkomen of gebruikt worden. Het opslag- en overslagterrein valt ook niet binnen de risicocontour van AgruniekRijnvallei. Er zijn voor dit terrein dan ook geen maatregelen nodig met betrekking tot de externe veiligheid.
Middelwaard BV
Bij dit bedrijf komen geen gevaarlijke stoffen vrij noch worden ze gebruikt. Er zijn voor dit terrein dan ook geen maatregelen nodig met betrekking tot de externe veiligheid.
Conclusie
Voor de in het plangebied beoogde ontwikkelingen wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht voor wat betreft externe veiligheid.
Industrie- en wegverkeerslawaai kunnen de leefbaarheidskwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrie of verkeerslawaai, kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.
In artikel 40 van de Wet geluidhinder wordt voorgeschreven, dat een industrieterrein gezoneerd moet worden indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, als bedoeld in artikel 2.1 onder 3. van het Besluit omgevingsrecht, toestaat. Dat betekent, dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Tevens worden voor geluidgevoelige bestemmingen de ten hoogst toelaatbare geluidniveaus vastgesteld. Deze zogeheten MTG's mogen niet worden overschreden.
De artikelen 74 en 75 van de Wet geluidhinder verplichten ertoe om onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de wet en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Planspecifiek
In het plangebied zelf wordt geen geluidsgevoelige bebouwing gerealiseerd die in het kader van de Wet geluidhinder om een nader onderzoek naar geluidhinder verlangt. Wel is het aspect geluidhinder door de gezamenlijke bedrijven en hun beoogd functioneren in het plangebied van belang. Dit bedrijventerrein is een zogenaamd gezoneerd industrieterrein. Ingevolge de Wet geluidhinder moet dan een geluidzone in het bestemmingsplan worden opgenomen. Op de zonegrens mag de gezamenlijke geluidbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Voor voorliggend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen waar de zonegrens komt te liggen. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij dit plan opgenomen.
Onderstaande afbeelding is afkomstig uit dat onderzoek. Te zien is binnen welk gebied de belasting boven de 50 dB(A) komt (rode gebied, met zwarte lijn). Op basis van deze contour is tevens de zone bepaald (dunne rode lijn).
Conclusie
Voor de verdere ontwikkeling van AgruniekRijnvallei, de ontwikkeling van K3Delta in combinatie met de reeds bestaande bedrijfsactiviteiten van Middelwaard BV is dit bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect geluid.
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie’) verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht’ komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
Voor het vaststellen van de minimale afstand wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse Emissierichtlijn lucht (NeR), die voor diverse bedrijfstakken vaste afstanden of de uitgangsgegevens voor het berekenen van contouren geeft, onder meer bedoeld om bij vergunningverlening te hanteren. Wanneer een bedrijf wel een geuraspect heeft, waarbij geen gebruik kan worden gemaakt van NeR, dan kan gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze uitgave bevat richtafstanden per bedrijfstype ten opzichte van woningen. Voor de regelingen van de NeR en de afstanden die zijn opgenomen in 'Bedrijven en milieuzonering' geldt dat dit richtlijnen zijn. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken.
Planspecifiek
Middelwaard BV
Voor deze inrichting is in het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening, Marsdijk 37-39' separaat onderzoek verricht naar het aspect geur, waaruit bleek dat aan de normen wordt voldaan. Dat onderzoek is in bijlage 5 opgenomen.
Ontwikkeling AgruniekRijnvallei
Voor wat betreft de ontwikkeling van AgruniekRijnvallei geldt het volgende: de productie-eenheid voor veevoeder verspreidt in de bestaande situatie geur. De uitbreiding van het bedrijf met de nieuwe op- en overslagfaciliteit heeft hierop geen betrekking. De nieuwe op- en overslagfaciliteit is enkel bedoeld voor op- en overslag van mengvoedergrondstoffen en niet voor productie. Dit betekent dat voor de geurbeleving geen wijzigingen optreden. De Nederlandse emissie richtlijn (Ner) onderschrijft deze visie ook. Daar wordt het overslaan van mengvoedergrondstoffen als ondergeschikt en niet relevant gekwalificeerd.
Ontwikkeling K3Delta
Voor wat betreft de ontwikkeling van K3Delta geldt dat het nieuwe op- en overslagterrein voor zand, grind en klei (K3Delta) geen geurhinder veroorzaakt.
