Plan: | Koppelenburg-Zuid Brummen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBRKOM100009-va01 |
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een luchtfoto, waaruit de ligging van het plangebied blijkt.
Voor het gebied in de dorpskom van Brummen, dat is gelegen achter de bebouwing van de Arnhemsestraat, de Wilhelminastraat en de Koppelenburgerweg, is een woningbouwplan ontwikkeld met een omvang van 15 woningen. De ontwikkeling van een dergelijk inbreidingsplan past naar de mening van het gemeentebestuur in het streven naar duurzaam grondgebruik. Dat wil zeggen, dat bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, zoals in dit geval voor woningbouw, eerst wordt gekeken naar mogelijkheden binnen de bestaande dorpskommen. Wanneer er geen sprake is van onevenredige aantasting van kenmerkende, mogelijk beeldbepalende ruimtelijke kwaliteiten van de dorpen, kunnen dergelijke mogelijkheden in beginsel worden benut.
Dit woningbouwplan is een initiatief van de gemeente Brummen en een particulier, die samen de gronden in het plangebied bezitten. Bij ontwikkelingen als deze spelen niet alleen ruimtelijke overwegingen een rol. De plannen moeten ook passen bij het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente. Met het ontwikkelingsplan dat nu voorligt wordt aan beide voorwaarden voldaan. Een extra aanbod van 15 woningen in de vrije sector sluit goed aan bij de vraag van de lokale markt.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Brummen, ingeklemd tussen de kern en de provinciale weg N348. Het plangebied omvat het oostelijk deel van het open terrein dat gelegen is tussen de bebouwing van de Arnhemsestraat in het westen, de Wilhelminastraat in het noorden en de Koppelenburgerweg in het oosten. In het zuiden wordt het terrein begrensd door de voormalige tuinmuur van de beeldbepalende villa De Koppelenburg.
Het semi-agrarische dorpsrandgebied tussen de Wilhelminastraat en de oude tuinmuur van de villa Koppelenburg heeft tot nu toe een deel van zijn openheid behouden, maar dreigt een restgebied te worden. Het open en groene karakter van dit dorpsgedeelte wordt met name ervaren aan het zuidelijk deel van de Arnhemsestraat. Dit groene open beeld, dat mede wordt bepaald door bestaande grote bomen, dient te worden gerespecteerd. Door het plangebied loopt het Jodenpad, dat van waardevolle cultuurhistorische betekenis is.
Ligging plangebied in de kern Brummen
Dit bestemmingsplan bestaat naast deze toelichting uit een set regels en een verbeelding. De toelichting gaat nader in op de huidige situatie van het plangebied, het geldend beleidskader, het toetsen van het initiatief aan de geldende randvoorwaarden en een beschrijving van het plan. Tevens wordt in de toelichting stilgestaan bij de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan. Als laatste wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het plan. Deze juridische opzet geeft aan hoe het plan is vertaald naar de regels en de verbeelding die bij dit plan horen.
De vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn:
De gronden van het plangebied zijn aangewezen voor:
Uitvoering van het initiatief binnen de planologische kaders van deze bestemmingsplannen is niet mogelijk. Een herziening van de bestemmingsplannen is derhalve noodzakelijk.
Het plangebied wordt in het noorden en oosten omgeven door een gebied, bestaande uit smalle woonstraten (Koppelenburgerweg en Wilhelminastraat) met vrijstaande woningen uit heel diverse bouwperiodes en met een verscheidenheid aan bouwstijlen. Ten westen van het plangebied ligt de Arnhemsestraat voor doorgaand verkeer. Ook hierlangs liggen veelal grote percelen met vrijstaande woningen. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de provinciale weg N348.
Het plangebied zelf heeft een ruim opgezette en groene uitstraling. Het betreft onbebouwde grond dat grotendeels wordt omsloten door bebouwing, of tuinen. De achterkant van de omliggende woningen is gericht naar het plangebied. In het gebied is vooral laagopgaand groen aanwezig met enkele grote bomen. Aan de noordwestzijde van het plangebied staat een beeldbepalende oude boom.
