Plan: | De Bongerd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBRKOM100014-va01 |
COLOFON: | |||
Betrokken ambtenaar: | Dhr. M. Harkema | ||
Projectleider Buro SRO: | Mevr. J. Jentink / www.buro-sro.nl |
Woningcorporatie Veluwonen heeft het voornemen om aan De Bongerd in Brummen 20 woningen te realiseren. De 20 voorheen aanwezige appartementen in het plangebied voldeden niet meer aan de huidige eisen en zijn gesloopt. De vrijstaande villa die binnen het plangebied stond, bestaat al langer niet meer. Het nieuwe bouwplan kan niet worden gerealiseerd binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan een herziening van het bestemmingsplan en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan De Bongerd in Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van de kern Brummen, aan De Bongerd. De Bongerd is een doodlopende weg welke aan de oostzijde is ontsloten aan de Troelstralaan. Ten noorden ligt de Goeman Borgesiuslaan, ten westen ligt de Meidoornlaan. Ten zuiden van het plangebied ligt een smalle ontsluitingsweg waarmee een aantal woningen aan de Troelstralaan worden ontsloten. Bijgevoegde afbeeldingen tonen foto's van het plangebied.
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd
Het plangebied ligt in een woonwijk en in de directe omgeving liggen dan ook voornamelijk woningen. Ten noorden van het plangebied ligt achter de woningen aan de Goeman Borgesiusstraat een kinderboerderij en een park. Het plangebied grenst in het oosten aan de Troelstralaan en aan de achterzijde van de woningen aan de Meidoornlaan en de Goeman Borgesiusstraat. De meeste woningen in de omgeving van het plangebied bestaan uit twee bouwlagen en een kap.
Het plangebied was tot voor kort bebouwd met 20 kleine, verouderde appartementen, uitgevoerd in twee bouwlagen en een plat dak. Deze zijn inmiddels gesloopt. Ook het voorheen in het plangebied aanwezige groen is verwijderd. In het noorden van het plangebied heeft een villa gestaan, die al eerder is gesloopt. Het plangebied is nu een onbebouwd grasveld.
Plangebied gezien vanaf de Troelstralaan
Veluwonen wil 20 aaneengebouwde woningen realiseren in het plangebied. Het zal gaan om een mix van 10 levensloopbestendige woningen, 8 eengezinswoningen en 2 starterswoningen. Het principe van een boerenerf, met een informele sfeer en een diversiteit aan gebouwen, is als basis gekozen voor de stedenbouwkundige opzet. De woningen worden in vier rijen gesitueerd. Het gebouw in de noordoostelijke hoek is qua uitstraling en ligging het hoofdgebouw en is ontworpen als een boerderij in een T-vorm. De overige drie bouwvolumes zijn qua uitstraling ondergeschikt aan het noordoostelijk gelegen gebouw. Deze opzet zorgt ervoor dat de toegang tot het 'erf' gemarkeerd wordt door de boerderij. De woningen in de T boerderij zijn 3 eengezinswoningen met 2 starterswoningen op de kop. In het noordwesten wordt een rij van 4 levensloopbestendige woningen gerealiseerd en in het zuidoosten een rij van 6 levensloopbestendige woningen. De 5 woningen in het zuidwesten zijn eengezinswoningen. De woningen zullen bestaan uit 1 of 2 bouwlagen en een kap. Het woongebied krijgt een oriëntatie naar binnen toe waar een centrale openbare ruimte wordt gecreëerd. Alleen de eengezinswoningen in het noordoosten zijn georiënteerd op de Troelstralaan.
