direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Troelstralaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de locatie van de voormalige basisschool aan de Troelstralaan 76 in Brummen zullen woningen worden gebouwd. Er is een plan ontwikkeld voor de realisatie van maximaal 12 woningen.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van de bebouwde kom van Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt op de hoek van de Troelstralaan en de Meengatstraat in Brummen. Voorheen stond hier een basisschool. Het schoolgebouw is inmiddels gesloopt. De locatie wordt omsloten door de Troelstralaan (west), de Meengatstraat (noord) en de Savornin Lohmanstraat (oost). De Troelstralaan kenmerkt zich aan de zijde van de voormalige school door twee-onder-één-kap woningen. Aan de andere zijde van de Troelstralaan staan rijenwoningen. De bebouwing aan de Savornin Lohmanstraat bestaat eveneens uit rijenwoningen. De bebouwing aan de Meentgatstraat kenmerkt zich door historisch gegroeide lintbebouwing. Bijgevoegde luchtfoto geeft dit globaal aan. Het plangebied is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan maakt de bouw van 12 nieuwe woningen mogelijk. Het Gelders Genootschap en de gemeente Brummen hebben voor het plangebied stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd voor elk van de drie straten. Deze zijn opgenomen in bijlage 1.

Aan de zijde van de Troelstralaan komen vier twee-onder-één-kap woningen met een garage. Dit type woningen sluit aan op de tweekappers in het straatbeeld. Elke tweekapper heeft een eigen inrit met ruimte voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein.

Aan de Meengatstraat kunnen maximaal drie woningen worden gebouwd. Dit kan in de vorm van drie vrijstaande woningen zijn of één vrijstaande woning in combinatie met één blok van twee. De uitstraling van deze woningen is gericht op behoud en versterking van het karakter van het historische lint aan de Meengatstraat. De karakteristiek dient vooral tot uiting te komen in de groene ruimtes, de zelfstandige plaatsing van de bebouwing en het individuele karakter van de bebouwing.

Aan de Savornin Lohmanstraat zullen vijf rijwoningen worden gebouwd. Dit zijn sociale huurwoningen. De woningen sluiten aan op de andere rijwoningen in het straatbeeld. De rijenwoningen zullen worden gebouwd in opdracht van de woningcorporatie Veluwonen. De overige percelen worden als bouwkavel verkocht.

Alle woningen worden uitgevoerd in maximaal twee bouwlagen met een kap. De vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en de hoekwoningen krijgen allen een eigen inrit met ruimte voor twee geparkeerde auto's. Naast het parkeren op eigen erf zullen in de openbare ruimte 13 openbare parkeerplaatsen worden aangelegd.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: TS architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0007.png"

Impressie toekomstige situatie aan respectievelijk Meengatstraat, Troelstralaan en de Jhr. de Savornin Lohmanstraat (ontwerp: TS architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit het Barro zijn er daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan omvat de bouw van 12 nieuwe woningen. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
 

Kwantitatieve opgave

In het regionale afsprakenkader van de Stedendriehoek is vastgelegd dat de gemeente Brummen maximaal 560 woningen mag toevoegen in de periode 2015-2025. Dit sluit aan op de geprognosticeerde huishoudensontwikkeling in dezelfde periode. Indien dit programma wordt gerealiseerd, wordt enkel gebouwd voor de lokale behoefte. Vanuit het uitgevoerde woningbehoefteonderzoek is naar voren gekomen dat er nog een behoefte is aan de volgende toe te voegen woningen (zie onderstaande tabel als richtinggevend instrument).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0008.png"

Nieuwbouw 2015-2024 o.b.v. combinatie Primos 2014-scenario en Socrates 2014, Brummen (bron: Wonen in de gemeente Brummen, Afwegingskader woningbouw)

De voorlopige nieuwbouwplannen in de gemeente zijn redelijk goed afgestemd op de verwachte woningbehoefte. Toch lijkt er een tekort te ontstaan van circa 100 woningen, als de nieuwbouwplannen in deze aantallen worden gerealiseerd. Dit tekort ontstaat omdat er naast nieuwbouw van woningen ook woningen aan de voorraad worden onttrokken worden. Om te zorgen dat er geen tekort ontstaat zal dit verwachte tekort aan woningen opgenomen worden in de programmering (bron: Woonvisie 2016 - 2025).