Door het gebied loopt een pad van de Koppelenburgerweg naar de Arnhemsestraat. Langs de zuidrand loopt het Jodenpad, eveneens naar de Arnhemsestraat.
Globale begrenzing van het plangebied
Aan de Wilhelminastraat staan woningen, veelal opgebouwd uit één bouwlaag met daarboven de kap. Daarnaast staan er enkele herenhuizen/landhuizen. Aan de Koppelenburgerweg liggen enkele oude woningen maar vooral vrijstaande woningen van een latere periode, tweede helft 20ste eeuw.
Langs de Arnhemsestraat (voor doorgaand verkeer) liggen ruim opgezette, statige land- en herenhuizen in verschillende bouwstijlen. De oostzijde van deze straat, grenzend aan het plangebied, heeft een ruime opzet en geeft een groene uitstraling aan dit gebied.
Er is voor de hele omgeving van het plangebied niet een eenduidige typologie aan te geven voor de aanwezige bebouwing.
Parkeren geschiet bij de Wilhelminastraat en Koppelenburgerweg zowel op eigen terrein als op straat. Door de smalle straten is daardoor een beperkte ruimte voor verkeersbewegingen. Veelal blijft er nog maar één rijstrook over. De wegen worden niet gebruikt voor doorgaand verkeer.
De Koppelenburgerweg gaat richting het zuiden over een zandpad dat is afgescheiden door paaltjes zodat alleen fiets- en voetverkeer hiervan gebruik kan maken.
De Arnhemsestraat is ruimer van opzet. Langs de straat zijn parkeervakken gerealiseerd. Er blijft echter nog voldoende ruimte over voor verkeer om elkaar te kunnen passeren. De opzet van deze straat past bij de functie, als doorgaande route van de provinciale weg richting het centrum van Brummen.
Het plangebied is een open, niet openbare, groene ruimte, aan de rand van de kern Brummen. Ingeklemd tussen de provinciale weg (N348) en de oude kern van Brummen. Het gebied wordt omringd door ruim opgezette landhuizen en vrijstaande woningen. Er staan zowel grote bomen, opgaand groen en gras. Het groen vormt een natuurlijke overgang tot de statig aangelegde tuinen van enkele panden aan de Arnhemseweg. De groene uitstraling van het gebied en de omgeving levert een bijzondere kwaliteit aan het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Opgaven van nationaal belang
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Duurzame verstedelijkingsladder
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen wordt het volgende geconstateerd:
Ad trede 1: er is sprake van een behoefte aan woningen in de gemeente Brummen. Dit blijkt hoofdzakelijk uit de Kwalitatief Woonprogramma 3 (KWP 3) en de gemeentelijke woonvisie 'Wonen in Brummen. Duurzaam wonen in een betekenisvolle omgeving 2011'. Voor een nadere toelichting op deze beleidsdocumenten wordt verwezen naar paragraaf 3.2 en 3.3 van deze toelichting. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen.
Ad trede 2: bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en is opgenomen in een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt een deel van de behoefte aan woningen opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Derhalve levert de invulling van het plangebied vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering op.
Ad trede 3: niet van toepassing.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Gelderland
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Wonen
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.
De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken zijn vastgelegd in het KWP3.
Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
Dit bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk op een binnenstedelijke locatie. Het maximaal aantal toegestane woningen (15) is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie en het daarbij behorende woningbouwprogramma dat tevens regionaal is afgestemd (KWP 3). Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Omgevingsverordening Gelderland
Algemeen
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is in januari 2014 door Gedeputeerde Staten en op 18 oktober 2014 door Provinciale Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de omgevingsverordening wordt, voor wat betreft nieuwe stedelijke ontwikkelingen, verwezen naar de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2).
Toetsing van het initiatief aan de (ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland
In paragraaf 3.1 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' reeds aan bod gekomen. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het principe van duurzame verstedelijking en het bepaalde in de Omgevingsverordening Gelderland.
