direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m Brummen, Elzenbos fase 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.TAMBRELZ12000-on01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan beoogt de planologische borging van de realisatie van 270 woningen op de locatie 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m Brummen, Elzenbos fase 3. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Brummen. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22m van het omgevingsplan van de gemeente Brummen.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22m' gelezen worden.

De bijlagen bij de in deze voorziening weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als onderdeel van Bijlage 22m bij het omgevingsplan van de gemeente Brummen.

Hoofdstuk 1 (H. 22m paragraaf 1) Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie "Brummen, Elzenbos fase 3" waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.TAMBRELZ12000-on01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1. Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend op het bepaalde in het eerste lid de volgende begripsbepalingen:
2.1 plan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22m Brummen, Elzenbos fase 3 met identificatienummer NL.IMRO.0213.TAMBRELZ12000-on01 van de gemeente Brummen met de daarbij behorende geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

2.2 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

2.3 aaneengebouwde woningen

twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

2.4 aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

2.5 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon, schoonheidssalon of bed and breakfast; evenwel met uitzondering van prostitutie;

2.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.8 archeologisch deskundige

de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

2.9 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

2.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

2.11 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

2.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.13 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

2.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

2.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

2.17 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

2.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

2.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

2.21 bouwvlak

een vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

2.25 evenement

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;

2.26 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;

2.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.28 gestapelde woning

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

2.29 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

2.30 huishouden

een persoon of een groep personen die op hetzelfde adres woont en/of wonen en in vast verband, waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid (bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding), duurzaam samenleven;

2.31 jongerenontmoetingsplaats

een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

2.32 kunstwerken

creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

2.33 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

2.34 niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen

niet-geluidgevoelige gevel die met toepassing van artikel 5.78y, tweede lid Bkl als zodanig is aangemerkt;

2.35 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;

2.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

2.37 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf;
2.38 perceelsgrens

een grenslijn tussen percelen onderling;

2.39 rug-aan-rug woning

een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning;

2.40 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of op een kennelijk bedrijfsmatige wijze seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.41 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.42 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

2.43 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en speelplekvoorzieningen en abri's;

2.44 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- en/of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen kunnen worden genuttigd;

2.45 twee-onder-één-kap woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

2.46 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

2.47 vloeroppervlakte

de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

2.48 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

2.49 voorgevelrooilijn

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak of bestemmingsvlak, of indien het een bouwvlak of bestemmingsvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

2.50 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

2.51 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

2.52 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

3.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.

3.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.4 breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen

tussen de buitenwerkse (hoofd)gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

3.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van een risaliet tot 2,5 meter breed, dakkapellen en wolfeinden.

3.6 inhoud van een gebouw

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.7 oppervlakte van gebouwen en bouwwerken
  • voor gebouwen: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).
3.8 uitzonderingen bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 (H. 22m paragraaf 2) Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 4 Groen

4.1 Functieomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden mogen worden benut voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet en rijwielpaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' is een geluidwerende voorziening toegestaan;

en de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. paden;
  • h. speelvoorzieningen, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen;
  • i. hondenuitlaatplaatsen;
  • j. kunstwerken;
  • k. evenementen;
  • l. waterlopen en waterpartijen;
  • m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Beoordelingsregels
4.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in artikel 4.2 opgenomen beoordelingsregels.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de maximale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging' 35 m2 bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Binnen deze functie zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.2, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 12 meter bedragen.
4.3 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften opnemen voor de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. om de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen;
  • d. om de verkeersveiligheid te waarborgen;
  • e. om de sociale veiligheid te waarborgen;
  • f. om de brandveiligheid en rampenbestrijding te waarborgen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Functieomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen worden benut voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • f. speelvoorzieningen, met uitzondering van een jongerenontmoetingsplaats;
  • g. hondenuitlaatplaatsen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. kunstwerken;
  • j. terrassen;
  • k. evenementen;
  • l. straatmeubilair;
  • m. ondergrondse afvalcontainers;
  • n. waterlopen en waterpartijen;
  • o. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Beoordelingsregels
5.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in artikel 5.2 opgenomen beoordelingsregels.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 5 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de maximale bouwhoogte van lichtmasten en portalen 12 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de maximale bouwhoogte van een antenne-installatie 15 meter bedragen.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Functieomschrijving

