Plan: | Molenstraat 12 t/m 24, Eerbeek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPEEKOM300011-on01 |
De initiatiefnemers hebben de wens om de agrarische gronden achter de bestaande woningen aan de Molenstraat 12 t/m 24 in Eerbeek, welke momenteel in gebruik zijn als tuin, om te zetten naar de bestemming Wonen en Tuin. Hiermee sluiten de nieuwe bestemmingen aan bij het feitelijke gebruik van de gronden.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 12 t/m 24 in het oostelijk deel van de kern Eerbeek. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 12 t/m 24 aan de oostelijke rand van de kern Eerbeek. Rondom het plangebied bevinden zich aan de Molenstraat voornamelijk woningen. Ten oosten van het plangebied liggen agrarische gronden. Dit stukje weidegrond betreft een waardevolle es, ook wel eng of enk genoemd. Daar waar zo nu en dan paarden grazen, is deels met opgaand groen (laanbomen) omzoomd. Voor de omgeving betreft de es een van oudsher karakteristiek en waardevol open en groen gebied. Vanuit de woonpercelen aan de Molenstraat - maar ook vanuit andere zijden als het Hungeling en de Lageweg - wordt het uitzicht als waardevol beschouwd.
Het plangebied betreft de bestaande woningen en bijbehorende percelen aan de Molenstraat 12 t/m 24. De woningen betreffen allen vrijstaande en halfvrijstaande woningen. De achtergelegen gronden hebben in de huidige situatie een agrarische bestemming, maar zijn in gebruik als tuin bij de woningen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto met het plangebied rood omkaderd
Huidige situatie ter plaatse van het plangebied (bron: googlemaps)
Met voorliggend plan worden de gronden achter de woningen aan de Molenstraat 12 t/m 24 bij de woonpercelen betrokken en omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Deze gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik als tuin. Er zijn met het plan geen fysieke veranderingen gemoeid. Het plan voorziet alleen in het toekennen van bestemmingen die passend zijn bij het legaliseren van de bestaande situatie en het feitelijk gebruik van de gronden. Er is in dit plan voor gekozen om de bestaande woningen in het plangebied mee te nemen, zodat de (bouw)mogelijkheden per kavel goed zichtbaar zijn. De navolgende
afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding voorliggend bestemmingsplan
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het plan raakt daarmee geen rijksbelangen.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft betreft enkel het vastleggen van een situatie zoals deze in de huidige situatie al bestaat. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Een nadere toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
Conclusie
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is sindsdien diverse malen geactualiseerd. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.
Planspecifiek
De Omgevingsvisie en -verordening voorzien niet in specifiek beleid ten aanzien van het plan. Gelet op de aard, kleinschaligheid en beperkte impact van het plan wordt geconcludeerd dat vanuit provinciaal beleid geen bezwaren tegenover het plan bestaan. Omdat er geen sprake is van een plan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen, is een nadere toetsing aan het aspect klimaatadaptatie niet aan de orde. De Omgevingsvisie en -verordening staan het plan niet in de weg.
Conclusie
Het plan is passend binnen het provinciale beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.
Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die
op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het betrekken van de agrarische gronden achter de woningen aan de Molenstraat 12 t/m 24 bij de woonpercelen. Er vinden met het plan verder geen fysieke ingrepen plaats. Het plan versterkt de (groene) kwaliteit van de bestaande woonpercelen. Binnen de nieuwe bestemming 'Tuin' ten oosten van de woonbestemming worden mogelijkheden voor bebouwing uitgesloten, om zo een zachte overgang tussen de woonbebouwing en de achtergelegen es te creëren, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het waardevolle open en groene karakter van de es. Hiermee blijft de groene kwaliteit / het groene karakter ter plaatse in stand. Het initiatief is daarmee passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.
De toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:
Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
In voorliggend plan worden de agrarische gronden achter de woningen aan de Molenstraat 12 t/m 24 bij de woonpercelen betrokken. Hiermee zijn verder geen fysieke ingrepen gemoeid. Het plan draagt bij aan een groene en ruime woon- en leefomgeving, zoals omschreven in de toekomstvisie 2030 en past hiermee binnen dit beleid.
De Woonagenda 2019-2023 is een actualisatie van de Woonvisie 2016-2025. Belangrijke reden om de woonvisie te actualiseren is in te kunnen spelen op de dynamische woningmarkt. Volgens de Woonagenda Cleantechregio 2018 is er naar de huidige inzichten in de gemeente Brummen in de periode 2017-2027 behoefte aan 700 nieuw te realiseren woningen.
Het wensbeeld voor de toekomst is gelijk aan die van de Woonvisie uit 2016: een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Waar het goed wonen is voor jong en oud, dankzij een gedifferentieerd aanbod van kwalitatief hoogwaardige woningen. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:
Woningbehoefteonderzoek
Voor de actualisatie van de woonvisie hebben de gemeente Brummen en woningcorporatie Veluwonen een kwalitatief woningbehoefteonderzoek laten uitvoeren. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen.
