direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Brummen, De Pothof-Oude Eerbeekseweg
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de hoek van de Oude Eerbeekseweg en De Pothof bevindt zich een woning op een ruim perceel. De eigenaar is voornemens twee extra woningen op dit perceel te laten bouwen. De voorgestelde ontwikkeling is middels een wijzigingsregeling mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. In dit plan wordt aangetoond dat het initiatief voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern van Brummen, op de hoek van de Oude Eerbeekseweg en De Pothof. De directe omgeving van het perceel betreft een woonbuurt. Aan de noordzijde van de Oude Eerbeekseweg bevindt zich een school. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0002.png"

Ligging plangebied. Bron: Openstreeetmaps.org

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Brummen' van gemeente Brummen, dat is vastgesteld op 26 november 2009. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen' waarbinnen nu één woning mogelijk is. Tevens ligt op het perceel de aanduiding 'WRO - zone - wijzigingsgebied 2', waarbinnen de realisatie van twee extra woningen mogelijk wordt gemaakt.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De juridische regeling, bestaande uit de regels in combinatie met de verbeelding, sluit aan bij de gebruikelijke regeling binnen de gemeente. Aangesloten is bij de bestemmingssystematiek van het

bestemmingsplan 'Kom Brummen' van de gemeente Brummen. Voorts voldoet voorliggend plan aan de eisen vanuit de Rsro2012.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is het perceel in gebruik als tuin bij de woning aan de Oude Eerbeekseweg 7. Dit is een ruim bemeten perceel met een oppervlakte van ruim 0,5 ha. De bestaande woning ligt verscholen in het groen en wordt ontsloten via het Broekwegje, dat na de inrit overgaat in een pad voor langzaam verkeer.

Het perceel is momenteel in gebruik als weide. Langs de rand van het perceel staat een dichte rij bomen en struiken. Navolgende afbeelding geeft een indruk van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: Google maps)

2.2 Toekomstige situatie

Op het perceel mogen twee nieuwe woningen worden gebouwd. De woningen worden gesitueerd aan de zijde van De Pothof, op enige afstand van de bestaande woning Oude Eerbeekseweg 7. Op deze wijze blijft voor de bestaande woning voldoende privacy gewaarborgd.

De toekomstige inrichting van het perceel is in overleg met het Gelders Genootschap tot stand gekomen. De woningen worden eenzelfde afstand van De Pothof gesitueerd. Eén woning wordt ook op De Pothof ontsloten, de andere woning krijgt een inrit vanaf de Kruisenkstraat. Dit is beter voor de verkeersveiligheid, gezien de aanwezige kruisingen met de Kruisenkstraat en De Wanne. Tussen de bestaande en de nieuwe woningen vormt een slingerend talud een natuurlijke erfafscheiding.

Het voornemen is om de woningen levensloopbestendig te bouwen. De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag met een kap met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren. De vormgeving van de woningen is nog niet bekend.

Een deel van de bestaande bomen en beplantingen langs de zijde van de Pothof blijft in stand. Om de nieuwe woningen zichtbaar te maken en meer licht te geven worden ook bomen en beplantingen gerooid. Als compensatie wordt elders in het plangebied een aantal nieuwe bomen geplant. Dit is weergegeven op de tekening in bijlage 2 en voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels.

Het bouwplan en de verdere tuininrichting zullen worden uitgewerkt door de kopers van het perceel.

Navolgende afbeelding geven een impressie van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0004.png"

Plattegrond toekomstige situatie. Bron: TenBrasWestinga

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0005.png"

3D model toekomstige situatie. Bron: TenBrasWestinga

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De locatie van voorliggend initiatief ligt binnen het bestaand stedelijk gebied en is met de ontwikkeling van twee woningen daarnaast dusdanig kleinschalig van aard, waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking is niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In artikel 2.2. van de omgevingsverordening is aangegeven dat plannen voor woningbouw moeten voldoen aan regionale afspraken voor woningbouw. Daarbij zet de provincie in op een breed aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit van de woningvraag. Voor iedereen moet een passende, duurzame woning beschikbaar zijn. De nieuwe woningbouwopgaven dienen daarnaast bij te dragen aan het beleidsdoel om als provincie in 2050 klimaatneutraal te zijn.