Gronden binnen de functie 'Woongebied' mogen worden benut voor:

  • a. wonen in een woning;
  • b. een ontsluitingsweg;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. waterlopen, waterpartijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. voet- en rijwielpaden;
  • h. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • i. kunstwerken;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. waterberging.
6.2 Beoordelingsregels
6.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in artikel 6.2 opgenomen beoordelingsregels.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. het aantal woningen binnen de voor 'Woongebied' aangewezen gronden bedraagt maximaal 279;
  • b. de voorgevel van een hoofdgebouw dient minimaal 3 meter uit de voorste bouwperceelsgrens te worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b dient de voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende ligging voorgevel' minimaal 1,5 meter uit de voorste bouwperceelsgrens te worden gebouwd;
  • d. gestapelde woningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' toegestaan;
  • e. de maximale diepte van grondgebonden woningen bedraagt:
    woningtype   Maximale diepte  
    Vrijstaande woningen   13 m  
    Twee-onder-één-kap woningen   13 m  
    Aaneengebouwde woningen   9 m  
    Rug-aan-rug woningen   9 m  
  • f. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    woningtype   Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens  
    Vrijstaande woningen   3 m aan één zijde en 1,5 m aan de andere zijde  
    Twee-onder-één-kap woningen   3 m aan één zijde  
    Aaneengebouwde woningen   niet van toepassing  
    Rug-aan-rug woningen   niet van toepassing  
  • g. de maximale breedte van het hoofdgebouw bedraagt:
    woningtype   Maximale breedte  
    Vrijstaande woningen   13 m  
    Twee-onder-één-kap woningen   10 m  
    Aaneengebouwde woningen   8 m  
    Rug-aan-rug woningen   8 m  
  • h. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • i. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • j. onder het peil gelegen kelders en verblijfsruimten mogen de bebouwingscontour van de woning niet overschrijden.
6.2.3 Aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 70 m² per woning bedragen, mits de bebouwde oppervlakte van het bouwperceelgedeelte achter de voorgevellijn niet meer bedraagt dan 60%;
  • b. een aan- en/of uitbouw dan wel een bijgebouw mag uitsluitend vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder lid b geldt niet voor rug-aan-rug woningen;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen bedragen respectievelijk 3,5 en 5 meter;
  • e. aan- en/of uitbouwen mogen tevens gebruikt worden ten behoeve van de woonfunctie.
6.2.4 Gezamenlijke bijgebouwen

In afwijking van het bepaalde onder 6.2.3 gelden, indien een gezamenlijk bijgebouw voor meerdere woningen wordt gebouwd, de volgende beoordelingsregels:

  • a. de oppervlakte van het gezamenlijke bijgebouw mag maximaal 200 m2 per bedragen;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte van gezamenlijke bijgebouwen bedragen respectievelijk 3,5 en 5 meter.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de maximale bouwhoogte van zwembaden bedraagt 0,6 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt 8 meter;
  • d. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m2 bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bij woningen behorende overkappingen mag per woning maximaal 30 m2 bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2 meter bedragen.
6.2.6 Gezamenlijk geluid

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gezamenlijk geluid' mag het gezamenlijk geluid op de gevels niet meer bedragen dan is aangegeven in de volgende tabel:

bestemmingsvlak   Gezamenlijk geluid (in dB Lden)  
1   64  
2   57  
3   57  
4   53  
5   55  
6   58  
7   58  
8   58  
9   58  
10   62  
12   55  
13   56  
14   56  
15   58  

De locatie van de in de tabel genoemde bestemmingsvlakken is grafisch weergegeven in bijlage 1 van deze regels.