Kwalitatief Woonprogramma 3 (KWP 3)
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen er voor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het woonprogramma zijn de afspraken vastgelegd.
Het woonprogramma is in regionaal verband verder uitgewerkt naar lokale programma's. Hierbij gaat het om concrete aantallen. In de gemeente Brummen mogen van de oorspronkelijke circa 1600 woningen er nog 510 gebouwd worden in de periode 2010-2019 (KWP3). Binnen de KWP3 periode zijn tot op heden al 311 woningen gerealiseerd. Het woningbouwprogramma voorziet dan ook in een netto toename van nog 199 woningen.
Toetsing van het initiatief aan het Kwalitatief Woonprogramma 3 (KWP 3)
De vijftien woningen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt zijn opgenomen in de resterende 199 woningen tot 2020. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en is het plan in overeenstemming met het uitgangspunt inbreiding gaat voor uitbreiding. Het plan is passend binnen de regionale afspraken en het provinciaal beleid.
Regioparagraaf Stedendriehoek
Ambitie van de regio
Voor de regio Stedendriehoek zijn twee structuurvisies opgesteld: één voor het stedelijk netwerk Stedendriehoek (“Ruimtelijk structuurbeeld Stedendriehoek 2030”, feb. 2004), bestaande uit de steden Apeldoorn, Zutphen, Deventer met de daarbinnen gelegen kernen van Gorssel en Voorst en één voor het resterende, zogenaamde niet bundelingsgebied (“Ruimtelijk toekomstperspectief, de buitenkant van de Stedendriehoek”, feb. 2004), namelijk het grondgebied van de gemeente Brummen, het grondgebied van de voormalige gemeenten Lochem en Vorden en het buitengebied van Apeldoorn, Gorssel en Voorst.
De regionale structuurvisie voor het stedelijk netwerk Stedendriehoek hanteert de volgende integrale ambitie: het vergroten van de variatie in (nieuwe) woon-, werk- en recreatiemilieus met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. Vanuit deze integrale ambitie wil de regio uitdrukkelijk relaties leggen met de sociale en economische dimensie. In economische termen gaat het vooral om het Streekplan Gelderland – vastgesteld door PS op 29 juni 2005 scheppen van een hoogwaardig vestigingsklimaat, werkgelegenheid, voldoende ontwikkelingsruimte, goede programmering en segmentering en promotie. Wat betreft sociale aspecten gaat het om leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de spreiding en bereikbaarheid hiervan.
Tevens streeft de regio naar versterking van de onderlinge complementariteit en identiteit van kernen en deelgebieden: niet allemaal het zelfde doen, maar elkaar aanvullen, voortbouwend op eigen kwaliteiten.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer en de dorpen in het stedelijk netwerk gelegen in de gemeenten Lochem en Voorst. Het overige deel van de woningbouwopgave vindt buiten het stedelijk netwerk plaats in de gemeente Brummen en deels de gemeente Lochem.
In de structuurvisie voor het overige deel van de regio, de zogenaamde “buitenkant van de Stedendriehoek” wordt gekoerst op "opvang eigen groei door “bouwen met het landschap”.
Verstedelijkingsopgave
De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden. De regionale structuurvisie voor het stedelijk netwerk geeft aan dat een aanzienlijk deel van de regionale woningbouw opgave zal plaats vinden in de vorm van inbreiding. Bij inbreiden gaat het om herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Herstructurering is echter niet alleen voorbehouden aan de steden, maar vindt evenzeer plaats in de bestaande dorpen.
Toetsing van het initiatief aan de Regioparagraaf Stedendriehoek
Dit bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee in beperkte mate invulling wordt gegeven aan de woningbehoefte. Het voornemen is in overeenstemming met het uitgangspunt om de beschikbare ruimte binnen de dorpen en steden zo goed mogelijk te benutten. Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met de Regioparagraaf Stedendriehoek.