Vanuit het woningbehoefteonderzoek zijn de woonopgaven als volgt:
Afwegingskader woningbouw
Voor de gemeente is het van belang om in de woningbouwprogrammering naast kwantitatief vooral ook kwalitatief te sturen. Daarom is het afwegingskader woningbouw opgesteld, op basis waarvan de gemeente haar medewerking verleent aan de plannen die het best bijdragen aan de ambities. Aanvragen worden aan de hand van de volgende stappen getoetst:
Planspecifiek
In voorliggend plan worden de agrarische gronden achter de woningen aan de Molenstraat 12 t/m 24 bij de woonpercelen betrokken. Hiermee zijn verder geen fysieke ingrepen gemoeid. Het initiatief kan een bijdrage leveren aan een duurzame leefomgeving en goede leefbaarheid en sluit hiermee aan bij het beleid uit de woonvisie en woonagenda.
In 2023 heeft de gemeente Brummen het document 'Versnelling Woningbouw: Routekaart' en het 'Toetsingskader Woningbouw' vastgesteld. Het document 'Versnelling Woningbouw: Routekaart' beschrijft hoe de gemeente Brummen haar woningbouw gaat aansturen en versnellen. In het document staat beschreven dat, rekening houdend met planvertraging en uitval van plannen, een versnelling in de planvorming vooral voor de langere termijn wenselijk is. Naast versnelling is het belangrijk dat aangestuurd wordt op de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek. Dit gebeurt aan de hand van de volgende acties:
Planspecifiek
Met het plan worden geen nieuwe woningen toegevoegd binnen het plangebied. In algemene zin wordt gesteld dat door het vastleggen van de feitelijke situatie de instandhouding van de omgevingskwaliteit geborgd wordt. In de regels is behoud van aanwezige waarden (zachte overgang naar es) geborgd en daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van het gebied. Dit sluit aan bij de ambities uit de Routekaart en het bijbehorende Toetsingskader.
Ter plaatse van de bestaande woningen geldt het bestemmingsplan 'Kom Eerbeek', vastgesteld op 28 januari 2010. Het plangebied heeft hier de enkelbestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Ter plaatse van het oostelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', vastgesteld op 17 december 2009. Het plangebied heeft hier de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
In het plangebied geldt tevens:
Uitsnede vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)
Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van het planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader onderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
De bestaande woningen in het plangebied worden reeds bewoond en de achtergelegen gronden zijn reeds in gebruik als tuin. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vinden door voorliggend initiatief ook geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die bij kunnen dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De bestaande woningen in het plangebied worden reeds bewoond en de achtergelegen gronden zijn reeds in gebruik als tuin. Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De bestaande woningen zijn geurgevoelige objecten volgens de Wgv. In de bestaande situatie dienen deze woningen en agrarische bedrijven in de omgeving al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan maakt geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk. Bovendien ligt het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Eerbeek en bevinden zich in de directe omgeving geen veehouderijen. Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden de agrarische gronden achter de bestaande woningen bij de woonpercelen betrokken. Hiermee worden geen nieuwe milieugevoelige objecten toegevoegd. Rondom het plangebied liggen voornamelijk woningen en agrarische gronden. Gesteld kan worden dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
De situatie in het plangebied blijft onveranderd. De bestaande kwetsbare objecten (woningen) blijven behouden en er worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd. Op de risicokaart is tevens waarneembaar dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen zijn gelegen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Er zijn geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en woningen met tuinen of andere gevoelige functies zoals kampeerterreinen en recreatieverblijven. Dat terwijl er bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht risico's zijn voor de volksgezondheid met betrekking tot blootstelling aan chemische stoffen voor mensen die op nabijgelegen percelen verblijven.
Bij gebrek aan wetgeving zijn in de jurisprudentie kaders ontwikkeld voor bestemmingsregels die het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen toelaten ten opzichte van bestemmingsregels die (nieuwe) gevoelige functies toelaten. Het gaat dan over bestemmingen die alle vormen van open teelt toestaan van bloembollen tot hoogstamfruit. Bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open teelt mag de raad een algemeen belang toekennen aan de volksgezondheid. Vanuit de vaste jurisprudentie is dit algemeen belang vertaald naar de vuistregel dat tussen een agrarische functie en een woon- en verblijfslocatie een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden. De zone van 50 meter tussen de agrarische functie waar dergelijke open teelt is toegelaten en gevoelige functies moet vrij van spuitnevel of drift blijven. Deze zone wordt een spuitzone of spuitvrije zone genoemd.