Op basis van actuele woningbehoefteprognoses voor de regio is er in de gemeente Brummen in de periode 2018-2027 behoefte aan 650 - 700 nieuwe woningen. Er wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van huishoudensgroei (650 woningen) en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen (700 woningen). Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit, omdat dit aantal alleen realistisch is als het aanbod goed aansluit op de vraag (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018).

De gemeente Brummen hanteert de volgende gewenste verdeling van de behoefte over de kernen: >250 in Brummen, >350 in Eerbeek, 30 in Empe / Tonden, 30 in Leuvenheim en enkele woningen in Hall (bron: Bouwstenen voor de actualisatie woonvisie, Companen, 2019).


Kwalitatieve opgave

De dynamiek op de woningmarkt komt grotendeels van jonge, kleine huishoudens. Daarnaast is er een grote vraag van 65-plussers naar levensloopgeschikte woningen. Het tekort aan huurwoningen wordt geraamd op 450 woningen, waarvan 20% sociale huur en circa 80% middenhuur (€ 710 tot € 900).

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0009.png"

Prognose vraag een aanbod naar woningtypen, in de periode 2018-2028 (bron: Bouwstenen voor de actualisatie woonvisie, Companen, 2019).

De woningmarktanalyse geeft de volgende aanknopingspunten voor beleid:

In de koopsector is vooral toevoeging gewenst van:

  • levensloopgeschikte woningen vooral vanuit de vraag van 65-plussers (prijsklasse € 250.000 tot € 400.000), met name in de centra van Brummen en Eerbeek.
  • niet al te dure rijwoningen (maximaal tot € 250.000 / € 300.000). De vraag naar rijwoningen komt vooral van starters, jonge stellen en gezinnen met kinderen. Zeker in de kleine kernen ontbreekt aanbod voor starters (tot € 225.000).

In de huursector ligt het accent bij:

  • toevoeging van eengezinswoningen en levensloopgeschikte woningen in de middenhuur. Eengezinswoningen ten behoeve van jonge stellen die moeilijk starten in de koopsector, levensloopgeschikte woningen meer voor ouderen. De maximale prijs voor deze woningen ligt rond € 900.
  • levensloopgeschikte (kleinere) woningen in de sociale huur. Deze toevoeging is vooral gewenst in Eerbeek en vervolgens Brummen.

Naar de toekomst toe verandert de behoefte aan sociale huurwoningen. Bij een economische ontwikkeling zoals jet CPB die raamt (middenscenario) zal de sociale huurwoningenvoorraad moeten toenemen met circa 35 woningen tot 2028. Wanneer er stagnatie optreedt in de economische ontwikkeling, is een uitbreiding van de sociale huurvoorraad nodig van circa 95 extra woningen in de komende 10 jaar. Gelet op de verdeling van de behoefte dient 20% van het programma sociale huur moeten zijn, minimaal een zelfde aandeel middenhuur en 60% koop (bron: Bouwstenen voor de actualisatie woonvisie, Companen, 2019).

Uit voorgaande tabel en grafiek blijkt dat er in het dorp Brummen behoefte is aan huurwoningen en duurdere koopwoningen. Onderhavig plan omvat de realisering van zowel twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen en vijf sociale huurwoningen. Dit sluit aan bij de woningvraag.

Uit het voorgaande blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de woningen uit voorliggend plan.

Locatie

Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De woningen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied op de locatie van een voormalige basisschool. Hiermee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland, beide vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 01 maart 2019. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de Omgevingsverordening is onder meer bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Er dient te worden voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van maximaal 12 woningen. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat er in de gemeente Brummen behoefte is aan dit type woningen (zie paragraaf 3.1). Hiermee voorziet het plan in de woningbehoefte. Met het plan is sprake van transformatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik. Het plan voldoet aan het borgen van kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het behoud van vitale steden en dorpen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' (2006)

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.

Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de

gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die

op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:

  • De gemeente Brummen kiest er voor om voldoende woningbouw voor de lokale woningbehoefte te realiseren en concentreren deze woningbouw bij de kernen Brummen en Eerbeek. Dit draagt bij aan het draagvlak van de voorzieningen.
  • Indien op den duur blijkt dat er behoefte is aan een regionale opvangtaak voor woningbouw in de gemeente Brummen, dan zal de gemeenteraad op dat moment over het wel of niet faciliteren van deze opvangtaak een besluit nemen.
  • De kernen Brummen en Eerbeek blijven eigen gemeenschappen met een eigen karakter.
  • Nieuwe woningbouw versterkt de groene kwaliteiten c.q. het groene karakter. De bijdrage kan bestaan uit een directe fysieke bijdrage, bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing van een project met bos/natuur, dan wel een financiële bijdrage in een gemeentelijk natuur- en landschapsfonds (financieel afromen van stedelijke bouwprojecten ter uitvoering van landschapsbeleidsplan en groenstructuurplan).
  • Kleinschalige toevoeging van woningen in de kleine kernen of het buitengebied wordt benut om de (groene) kwaliteit te versterken. Hieronder wordt verstaan herinvulling van voormalige agrarische gebouwen of (her)ontwikkeling in kleine kernen.

Planspecifiek

De woningbouw uit voorliggend initiatief wordt gerealiseerd in de kern Brummen en voorziet in de bestaande woningbehoefte (zie paragraaf 3.1). Hiermee draagt het plan bij aan het draagvlak van de voorzieningen in Brummen. Het initiatief is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.

3.3.2 Toekomstvisie 2030 'Innoveren met oude waarden'

De toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:

  • Ruimte voor papier en landgoederen;
  • Samen gezond wonen, werken en leven;
  • Op groene voet met groene vingers.

Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden maximaal 12 woningen gerealiseerd in de kern Brummen. Het betreft sociale huurwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen. Dit draagt bij aan het vitaal houden van de kern en het aantrekken van diverse doelgroepen en leeftijden. Het plangebied betreft een voormalige schoollocatie in een woonwijk, waarmee wordt bijgedragen aan de voorkeur voor inbreiding boven uitbreiding. Het initiatief past binnen de toekomstvisie van de gemeente Brummen.

3.3.3 Woonvisie 2016 - 2025

De Woonvisie 2016-2025 beschrijft als wensbeeld voor de toekomst een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:

  • 1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid. De gemeente wil nieuwbouw realiseren die complementair is aan de bestaande voorraad en de huidige woonmilieus versterkt. Daarmee wil de gemeente aansluiten bij de verwachte huishoudensgroei. Voor de gehele gemeente is een nieuwbouwprogramma van 550 woningen opgenomen. Wanneer de nieuwbouwplannen naast de verwachte woningbehoefte worden gelegd, blijft er een tekort van 100 woningen over in de gemeente Brummen.
  • 2. Wonen, zorg en vergrijzing. De gemeente wil ervoor zorgen dat ouderen oud kunnen worden in hun eigen wijk of kern en wil dat er voldoende woonmogelijkheden zijn voor mensen met een zorgbehoefte. Er wordt daarom ingezet op meer levensloopbestendige woningen en mantelzorgwoningen en aanpassingen voor langer zelfstandig thuis wonen.
  • 3. Duurzaamheid. De gemeente ambieert een groene en duurzame leefomgeving met duurzame woningen met een gezond leefklimaat.
  • 4. Leefbaarheid. Er wordt ingezet op goede leefbaarheid met een voorzieningenniveau in de kleine kernen dat op peil is.

De gemeente Brummen gaat haar Woonvisie 2016 - 2025 actualiseren. Het wensbeeld voor de toekomst blijft overeind, net als de pijlers die belangrijk zijn. De Woonvisie wordt dus niet herschreven, maar aangepast aan nieuwe wetgeving en nieuwe technische inzichten. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:

  • Wetgeving rondom het scheiden van wonen en zorg. Met als doel: mensen moeten langer zelfstandig thuis blijven wonen, met meer zorg aan huis. Ook kan er behoefte zijn aan bijzondere woonvormen.
  • Duurzaamheid: 95% van de woningvoorraad staat er al. Dat betekent dat verduurzamen vraagt om aanpassingen van bestaande huizen. Mensen moeten zich hiervan meer bewust worden.
  • Vraag en aanbod: zijn deze nog goed op elkaar afgestemd? Het is goed om inzicht te krijgen in de woningmarkt en te onderzoeken aan welke woningen in de toekomst nog behoefte is.

De Woonvisie gaat niet over individuele woningbouwplannen en -locaties. Na de actualisatie van de Woonvisie stelt de gemeente richtlijnen op voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Deze dienen als toetsingskader voor woningbouwplannen.

Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Brummen en woningcorporatie Veluwonen hebben een kwalitatief woningbehoefte onderzoek uit laten voeren als bouwstenen voor de actualisatie van de woonvisie. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen.