6.3 Toegestane gebruiksactiviteiten
6.3.1 Algemene regels aan-huis-gebonden beroep of bedrijf

Het is toegestaan om een aan-huis-gebonden- beroep of bedrijf uit te oefenen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 50 m2 van de oppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt voor een aan huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • b. deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben.
6.3.2 niet-geluidgevoelige gevel en geluidwerende voorziening

Het is toegestaan om woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluid' in gebruik te nemen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt een grondwal aangelegd en instandgehouden ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' welke voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. een minimale hoogte van 3 m;
    • 2. een minimale lengte van 100 m.
  • b. er wordt een geluidsscherm aangelegd en instandgehouden ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' welke voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd bovenop de onder a bedoelde grondwal;
    • 2. een minimale hoogte van 2 m;
    • 3. gebouwd op de locatie en over de lengte die grafisch is weergegeven in bijlage 2;
    • 4. het geluidsscherm dient conform artikel 6.5 van de Omgevingsregeling een massa per eenheid van oppervlakte te hebben van tenminste 10 kg/m2 en er mogen zich geen grote kieren of openingen in bevinden.
  • c. de gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluid' welke in bijlage 3 zijn aangegeven met een rode lijn:
    • 1. te realiseren op de locatie zoals opgenomen in bijlage 3,
    • 2. vanaf de tweede bouwlaag uit te voeren als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen.
  • d. de gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluid' welke in bijlage 3 zijn aangegeven met een blauwe lijn:
    • 1. te realiseren op de locatie zoals opgenomen in bijlage 3,
    • 2. vanaf de derde bouwlaag uit te voeren als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen.
6.4 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
6.4.1 De uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een aan huis gebonden bedrijf exploiteren.

6.4.2 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden en de ruimtelijke uitwerking is in overeenstemming met de woonfunctie, dan wel geen ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt. Dit betekent dat:
    • 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 per woning;
    • 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 3. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    • 4. degene die het aan huis gebonden bedrijf uitoefent ook de gebruiker is van de woning;
    • 5. slechts beroepen of bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 en 2 van de als bijlage 4 bijgevoegde Lijst van aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten bij de functie Wonen;
    • 6. geen onevenredige verstoring mag plaatsvinden van de voorzieningenstructuur;
    • 7. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop –als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
    • 8. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    • 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers;
    • 10. reclame- uitingen beperkt moeten blijven een en ander conform de wettelijke bepalingen;
    • 11. het bij de woning behorende bouwperceel niet mag worden gebruikt voor werkzaamheden en opslag ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf;
    • 12. vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
6.4.3 Niet-geluidgevoelige gevel en geluidwerende voorziening

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluid' in gebruik te nemen zonder te voldoen aan de in artikel 6.3.2 genoemde voorwaarden.

6.4.4 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.3 kan worden verleend, indien:

  • a. middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat de geluidbelasting op de gevels van de woning en/of op delen van de gevel van de woning minder bedraagt dan 60 dB Lden;
  • b. maatregelen worden uitgevoerd, indien deze op basis van het in lid a genoemde akoestisch onderzoek noodzakelijk worden geacht.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Gebiedsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, overeenkomstig de aanduidingen tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een gastransportleiding.

7.2 Vergunningplichtige activiteiten
7.2.1 Toepassingsbereik

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag te bouwen.