Wonen in Brummen. Duurzaam wonen in een betekenisvolle omgeving 2011
Algemeen
De gemeente heeft de woonvisie vastgesteld op 24 oktober 2011. In de woonvisie zijn de volgende doelen vastgelegd voor de ontwikkeling van de woningmarkt in de gemeente Brummen.
Groene gemeente op korte afstand van aantrekkelijke steden
Een hechte maar open gemeenschap
Gemengde samenstelling van de bevolking met extra aandacht voor ouderen en gezinnen
Ondersteunen zelfstandigheid
Versterken dorps karakter
Een duurzame woningvoorraad
Van partijen naar partners
Toetsing van het initiatief aan de woonvisie "Wonen in Brummen. Duurzaam wonen in een betekenisvolle omgeving 2011"
Het plan voldoet aan de woningbouwopgave en sluit aan bij de behoefte naar vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen. Tevens heeft het plan tot gevolg dat een locatie die al geruime tijd ongebruikt is en ruimtelijk gezien niet aansluit bij de omgeving, op een goede manier ingevuld wordt. Hierdoor worden zowel de kwaliteit van het gebied, als de effecten hiervan op de omgeving verbeterd. Bij de beschrijving van het initiatief in hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op het onderwerp hoe het plan is ingepast in de omgeving.
Nota ruimtelijke kwaliteit 2013
Het welstandsbeleid van de gemeente Brummen is daar een belangrijk instrument voor. Het zorgt voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Om het welstandsbeleid voor burgers inzichtelijk te maken, is er een Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen welstandsnota, opgesteld. Deze nota is in samenwerking met het Gelders Genootschap tot stand gekomen.
Ten behoeve van het initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld en voorgelegd aan welstand. Hieronder wordt kort beschreven wat de gewenste beeldkwaliteit is en wat de conclusies van welstand waren.
Huidige beeldkwaliteit
De zuidelijke begrenzing van dit woningbouw gebied wordt gevormd door landgoed "De Koppelenburg'' alwaar enige tijd geleden een showroom voor oude auto's is gerealiseerd.
De Koppelenburgerweg wordt bepaald door oudere individuele bebouwing langs de oostzijde eindigend in blokjes van twee-onder-één-kap bestaande uit tweebouwlagen en evenwijdig aan de weg gelegen. Het meest zuidelijk blokje wijkt enigszins af van de hier waar te nemen rooilijn. De westelijke zijde van de Koppelenburgerweg wordt door meer open bebouwing in de vorm van recentere bungalowbouw bepaald waarbij een minder strakke rooilijn is waar te nemen en de perceelbreedte wisselend is evenals de frontbreedte. Van de bebouwing aan deze zijde staat de kaprichting hoofdzakelijk haaks op de weg. De aanwezige en diverse bebouwing langs de Koppelenburgerweg is uiteenlopend van karakter.
Randvoorwaarden voor het plan
Te verwachte beeldkwaliteit
De omringende bebouwing is uiteenlopend van karakter en de situering van de bouwkavels vormt daarvan enerzijds een sluitstuk; aan de andere kant wordt hiermee de aanzet voor nieuwbouw aangegeven. Richtlijnen voor bedoelde nieuwbouw zullen in elk geval tot doel hebben de ruimtelijke kwaliteit van het betreffend gebiedje te ondersteunen door middel van het zoeken naar samenhang van bebouwing onderling en relatie met de bestaande omgeving.
Zoals in de omgevingsanalyse van de huidige beeldkwaliteit is aangeduid vormt de omringende bebouwing een uiteenlopend karakter, hoewel de mate van openheid en kleinschaligheid als gemeenschappelijke basis mag worden genoemd. De omringende bebouwing is zo weinig eenduidig dat richtlijnen niet al te scherp zijn te formuleren. Zoals gezegd is het einddoel een aantrekkelijke en samenhangende bebouwing te creëren die als maatwerk kan worden beschouwd voor deze locatie.