Planspecifiek
In geval van onderhavige ontwikkeling is de te hanteren vuistregel en het daaromtrent opnemen van een spuitvrije zone op een deel van de aangrenzende agrarisch bestemde gronden (es) in voorliggend bestemmingsplan niet nodig. Dit omdat op grond van het geldende (paraplu)bestemmingsplan "Beschermingszone bestrijdingsmiddelen" in aanvulling op het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is bepaald dat onder strijdig gebruik van de bestemming wordt gerekend het gebruik van gronden voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 meter om woningen, verblijfsrecreatieve functies en overige voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies (waaronder tuinen bij woningen), die gelegen zijn buiten het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied. Op de betreffende agrarische percelen grenzend aan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geldt dus de beperking dat de aanwending van bestrijdingsmiddelen c.q. gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van het gebruik van de gronden voor de gewassenteelt in open lucht, alleen buiten de zone van 50 meter tot woningen, verblijfsrecreatieve functies en overige voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies (waaronder tuinen bij woningen) is toegestaan. De toekomstige als tuin bestemde percelen achter de woningen zijn hierdoor tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij eventuele gewassenteelt op aangrenzende agrarisch bestemde gronden (es) in juridisch-planologische zin beschermd.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Ten behoeve van voorliggend plan is een watertoets uitgevoerd, zie bijlage 2. Met het initiatief worden de agrarische gronden achter de bestaande woningen bij de woonpercelen betrokken en omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Deze gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik als tuin. Er zijn met het plan geen fysieke veranderingen gemoeid. Het verhard oppervlak binnen het plangebied blijft gelijk aan de bestaande situatie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met onderhavig initiatief worden de agrarische gronden achter de bestaande woningen bij de woonpercelen betrokken en omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Deze gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik als tuin. Er verandert ruimtelijk gezien verder niets. Er vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Er worden ook geen poelen gedempt en er wordt geen opgaande beplanting verwijderd. Omdat de percelen enkel ten dienste staan van de bestaande woonfunctie en gebruikt worden ter vergroting van het woongenot, zijn er met betrekking tot stikstof geen activiteiten in de gebruiksfase denkbaar (zoals extra verkeersbewegingen) die met dit nieuwe gebruik samenhangen. Vanuit het aspect ecologie kunnen negatieve effecten vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming op voorhand worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Met voorliggend plan worden de agrarische gronden achter de bestaande woningen, welke momenteel al in gebruik zijn als tuin, bij de woonpercelen betrokken. De woningen blijven op dezelfde wijze ontsloten via de Molenstraat. Het plan leidt niet tot een verandering in het aantal verkeersbewegingen. Het plan leidt tevens niet tot wijzigingen in de parkeerbehoefte. Bij de woningen blijft, net als in de huidige situatie, voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied is in de huidige situatie reeds in gebruik als woonperceel en tuin. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het plan een negatief effect op kan hebben. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol landschap dat via regels bescherming geniet. Ten oosten van het plangebied ligt een es (akker) met een waardevol karakter. In de regels van dit plan is geborgd dat het open karakter van deze es en de kwaliteiten ervan niet aangetast worden door het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uit te sluiten (zie verdere toelichting in paragraaf 5.2). Hiermee blijft de zachte overgang behouden en bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van het plan.
Archeologie
Met voorliggend plan verandert er ruimtelijk gezien niets. Er vinden daarmee ook geen (bodem)ingrepen plaats die eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten. In het geldende paraplubestemmingsplan Archeologie gelden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie laag' en 'Waarde - Archeologie hoog'. Deze dubbelbestemmingen worden in voorliggend plan overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Er is in dit geval geen sprake van een bouwplan. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
'Tuin'
Bestemming ten behoeve van de tuinen behorende bij de woningen, ten westen en ten oosten van de bestaande woningen. Ter plaatse van de oostelijke tuinbestemming is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde' opgenomen. Deze aanduiding borgt het behoud en de bescherming van het landschappelijk waardevolle gebied (zie paragraaf 2.1 en 2.2). De aanduiding regelt dat bebouwing op de tuinbestemmingen achter de woningen niet is toegestaan, zodat geen afbreuk gedaan wordt aan het waardevolle open en groene karakter van de es. Het betreft bebouwing die ten dienste van de woningen mogelijk opgericht zouden kunnen worden, zoals bijgebouwen en overkappingen.
Buiten het bestemmingsplan om bestaan mogelijk om op grond van de geldende vergunningvrije bouwregelgeving alsnog een dergelijke bouwwerken te kunnen bouwen. Om dit te voorkomen is er specifiek voor deze situatie in de regels van de "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde" bepaald dat voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken het perceelgedeelte binnen de bouwaanduiding niet als 'erf' in de zin van het Besluit omgevingsrecht kan worden aangemerkt. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken eveneens dat de gronden ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde" zijn uitgesloten van enige uitzondering op de vergunningplicht in de zin van de geldende bruidsschatregels onder het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
'Wonen'
Bestemming ten behoeve van de bestaande woningen en nieuwe woonpercelen. Er is in dit plan voor gekozen om de bestaande woningen mee te nemen, zodat de (bouw)mogelijkheden per kavel goed zichtbaar zijn. Voor de woningen zijn de bestaande bouwvlakken overgenomen. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn ook overgenomen en aangeduid op de verbeelding.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De direct omwonenden worden over het plan geïnformeerd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.