Het plangebied wordt aan de oostzijde ontsloten vanaf de Troelstralaan. Het wordt van deze weg afgescheiden met een groene buffer in de vorm van een haag, wat zorgt voor een besloten karakter. De bestaande bomen op de perceelsgrenzen blijven behouden en daarnaast worden er enkele bomen in het plangebied aangeplant. De openbare ruimte tussen de woningen wordt ingericht als verblijfsgebied met ruimte voor parkeren. Tussen de 5 eengezinswoningen en de 4 levensloopbestendige woningen wordt een parkeerkoffer van 18 parkeerplaatsen gesitueerd. In een tweede parkeerkoffer op de kop van de 4 levensloop bestendige woningen worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. De 5 parkeerplaatsen voor de woningen in de T boerderij bevinden zich aan de achterzijde van deze woningen in directe aansluiting met de tuinen van deze woningen. De 6 levensloopbestendige woningen aan de Troelstralaan hebben ieder één parkeerplaats aan de erfzijde direct voor de woning.
Beeld van de toekomstige inrichting van het plangebied (ontwerp: Architectengroep Gelderland)
Het initiatief zorgt voor een kwaliteitsimpuls op de locatie door de leegstaande, verouderde appartementen te vervangen voor nieuwe (deels levensloopbestendige) woningen midden in een woonwijk.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien het initiatief een herstructurering betreft, waarbij er 20 appartementen en een villa zijn gesloopt en 20 woningen worden gebouwd, neemt het aantal woningen af en is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat een bestemmingsplan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging (Uitspraak 201307360/1/R3). In het voorliggend geval is hiervan sprake. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Omgevingsvisie Gelderland
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden binnen de provinciale grenzen. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De provincie wil kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven.
Borgen van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral: een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij ontwikkeld wordt met kwaliteit. Ontwikkelingen moeten recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en er moet zorg gedragen worden voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.
Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).
Planspecifiek
Het initiatief betreft een herstructurering waarbij 20 appartementen zijn gesloopt en 20 woningen worden terug gebouwd. De kwaliteit van de leefomgeving krijgt een impuls doordat leegstaande, verouderde bebouwing wordt vervangen door nieuwe (levensloopbestendige) woningen. Het initiatief is geen stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen (zie paragraaf 3.1). Het initiatief past in het provinciale beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.
Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die
op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
De woningbouw vindt plaats in de kern Brummen in de vorm van herontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.
De Woonvisie 2016-2025 heeft als wensbeeld een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:
Planspecifiek
De ontwikkeling voorziet in een herontwikkeling waarbij 20 verouderde appartementen zijn gesloopt en daarvoor in de plaats 20 sociale huurwoningen worden gebouwd. Er is hiermee dus geen sprake van een toename van het aantal woningen. De woningen zijn voor verschillende doelgroepen bedoeld. Er worden levensloopbestendige woningen (doelgroep senioren), middelgrote eengezinswoningen (doelgroep gezinnen), kleine eengezinswoningen (doelgroep 1- en 2-persoonshuishoudens) en starterswoningen gerealiseerd. Doordat er levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd, wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente om in te zetten op woningen voor ouderen.
Qua duurzaamheid is de ambitie en het budget van de woningstichting afgestemd op het duurzame BENG (bijna energie neutraal gebouw) niveau. Afhankelijk van de definitieve prijsvorming is echter ook rekening gehouden met het mogelijk realiseren van woningen op het niveau BENG-voorbereid "no regret". Dit wil zeggen dat de woningen bouwkundig en qua afgiftesysteem conform BENG uitgangspunten worden gerealiseerd, waarbij in een later stadium het opwekkingsysteem zonder grote aanpassingen en met eenvoudige ingrepen alsnog op het BENG niveau kan worden gebracht.