Richtlijnen
Zoals hiervoor vermeld, zijn uit de omringende bebouwing meerdere basisgegevens af te leiden waardoor al te stringent gestelde richtlijnen niet mogelijk zijn. Een verkavelingsvorm is door de gemeente aangegeven, waarbij de rooilijn en het primair te bouwen oppervlak zijn vastgelegd. De rooilijn neemt ter plaatse een verbreding aan ten opzichte van de noordelijke bebouwing aan de Koppelenburgerweg en deze variant; zeer logisch vanuit de stedenbouwkundige context.
Hieronder is een aantal criteria opgesteld welke als basis kan dienen voor toekomstige bebouwing.
Deze richtlijnen en omschreven sfeerbeelden vormen slechts een indicatie van de te verwachten beeldkwaliteit. Het is geenszins de bedoeling dat de hiervoor samengestelde richtlijnen als begrenzing dienen, die de oorspronkelijkheid van ontwerpers beperkt. Ontwerpinspanning op niveau van kwaliteitsgarantie zullen het welslagen van deze voorgenomen bebouwing kunnen garanderen.
Toetsing van het initiatief aan de Nota ruimtelijke kwaliteit 2013
Het bouwplan is in december 2005 voorgelegd aan de welstandcommissie. Deze toetsing is nog steeds op het nu voorliggende plan van toepassing.
De commissie heeft geen bezwaren tegen de verkaveling alsmede de voorgestane typologie en hoofdopzet. Wel bestaan vraagtekens bij de hoekwoning, waar de minder aantrekkelijke zijkant van de garage naar de straat is gericht. Door op deze plaats het woningtype met de meer monumentaal vormgegeven entree in het hoofdvolume te kiezen, ontstaat hier een betere relatie met de hoek. De in metselwerk en te begroeien gaas uitgevoerde tuinmuur is hier een goede oplossing.
De gekozen, traditionele jaren '30 thematiek moet wel consequent worden doorgevoerd en het plan komt daar nog onvoldoende tegemoet. Genoemd wordt de oneigenlijke opdeling van het gevelbeeld door erkers, balkons en puien (alle dubbele woningen). De tijdens de vergadering overlegde variant (metselwerk met gaten) komt aan deze kritiek tegemoet. De gekoppelde erker in de variant wordt, voor de diepere dubbele woningen, wel gewaardeerd. De ondiepere (en iets bredere) woningen vragen wellicht meer om twee losse erkers, daarmee variatie in het omgevingsbeeld versterkend. De entree van de ondiepe woningen is wel erg eenvoudig vormgegeven. In aansluiting op de gekozen thematiek is hier wat meer verfijning en detail nodig.
De vrijstaande woningen zijn in beginsel akkoord, zij het dat de optelling van erker, balkonhek en gevelopening nog niet helemaal helder is (een oplossing besproken met de architect).
De keuze voor een traditionele typologie is in Brummen zeer begrijpelijk, maar zal (bij de bouwaanvraag) ook nog tot uiting moeten komen in detailleringen en materiaalkeuze. Ten behoeve van de uitwerking van het initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, deze is in Bijlage 1 opgenomen.
Parkeernota
De Parkeernota van de gemeente Brummen is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2007. De Parkeernota Gemeente Brummen betreft vooral een voorwaardenscheppend Beleid. Uitgangspunten voor het streven naar ruimtelijke kwaliteit zijn:
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen seniorenwoningen en reguliere woningen. De CROW-parkeernormen zoals weergegeven publicatie, nummer 182 'Parkeerkencijfers, Basis voor parkeernormering' vormen de basis voor het te berekenen aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moeten worden. In paragraaf 4.8 wordt nader stilgestaan bij verkeer en parkeren als gevolg van het initiatief.
Startnotitie Woningbouw
In februari 2004 heeft gemeenteraad de Startnotitie Woningbouw vastgesteld waarin de onderhavige locatie - als een plan in voorbereiding - is meegenomen. De locatie Koppelenburg was overigens al opgenomen in de Structuurvisie 2002 en aangewezen voor woningbouw.
