Plan: | Domineeskamp 1-7, Hall |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPKKHALL500005-on01 |
Aan de Domineeskamp in Hall, gemeente Brummen, staan vier sociale huurwoningen in eigendom van Woningcorporatie Veluwonen. De woningen voldoen niet meer aan de huidige bouwtechnische, energetische en woonkwaliteitseisen. Daarom heeft Veluwonen het voornemen om de vier woningen te vervangen voor zes nieuwe sociale huurwoningen.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied aan de Domineeskamp 1-7 in de bebouwde kom van Hall. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Domineeskamp in het lintdorp Hall. Hall is één van de vier kleine kernen in de gemeente Brummen. De Dorpsstraat is de hoofdweg van het dorp, Domineeskamp is hier een zijweg van.
Aan de Domineeskamp staan vrijstaande en halfvrijstaande woningen, veelal gebouwd in de jaren '50.
Het plangebied ligt aan de westkant van Domineeskamp, ter hoogte van het kruispunt met de C.J. van Doornstraat. Binnen het plangebied bevinden zich vier sociale huurwoningen, verdeeld over twee woonblokken met ieder twee woningen. De woningen zijn in eigendom van woningstichting Veluwonen. De woningen hebben één bouwlaag met kap en staan vooraan op het perceel gericht op Domineeskamp. Achter de woningen liggen vrij diepe tuinen die worden begrensd door een bomenrij en een wandelpad, net buiten het plangebied. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)
Aanzicht van de twee woonblokken vanaf de Domineeskamp (foto: Architektengroep Gelderland)
In de toekomstige situatie worden de bestaande woningen vervangen voor zes nieuwe sociale huurwoningen, verdeeld over twee nieuwe woonblokken. Er is gekozen voor nieuwbouw omdat de bestaande woningen niet meer voldoen aan de huidige bouwkundige, woon- en energetische kwaliteitseisen. Voor de toekomstige situatie heeft Architektengroep Gelderland een schetsontwerp gemaakt, zie bijlage 1. Navolgende afbeelding toont de inrichtingstekening van de toekomstige situatie.
Impressie van de inrichting in de toekomstige situatie (bron: Architektengroep Gelderland). In het definitieve ontwerp zijn de parkeerplaatsen richting het midden opgeschoven.
Langs Domineeskamp komen twee-aaneengebouwde levensloopbestendige woningen. Het plan is om op deze plek een woonblok te realiseren van één bouwlaag met kap en een maximale bouw- en goothoogte van 7 m en 4 m. Haaks daarachter komt een woonblok van vier rijwoningen voor starters en eengezinshuishoudens. Dat woonblok krijgt twee bouwlagen met kap en een maximale bouw- en goothoogte van 9 m en 5 m. Met deze bouw- en goothoogte wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing langs de Domineeskamp.
De vier aaneengebouwde woningen staan gericht op een nieuwe ontsluitingsweg in het verlengde van de C.J. van Doornstraat. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is voor deze opstelling gekozen om de beschikbare ruimte efficiënt te gebruiken. Tegenover de aaneengebouwde woningen komt een parkeerkoffer met 9 parkeerplaatsen. Rondom de parkeerkoffer komen planten en bomen die zorgen voor een groene inpassing. Een nadere toelichting op de toekomstige verkeerssituatie volgt in paragraaf 4.4.
Impressie van het vooraanzicht van de levensloopbestendige woningen (links) en de starters- en eengezinswoningen (rechts) (bron: Architektengroep Gelderland)
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2021 wordt de EPC vervangen door BENG. Dit heeft als gevolg dat de coëfficiënt op gebouwniveau dichter bij de nul zal komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna Energie Neutrale Gebouw.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Conform de eisen van het bouwbesluit zullen de woningen gasloos worden gebouwd. Veluwonen is voornemens om de nieuwe woningen volgens de eisen van het BENG-principe te realiseren (Bijna Energie Neutraal Gebouw). Tijdens de ontwerpfase van de woningen liggen er kansen om de woningen zo te ontwerpen dat de woningen energiezuiniger worden. Verder zien de BENG-eisen erop toe dat de nieuwe woningen gebruik dienen te gaan maken van hernieuwbare energie. Om hier aan te voldoen zijn er bij
de materiaalkeuze en gebruikstechnieken veel duurzame toepassingen mogelijk, waaronder PV-panelen, zonnecollectoren en warmtepompinstallaties. Een concrete uitwerking van voorliggend bouwplan volgens de BENG-principes volgt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het aspect duurzaamheid krijgt ook steeds meer aandacht in het (woon)beleid van de gemeente Brummen. In de toelichting op de beleidsstukken 'Woonvisie 2016-2025' en 'Toekomstvisie 2030' in paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de relatie tussen voorliggend plan en het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het plan raakt daarmee niet aan de aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Ten opzichte van de bestaande vier woningen binnen het plangebied voorziet voorliggend plan in twee extra woningen. Jurisprudentie wijst uit dat er bij woningbouwontwikkelingen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als een plan voorziet in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan is daardoor niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet aan de orde.