7.2.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in artikel 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op bouwwerken ten behoeve van de functie 'Leiding - Gas', met dien verstande dat:

  • a. op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2,5 m mag bedragen.
7.2.3 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding respectievelijk geen onevenredig risico ontstaat of kan ontstaan voor mensen en/of gebouwen;
  • b. daartoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
7.3 Vergunningplichtige overige activiteiten
7.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
7.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het in artikel 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.3.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie hoog

8.1 Gebiedsomschrijving
  • a. De gronden binnen het gebied 'Waarde - Archeologie hoog' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, aangewezen voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden;
  • b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie hoog' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Vergunningplichtige activiteiten
8.2.1 Toepassingsbereik

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 8.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

8.2.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in artikel 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 250 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
8.2.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

8.2.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 8.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
8.2.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 8.2.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.6 Toepassing maatwerkvoorschrift

Indien het bepaalde in artikel 8.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.2.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 8.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 8.2.5, is het bepaalde in artikel 8.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 8.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 8.2.4, 8.2.5 en 8.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

8.2.8
  • a. Het bepaalde in artikel 8.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld;
  • b. in een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 8.2.5.
8.3 Vergunningplichtige overige activiteiten
8.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 8.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
8.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het in lid 8.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

8.3.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 8.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
8.3.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 8.3.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.6 Toepassing maatwerkvoorschriften

Indien het bepaalde in artikel 8.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

8.3.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 8.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 8.3.5, is het bepaalde in artikel 8.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 8.3.4, 8.3.5 en 8.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

8.3.8
  • a. Het bepaalde in artikel 8.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 8.3.5.

Artikel 9 Waarde - Archeologie laag

9.1 Gebiedsomschrijving
  • a. De gronden binnen het gebied 'Waarde - Archeologie laag' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, aangewezen voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden;
  • b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie laag' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
9.2 Vergunningplichtige activiteiten
9.2.1 Toepassingsbereik

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 9.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

9.2.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in artikel 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
9.2.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

9.2.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 9.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
9.2.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 9.2.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.6 Toepassing maatwerkvoorschrift

Indien het bepaalde in artikel 9.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

9.2.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 9.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 9.2.5, is het bepaalde in artikel 9.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 9.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 9.2.4, 9.2.5 en 9.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

9.2.8
  • a. Het bepaalde in artikel 9.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 9.2.5.
9.3 Vergunningplichtige overige activiteiten
9.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 9.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
9.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het in artikel 9.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 9.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

9.3.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 9.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
9.3.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 9.3.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.6 Toepassing maatwerkvoorschriften

Indien het bepaalde in artikel 9.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

9.3.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 9.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 9.3.5, is het bepaalde in artikel 9.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 9.3.4, 9.3.5 en 9.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

9.3.8
  • a. Het bepaalde in artikel 9.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 9.3.5.

Artikel 10 Waarde - Archeologie middelmatig

10.1 Gebiedsomschrijving
  • a. De gronden binnen het gebied 'Waarde - Archeologie middelmatig' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, aangewezen voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden;
  • b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie middelmatig' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
10.2 Vergunningplichtige activiteiten
10.2.1 Toepassingsbereik

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 10.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

10.2.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in artikel 10.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
10.2.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

10.2.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 10.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
10.2.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 10.2.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.6 Toepassing maatwerkvoorschrift

Indien het bepaalde in artikel 10.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

10.2.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 10.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 10.2.5, is het bepaalde in artikel 10.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 10.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 10.2.4, 10.2.5 en 10.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

10.2.8
  • a. Het bepaalde in artikel 10.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 10.2.5.
10.3 Vergunningplichtige overige activiteiten
10.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 10.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
10.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het in artikel 10.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 10.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
10.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

10.3.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 10.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
10.3.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 10.3.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3.6 Toepassing maatwerkvoorschriften

Indien het bepaalde in artikel 10.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

10.3.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 10.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 10.3.5, is het bepaalde in artikel 10.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 10.3.4, 10.3.5 en 10.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

10.3.8
  • a. Het bepaalde in artikel 10.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 10.3.5.