Conclusie
Voor de in het plangebied beoogde ontwikkelingen wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht wat betreft het aspect geurhinder.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Ten behoeve van alle plannen die de bedrijven hebben is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen ervan op de luchtkwaliteit. Dat onderzoek is in bijlage 6 opgenomen. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van alle plannen die de bedrijven hebben is één integraal onderzoek uitgevoerd naar de ecologische gevolgen. Het betreft zowel een onderzoek naar de effecten op de flora en fauna als ook de gebiedsbescherming. Onderdeel van het onderzoek is daarom ook een cumulatieve voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet. Dit onderzoek is in bijlage 8 opgenomen. In een apart onderzoek is ook gekeken naar de mogelijke effecten van de stikstofuitstoot van de bedrijven op de omliggende natuurwaarden. Dit onderzoek is ook in bijlage 8 opgenomen. Uit de onderzoeken komt naar voren dat de beoogde plannen uitvoerbaar zijn.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Om hier goed inzicht in te krijgen is een onderzoek uitgevoerd om het effect op de verkeersstromen op het onderliggende wegennet inzichtelijk te krijgen. In dit onderzoek zijn alle verkeerstromen van de drie bedrijven gezamenlijk onderzocht. Dit onderzoek is in bijlage 9 te vinden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de invloed op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling op het ontsluitende gemeentelijke- en provinciale wegennet beperkt is en dat de beoogde plannen uitvoerbaar zijn.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer(s) van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Beleid Rijkswaterstaat
Ter plaatse van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan liggen de gronden buitendijks. Met Rijkswaterstaat heeft overleg over de ontwikkelingen plaatsgevonden, waarbij Rijkswaterstaat voor beide ontwikkelingen (AgruniekRijnvallei en K3Delta) akkoord heeft gegeven (zie hiervoor paragraaf 3.1.4).
Bij de begrenzing van de havenbestemming is rekening gehouden met een afstand van 30 meter uit de kribben, waarbinnen door Rijkswaterstaat geen havens en bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. De bestemmingsregeling voor het oppervlaktewater en de dijk in het plangebied is daarnaast specifiek gericht op instandhouding van de Marsdijk als hoofdwaterkering en op het functioneren van de Neder-Rijn als onder meer vaarroute.
Beleid Waterschap Rivierenland
Ten aanzien van het beleid van het Waterschap Rivierenland kan het volgende worden opgemerkt dat ter plaatse van het nieuwe op- en overslagterrein een damwand is geplaatst die vereist is als mitigerende maatregel voor mogelijk optredende binnendijkse kwel. Voorts merken het volgende op:
Ontwikkeling AgruniekRijnvallei
Voor de ontwikkeling van een nieuwe op- en overslagfaciliteit van AgruniekRijnvallei geldt dat de verharding hierdoor niet toeneemt omdat het terrein ter plaatse reeds verhard is. Er vindt hierdoor geen wijziging in de waterhuishoudkundige situatie plaats.
Ontwikkeling K3Delta
Voor de realisatie van het nieuwe op- en overslagterrein van K3Delta geldt dat met het oog op duurzaam waterbeheer hemelwater niet via het riool zal worden afgevoerd. Aangezien er een oppervlakte van ca. 6000 m2 is verhard, is extra berging voor het regenwater noodzakelijk. Voor de vergroting van de haven is 25.000 m2 afgegraven, waardoor de hoeveelheid oppervlaktewater is vergroot. Hierdoor wordt de benodigde waterberging gerealiseerd en wordt eveneens extra berging voor het rivierwater verkregen.
Uit overleg met het Waterschap Rivierenland is gebleken dat door de ontgronding (vergroting van de haven) sprake is van een toename van kwel aan de binnenzijde van de waterkering. Het binnendijkse watersysteem is hierop niet berekend. Daarom zijn mitigerende maatregelen nodig. Besloten is de damwand voor de loswal 100 meter in oostelijke richting te verlengen.
Beheerszones waterwegen en waterkeringen
In de Algemene Keur van het Waterschap Rivierenland zijn beschermingszones langs rivierdijken en een beschermingszone langs de Neder-Rijn aangewezen. Deze beschermingszones zijn in de regels van dit bestemmingsplan vertaald in dubbelbestemmingen zodat het belang van deze zones bij eventuele ontwikkelingen mee wordt genomen in de planologische afweging.
Conclusie
Het aspect water staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan is de vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de relevante milieuaspecten in beeld zijn gebracht. In deze toelichting is daarom, in lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een relevante invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen daarom worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Het belangrijkste milieueffect is het geluid (zie paragraaf 4.3.4). In het kader van het ecologische onderzoek (zie paragraaf 4.3.7) is gekeken naar het ecologisch effect in het plangebied als óók het effect buiten het plangebied (de externe werking). Er blijkt geen significant negatief effect te zijn en de instandhoudingsdoelstellingen voor de Neder-Rijn zijn dan ook niet in het geding. Gelet op de resultaten van het ecologische onderzoek bestaat er geen verplichting om een passende beoordeling (met daaraan gekoppeld een plan-MER) op te stellen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
De bestemming "Agrarisch" is toegekend aan landbouwgronden binnen het plangebied gelegen ten zuiden van de Marsdijk, met relatief geringe, meer algemene, landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden. De bestemming is gericht op duurzame exploitatiemogelijkheden voor de grondgebonden landbouw en op mogelijkheden voor niet-grondgebonden neventakken (glastuinbouw, intensieve veehouderij en teelt op folie of worteldoek) van beperkte omvang.
