direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kampweg 31, Brummen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer wil het voormalige kantoor van de woningstichting Brummen met de modelwoning aan de Kampweg 31 verbouwen tot woningen. Het gebruik van dit pand voor wonen past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kampweg 31 in Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0002.png"

Een kaart van Brummen, plangebied rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een Brummense woonbuurt, die grotendeels in de jaren '60 is gebouwd. De locatie ligt op een achterterrein en wordt via een insteek ontsloten op de Kampweg. Rond het plangebied staan woningen, die met de achterzijde naar het plangebied zijn gekeerd.

In de huidige situatie staat in het plangebied een kantoorpand van de voormalige Woningstichting Brummen. Daarnaast staat er een modelwoning van de woningbouwvereniging. De panden zijn in 1990 gebouwd op een achterterrein tussen de Kampweg en de Thorbeckestraat. De rest van het terrein is geheel verhard. Op het terrein zijn 12 parkeerplaatsen ingericht voor de werknemers en bezoekers van de woningbouwvereniging. Navolgende afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Met het initiatief zal de bestaande bebouwing in gebruik genomen worden als woningen. In het kantoorgebouw worden 4 huurappartementen gerealiseerd (categorie middelduur), waarvan 2 op de begaande grond en 2 op de verdieping. Daarnaast zal de bestaande modelwoning ook geschikt worden gemaakt om te wonen en als levensloopbestendige woning worden verkocht. Doelgroep voor de huurappartementen zijn starters en jonge stellen. Dit is lijn met de Woonvisie 2016-2025 van de gemeente Brummen (zie ook paragraaf 3.3.3).

De panden verkeren bouwkundig in een goede staat en zullen uitsluitend intern worden verbouwd. Er wordt dan ook geen bebouwing aan het perceel toegevoegd en de appartementen krijgen ook geen balkon.

De buitenruimte zal met dit initiatief worden vergroend en in gebruik worden genomen als tuinen bij de nieuwe woningen. De vrijstaande woning en de appartementen krijgen ieder een eigen privé buitenruimte in de tuin die van elkaar worden afgeschermd door hagen. Om deze vergroening te kunnen realiseren wordt een groot deel van de bestaande verharding verwijderd. In de huidige situatie is het perceel reeds omheind met houten schuttingen. Een deel hiervan is begroeid met klimplanten zoals klimop en klimhortensia. Dit wordt met soortgelijke beplanting aangevuld bij de nog niet begroeide delen. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie van de buitenruimte weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0004.png"

Om de privacy van de omwonenden te waarborgen worden de slaapkamers van de appartementen gesitueerd aan de achterzijde, aan de kant van de achtertuinen van de woningen aan de Kampweg. De woonkamer is gericht op het binnenterrein en daarmee tuingericht. De modelwoning heeft geen ramen gericht op de omliggende woningen, en deze worden niet toegevoegd bij de verbouwing. Hiermee wordt de privacy van de omwonenden gewaarborgd. De appartementen hebben geen balkons omdat ieder appartement beschikt over een eigen privétuin.

De bestaande inrit en de parkeerplaatsen aan de inrit in het plangebied blijven in stand. Er zijn 8 parkeerplaatsen voor de bewoners en bezoekers van de woningen beschikbaar. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm van de gemeente Brummen (zie ook paragraaf 4.4).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI.

Ladder duurzame verstedelijking

Met het initiatief worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Volgens de geldende jurisprudentie is er bij een woningbouwontwikkeling van 11 woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het verder toetsen van dit initiatief aan de Ladder is dan ook niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland, beide vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 01 maart 2019. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de Omgevingsverordening is onder meer bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Er dient te worden voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van 5 woningen op een voormalige kantoorlocatie in een woonwijk. Uit de onderbouwing voor de woonvisie (zie paragraaf 3.3.3) blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Brummen. Met het plan is sprake van een functiewijziging van een binnenstedelijke locatie. Het plan wordt binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het groen in het plangebied heeft een functie voor de opvang van regenwater en het voorkomen van hittestress. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van vitale steden en dorpen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' (2006)

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.

Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de

gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die

op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:

  • De gemeente Brummen kiest er voor om voldoende woningbouw voor de lokale woningbehoefte te realiseren en concentreren deze woningbouw bij de kernen Brummen en Eerbeek. Dit draagt bij aan het draagvlak van de voorzieningen.
  • Indien op den duur blijkt dat er behoefte is aan een regionale opvangtaak voor woningbouw in de gemeente Brummen, dan zal de gemeenteraad op dat moment over het wel of niet faciliteren van deze opvangtaak een besluit nemen.
  • De kernen Brummen en Eerbeek blijven eigen gemeenschappen met een eigen karakter.
  • Nieuwe woningbouw versterkt de groene kwaliteiten c.q. het groene karakter. De bijdrage kan bestaan uit een directe fysieke bijdrage, bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing van een project met bos/natuur, dan wel een financiële bijdrage in een gemeentelijk natuur- en landschapsfonds (financieel afromen van stedelijke bouwprojecten ter uitvoering van landschapsbeleidsplan en groenstructuurplan).
  • Kleinschalige toevoeging van woningen in de kleine kernen of het buitengebied wordt benut om de (groene) kwaliteit te versterken. Hieronder wordt verstaan herinvulling van voormalige agrarische gebouwen of (her)ontwikkeling in kleine kernen.

Planspecifiek

De woningbouw uit voorliggend initiatief wordt gerealiseerd in de kern Brummen en voorziet in de bestaande woningbehoefte (zie paragraaf 3.3.3). Hiermee draagt het plan bij aan het draagvlak van de voorzieningen in Brummen. Het initiatief is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.

3.3.2 Toekomstvisie 2030 'Innoveren met oude waarden'

De toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:

  • Ruimte voor papier en landgoederen;
  • Samen gezond wonen, werken en leven;
  • Op groene voet met groene vingers.

Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden vijf woningen binnen bestaande bebouwing gerealiseerd in de kern Brummen. Dit draagt bij aan het vitaal houden van de kern. Het plangebied betreft een voormalige kantoorlocatie in een woonwijk, waarmee wordt bijgedragen aan de voorkeur voor inbreiding boven uitbreiding. Het initiatief past binnen de Toekomstvisie van de gemeente Brummen.

3.3.3 Woonvisie 2016 - 2025

De Woonvisie 2016-2025 beschrijft als wensbeeld voor de toekomst een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:

  • 1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid. De gemeente wil nieuwbouw realiseren die complementair is aan de bestaande voorraad en de huidige woonmilieus versterkt. Daarmee wil de gemeente aansluiten bij de verwachte huishoudensgroei. Voor de gehele gemeente is een nieuwbouwprogramma van 550 woningen opgenomen. Wanneer de nieuwbouwplannen naast de verwachte woningbehoefte worden gelegd, blijft er een tekort van 100 woningen over in de gemeente Brummen.
  • 2. Wonen, zorg en vergrijzing. De gemeente wil ervoor zorgen dat ouderen oud kunnen worden in hun eigen wijk of kern en wil dat er voldoende woonmogelijkheden zijn voor mensen met een zorgbehoefte. Er wordt daarom ingezet op meer levensloopbestendige woningen en mantelzorgwoningen en aanpassingen voor langer zelfstandig thuis wonen.
  • 3. Duurzaamheid. De gemeente ambieert een groene en duurzame leefomgeving met duurzame woningen met een gezond leefklimaat.
  • 4. Leefbaarheid. Er wordt ingezet op goede leefbaarheid met een voorzieningenniveau in de kleine kernen dat op peil is.