Beleidsregeling Mantelzorg (concept)
Deze notitie, die naar verwachting in september 2014 wordt vastgesteld, vormt de beleidsregeling mantelzorgwoning. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de maatschappelijke vraag naar woonvormen, waarbij zorg wordt verschaft aan afhankelijke familieleden of kennissen: mantelzorg. Naarmate de vergrijzing toeneemt, zal er ook een toenemende behoefte zijn voor thuis- en mantelzorg en aan geschikte woningen in een dito woonomgeving. Op basis van deze regeling kan extra woonruimte ten behoeve van mantelzorg worden verleend in de gemeente Brummen.
In dit bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, op basis van de uitgangspunten van de beleidsregeling, waarmee een dergelijke voorziening mogelijk kan worden gemaakt.
Voor dit project zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. Hierbij wordt opgemerkt dat in een eerder stadium van het proces uit werd gegaan van het realiseren van twaalf woningen en het uitbreiden van The Gallery. Deze uitbreiding is komen te vervallen en ter plaatse zijn drie nieuwe woningen geprojecteerd. Sommige onderzoeken zijn gebaseerd op de oude situatie. De van belangzijnde onderzoeken zijn hierop geactualiseerd. In de overige gevallen wordt waar nodig in deze toelichting een nadere onderbouwing gegeven waarom het toevoegen van de drie woningen toelaatbaar is.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar in een zekere mate functiemenging aanwezig is. In de nabijheid van het plangebied zijn diverse functies (detailhandel, dienstverlening, horeca en bedrijvigheid) aanwezig. Tevens kent de nabijgelegen provinciale weg (N348) een relatief hoge verkeersintensiteit. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”. De richtafstanden kunnen met één afstandstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Opgemerkt wordt dat het aspect 'gevaar' niet met één afstandstap mag worden verlaagd.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Situatie plangebied
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In de nieuwe situatie wordt het plangebied ingericht ten behoeve van de woonfunctie. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de onderstaande tabel worden de bestemmingen benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze de activiteiten/functies in deze bestemmingen worden gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de dichtstbijzijnde woning en het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.
Bestemming | Categorie | Grootste richtafstand (gemengd gebied) | Daadwerkelijke afstand |
Horeca | 1 | 0 meter | 70 meter |
Detailhandel | 1 | 0 meter | 85 meter |
Gemengd | 2 | 10 meter | 10 meter |
Zoals blijkt uit de tabel wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Onderzoeksresultaten
Wegverkeerslawaai
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het wegverkeer op de N348 en de Arnhemsestraat op de nieuwe woningen. Hierna zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.
De woningen liggen op een afstand van minimaal 36 meter uit het hart van de N348 en op een afstand van ten minste 56 meter uit het hart van de Arnhemsestraat, binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van deze wegen.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de N348 ligt op de drie meest zuidelijke woningen, in de rekenpunten 3, 5, 7, 9,10 en 11, boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op de overige woningen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt alleen overschreden in rekenpunt 9 op 7,5 meter hoogte. In de overige rekenpunten wordt de maximale hogere waarde niet overschreden.
De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Arnhemsestraat bedraagt 44 dB in rekenpunt 21. Op geen van de woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van de Arnhemsestraat.
De N348 is al voorzien van een geluidreducerend wegdek. Het verhogen en verlengen van de bestaande afscherming om de geluidbelasting op drie woning terug te brengen is niet haalbaar uit oogpunt van kosteneffectiviteit en vanwege het verdwijnen van het zicht op the Gallery. Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd conform tabel II.2. Voor rekenpunt 9 dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB op 4,5 meter hoogte. De gevel in rekenpunt 9 wordt, ingeval op deze woonlaag verblijfsruimten worden gesitueerd, op de derde woonlaag voorzien van een dove gevel.