Conclusie
Voorliggend plan past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland, beide vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 01 maart 2019. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities wordt het beleid uit 2014 voortgezet. Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie uit 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de Omgevingsverordening is onder meer bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Er dient te worden voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Woonagenda Cleantech Regio 2018
De acht gemeenten uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland de woonagenda voor de regio opgesteld. Deze is op 11 december 2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De regionale Woonagenda zet in op sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland. Belangrijke thema's zijn het verduurzamen en klimaatbestendig maken van bestaande woningen en wonen in combinatie met zorg. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat de woningmarkt de komende jaren kan blijven bewegen door voldoende nieuwbouwprojecten in de aanbieding te hebben. Voor Brummen betekent dit inspelen op de vergrijzing en de daarmee samenhangende groei van het aantal kleine huishoudens. Passend bij de lokale vraag ligt het accent op grondgebonden woningen.
De woningbehoefteprognose voor de gemeente Brummen bedraagt, op basis van alleen huishoudensgroei, 650 woningen in de periode 2018-2027. Als ook het inlopen van het theoretisch woningtekort wordt meegenomen, bedraagt de woningbehoefte 700 woningen in deze periode.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een herstructurering van een bestaande sociale woningbouwlocatie binnen stedelijk gebied. Het aantal sociale huurwoningen neemt toe en het kleinschalige woningbouwprogramma voorziet in een aanbod voor verschillende doelgroepen, waaronder starters en senioren. De nieuwbouw wordt aangegrepen om het vastgoed van de woningstichting Veluwonen te verduurzamen (zie ook 2.3), waardoor er voor de huurders straks duurzame woningen beschikbaar zijn.
Daarmee sluit het plan aan op het duurzaamheids- en woonbeleid uit de omgevingsvisie Gelderland en de Woonagenda van de Cleantech regio.
In de omgevingsverordening worden ter plaatse van het plangebied geen nadere regels gesteld aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Voorliggend plan past binnen het provinciaal en regionaal beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.
Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die
op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
De woningbouw uit voorliggend initiatief wordt gerealiseerd in de kern Hall en voorziet in een herontwikkeling van een bestaande woonlocatie waarbij het aantal woningen beperkt toeneemt. Alle woningen betreffen sociale huurwoningen en zijn onder andere geschikt voor starters en senioren. Het parkeren wordt op een passende wijze ingepast en ingebed in het groen. De groenstructuur met pad ten westen van het plangebied blijft behouden. Het plan sluit aan op het beleid uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie en op het actuele woonbeleid van de gemeente, zie daartoe ook paragraaf 3.3.3.
Het initiatief is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.
De toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:
De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding. Ook wenst de gemeente meer te doen voor ouderen. Zo stimuleert het de mogelijkheden voor ouderen om op allerlei manieren actief te kunnen zijn in de lokale gemeenschap.
Voor wat betreft het thema wonen zet de gemeente in op flexibel, duurzaam en toekomstgericht bouwen, onder andere door een gevarieerder woningaanbod en meer levensloopbestendige woningen. Inbreidingslocaties krijgen de voorkeur. Ook wordt ingezet om de gemeente aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor jongeren en gezinnen.
Voor het thema duurzaamheid streeft de gemeente naar een volledig zelfvoorziening van het energieverbruik, mogelijk al in 2030. Uiteindelijk wenst de gemeente alleen energie te verbruiken die het zelf duurzaam heeft opgewekt.