De ontwikkeling sluit aan bij de Woonvisie 2016-2025.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Brummen' dat op 26 november 2009 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - 2', waarbinnen uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het bestaande bouwvlak en er grondgebonden woningen worden gerealiseerd, is het initiatief strijdig met het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Brummen' met plangebied rood omlijnd
Daarnaast geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Mantelzorgwoning', vastgesteld op 15 oktober 2015. De bepalingen hierin over mantelzorgwoningen zijn overgenomen in voorliggend plan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 1. De conclusie van dit onderzoek is dat er slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, die geen milieuhygiënische belemmering vormen voor het voorgenomen gebruik van de grond in het plangebied. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15568801 (aan de IJsselgouw ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 17,5 µg/m3 | 18,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Aangezien er per saldo geen nieuwe woningen worden toegevoegd, is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De wegen rondom het plangebied betreffen allen 30 km/uur wegen. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van wegen, spoorwegen of industrie. Akoestisch onderzoek is in het kader van de Wet geluidhinder dus niet noodzakelijk. De Troelstralaan is bovendien een woonstraat met een beperkte breedte waarop ook auto's parkeren. De weg is geen onderdeel van een bus- of transportroute en de bouwvlakken liggen op minstens 8,5 meter van de weg. Hierdoor is ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De nieuwe woningen zijn milieugevoelige objecten. Voor de kinderboerderij die op circa 40 meter ten noorden van het plangebied ligt, wordt op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter geadviseerd. Hieraan wordt voldaan. Verder zijn er geen milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is daarmee gewaarborgd en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering gehinderd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (blauw omcirkeld)
De spoorlijn die door Brummen loopt is onderdeel van het basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze spoorlijn geldt een invloedsgebied van 4 kilometer. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Dit is besproken met de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) en zij heeft een eerste advies gegeven over het plan. Met dit advies is in het ontwerp rekening gehouden door een tweede ontsluiting te realiseren en een bluskraan te plaatsen.
Verder liggen er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op het gebied van externe veiligheid is het initiatief uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:
Bestaand gebied:
In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.
Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.
Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding):
Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied.
Of het niet aansluiten van het verhard oppervlak mogelijk is, is afhankelijk van de lokale geohydrologische situatie. In het afkoppelplan is beschreven in welke gebieden infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.
Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is moet een bui die eens in de twee jaar voorkomt (een bui van 20 mm) volledig op eigen terrein geborgen kunnen worden. Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, geldt deze bergingseis niet en moet het afvalwater en hemelwater gescheiden worden aangeleverd.
Buitengebied:
In gebieden waar een druk- of persriool aanwezig is (vooral buiten de bebouwde kom) bedoeld voor de inzameling van alleen stedelijk afvalwater, is het niet toegestaan om regenwater op de riolering aan te sluiten. De pompcapaciteiten en de afmetingen van de persleidingen zijn niet berekend op de afvoer van regenwater. Perceeleigenaren moeten het hemelwater volledig op eigen terrein verwerken. Ook dit wordt vastgelegd in de nog op te stellen hemelwaterverordening.
Waterplan Brummen (2008)
De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan. In het waterplan is aangegeven dat er onder andere op de Troelstralaan 'water op straat'-situaties zijn voorgekomen. Om dit te voorkomen is de kans benoemd om in deze straten het hemelwater af te koppelen van het gemengde stelsel.
Planspecifiek
Voor het initiatief is de digitale watertoets ingevuld, waarmee de waterbeheerder is betrokken in de procedure. Het waterschap Vallei en Veluwe heeft een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 2). In vergelijking met de situatie in het plangebied vóór de sloop van de 20 appartementen en de villa, zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een beperkte toename aan verhard oppervlak. Conform het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe en het Gemeentelijk Rioleringsplan gaat voor de afvoer van hemelwater de voorkeur uit naar vasthouden/infiltreren, bergen of afvoeren naar oppervlaktewater.
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied ligt geen oppervlaktewater. De afstand tot het park 't Goor is te groot om het water hierheen af te voeren. Het afkoppelen van het hemelwater is daardoor niet mogelijk. De bodem is door de relatief hoge grondwaterstand en de nabijheid van de IJssel niet geschikt voor infiltratie.
Aangezien er geen mogelijkheden zijn voor het afkoppelen van het hemelwater op oppervlaktewater en ook niet voor infiltreren, zal voor de afvoer van hemelwater worden aangesloten op het gemengd rioolsysteem.