In het regionale afsprakenkader van de Stedendriehoek is vastgelegd dat de gemeente Brummen maximaal 560 woningen mag toevoegen in de periode 2015-2025. Dit sluit aan op de geprognosticeerde huishoudensontwikkeling in dezelfde periode. Indien dit programma wordt gerealiseerd, wordt enkel gebouwd voor de lokale behoefte. Op basis van actuele woningbehoefteprognoses voor de regio is er in de gemeente Brummen in de periode 2018-2027 behoefte aan 650 - 700 nieuwe woningen (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018). Daarvan zouden er minimaal 250 in de kern Brummen moeten worden gebouwd.

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van twee woningen in bestaand stedelijk gebied in de kern Brummen. De ontwikkeling van de woningen sluit aan bij het wensbeeld uit de Woonvisie 2016-2025 om een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter te behouden. Met de realisatie van de levensloopbestendige woningen wordt bijgedragen aan de pijler om te zorgen voor voldoende woonmogelijkheden voor mensen met een zorgbehoefte. Daarnaast worden de woningen conform de eisen van het bouwbesluit gasloos gebouwd en worden er zonnepanelen geplaatst op de daken. Tijdens de ontwerpfase van de woningen liggen er kansen om de woningen zo te ontwerpen dat de woningen nog energiezuiniger worden. Een concrete uitwerking van duurzaamheidsmaatregelen in voorliggend bouwplan volgt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de omgevingsverordening worden ter plaatse van het plangebied geen nadere regels gesteld aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Brummen' van gemeente Brummen, dat is vastgesteld op 26 november 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied wit omlijnd (bron: ruimtelijke plannen.nl)

Op het perceel is de enkelbestemming 'Wonen' van toepassing. Binnen de bestemming 'Wonen' ligt een bouwvlak voor de bestaande woning en het gehele bestemmingsvlak is voorzien van de aanduiding 'WRO - zone - wijzigingsgebied 2'. Het noordelijk en westelijk deel van het perceel heeft de bestemming 'Tuin'.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het parapluplan parkeren van de gemeente Brummen, vastgesteld op 18 oktober 2019. Daarnaast zal het ontwerp-Paraplubestemmingsplan Archeologie van de gemeente Brummen na vaststelling ook van toepassing zijn op voorliggend plangebied. Binnen het plangebied worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie laag' opgenomen.

In de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Kom Brummen' is in artikel 17.6.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het aantal woningen, onder een aantal voorwaarden, op het perceel te wijzigen van 1 naar maximaal 3 woningen. Deze wijzigingsbevoegdheid vormt de basis voor dit plan. Hieronder is de wijzigingsregeling in zijn volledigheid opgenomen, waarna is aangegeven op welke wijze dit plan passend is binnen de gestelde voorwaarden.

Haalbaarheid van het wijzigingsplan

Voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid

Op grond van artikel 17.6.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' de bestemming "Wonen" te wijzigen ten behoeve van woningbouw, mits:

  • a. de maximale goothoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
  • b. het gebruik als wonen vanuit een oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar is, hetgeen onder andere wil zeggen dat uit een ingesteld bodemonderzoek moet blijken dat ter plaatse de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • c. het gebruik als wonen de waarden van de bestemmingen in de omgeving niet onevenredig aantast;
  • d. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' na wijziging niet meer mag bedragen dan 3;
  • e. de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is;
  • f. voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels artikel 13 ("Tuin") en artikel 17 ("Wonen") uit het bestemmingsplan 'Kom Brummen' in acht wordt genomen.