Opgemerkt wordt dat naar aanleiding van een zienswijze een nader onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd ten aanzien van de bestaande woning aan de Koppelenburgerweg 24. Hierna is de conclusie van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
De geluidbelasting op de woning Koppelenburgerweg 24 daalt met afgerond 1 – 6 dB na realisatie van de nieuwbouw. Dit is een gevolg van de afschermende werking door de nieuwbouw. Van een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Koppelenburgerweg 24 is dan ook geenszins sprake.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorrails aanwezig. Het aspect railverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein waardoor het aspect industrielawaai niet van toepassing is.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden wordt een hogere grenswaarde aangevraagd.
Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Beoordeling
In het plangebied zijn in het verleden verscheidene bodemonderzoeken verricht. Omdat de meeste van deze bodemonderzoeken gedateerd waren (daterend uit 2000), is voor het gebied in 2011 opnieuw een verkennend en een aanvullend bodemonderzoek verricht. Dit onderzoeksrapport (d.d. 9 september 2011) is in Bijlage 4 opgenomen. Daarnaast is een verificatieonderzoek uitgevoerd (d.d. 5 januari 2012), deze is opgenomen in Bijlage 5.
Resultaten onderzoeken uit 2000 en 2011
Middels de onderzoeken uit 2000 en 2011 zijn op diverse plaatsen (lichte) verontreinigingen aangetroffen in zowel grond als grondwater. Er zijn licht verhoogde gehalten voor kobalt, kwik, lood, zink en PAK aangetoond waarvan de meeste parameters zijn vastgesteld in gehalten beneden de betreffende achtergrondwaarden. Lokaal zijn sterk verhoogde gehalten voor Koper, Lood en zink vastgesteld alsmede met zwakke puinbijmengingen verontreinigde bovengrond met licht verhoogde gehalten voor cadmium, kobalt. kwik, nikkel, PAK, PCB's en minerale olie.
In het grondwater zijn lokaal licht verhoogde gehalten voor barium en naftaleen vastgesteld maar deze gehalten liggen beneden de gestelde streefwaarden. Voor het overige zijn er geen verhoogde gehalten van de onderzochte parameters ten opzichte van de betreffende streefwaarden aangetoond.
Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de drie woningen, waar voorheen de uitbreiding van The Gallery was gepland, geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarden en streefwaarden zijn aangetoond.
Verificatieonderzoek 2012
Omdat de resultaten uit de twee onderzoeken tegenstrijdige conclusies bevatten is het verificatieonderzoek uitgevoerd op de in het oog springende locaties. Hiertoe zijn enkele boringen gezet rondom 3 deellocaties en zijn deze opnieuw geïnterpreteerd.
De volgende deellocaties zijn te onderscheiden. Per deellocatie worden kort de verificatieresultaten besproken.
Deellocatie A rondom PB116 (rapport uit 2000)
In de bovengrond tonen de HXRF-meetgegevens nog licht verhoogde gehaltes aan koper (incidenteel), zink (vaker) en lood (min of meer diffuus) aan. De chemische analyse van het mengmonster van de bovengrond laat gemiddeld nog een licht verhoogd gehalte aan lood zien. In de ondergrond zijn - op enkele licht verhoogde gehaltes na - geen verhoogde gehaltes gemeten. Er zijn geen (meng)monsters ter analyse aan het laboratorium aangeboden.
Deellocatie B rondom boring 108 (rapport uit 2011)
In de bovengrond toten HXRF-meetgegevens nog licht verhoogde gehaltes aan lood en zink aan. Dit komt overeen met de gemiddelde chemische analyse van het mengmonster. In de ondergrond bij Boring B1 zijn met de HXRF matig verhoogde gehaltes aan koper, lood en zink aangetroffen. Mede door het hoge humus-gehalte is analytisch nog een licht verhoogd gehalte aan koper en zink en een matig verhoogd gehalte aan lood vastgesteld. Boring B01 wordt omringd door boringen met gemiddeld licht verhoogde gehaltes. Bij boring B04 meer de HXRF een gehalte aan zink net boven de tussenwaarde. In het laboratorium wordt een iets lager gehalte gemeten. Hier is nog net sprake van een overschrijding van de tussenwaarde. De ondergrond bij boring 4 is derhalve slechts licht verontreinigd met zink.