Wat betreft het aspect water is het plan uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan ecologie uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat het initiatief geen nadelige effect voor beschermde natuurgebieden, gezien de ruime afstand tot beschermde natuurgebieden en de beperkte uitstraling van de ontwikkeling. Er zijn daarnaast in het plangebied geen beschermde soorten aangetroffen en deze worden er ook niet verwacht.
Op het gebied van ecologie is het initiatief uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Er worden twee nieuwe ontsluitingswegen aangelegd vanaf de Troelstralaan. De hoofdontsluiting komt centraal het plangebied binnen. De andere ontsluitingsweg ligt ten zuiden van de woningen en is bedoeld als noodontsluiting voor hulpdiensten. Er worden verwijderbare paaltjes op deze weg aangebracht ten hoogte van de plangrens, zodat de route niet als reguliere ontsluitingsweg wordt gebruikt en de bewoners van de woningen aan deze weg geen hinder ondervinden van verkeer. Bovendien zorgt de ontwikkeling voor een tweede ontsluitingsweg voor deze woningen, zodat ook deze woningen voor hulpdiensten in de toekomst beter te bereiken zijn. Aangezien het aantal woningen in het plangebied gelijk blijft ten opzichte van de huidige situatie, neemt het aantal verkeersbewegingen niet wezenlijk toe.
Op basis van de Parkeernota 2007 van de gemeente Brummen geldt voor de woningen een parkeernorm van 1,55 parkeerplaats per woning. De parkeerbehoefte komt daarmee uit op 31 parkeerplaatsen. In het plangebied worden 37 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie paragraaf 2.2). Hiervan worden er 11 op eigen terrein gerealiseerd. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein telt de gemeente 0,8 parkeerplaats. Dit zorgt voor een berekend aantal parkeerplaatsen van 34,8. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernormen gesteld in de Parkeernota 2007 van de gemeente Brummen.
Op het gebied van verkeer en parkeren is het plan uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben. Op het gebied van cultuurhistorie is het initiatief uitvoerbaar.
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen ligt het plangebied grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting en voor een klein deel in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Zie hiervoor bijgevoegde afbeelding.
Uitsnede archeologische beleidskaart Brummen
Voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht bij een bodemingreep groter dan 250 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Voor de zone met een middelhoge archeologische verwachting is er sprake van een zorgplicht bij een bodemingreep groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Aangezien de geplande bodemingrepen groter zullen zijn dan 1.000 m² is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat het initiatief voor slechts een beperkt verstorend effect zorgt voor het potentieel archeologisch niveau, waardoor vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Het volledige archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden in de toekomst te beschermen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De gronden met de verkeersbestemming in de openbare ruimte worden overgenomen door de gemeente. De overige gronden blijven in eigendom van Veluwonen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voor de systematiek van het plan is aangesloten op het bestemmingsplan 'Kom Brummen'. Daarnaast zijn
de regels voor mantelzorgwoningen overgenomen uit het bestemmingsplan 'Mantelzorgwoning'. De regels van de dubbelbestemmingen voor archeologie is gebaseerd op het beleid zoals opgenomen in de Beleidsnota Archeologie Gemeente Brummen 2014. Verder kent dit plan geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. De provincie heeft geconstateerd dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn. Het waterschap is via de digitale watertoets in kennis gesteld van het plan en heeft een positief wateradvies gegeven. Met betrekking tot externe veiligheid, brandveiligheid en bereikbaarheid is advies gevraagd bij de VNOG. Met de opgenomen maatregelen (tweede toegang en brandkraan) is invulling gegeven aan het advies.
Er heeft voor dit plan geen formele inspraakprocedure plaatsgevonden. Er is op 8 mei 2017 een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Het bestemmingsplan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 november 2017 voor de duur van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota in bijlage 5 is zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.