direct naar inhoud van Regels
Plan: Stuijvenburchstraat - De Wasacker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPEECE420000-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Stuijvenburchstraat - De Wasacker" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPEECE420000-va01 van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Kom Brummen

het bestemmingsplan "Kom Brummen" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBRKOM100000-va01 van de gemeente Brummen;

1.4 bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Parkeren

het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Parkeren" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBREEPPARK10000-VA01 van de gemeente Brummen;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorende bouwwerken

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde een overkapping.

Aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning mogen tevens gebruikt worden ten behoeve van de woonfunctie;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.23 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.24 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 groenvoorzieningen

groenvoorzieningen is het geheel van de aanplant in een gebied dan wel het aanbrengen of voorzien van groen. Bij zo'n gebied kan het gaan om tuinen, parken, bossen, natuurterreinen, attractieparken of het buitengebied. Vaak betreft het openbaar groen;

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.28 kunstwerken

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede van beeldende kunst zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;

1.29 maatschappelijke en culturele voorzieningen

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.30 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;

1.31 ondergeschikte horeca

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;

1.32 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;

1.33 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.34 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.35 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
  • c. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.
1.36 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.37 straatmeubilair

verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten;

1.38 speelvoorzieningen

een voorziening bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.39 vloeroppervlakte

de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

1.40 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.41 voorgevelrooilijn

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.42 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.44 wet/wettelijke regeling

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.45 winkelvoorzieningen

voorzieningen die ten dienste staan van de naastgelegen winkels zoals een gebouw ten behoeve van de stalling van winkelwagens, een flessenophaal- en inleverpunt en soortgelijke aan de detailhandel ondergeschikte voorzieningen;

1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, diepte c.q. lengte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse (hoofd)gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen.

2.6 inhoud van een gebouw:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van gebouwen en bouwwerken:
  • voor gebouwen: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).
2.8 uitzonderingen bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis conform Bijlage 1, met dien verstande dat:
    • 1. woningen alleen zijn toegestaan op de verdiepingen;
    • 2. de woningen reeds aanwezig of vergund waren op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan (geen nieuwvestiging);
  • b. detailhandel, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' een supermarkt is toegestaan;
    • 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' detailhandel is toegestaan;
  • c. dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen, waarbij deze alleen zijn toegestaan op de begane grond;
  • d. sportscholen, met dien verstande dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport' zijn toegestaan;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' horeca in de categorieën 1, 2 en 4, waarbij horeca in de categorie 1 en 2 alleen is toegestaan op de begane grond;
  • f. bestaande legaal gevestigde functies;
  • g. winkelvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen, wegen en paden;
  • i. straatmeubilair;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • n. inwoning zoals bedoeld in de inwoonregeling gemeente Brummen (2014);
  • o. opslag;

met de daarbij behorende:

  • p. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen;
  • q. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen behorende bij centrumfuncties

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

In het achtererfgebied mogen bijbehorende bouwwerken, geen overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
    • 1. 5 meter;
    • 2. 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en;
    • 3. het hoofdgebouw;
  • b. voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
    • 1. indien hoger dan 3 meter: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 meter, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 meter en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [meter] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [meter] x 0,47) + 3;
    • 2. voor zover gelegen op twee perceelsgrenzen of op niet meer dan 2 meter van een perceelsgrens en indien hoger dan 3 meter: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 meter, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 meter en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [meter] = (afstand daknok tot de perceelsgrens die evenwijdig loopt aan de daknok [meter] x 0,47) + 3;
    • 3. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft dat gelegen is binnen het ter plaatse opgenomen bouwvlak;
  • c. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken, inclusief overkappingen zoals genoemd in artikel 3.2.4, in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied, met dien verstande dat er minimaal 40 m² mag worden gebouwd;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

3.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen bijbehorende bouwwerken en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn of de voorgevellijn van om de hoek gelegen woningen, ten hoogste 1 meter en achter de voorgevellijn ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter.

3.2.4 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c is van overeenkomstige toepassing.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, indien:
  • b. de kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteit niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
  • c. de kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteit een onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt;
  • d. de kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteit afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de buurt;
  • e. de beroeps- / bedrijfsvloeroppervlakte in de woning en de bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 30%;
  • f. de beroeps- / bedrijfsvloeroppervlakte in de woning en de bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 50 m²;
  • g. een reclame- en/of naambord aan de gevel of op het bouwperceel groter is dan 0,5 m².
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Toevoegen aanduiding 'horeca'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de aanduiding 'horeca' toe te voegen en horeca in de categorieën 1, 2 en 4 toe te staan, mits:

  • a. de wijziging van de bestemming vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, hetgeen onder andere wil zeggen dat uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, en hinder van (bedrijfs)activiteiten moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is;
  • d. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 9.3.