Planspecifiek
Het kleinschalige woningbouwprogramma uit dit plan voorziet in nieuwe sociale huurwoningen voor starters en senioren op een inbreidingslocatie. Daarmee wordt ingespeeld op de wens dat ouderen zo lang mogelijk actief te kunnen blijven deelnemen binnen de lokale gemeenschap. De starterswoningen dragen bij aan het aanbod aan woningen voor jonge mensen zodat kleine kernen in buitengebieden, zoals Hall, vitaal blijven. Ook zullen de woningen duurzaam (BENG) worden uitgevoerd waardoor het plan aansluit bij de wens van de gemeente om flexibel en duurzaam te bouwen en om uiteindelijk volledig zelfvoorzienend te zijn in het energieverbruik.
Het plan past binnen de Toekomstvisie 2030 'Innoveren met oude waarden'.
De Woonvisie 2016-2025 beschrijft als wensbeeld voor de toekomst een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:
Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Brummen en woningstichting Veluwonen hebben een kwalitatief woningbehoefteonderzoek uit laten voeren als bouwstenen voor de actualisatie van de woonvisie. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen. In de huursector is vooral behoefte aan:
Gelet op de verdeling zal rond 20% van het programma sociale huur moeten zijn, minimaal een zelfde deel middenhuur en 60% koop (gelijk verdeeld over de hiervoor genoemde typologieën).
Planspecifiek
De toevoeging van twee extra sociale huurwoningen sluit aan bij de verwachting dat de vraag naar sociale huur de aankomende jaren blijft groeien. De woningen uit dit plan passen daarnaast bij de behoefte van de gemeente Brummen voor de komende jaren. Zo sluit het plan aan bij de behoefte aan levensloopgeschikte (kleinere) woningen, starterswoningen en eengezinswoningen. Door de woningen als BENG-woning op te leveren draagt het plan ook bij aan de verduurzaming van de woningvoorraad, zie daartoe ook paragraaf 2.3.
Voorliggend plan past binnen de 'Woonvisie 2016-2025'.
Met het Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018 wordt invulling gegeven aan de ambitie om als gemeente Brummen energieneutraal te zijn in 2030. Er is gekozen voor een strategische heroriëntatie van taken en rollen:
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De sociale huurwoningen worden als BENG-woning gebouwd (zie hiertoe ook paragraaf 2.3).
Het initiatief past hiermee binnen het beleid van het Koersdocument Duurzame Energie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kleine kernen", vastgesteld op 28 maart 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bouwvlakken is het bestaande aantal woningen toegelaten met een goot- en bouwhoogte van 5 resp. 8 m. Over het hele plangebied ligt de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologische verwachting hoog'.
In het plangebied geldt tevens:
Uitsnede bestemmingsplan "Kom Brummen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In voorliggend plan zijn nieuwe woningen opgenomen die voor een deel buiten de vigerende bouwvlakken liggen. Het plan is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Kleine kernen' waardoor het bestemmingsplan wordt herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico's voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn is de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Brummen heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Omdat dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijke zijn. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd. De bodem is op basis van de uitgevoerde onderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.
Planspecifiek
De gronden ter plaatse van de nieuwe woningen hebben reeds een woonbestemming. Vanwege de geplande nieuwbouw is er een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 2. In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten kwik en PAK gemeten. In de ondergrond zijn van geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten aangetoond. In het monster van het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Tijdens de uitvoering van het onderzoek is er visueel geen asbest in de bodem aangetroffen. Analytisch is er een heel licht verhoogd gehalte asbest in de grond aangetroffen. Dit gehalte ligt ver onder de norm waarboven nader onderzoek nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ter hoogte van het rekenpunt 15567305 (aan de Dierenseweg ten westen van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | PM2,5 (Zeer Fijn stof) | |
Berekende totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 15,9 µg/m3 | 17,5 µg/m3 | 10,9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De berekende concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 2 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De bebouwde kom van Hall is een 30 km-zone. Binnen een 30 km-gebied is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanuit de Wet geluidhinder niet verplicht. De nieuwe woningen liggen echter nog binnen de wettelijke geluidszone van de Hallseweg, waar deze overgaat naar een 50 km-weg.