De bestemming "Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied" is toegekend aan de agrarische gronden aan de buitendijkse zijde van de Marsdijk. De bestemming is gericht op instandhouding van de landschappelijke waarden en natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch uiterwaardgebied, zoals deze waarden zijn beschreven in dit artikel, en op duurzame exploitatiemogelijkheden voor de grondgebonden landbouw.
Er gelden enige beperkingen ten aanzien van de landbouw. De plaatsing van kunststoftunnels is uitgesloten. Een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beperkt de mogelijkheden voor egalisatie, de aanplant van nieuwe opgaande beplanting (waaronder boomgaarden en boomkwekerijen), drainage en het scheuren van grasland. Het aanleggen, en daarna onderhouden, van de beplanting als omschreven in het BKP is binnen deze bestemming ook mogelijk en, in combinatie met het bepaalde in de artikelen t.b.v de drie bedrijven, ook noodzakelijk. Deze beplanting is als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De bestemming "Bedrijf - Handel in en verwerking van agrarische producten" is toegekend aan het terrein van AgruniekRijnvallei. De bestemming is gericht op het bieden van mogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en de oprichting van en nieuwe op- en overslagfaciliteit met een maximale hoogte van 40 meter (exclusief een elevator van 5m).
Voor de toegestane bouwmogelijkheden is, volgens het bepaalde onder de eveneens aan de gronden gegeven bestemming "Waterstaat - Beheerszone waterweg", een omgevingsvergunning nodig, waarbij de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat) moet worden gehoord. Een bijzondere bepaling binnen deze bestemming is de verplichting tot het aanleggen van de beplanting op de beide 'landtongen' in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied'.
De bestemming "Bedrijf - Op- en overslagterrein" is opgenomen ten behoeve van het op- en overslagterrein van K3Delta. Ter plaatse van deze bestemming kunnen alle activiteiten plaatsvinden die verband houden met de opslag en overslag van zand, klei en grind. Tevens worden activiteiten mogelijk gemaakt die nodig zijn voor de bewerking van de genoemde materialen en om zand en grind te veredelen. Voor de opslag en overslag kunnen installaties, zoals kranen en transportbanden worden geplaatst. Ook is de bouw van een weegbrug, toegestaan.
Een bijzondere bepaling binnen deze bestemming is de verplichting tot het aanleggen van de beplanting op de beide 'landtongen' in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied'.
De bestemming "Bedrijf - Riviergebonden" is toegekend aan het terrein van Middelwaard BV. De bestemming is gericht op het bieden van mogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid: het ontschorsen en verchippen van hout.
Een bijzondere bepaling binnen deze bestemming is de verplichting tot het aanleggen van de beplanting op de beide 'landtongen' in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied'.
Deze bestemming is opgenomen voor groenstroken met een afschermende werking tussen een bedrijfsbestemming en woningen.
Deze bestemming is opgesteld voor de wegen in het plangebied die geen functie hebben als hoofdwaterkering.
De bestemming "Water - Haven" is toegekend langs de oevers van de Neder-Rijn ter hoogte van het bedrijventerrein. Bij de begrenzing van de bestemming is rekening gehouden met een afstand van 30 meter uit de kribben, waarbinnen door Rijkswaterstaat geen havens en bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. De haven is bedoeld voor faciliteiten ten behoeve van de overslag en tijdelijke opslag van goederen en materieel. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veredelen" is de klasseerinstallatie toegestaan.
Deze bestemming is opgenomen voor de rivier de Neder-Rijn. De bestemming is gericht op de waterhuishoudkundige aspecten van de rivier, het verkeer te water, de landschappelijke en natuurwaarden en het extensief dagrecreatief gebruik.
De bestemming "Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied" is toegekend aan die gronden die volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een middelhoge verwachtingswaarde kennen. Zowel voor het bouwen als voor werken en werkzaamheden geldt dat deze voorwaardelijk zijn toegestaan. Indien sprake is van een in de regels genoemde geringe omvang, zijn deze zonder onderzoek toegestaan. Zodra de omvang boven de gestelde afmetingen uitkomt zal een archeologisch onderzoek moeten uitwijzen of door het bouwen of de uitvoering van de werken en werkzaamheden de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel kunnen en zullen worden veiliggesteld.