3.5.2 Toevoegen nieuwe woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten einde nieuwe woningen toe te voegen, mits:

  • a. per perceel maximaal 2 woningen worden toegevoegd;
  • b. de woningen uitsluitend zijn toegestaan op de verdiepingen;
  • c. de woningen binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan is aangegeven;
  • e. de wijziging van de bestemming vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, hetgeen onder andere wil zeggen dat uit onderzoek naar externe veiligheid, geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, en hinder van (bedrijfs)activiteiten moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is;
  • h. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 9.3.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. langzaam verkeer;
  • d. gemotoriseerd verkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'weg';
  • e. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras' of ten dienste van een aangrenzend horecabedrijf;
  • f. evenementen en een weekmarkt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • g. winkelvoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - winkelvoorziening';

met de daarbij behorende:

  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. kunstwerken;
  • l. speelvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen;
  • m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. straatmeubilair.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m²;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van centrum - winkelvoorziening' zijn gebouwen ten behoeve van winkelvoorzieningen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 100 m²;
    • 2. de minimale afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag 5 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in onder a mag de maximale bouwhoogte van een antenne-installatie 15 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in onder a mag de maximale bouwhoogte van lichtmasten en portalen 12 meter bedragen.

4.2.3 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend ten behoeve van winkelvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie hoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.3 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.3.1 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of zullen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

5.3.3 Voorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.2 onder b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

5.3.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. één of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, of
  • e. een situatie waarbij uit de aanvraag al blijkt dat het archeologisch niveau verstoord is én dat de bewijsvoering daarvan naar het oordeel van de archeologisch deskundige voldoende is, voor zover de aanvraag niet leidt tot een grotere verstoring van het archeologisch niveau.

5.3.5 Eerder afgegeven omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.3.2, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.3.3, is het bepaalde in artikel 5.3.4, aanhef en onderdelen b en c, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in artikel 5.3.2 en artikel 5.3.3 is van overeenkomstige toepassing.

5.3.6 Eerder uitgevoerd onderzoek
  • a. Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.3.3.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 24.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen van beplantingen dieper dan 30 cm of het verwijderen van beplantingen welke dieper dan 30 cm zijn geworteld.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.3 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.4.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

5.4.4 Beoordelingscriteria

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.4.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
5.4.5 Voorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 5.4.4 onder b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.4.6 Eerder afgegeven omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.4.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.4.5, is het bepaalde in artikel 5.4.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in artikel 5.4.4 en artikel 5.4.5 is van overeenkomstige toepassing.

5.4.7 Eerder uitgevoerd onderzoek
  • a. Het bepaalde in 5.4.1 en 5.4.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.4.5.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
5.5.2 Afweging

Bij een besluit als bedoeld in artikel 5.5.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie zeer hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

6.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie zeer hoog' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.3 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.3.1 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.3.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of zullen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

6.3.3 Voorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 6.3.2 onder b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

6.3.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, of
  • d. een situatie waarbij uit de aanvraag al blijkt dat het archeologisch niveau verstoord is én dat de bewijsvoering daarvan naar het oordeel van de archeologisch deskundige voldoende is, voor zover de aanvraag niet leidt tot een grotere verstoring van het archeologisch niveau.

6.3.5 Eerder afgegeven omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.3.2, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.3.3, is het bepaalde in artikel 6.3.4, aanhef en onderdelen b en c, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in artikel 6.3.2 en artikel 6.3.3 is van overeenkomstige toepassing.

6.3.6 Eerder uitgevoerd onderzoek
  • a. Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.3.3.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 24.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen van beplantingen dieper dan 30 cm of het verwijderen van beplantingen welke dieper dan 30 cm zijn geworteld.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.3 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.4.4 Beoordelingscriteria

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.4.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
6.4.5 Voorschriften

In de situatie als bedoeld in artikel 6.4.4 onder b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.6 Eerder afgegeven omgevingsvergunning

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.4.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.4.5, is het bepaalde in artikel 6.4.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in artikel 6.4.4 en artikel 6.4.5 is van overeenkomstige toepassing.

6.4.7 Eerder uitgevoerd onderzoek
  • a. Het bepaalde in 6.4.1 en 6.4.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.4.5.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
6.5.2 Afweging

Bij een besluit als bedoeld in artikel 6.5.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

8.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

De grenzen van het bebouwingsvlak en/of de bestemmingsgrens mogen naar de buitenzijde tot 0,50 meter worden overschreden door ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en airco's.