In de koopsector is vooral behoefte aan:

  • levensloopgeschikte woningen vooral vanuit de vraag van 65-plussers, met een prijsklasse van €250.000 tot €400.000 en het accent van de vraag in Brummen en Eerbeek.
  • niet al te dure rijwoningen (max. €250.000 / €300.000) vooral vanuit de vraag van starters, jonge stellen en gezinnen met kinderen.
  • in de koopsector spreidt de vraag zich in ongeveer 50% rijwoningen en 50% tweekappers en vrijstaande woningen.

In de huursector is vooral behoefte aan:

  • toevoeging van eengezinswoningen voor jonge stellen en levensloopgeschikte woningen voor ouderen, in de middenhuur (max. €900).
  • levensloopgeschikte (kleinere) woningen in de sociale huur, vooral gewenst in Eerbeek en Brummen.

Gelet op de verdeling zal rond 20% van het programma sociale huur moeten zijn, minimaal een zelfde deel middenhuur en 60% koop (gelijk verdeeld over de hiervoor genoemde typologieën).

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet in de bouw van vier twee-onder-één-kap woningen, drie vrijstaande woningen en vijf sociale huurwoningen op een voormalige schoollocatie in een woonwijk. Hiermee sluit het programma aan op de geconstateerde vraag naar verschillende woningtypen. Het plan past binnen de Woonvisie van de gemeente Brummen.

3.3.4 Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018

Met het Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018 wordt invulling gegeven aan de ambitie om als gemeente Brummen energieneutraal te zijn in 2030. Er is gekozen voor een strategische heroriëntatie van taken en rollen:

  • Verbindende overheid: De faciliterende rol die de gemeente in de verbindende overheid speelt, kan bestaan uit het aanjagen, ondersteunen en mogelijk maken van innovatieve en bestaande technologie. Regionale samenwerking met kennispartners, innovatie-labs en producenten is belangrijk. Daarvoor is de gemeente aangehaakt bij de Cleantechregio Stedendriehoek en het Gelders Energieakkoord.
  • Voorbeeldige overheid: Overheden dienen in het kader van duurzame energie een voorbeeldrol te vervullen. Met de vaststelling van de eerdere perspectiefnota is bepaald dat duurzaamheid een grondhouding is. Er bestaat (nog) geen maatlat voor duurzaamheid waarlangs activiteiten en uitgaven van de diverse taakvelden gelegd kunnen worden. Met alleen het voorschrijven dat iedere uitgave een duurzaamheidscomponent moet hebben en waarop gecontroleerd kan worden is de gemeente er niet. Toch wil ze vanuit de grondhouding hieraan werken, daarom is de samenwerking gezocht met gemeenten die binnen het thema de “Voorbeeldige overheid” van het Gelders EnergieAkkoord zijn betrokken.

Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). Voorheen was er een basisschool in het plangebied gevestigd. De school is reeds gesloopt. De sociale huurwoningen worden BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) gebouwd. Het initiatief past hiermee binnen het beleid van het Koersdocument Duurzame Energie. Bij de overige woningen zal ook worden gestimuleerd dat zij duurzaam en energiezuinig worden gebouwd.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kom Brummen", vastgesteld op 26 november 2009. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. In het plangebied geldt tevens:

  • Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 18 oktober 2018;
  • Het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', vastgesteld op 9 december 2018, dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag'.


afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0010.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Kom Brummen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemming en bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan nu herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorheen was er een basisschool op de locatie gevestigd. In 2008 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een deel van de locatie (perceel 4266). Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor de functie wonen. Er is geen reden om aan te nemen dat er bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Een bodemonderzoek is in het kader van de herziening van het bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ter hoogte van het rekenpunt 15568806 (aan de IJsselgouw ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Berekende totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   17,8 µg/m3   17,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De berekende concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 12 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied ligt niet binnen de geluidszone van wegen, spoorwegen of industrie. Circa 600 meter ten oosten van het plangebied loopt de provinciale weg de N348. Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone van 400 meter langs deze weg. De wegen rondom het plangebied betreffen allen 30 km/uur wegen. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid van de Wgh geen onderzoekszone. De Meengatstraat aan de noordzijde van het plangebied heeft wel een functie als buurt-/wijkontsluitingsweg. Daarom is in het kader van een goed woon- en leefklimaat een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat de drie woningen aan de Meengatstraat een geluidbelasting hebben van 56 dB (zonder aftrek). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De overige woningen in het plangebied zijn niet geluidbelast. Omdat de Meengatstraat een 30 km-weg is en dus geen geluidzone heeft, kan formeel niet worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh. Bij de beoordeling of er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening' kan wel worden aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening als een geluidbelaste woning een geluidluwe gevel heeft en een geluidluwe buitenruimte. Dat is het geval; alle drie woningen hebben een geluidluwe oost- en zuidgevel en een geluidluwe buitenruimte aan de oost- en zuidzijde. Daarnaast dienen geluidwerende voorzieningen getroffen te worden aan de gevel, zodat kan worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit voor een akoestisch aanvaardbaar binnenniveau.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden nieuwe milieugevoelige objecten toegevoegd (maximaal 12 woningen). Het plangebied ligt in een woonwijk met rondom geen andere functies dan wonen. Ten westen van het plangebied ligt op circa 120 meter afstand een autobedrijf met daarachter een benzinestation zonder lpg. Hiervoor geldt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG een maximale richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Overige functies, zoals een basisschool en een kantoorgebouw (ingenieursbureau), liggen op grotere afstand van het plangebied. Het aspect milieuzonering speelt derhalve geen rol. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is gewaarborgd en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

 

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

 

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

 

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige

functies.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een

effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling

Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

 

Nota Milieuveiligheid Brummen

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in april 2006 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het gespreksrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0011.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten oosten van het plangebied op circa 460 meter afstand een gasleiding ligt met een doorsnede van 108 mm en een druk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op de leiding zelf. Hieronder wordt nader ingegaan op het groepsrisico. Het invloedsgebied bedraagt 50 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied. Op de risicokaart staat ten noordwesten van het plangebied een LPG vulpunt weergegeven. Het invloedsgebied van dit LPG vulpunt bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op circa 145 meter afstand en daarmee binnen dit invloedsgebied. De spoorlijn die ten westen van het plangebied door Brummen loopt is onderdeel van het basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze spoorlijn geldt een invloedsgebied van 4 kilometer. Het plangebied ligt op circa 460 meter afstand en daarmee binnen dit invloedsgebied.

Ten oosten van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N348 op circa 610 meter afstand. Voor deze weg geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0012.png"

Risicobronnen in de omgeving van het plangebied

Met voorliggend plan worden maximaal 12 woningen (kwetsbare objecten) toegevoegd. Daar staat tegenover dat een ander kwetsbaar object - een basisschool - verdwijnt. Gesteld kan worden dat het groepsrisico met voorliggend plan niet toeneemt. Op een basisschool zijn doorgaans meer personen aanwezig en bovendien zijn kinderen minder zelfredzaam dan bewoners van de toekomstige woningen. Daarom wordt volstaan met een standaard verantwoordingsplicht.

Kwantitatieve verantwoording groepsricico

De 12 woningen hebben een gemiddelde bezetting van 2,4 mensen per woning. Er komen dus in de avond- en nachtperiode (wanneer de school dicht was) 12 x 2,4 = 29 personen bij. Dit is buiten de 200 meter zone van de spoorlijn, binnen de 200 meter van een Basisnetroute dient er gerekend te worden indien de personendichtheid toeneemt.

Kwalitatieve verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het LPG station en de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Voor wat betreft de spoorlijn ligt het plangebied geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen / zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WASpalen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woningen. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Er zijn voldoende routes om richting het zuidoosten, weg van de spoorlijn en het LPG station, te vluchten.

De zelfredzaamheid van bewoners in het plangebied kan verder worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn

onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het

bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de bouw van maximaal 12 woningen. In dit geval is er geen sprake van "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", als bedoeld in het Besluit m.e.r. Derhalve is er geen sprake van een (vorm vrije) m.e.r.-beoordeling dan wel m.e.r.-plicht.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Gemeentelijk rioleringsplan

In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Vasthouden / infiltreren
  • 3. Bergen
  • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. Afvoeren naar de riolering

Bestaand gebied:

In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.

Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.

Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding):

Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied.

Of het niet aansluiten van het verhard oppervlak mogelijk is, is afhankelijk van de lokale geohydrologische situatie. In het afkoppelplan is beschreven in welke gebieden infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.

Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is moet een bui die eens in de twee jaar voorkomt (een bui van 20 mm) volledig op eigen terrein geborgen kunnen worden. Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, geldt deze bergingseis niet en moet het afvalwater en hemelwater gescheiden worden aangeleverd.

Buitengebied:

In gebieden waar een druk- of persriool aanwezig is (vooral buiten de bebouwde kom) bedoeld voor de inzameling van alleen stedelijk afvalwater, is het niet toegestaan om regenwater op de riolering aan te sluiten. De pompcapaciteiten en de afmetingen van de persleidingen zijn niet berekend op de afvoer van regenwater. Perceeleigenaren moeten het hemelwater volledig op eigen terrein verwerken. Ook dit wordt vastgelegd in de nog op te stellen hemelwaterverordening.

Waterplan Brummen (2008)

De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan. In het waterplan is aangegeven dat er onder andere op de Troelstralaan 'water op straat'-situaties zijn voorgekomen. Om dit te voorkomen is de kans benoemd om in deze straten het hemelwater af te koppelen van het gemengde stelsel.

Planspecifiek

Ten behoeve van de watertoets is een vergelijking gemaakt tussen de oude situatie (toen de basisschool nog niet gesloopt was) en de toekomstige situatie na realisering van het plan. In de oorspronkelijke situatie stond er een basisschool in het plangebied met een schoolplein, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0013.png"
Oorspronkelijke situatie plangebied (bron: PDOK)

Oorspronkelijk situatie   Nieuwe situatie  
Verhard terrein   Oppervlakte in m²   Verhard terrein   Oppervlakte in m²  
School
Schoolplein  
1.000
1.650  
Woningen
Parkeerplaatsen  
670
230  
Deels verhard terrein (50%)
 

 
Deels verhard terrein (50%)
Tuin  

1.230  
Totaal verhard   2.650     2.130  

Vergelijking van de oorspronkelijke en de nieuwe situatie laat zien dat het verhard oppervlak in het plangebied met 2.650 - 2.130 = 520 m2 afneemt. Er is derhalve geen sprake van een toename aan verhard oppervlak.

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 3. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Op basis van de watertoets wordt door het waterschap een positief advies gegeven voor onderhavig plan.

In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied ligt geen oppervlaktewater. Het afkoppelen van het hemelwater is daardoor niet mogelijk. De bodem is door de relatief hoge grondwaterstand en de nabijheid van de IJssel niet geschikt voor infiltratie. Aangezien er geen mogelijkheden zijn voor het afkoppelen van het hemelwater op oppervlaktewater en ook niet voor infiltreren, zal voor de afvoer van hemelwater worden aangesloten op het reeds aanwezige gemengd riool.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken', deelgebied 'Uiterwaarden IJssel'. Dit gebied ligt op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Op 2,1 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen'. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (de bouw van max. 12 woningen) en de afstand tot de te beschermen gebieden, kunnen negatieve effecten als gevolg van licht, geluid, trillingen worden uitgesloten.

Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en het gebruik van de woningen kan mogelijk wel een effect hebben op de natuurwaarden in de beschermde Natura 2000-gebieden. Daarom is voor het plan een stikstofberekening uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Er is derhalve geen sprake van significante effecten op de beschermde natuurgebieden als gevolg van het plan.

Soortenbescherming
In plangebied stond voorheen een basisschool. Nadat de school is gesloopt, is het terrein ingezaaid met gras. De beukenhaag rondom het schoolterrein is in stand gebleven en het is de bedoeling dat deze ook met uitvoering van het plan bewaard blijft. De dichte haag is geschikt als slaapplaats voor mussen en maken daarmee deel uit van het functionele leefgebied voor deze soort. Tegen het maken van enkele openingen in de haag om zo een toegang naar het perceel te krijgen is geen bezwaar, mits er direct in de buurt voldoende geschikte struiken beschikbaar blijven voor de mussen om in te schuilen en te slapen. Indien wordt besloten om toch (een deel van) de haag te rooien dient middels een Quickscan onderzocht worden of er inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn.