De gemeente Brummen gaat haar Woonvisie 2016 - 2025 actualiseren. Het wensbeeld voor de toekomst blijft overeind, net als de pijlers die belangrijk zijn. De Woonvisie wordt dus niet herschreven, maar aangepast aan nieuwe wetgeving en nieuwe technische inzichten. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:

  • Wetgeving rondom het scheiden van wonen en zorg. Met als doel: mensen moeten langer zelfstandig thuis blijven wonen, met meer zorg aan huis. Ook kan er behoefte zijn aan bijzondere woonvormen.
  • Duurzaamheid: 95% van de woningvoorraad staat er al. Dat betekent dat verduurzamen vraagt om aanpassingen van bestaande huizen. Mensen moeten zich hiervan meer bewust worden.
  • Vraag en aanbod: zijn deze nog goed op elkaar afgestemd? Het is goed om inzicht te krijgen in de woningmarkt en te onderzoeken aan welke woningen in de toekomst nog behoefte is.

De Woonvisie gaat niet over individuele woningbouwplannen en -locaties. Na de actualisatie van de Woonvisie stelt de gemeente richtlijnen op voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Deze dienen als toetsingskader voor woningbouwplannen.

Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Brummen en woningcorporatie Veluwonen hebben een kwalitatief woningbehoefte onderzoek uit laten voeren als bouwstenen voor de actualisatie van de woonvisie. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen.

In de koopsector is vooral behoefte aan:

  • levensloopgeschikte woningen vooral vanuit de vraag van 65-plussers, met een prijsklasse van €250.000 tot €400.000 en het accent van de vraag in Brummen en Eerbeek.
  • niet al te dure rijwoningen (max. €250.000 / €300.000) vooral vanuit de vraag van starters, jonge stellen en gezinnen met kinderen.

In de huursector is vooral behoefte aan:

  • toevoeging van eengezinswoningen voor jonge stellen en levensloopgeschikte woningen voor ouderen, in de middenhuur (max. €900).
  • levensloopgeschikte (kleinere) woningen in de sociale huur, vooral gewenst in Eerbeek en Brummen.

Gelet op de verdeling zal rond 20% van het programma sociale huur moeten zijn, minimaal een zelfde deel middenhuur en 60% koop (gelijk verdeeld over de hiervoor genoemde typologieën).

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet in de bouw van 5 nieuwe woningen op een voormalige kantoorlocatie in een woonwijk. Deze woningen bestaan uit een levensloopbestendige vrijstaande koopwoning en vier middeldure appartementen voor verhuur geschikt voor starters en jonge stellen. Twee van deze appartementen zijn gezien de ligging op de begane grond en de inrichting ook levensloopbestendig. Hiermee draagt het plan bij aan de behoefte naar woningen in de koopsector en huursector in de gezochte prijsklasses. Het plan past binnen het beleid van de Woonvisie van de gemeente Brummen.

3.3.4 Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018

Met het Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018 wordt invulling gegeven aan de ambitie om als gemeente Brummen energieneutraal te zijn in 2030. Er is gekozen voor een strategische heroriëntatie van taken en rollen:

  • Verbindende overheid: De faciliterende rol die de gemeente in de verbindende overheid speelt, kan bestaan uit het aanjagen, ondersteunen en mogelijk maken van innovatieve en bestaande technologie. Regionale samenwerking met kennispartners, innovatie-labs en producenten is belangrijk. Daarvoor is de gemeente aangehaakt bij de Cleantechregio Stedendriehoek en het Gelders Energieakkoord.
  • Voorbeeldige overheid: Overheden dienen in het kader van duurzame energie een voorbeeldrol te vervullen. Met de vaststelling van de eerdere perspectiefnota is bepaald dat duurzaamheid een grondhouding is. Er bestaat (nog) geen maatlat voor duurzaamheid waarlangs activiteiten en uitgaven van de diverse taakvelden gelegd kunnen worden. Met alleen het voorschrijven dat iedere uitgave een duurzaamheidscomponent moet hebben en waarop gecontroleerd kan worden is de gemeente er niet. Toch wil ze vanuit de grondhouding hieraan werken, daarom is de samenwerking gezocht met gemeenten die binnen het thema de “Voorbeeldige overheid” van het Gelders EnergieAkkoord zijn betrokken.

Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). Voorheen was er een kantoor in het plangebied gevestigd. Het pand en de modelwoning bij deze worden verbouwd om de nieuwe woningen te realiseren. De buitenruimte in het plangebied wordt groen ingericht. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress. Tevens biedt het terrein zo meer mogelijkheden voor de opvang van regenwater. Het initiatief past binnen het beleid van het Koersdocument Duurzame Energie.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kom Brummen", vastgesteld op 26 november 2009. In het plangebied geldt tevens:

  • Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 18 oktober 2018;
  • Het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', vastgesteld op 15 oktober 2020, dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelmatig'.

    afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Kom Brummen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gehele plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Dienstverlening'. Binnen deze bestemming mogen geen woningen worden gerealiseerd. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemming van het vigerende bestemmingsplan, wordt een bestemmingsplanprocedure gestart voor dit initiatief.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om vast te stellen of het plangebied geschikt is voor de woonfunctie. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Er zijn aanvullende bodem- en grondwatertesten uitgevoerd, waaruit blijkt dat er geen arseen boven de streefwaarde is aangetroffen. Dit is afgestemd met de gemeente/Omgevingsdienst Veluwe IJssel. De conclusie is dat het terrein milieuhygiënisch geschikt is voor een woonbestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15568803 (aan de N348 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   15,3 µg/m3   16,6 µg/m3   10,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Met het initiatief worden 5 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Kampweg en de andere wegen in de omgeving hebben een maximumsnelheid van 30 km per uur. In artikel 74 lid 2 van de Wgh wordt een uitzondering gemaakt voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Voor sommige zeer drukke wegen kan een geluidsonderzoek gewenst zijn om te kijken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor de wegen rond het plangebied is er geen reden om te vermoeden dat de verkeersintensiteit dusdanig is dat er sprake is van een hoge geluidbelasting. Nader onderzoek naar verkeerslawaai is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met dit initiatief worden vijf nieuwe woningen ontwikkeld in een woongebied. Binnen een straal van 100 meter vanaf deze locatie zijn geen milieubelastende functies aanwezig die het woon- en leefklimaat kunnen beïnvloeden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0006.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten noordoosten van het plangebied op circa 500 meter afstand een gasleiding ligt met een doorsnede van 108 mm en een druk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op de leiding zelf. Het invloedsgebied bedraagt 50 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied.

De spoorlijn die ten westen van het plangebied door Brummen loopt is onderdeel van het basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze spoorlijn geldt een invloedsgebied van 4 kilometer. Het plangebied ligt op circa 700 meter afstand en daarmee binnen dit invloedsgebied. Ten oosten van het plangebied bevindt zicht de provinciale weg N348 op crica 360 meter afstand. Voor deze weg geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van deze weg.

Kwalitatieve verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van brandbase gassen en toxische stoffen over de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Voor wat betreft de spoorlijn ligt het plangebied geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Kwantitatieve verantwoording groepsrisico

De wijziging in de populatiedichtheid als gevolg van de ontwikkeling is marginaal. In de dagperiode is er een afname van de dichtheid, omdat in de dagperiode gemiddeld 50% van de bewoners aanwezig is. In de avond- en nachtperiode is er echter een 100% bezetting tegenover 0% bezetting van een kantoorgebouw.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen / zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WASpalen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woningen. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Er zijn voldoende routes om richting het oosten van de spoorlijn af te vluchten.

Het initiatief is uitvoerbar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en

Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Gemeentelijk rioleringsplan

In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Vasthouden / infiltreren
  • 3. Bergen
  • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. Afvoeren naar de riolering

In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.

Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.

Waterplan Brummen (2008)

De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelangen betrokken zijn bij dit plan. Met dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen van bebouwing of verharding mogelijk gemaakt. De nieuwe woningen zullen binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden. In het plangebied zal een groot deel van de bestaande verharding verdwijnen ten behoeve van tuinen bij de nieuwe woningen. Hiermee neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied af, en neemt de mogelijkhied voor infiltratie van het regenwater toe.