Artikel 11 Waarde - Archeologie zeer hoog

11.1 Gebiedsomschrijving
  • a. De gronden binnen het gebied 'Waarde - Archeologie zeer hoog' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, aangewezen voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden;
  • b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie zeer hoog' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
11.2 Vergunningplichtige activiteiten
11.2.1 Toepassingsbereik

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 11.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

11.2.2 Toegestane bouwactiviteiten

Het in artikel 11.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
11.2.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

11.2.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
11.2.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 11.2.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.2.6 Toepassing maatwerkvoorschrift

Indien het bepaalde in artikel 11.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

11.2.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 11.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 11.2.5, is het bepaalde in artikel 11.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 11.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 11.2.4, 11.2.5 en 11.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

11.2.8
  • a. Het bepaalde in artikel 11.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 11.2.5.
11.3 Vergunningplichtige overige activiteiten
11.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 11.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
11.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het in artikel 11.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 11.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
11.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

11.3.4 Beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 11.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
11.3.5 Maatwerkvoorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel11.3.4, onderdeel b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3.6 Toepassing maatwerkvoorschriften

Indien het bepaalde in artikel 11.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

11.3.7 Eerder verleende omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 11.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 11.3.5, is het bepaalde in artikel 11.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 11.3.4, 11.3.5 en 11.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

11.3.8
  • a. Het bepaalde in artikel 11.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 11.3.5.

Hoofdstuk 3 (H. 22m paragraaf 3) Algemene regels voor activiteiten

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende bouwvergunning mag, behoudens intrekking van die bouwvergunning, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning in aanmerking worden genomen.

Artikel 13 Planologische gebruiksactiviteiten

13.1 Aanwijzing algemene verboden gebruiksactiviteiten
  • a. Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten;
  • b. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de in dit omgevingsplan besloten regels, bij een omgevingsvergunning is afgeweken, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor bij die omgevingsvergunning is afgeweken.
13.2 Waterberging

Binnen het plangebied moet ten minste 60 mm per m2 verharding aan waterberging worden gerealiseerd en in stand gehouden.

Artikel 14 Parkeeractiviteiten

14.1 Parkeernormen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen als opgenomen in de tabel in artikel 14.5;
  • b. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte wordt op één decimaal nauwkeurig gerekend waarna de uitkomst wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond;
  • c. de onder a bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de volgende maatvoering te hebben:
    • 1. een parkeerruimte voor een gangbare personenauto bedraagt ten minste 2,5 x 5 meter in geval van kops parkeren en 2 x 6 meter bij langsparkeren;
    • 2. een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, bedraagt ten minste 3,5 x 6 meter.
14.2 Laden en lossen

Indien de functie van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.

14.3 Afwijken van de parkeernormen
14.3.1 Aanwijzing

Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 14.1 en artikel 14.2.

14.3.2 Beoordelingsregels

Voor de in artikel 14.3.1 bedoelde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. het voldoen aan de in artikel 14.1 en/of 14.2 bedoelde bepalingen is, gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende besluitgebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  • b. er wordt op andere wijze in de nodige parkeerruimte voorzien.
14.3.3 Aanvraagvereisten

De aanvraag omgevingsvergunning moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.

14.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 14.1 en 14.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de maatwerkvoorschrift moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Een maatwerkvoorschrift kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel in artikel 14.5.

14.5 Tabel

De norm voor voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein is voor de volgende functies:

FUNCTIE   Per   Rest bebouwde kom  
Wonen  
Koop, vrijstaand   woning   2,3  
Koop, twee-onder-een-kap   woning   2,2  
Koop, tussen/hoek   woning   2  
Koop, etage, duur   woning   2,1  
Koop, etage, midden   woning   1,9  
Koop, etage, goedkoop   woning   1,6  
Huurhuis, vrije sector   woning   2  
Huurhuis, sociale huur   woning   1,6  
Huur, etage, duur   woning   1,9  
Huur, etage, midden/goedkoop   woning   1,4  
Huur, etage, sociale huur <75m²   woning   1,1  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   kamer   0,7  
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig   kamer   0,25  
Aanleunwoning en serviceflat   kamer   1,2  

Artikel 15 Overige regels

15.1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 (H. 22m paragraaf 4) Overgangsregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van artikel 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering

Artikel 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Verbod

Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4 Uitzondering

Artikel 16.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.