De bestemming "Waterstaat - Beheerszone waterkering" is toegekend aan de dijk zelf. Hierbij is aansluiting gezocht bij de recente dijkverbeteringsplannen. De kern van deze regeling is in dit plan in dit artikel opgenomen. Er geldt echter méér dan deze regelingen. Daarom zijn de beide geldende rijksinpassingsplannen mede van toepassing verklaard. Ditzelfde geldt voor de beide aanduidingen vrijwaringszone - dijk - 1 en 2.
De dubbelbestemming "Waterstaat - Beheerszone waterweg" is toegekend aan de "beschermingszone" langs de Neder-Rijn, zoals deze is vastgelegd in de Algemene Keur van het Waterschap Rivierenland (de waterbeheerder). Voor het overige mogen de gronden worden gebruikt en bebouwd volgens de onderliggende bestemmingen.
Voor de gezamenlijke geluidsproductie van de bedrijven is een geluidzone opgenomen. Deze wordt via voorliggend plan in één keer opgenomen voor alle betrokken gronden. Een deel van de betrokken gronden valt buiten het gebied waar de (enkel)bestemming voor opgenomen is via voorliggend plan (een enkelbestemming is bijvoorbeeld 'Agrarisch' of 'Wonen' of 'Verkeer'). Voorliggend bestemmingsplan voegt derhalve aan die gebieden iets toe aan de onderliggende bestemmingsplannen.
Het exploitatieplan, als publiekrechtelijk instrument op basis van de Wet ruimtelijke ordening, biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, van die wet is bepaald, in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (in dit geval een bestemmingsplan) of besluit waarop het betrekking heeft.
De regeling van Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening heeft mede betrekking op de bouwmogelijkheden, die in vorige bestemmingsplannen nog niet benut waren. Wanneer voor bestaande, nog onbenutte bouwmogelijkheden nog sprake is van de noodzaak van locatie-eisen of kostenverhaal, kan dat in het nieuwe bestemmingsplan ook worden meegenomen.
Planspecifiek
De belanghebbenden zijn eigenaar van gronden binnen het plangebied en de ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan worden op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten voor oprichting en onderhoud worden bekostigd uit de eigen middelen van de initiatiefnemers.
De gemeente Buren heeft met initiatiefnemers een anterieure overeenkomsten gesloten. Op deze wijze is verhaal van kosten anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.1 Bro overleg te worden gepleegd met het waterschap en die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiertoe wordt gebruikelijk een voorontwerpbestemmingsplan ter beoordeling toegezonden. Veelal wordt dit voorontwerp gelijktijdig ook ter inzage gelegd voor inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening.
Voor onderhavig bestemmingsplan geldt echter dat er reeds eerder bestemmingsplannen in procedure zijn gebracht, welke niet in werking zijn getreden (zie paragraaf 1.2). De inhoud van voorliggend bestemmingsplan is goed bekend bij omwonenden in de omgeving. In het kader van de eerdere bestemmingsplantrajecten is er reeds eerder afstemming gezocht met betrokken instanties in het kader van vooroverleg (rijkswaterstaat en provincie). Met het waterschap is eerder ook contact geweest en recentelijk weer. De opmerkingen richten zich met name op de inhoud van de regels. Gevraagd werd aan te sluiten bij het Barro. Dat is verwerkt in voorliggend plan. Het waterschap vraagt wel nadrukkelijk aandacht voor de belangen van de dijk bij het aanplanten van bomen (zie daartoe mede hetgeen in het BKP is beschreven). Bij het streven naar deze beplanting zal deze visie van het waterschap meegenomen worden en bekeken of aanplant mogelijk is op een locatie en, zo ja, waar en hoe.
Gezien de bekendheid van de inhoud van dit plan is er in dit geval voor gekozen het bestemmingsplan direct als ontwerp in procedure te brengen en niet eerst een voorontwerp van het plan voor inspraak ter visie te leggen. In de voorbereiding op de ter visie legging van dit voorliggende bestemmingsplan is wel, in het kader van het reguliere overleg, gesproken met de provincie Gelderland. Voorts zijn de plannen als opgenomen in dit bestemmingsplan besproken in het bestuurlijk overleg met de gemeente Rhenen op 15 mei 2013 en met de gemeente Neder-Betuwe op 17 april 2013.Tot slot zijn de omwonenden, waaronder ook de bewoners in Rhenen, voor de ter visielegging van het ontwerpplan geïnformeerd (3 en 6 september 2013).
Verdere procedure
Het ontwerpbestemmingsplan dient ingevolge artikel 3.8 Wro overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage te worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na beantwoording van eventueel ingekomen zienswijzen en (gewijzigde) vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het vaststellingsbesluit bij dit bestemmingsplan zijn de zienswijzen opgenomen alsmede de reactie daarop. Daar is tevens opgenomen op welke punten dit plan bij vaststelling is gewijzigd.