8.3 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

8.4 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a gelden voor ondergrondse bouwwerken in de vorm van zwembaden, de volgende bepalingen:
    • 1. maximaal 1 niet overdekt zwembad is toegestaan per bouwperceel met een maximale oppervlakte van 75 m²;
    • 2. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en achterste bouwperceelgrenzen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • c. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze planregels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze planregels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mede in aanmerking genomen voor zover niet gebouwd wordt onder een bovengronds bouwwerk.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Aanvulling gebruiksverbod

Onder het gebruiken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan het in gebruik geven of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

9.2 Vormen van verboden gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie;
  • d. andere doeleinden dan waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning heeft verleend.
9.3 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. De in dit bestemmingsplan aangewezen gronden mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden alsmede voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein.
  • b. Het bevoegd gezag bepaalt aan de hand van de parkeernormen zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan "Parkeren" of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde parkeernormen in het paraplubestemmingsplan gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. Het genoemde paraplubestemmingsplan betreft het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Parkeren" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBREEPPARK10000-VA01 van de gemeente Brummen;
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en onder b mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in het paraplubestemmingsplan "Parkeren" opgenomen afwijkingsregels met dien verstande dat indien voornoemde paraplubestemmingsplan gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. Het genoemde paraplubestemmingsplan betreft het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Parkeren" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBREEPPARK10000-VA01 van de gemeente Brummen.
9.4 Standplaatsen

Standplaatsen zijn toegestaan op de locaties zoals aangegeven in Bijlage 2 behorend bij deze planregels.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde voor de ter plaatse voorkomende bestemmingen zijn geluidgevoelige objecten binnen de 'geluidzone - industrie' uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

  • a. Voor zover de in lid a genoemde 'geluidzone - industrie' is gelegen over gronden waarvan de onderliggende bestemming is geregeld in een ander dan voorliggend bestemmingsplan, blijft het bepaalde in de overige ter plaatse geldende bestemmingsplannen van overeenkomstige toepassing op die betreffende gronden.
10.2 Geluidzone - te verwijderen

Voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - te verwijderen' gelden de voor die gronden geldende bestemmingen en planregels uit:

  • a. het bestemmingsplan "Buitengebied 2008", met uitzondering van de bepalingen in artikel 23.1 onder e (Algemene regel) van de bij dat plan behorende planregels;
  • b. het bestemmingsplan "Kom Eerbeek", met uitzondering van de bepalingen in artikel 24.2.1 (Industrielawaai) van de bij dat plan behorende planregels;
  • c. het bestemmingsplan Wilhelminapark - Palisiumpark', met uitzondering van de bepalingen in artikel 17 (Algemene aanduidingsregels) van de bij dat plan behorende planregels.
10.3 Milieuzone - geurzone 2
10.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – geurzone 1' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van geurhinderveroorzakende inrichtingen.

10.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten van categorie A worden opgericht.

10.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 10.3.2 voor het bouwen van vervangende nieuwbouw overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat vervangende nieuwbouw alleen is toegestaan indien er technische maatregelen ter beperking van geuroverlast worden getroffen aan het geurgevoelige object;
  • b. 10.3.2 voor het bouwen van nieuwe geurgevoelige objecten overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, indien:
    • 1. er compenserende maatregelen getroffen worden die bestaan uit het verplaatsen van geurgevoelige objecten uit de aanduiding 'milieuzone - geurzone 2' en buiten de aanduiding 'milieuzone - geurzone 1' of;
    • 2. er technisch compenserende maatregelen ter beperking van geuroverlast worden getroffen aan het geurgevoelige object.
10.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten einde de aanduiding 'milieuzone - geurzone 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien de geurhinderveroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd dan wel de vergunde geurbelasting is beperkt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. de bestemmingsregels in die zin dat de bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • c. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor openbare en semi-openbare diensten, zoals nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en de naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, zoals:
    • 1. (hoek-)erkers over ten hoogste de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met ten hoogste 1,50 meter wordt overschreden;
    • 2. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken met meer dan 0,5 meter, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met ten hoogste 1,50 meter wordt overschreden;
  • e. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van sculpturen en andere kunstzinnige bouwwerken tot een bouwhoogte van 15 meter;
  • f. geluidwerende voorzieningen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het in geringe mate, doch niet meer dan 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, bouwgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • b. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 50 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 5 meter.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Toepassing uniforme voorbereidingsprocedure Awb

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en/of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stuijvenburchstraat - De Wasacker van de gemeente Brummen.