In de directe nabijheid van het plangebied is in 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het ontwerpbestemmingsplan 'Woningbouwontwikkeling Hall'. Hieruit blijkt dat de verkeersintensiteiten op de Hallseweg en de Dorpsstraat dermate laag zijn dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer (veel) lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aangenomen mag worden dat dit ook geldt voor voorliggend plan. Het uitvoeren van een geluidonderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Ten noordwesten van het plangebied ligt aan de Zwarteweg 25 op 70 m vanaf het plangebied een agrarisch bedrijfsperceel waarbinnen veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen, zijn toegestaan. Er wordt voldaan aan de minimumafstand van 50 m tussen de dichtstbijzijnde buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van de toekomstige woningen. Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het agrarische bedrijf zijn in de bestaande situatie al woningen aanwezig waar vanuit het aspect geur rekening mee moet worden gehouden. Binnen het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit geur en het agrarische bedrijf wordt ook niet belemmerd in de bedrijfsmogelijkheden als gevolg van voorliggend initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In het plangebied zijn reeds woningen aanwezig. De milieugevoeligheid verandert niet. Het plangebied ligt aan de rand van een woonwijk. Ten noordenwesten ligt op ca 70 m een agrarisch bedrijf. Volgens de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor agrarische bedrijvigheid (naast het aspect geur, zie paragaaf 4.1.4) een richtafstand van 50 m vanwege geluid. Gelet op de feitelijke afstand tussen het plangebied en het agrarische bedrijf (70 m), wordt er voldaan aan de richtafstand. Binnen het plangebied is er vanuit milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het bedrijf wordt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden niet beperkt door voorliggend plan, omdat andere woningen die op kortere afstand liggen in dat geval maatgevend zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Nota Milieuveiligheid Brummen
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in april 2006 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het gespreksrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied neemt toe met twee toe. Via de website risicokaart.nl bekeken of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat op 400 m ten wensten van het plangebied (blauwe stip), een type NEN 3650-leiding ligt van de Gasunie. De 1%-lethaliteitsgrens ligt op 70 meter van de leiding. Gelet op de afstand tussen deze buisleiding en het plangebied is er geen sprake van een verhoogd groepsrisico. In de omgeving liggen geen andere risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Gemeentelijk rioleringsplan
In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:
Bestaand gebied:
In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.
Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.
Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding):
Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied.
Of het niet aansluiten van het verhard oppervlak mogelijk is, is afhankelijk van de lokale geohydrologische situatie. In het afkoppelplan is beschreven in welke gebieden infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.
Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is moet een bui die eens in de twee jaar voorkomt (een bui van 20 mm) volledig op eigen terrein geborgen kunnen worden. Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, geldt deze bergingseis niet en moet het afvalwater en hemelwater gescheiden worden aangeleverd.
Waterplan Brummen (2008)
De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan.
Planspecifiek
Toename verhard oppervlak
Door de aanleg van de nieuwe weg en twee extra woningen neemt het verhard oppervlak als gevolg van dit plan toe met ca 800 m² . De toename blijft daarmee ver onder de grens van 1.500 m² die waterschap Vallei en Veluwe stelt voor nieuwe ontwikkelingen binnen stedelijk gebied. Daardoor geldt er voor dit plan een vrijstelling voor het compenseren van verhard oppervlak.
Afkoppelen hemelwater
In het plangebied is er binnen de toekomstige tuinen en het groen rondom de parkeerplaatsen ruimte om overtollig hemelwater op te vangen en in de bodem te infiltreren. In een latere fase van de ontwikkeling, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, zal dit aspect nader worden uitgewerkt.
Oppervlaktewater
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren zoals A-watergangen, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Het plan raakt geen essentiële waterbelangen.
Watertoets
Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van dit plan. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 3. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Vanwege de sloop van de bestaande woningen en de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden zijn een onderzoek Wet natuurbescherming (bijlage 4) en een Voortoets stikstofdepositie (bijlage 5) uitgevoerd. Hieronder zijn de belangrijke uitkomsten van deze onderzoeken opgenomen.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen'. Deze ligt op een afstand van circa 235 meter. De omvang van de ontwikkeling (de sloop van bestaande woningen en bouw van 6 nieuwe woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, geven geen aanleiding te veronderstellen dat er negatieve effecten als gevolg van licht, geluid, trillingen etc. zullen optreden.
Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de sloop, de aanleg en het gebruik van de woningen kan mogelijk wel een effect hebben op de natuurwaarden in de beschermde Natura 2000-gebieden. Daarom is voor het plan een stikstofberekening uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 5. Uit de berekening blijkt dat zowel de sloop, de aanlegfase als de gebruiksfase geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaken op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Er is derhalve geen sprake van significante effecten op de beschermde natuurgebieden als gevolg van het plan.
Soortenbescherming
De bouwstijl en de ligging van het plangebied geven aanleiding om nader onderzoek uit te voeren naar de gierzwaluw, huismus en gebouwbewonende vleermuizen. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. Behalve voor dit plan is dit onderzoek ook uitgevoerd voor een aantal andere adressen aan de Domineeskamp, in het kader van renovatie van woningen.
In de woningen in het plangebied zijn verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen als ook nesten van huismussen en huiszwaluwen. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Ten behoeve van het plan dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden verleend voordat de woningen kunnen worden gesloopt. De verwachting is dat deze ontheffing ook zal worden verleend.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Ten opzichte van de bestaande situatie voorziet dit plan in twee extra woningen binnen het plangebied. De verkeersaantrekkende werking neemt daardoor beperkt toe, maar het omliggende wegennet kan deze beperkte toename goed aan. Twee woningen zijn georiënteerd op de Domineeskamp, de overige woningen worden door een nieuwe insteekweg ontsloten op de Domineeskamp.
Volgens het Paraplubestemmingsplan Parkeren ligt het plangebied binnen 'rest bebouwde kom' en geldt er voor een sociaal huurhuis een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Deze norm zorgt voor een totale parkeerbehoefte van 9,6 parkeerplaatsen. Zoals navolgende inrichtingstekening toont komt in aansluiting op de nieuwe weg een parkeerkoffer met negen parkeerplaatsen. De twee hoekwoningen en één van de woningen aan de Domineeskamp krijgen een parkeerplaats op eigen terrein. Deze mogen voor 0,8 pp in de berekening worden meegenomen. Het aantal parkeerplaatsen komt daarmee uit op 8 + (0,8 x 3) = 10,4 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
Inrichtingstekening van de toekomstige situatie met daarop het aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied (bron: Architektengroep Gelderland)
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.
Archeologie
Om te kunnen bepalen of de bouwwerkzaamheden als gevolg van dit plan gevolgen kunnen hebben voor de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Uit het onderzoek blijkt dat het gebied een hoge verwachtingswaarde heeft op het aantreffen van archeologische waarden uit de periode Mesolithicum-Late Middeleeuwen en dat de bodem archeologisch grotendeels in tact is. Aanbevolen wordt om in het gebied een nader karterend/waarderend onderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De werkwijze voor een dergelijk onderzoek is vastgelegd in een Programma van Eisen, dat door het beveogd gezag is beoordeeld en goedgekeurd. Het Programma van Eisen is opgenomen in bijlage 7.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de woningstichting Veluwonen een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op het vigerende bestemmingsplan 'Kleine Kernen' en bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Omdat het plan een lokaal karakter heeft en niet raakt aan provinciale belangen, is het plan niet voor vooroverleg naar de provincie gestuurd.
Woningstichting Veluwonen heeft de huidige bewoners van de vier woningen middels huisbezoeken in 2018 geïnformeerd over de beoogde sloop- en nieuwbouw van de woningen. De bewoners hebben de gelegenheid gekregen om aan te geven waar zij zouden willen wonen en welke woning daar eventueel passend voor zou zijn. Veluwonen geeft aan te hebben ingespeeld op de wensen en behoefte van de bewoners.
In maart 2021 zijn overige buurtbewoners schriftelijk geïnformeerd over de plannen. Vanwege de coronamaatregelen was het niet mogelijk om een bijeenkomst te houden. Zes omwonenden hebben het reactieformulier teruggestuurd. Er werden onder meer vragen gesteld over de situering van de woningen, de ontsluiting, het verdwijnen van aanwezig groen en de aanleg van nieuw groen. Ook werd gevraagd waarom de woningen gesloopt in plaats van gerenoveerd. Veluwonen heeft in mei 2021 alle vragen in een brief schriftelijk beantwoord. Deze brief is opgenomen in bijlage 8. Daarnaast zijn een aantal gesprekken geweest om individuele kwesties af te stemmen, zoals erfafscheidingen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.