Op basis van de watertoets wordt door het waterschap een positief advies gegeven voor onderhavig plan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website https://www.natura2000.nl/gebieden geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van deze website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100021-on01_0007.png"

Screenshot Natura2000.nl, plangebied rood omcirkeld

Het meest nabijgelegen natuurgebied is het Natura 2000 gebied Rijntakken. Deze ligt op een afstand van ca. 500 meter. Gezien de beperkte werkzaamheden voor de verbouwing van het pand en het toekomstige gebruik in vergelijking met het huidige gebruik, kunnen negatieve externe effecten op het natuurgebied als gevolg van het initiatief, inclusief stikstofdepositie, worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Voor de uitvoering van het plan wordt geen bebouwing gesloopt en zal geen bestaand groen worden aangetast of verwijderd. Dit initiatief zal niet leiden tot een verstoring van mogelijk aanwezige beschermde diersoorten in of rond het gebied.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief wordt via Kampweg ontsloten. Het initiatief zal niet leiden tot meer verkeersbewegingen per dag ten opzichte van het huidig gebruik als kantoor locatie van de woningbouwvereniging. De Kampweg heeft voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen te verwerken.

In het Paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente worden normen gesteld voor de verplichte hoeveelheid parkeergelegenheid bij nieuwe functies. Met het initiatief worden vier appartementen gerealiseerd, die vallen onder de categorie huur, etage, midden/goedkoop, en één vrijstaande woning. Deze woningen worden gerealiseerd buiten het centrum, in de rest van de bebouwde kom. De norm voor een woning in de categorie huur, etage, midden/goedkoop is 1,4 p.p. per woning. De norm voor een vrijstaande woning is 2,3 p.p. per woning. Hiermee is de gezamenlijk parkeernorm voor deze vijf woningen 7,9 parkeerplaatsen. In het initiatief zijn 8 parkeerplaatsen op eigen terrein ingericht. Hiermee wordt aan deze parkeernorm voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied kent geen bijzondere cultuurhistorische waarde. De nieuwe woningen worden binnnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Met deze ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Archeologie

Er zijn geen bodemroerende ingrepen nodig voor de uitvoering van het initiatief. De bestaande bebouwing wordt alleen intern verbouwd. Deze ontwikkeling zal hiermee geen invloed hebben op de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie en cultuurhistorie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Verkeer - Verblijfsgebied

deze bestemming ligt op de oprit en de parkeerplaatsen in het plan. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bouwwerken ten behoeven van de verkeersfunctie.

Tuin

Deze bestemming ligt op de gronden langs de Kampweg die niet bestemd zijn als 'Verkeer - Verbijfsgebied'. Dit betreft de zijtuin van de aangrenzende woningen. In het bestemmingsplan 'Kom Brummen' lag op deze strook de bestemming Dienstverlening. Kadastraal behoren de grond echter bij de woning.

Wonen

Deze bestemming ligt op de bebouwing en de buitenruimte van de woningen. Beide gebouwen hebben in het plan een bouwvlak gelijk aan de huidige afmetingen van de gebouwen, en een maatvoering voor de maximale bouw- en goothoogte. Buiten deze bouwvlakken mogen geen nieuwe hoofdgebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie middelmatig

Deze bestemming ter bescherming van archeologische waarden is overgenomen uit het Paraplubestemmingsplan Archeologie.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de digitale watertoets. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft in mei 2021 omwonenden (20 adressen) uitgenodigd om hen te informeren over het plan. Twintig personen hebben hier gebruik van gemaakt en hebben ter plekke een rondleiding gehad in de gebouwen. De vragen die werden gesteld betroffen onder meer de doelgroep aan wie wordt verhuurd en de ruimtelijke ingrepen die er worden gedaan (wordt er gebouwd, komen er tuinen en schuttingen). Het wordt gewaardeerd dat de slaapkamers en badkamers aan de zijde van de Kampweg worden gesitueerd. Aan de omwonenden is toegezegd dat de buitenruimte onderhouden blijft worden totdat er huurders komen en dat de achteruitgang naar de Thorbeckestraat niet zal worden gebruikt tenzij het een noodsituatie betreft. Men was positief over de kennismaking en de plannen.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.