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid 

In het kader van het wijzigen van de bestemming van het perceel is getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:

  • a. Zoals besproken in paragraaf 2.2 bedraagt de goothoogte van de nieuwe woningen 3 meter. Daarmee blijven de woningen lager dan de maximaal toegestane goothoogte;
  • b. Zoals wordt besproken in hoofdstuk 4 is het initiatief getoetst aan alle ter zake doende milieuaspecten. Geconcludeerd wordt dat het gebruik als wonen vanuit het oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar is;
  • c. Het perceel is in de huidige situatie reeds in gebruik als wonen. De twee nieuwe woningen zijn zodanig gepositioneerd op het perceel dat dit stedenbouwkundig goed past in de omgeving;
  • d. In de toekomstige situatie bedraagt het aantal woningen op het perceel 3. Daarmee wordt het maximum aantal woningen niet overschreden.
  • e. Zoals wordt besproken in paragraaf 4.6 komen de kosten geheel voor de initiatief nemer en is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.
  • f. Bij de samenstelling van de regels zijn de regels van artikel 13 'Tuin' en artikel 17 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Kom Brummen' overgenomen.

Conclusie

Het initiatief voldoet daarmee aan op de gestelde voorwaarden behorende bij de wijzigingsregeling uit artikel '17.6.2' zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Het college kan door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit voldoende is om de woningen te kunnen bouwen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor de huidige en toekomstige bestemming. De rapportage van het bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10, PM2,5) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15568500 (aan de Eerbeekseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   15,6 µg/m3   17,6 µg/m3   11,0 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie twee woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Het plangebied ligt op ruim 140 meter afstand van de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Volgens de geluidkaart spoorwegen ligt het plangebied (aangegeven met een blauwe ster) buiten de zone ligt waar het geluidsniveau 49,5 – 54,5 dB bedraagt. Dat is lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 55 dB voor spoorwegen. Een akoestisch onderzoek spoorweglawaai kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0007.png"

Uitsnede geluidkaart spoorwegen, plangebied aangegeven met blauwe ster. Bron: https://www.pdok.nl/viewer/

De omliggende wegen kennen een snelheidsregime van 30 km per uur. Dergelijke wegen hebben geen geluidzone en zijn op basis van artikel 74 lid 2 van de Wgh niet onderzoeksplichtig. De Pothof is echter wel een van de doorgaande routes door Brummen waardoor er vrij veel verkeer over heen rijdt. Daarom is uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestische berekening naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat de twee nieuwe woningen een geluidbelasting hebben van 54 dB (incl. aftrek ex art.110-g Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De hoge geluidbelasting wordt met name veroorzaakt door het grote aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer dat vanaf de N348 de route via De Pothof naar het bedrijventerrein kiest.

Omdat De Pothof een 30 km-weg is en dus geen geluidzone heeft, kan formeel niet worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh. Bij de beoordeling of er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening' kan wel worden aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De optie om de woningen op grotere afstand van de weg te bouwen is uit stedenbouwkundig oogpunt minder gewenst, omdat het de voorkeur heeft dat bebouwing de straat begeleidt. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening als een geluidbelaste woning een geluidluwe gevel heeft en een geluidluwe buitenruimte. Dat is het geval; beide woningen hebben een geluidluwe achtergevel en een geluidluwe buitenruimte. Daarnaast dienen geluidwerende voorzieningen getroffen te worden aan de gevel, zodat kan worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit voor een akoestisch aanvaardbaar binnenniveau.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De omgeving kenmerkt zich als een rustig woongebied. Naast de overwegende woonfunctie bevinden zich ook elke maatschappelijke functies in de omgeving. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een school en ten noordwesten een brandweerkazerne en het gemeentehuis. De school en het gemeentehuis kennen een milieucategorie 1 met een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid, de brandweerkazerne betreft een functie van milieucategorie 2 met een richtafstand van 50 meter. De woonfunctie met de twee nieuwe woningen liggen op een grotere afstand, namelijk op minimaal 60 meter. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0008.png"

Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is op de maken dat het plangebied binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is gelegen. Het plangebied ligt binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone), namelijk op 140 meter afstand tot de spoorweg.

Gezien voorliggend initiatief twee woningen mogelijk maakt in een reeds bestaande woonwijk neemt het groepsrisico minimaal toe. Een uitgebreide verantwoording van de toename van het groepsrisico is daarom niet nodig. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

De zelfredzaamheid van bewoners in het plangebied kan verder worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Daarnaast omvat het verhard oppervlak als gevolg van de twee woningen en bijbehorende erfverharding minder dan 1.500 m², waardoor compensatie van de toename van verhard oppervlak niet nodig is.