Gelet op de huidige inrichting, een gazon met enkele bomen, wordt niet aannemelijk geacht dat het plangebied een essentiële functie heeft voor andere beschermde soorten. Ten behoeve van het plan zullen enkele bomen moeten worden gekapt. Bij het kappen van bomen is de bescherming van soorten onderdeel van de APV-toetsing. De bomen zullen vooraf worden gecheckt op eventuele broedvogels en buiten het broedseizoen worden weggehaald. Tijdens de werkzaamheden dient de Algemene Zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen. Het terugsnoeien van de beplanting dient buiten het broedseizoen (circa half maart – half juli) te worden uitgevoerd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief omvat de bouw van maximaal 12 woningen op de locatie van een voormalige basisschool. In vergelijking met de situatie dat de school aanwezig was, zal het aantal verkeersbewegingen afnemen.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan bepaald worden op grond van het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (2018), waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 als norm worden gehanteerd. Met voorliggend initiatief worden maximaal 3 vrijstaande koopwoningen, 4 twee-onder-één-kap koopwoningen en 5 sociale huurwoningen gerealiseerd. Op basis van deze gegevens kan onderstaande parkeerbehoefte worden berekend.

Woningtype
 
aantal woningen   parkeernorm*   parkeerbehoefte  
Koop, vrijstaand   3   2,3   6,9  
Koop, twee-onder-een-kap   4   2,2   8,8  
Huurhuis, sociale huur   5   1,6   8  
       
Totaal       23,7  

* CROW, weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom

Uit de kencijfers van het CROW blijkt dat er minimaal 24 parkeerplaatsen nodig zijn.

In voorliggend plan krijgen de vrijstaande, twee-onder-een-kap- en de hoekwoningen allen een eigen oprit met de mogelijkheid om twee auto's te parkeren. Voor deze parkeerplaatsen wordt een correctiefactor toegepast :

  • bij een oprit zonder garage bedraagt de correctiefactor 1,8. Dit geldt voor de twee hoekwoningen. Hierbij kan 0,8 x het aantal parkeerplaatsen worden meegerekend (2 x 0,8=1,6 pp);
  • bij een lange oprit met garage bedraagt de correctiefactor 1,3. Dit geldt voor de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Hierbij kan 1,3 x het aantal parkeerplaatsen worden meegerekend (7 x 1,3= 9,1 pp).

In het openbaar gebied is ruimte langs de rijbaan voor de benodigde 13 parkeerplaatsen. In totaal bedraagt het aantal parkeerplaatsen 1,6 + 9,1 + 13 = 23,7 pp.

Om aan de parkeerbehoefte van 24 parkeerplaatsen te voldoen, dient nog 1 parkeerplaats ingepast te worden. Dit kan mogelijk in de openbare ruimte ten westen van het plangebied bij aan de zijde van het bestaande plantsoen. De parkeerdruk aan deze zijde is niet hoog, waarmee daar voldoende compensatieruimte is.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.

Archeologie

Ter plaatse van het plangebied geldt het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (9 december 2018) van de gemeente Brummen. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het parapluplan met het plangebied rood omkaderd. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag'. De noordwestelijke hoek van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBRKOM100016-va01_0014.png" Uitsnede 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' gemeente Brummen

Bij een lage archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

Bij een hoge archeologische verwachting is een onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat er in het plangebied een lage verwachting is vastgesteld op het aantreffen van intacte archeologische waarden. De voorgenomen ontwikkeling zal naar verwachting niet zorgen voor de aantasting van archeologische waarden. Geadviseerd wordt om het plangebied archeologisch vrij te geven voor de ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Brummen is initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld die door de gemeenteraad, tezamen met de grondexploitatie voor de ontwikkeling van de schoollocatie / woningbouw Sperwerstraat te Brummen, is vastgesteld op 19 september 2019. Eventuele planschadekosten worden gedekt uit deze grondexploitaties. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De bestemming 'Tuin' voor de voorerven van de woningen. In de voortuin mag niet worden gebouwd, behoudens erkers aan de woningen en erfafscheidingen tot 1 meter.
  • De bestemming 'Wonen' voor het realiseren van de woningen in 3 bouwvlakken. Met bouwaanduidingen is aangegeven welk type woningen er gebouwd mogen worden. Langs de Meengatstraat kunnen dit zowel vrijstaand als twee-onder-een-kapwoningen zijn.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in het kader van het vooroverleg afgestemd met de provincie. Daaruit is geen specifieke reactie naar voren gekomen. Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Daaruit blijkt dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er heeft voor dit plan geen formele inspraakprocedure plaatsgevonden. Er is op 18 maart 2019 een inloopavond voor omwonenden georganiseerd. Deze bijeenkomst is door circa 60 belangstellenden bezocht.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.