Hemelwater

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Op het perceel is voldoende ruimte om dergelijke maatregelen te treffen. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd wordt nader uitgewerkt in het bouwplan bij de aanvraag omgevingsvergunning. Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of voorliggend plan leidt tot mogelijk negatieve effecten op beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming), beschermde flora en fauna (soortenbescherming) en/of beschermde houtopstanden is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. De conclusies worden hieronder samengevat.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied, zoals Natura 2000 of het Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 650 meter tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Rijntakken. Op een afstand van ca. 320 meter ligt de Groene ontwikkelingszone en op circa 650 meter ligt het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot beschermd gebied zijn effecten als gevolg van geluid, trillingen, optische verstoring etc. uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100018-va01_0009.png"

Natura 2000 gebieden Landgoederen Brummen en Rijntakken.

Een toename in stikstofdepositie kan ook op grotere afstand een negatief effect hebben op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Om te onderzoeken wat de gevolgen van de bouw en het gebruik van de twee nieuwe woningen zijn, is een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 5.

Uit de uitgevoerde Aeriusberekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura-2000 gebieden in de omgeving. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Uit de Quickscan blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De locatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels die niet beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De gemeente Brummen heeft een eigen 'Parapluplan parkeren' uit 2018. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor de verkeersaantrekkende werking en parkeren aansluit op de maximale normen van het CROW. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie. Met betrekking tot de typologie en ligging is uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in een rest bebouwde kom locatie.

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan beperkt toe. De Pothof en de Oude Eerbeekseweg zijn buurtverzamelwegen en hebben voldoende capaciteit om het verkeer als gevolg van twee woningen op te vangen.


Parkeren

Per woning dienen 2,3 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Op beide percelen is voldoende ruimte om 3 auto's op eigen terrein te parkeren.


Ontsluiting

De woningen krijgen ieder een eigen inrit. De meest noordelijke woning wordt ontsloten op De Pothof en de meest zuidelijke woning op de Kruisenkstraat. Op de tekening in paragraaf 2.2 zijn deze inritten weergegeven.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben. Op het gebied van cultuurhistorie is het initiatief uitvoerbaar.


Archeologie

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen is te zien dat de gronden ter plaatse van de meest zuidelijke woning een lage archeologische verwachting kennen. De meest noordelijke woning komt op een locatie met een hoge archeologische verwachting. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is pas nodig als de totale te bebouwen oppervlakte in dit gebied groter is dan 250 m². Dat is hier niet het geval. Het ontwerp-Paraplubestemmingsplan Archeologie van de gemeente Brummen zal na vaststelling ook van toepassing zijn op voorliggend plangebied.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen conform het vigerende bestemmingsplan Kom Brummen:

  • Wonen

Binnen het bestemmingsvlak zijn twee bouwvlakken opgenomen ten behoeve van de twee woningen en bijhorende bouwwerken. Aan de bebouwing is een maximale goot- en bouwhoogte gekoppeld van respectievelijk 3 en 7 meter. De aanduiding 'gevellijn' is opgenomen om te waarborgen dat de voorgevel van de woningen wordt georiënteerd op De Pothof. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de beplanting in het plangebied te waarborgen. Voorts dient er te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiertoe is het 'Parapluplan Parkeren' van de gemeente Brummen van toepassing verklaard in de regels van voorliggend wijzigingsplan.

  • Tuin

De gronden aan de voorzijde van de woningen, gelegen langs De Pothof en de Kruisenkstraat hebben de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van kleine aan- en uitbouwen, zoals erkers.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan en heeft een positief wateradvies gegeven. Het plan is niet toegestuurd naar de provincie, omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer over de ontwikkeling geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 26 februari tot en met 8 april 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bij vaststelling van het plan heeft een ambtelijke wijziging plaatsgevonden door het opnemen van een gevellijn aan de zijde van De Pothof. Hiermee wordt vastgelegd dat de voorgevels van de nieuwe woningen worden georiënteerd op De Pothof.