Deellocatie C rondom boring 113 (rapport 2011)
Boring C7 is middels HXRF nog net als licht verontreinigd aan te merken. Ten gevolge van de gecorrigeerde waarden in het laboratorium is er echter sprake van een zogenaamd matig verhoogd gehalte aan zink. In het mengmonster van de bovengrond zijn gemiddeld licht verhoogde gehaltes aan lood en zink gemeten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aangetroffen gehaltes tot boven de interventiewaarde uit voorgaande onderzoeken met het verificatieonderzoek niet worden bevestigd. Wel wordt de aanname uit het conceptueel model bevestigd dat er sprake is van een heterogene verontreiniging waarbij chemisch-analytisch enige relevante verhogingen worden aangetoond. Er is echter geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en er bestaat derhalve geen noodzaak tot het nemen van saneringsmaatregelen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de drie woningen, waar voorheen de uitbreiding van The Gallery was gepland, geen verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarden en streefwaarden zijn aangetoond. Voor deze woningen is de bodemkwaliteit dan ook in voldoende mate aangetoond.
Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats, omdat een overschrijding van de grenswaarden bijna niet voorkomt.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Onderzoeksresultaten
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Dit blijkt ook uit het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Conclusie
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Inleiding
In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), dat in werking is getreden d.d. 28 oktober 2004, is een normering opgenomen voor externe veiligheid voor bedrijven met een plaatsgebonden risico (PR). het PR is de kans op overlijden van een individu als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR (groepsrisico) is de kans op het gelijktijdig overlegen van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp.
Er dient voldoende afstand in acht te worden genomen tussen risicovolle bedrijven/bronnen en (beperkt) kwetsbare objecten. Woningen worden in het besluit beschouwd als kwetsbare objecten. Er wordt in de BEVI onderscheid gemaakt tussen stationaire (op een vaste plek) en mobiele bronnen (wegen en buisleidingen).
Beleidsvisie externe veiligheid
Gemeente Brummen heeft op dit moment de beleidsvisie externe veiligheid in voorbereiding. Hierin is een aanvullend kader opgenomen voor de verantwoording van het groepsrisico. Het voornemen is om in de toekomst bij ontwikkelingen waarbij het groepsrisico niet boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde komt het groepsrisico te accepteren en niet langer meer te verantwoorden. De hiervoor opgestelde verantwoording van het groepsrisico past derhalve binnen de toekomstige kaders van de beleidsvisie externe veiligheid.
Beoordeling
Voor de ontwikkeling van de woningen is een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico door Schoonderbeek en Partners (Onderzoek externe veiligheid plan 'Koppelenburg Zuid, 10635.R01). Deze inventarisatie is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Uit deze risico-inventarisatie is gebleken dat door de ontwikkeling van Koppelenburg Zuid het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijk stoffen over de N348 toeneemt. Conform het nationale risicobeleid zoals is neergelegd in de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (RNVGS) is vanwege deze toename een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Verantwoording van het groepsrisico
Inleiding
Verantwoording van het groepsrisico is een onderdeel van het externe veiligheidsbeleid in Nederland. Het is geïntroduceerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en nader uitgewerkt in de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Beiden hebben primair betrekking op inrichtingen. De 'Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' regelt dat de verantwoordingsplicht ook geldt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire wordt verwezen naar de betreffende Handreiking. Een verantwoording van het groepsrisico dient te worden uitgevoerd bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het groepsrisico. Een risicoloze samenleving bestaat niet. In een dichtbevolkt land als Nederland zijn risico's niet volledig uit te sluiten. Transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen zijn onvermijdelijk voor een welvaartsmaatschappij. Het is echter wel van belang om de risico's op incidenten met gevaarlijke stoffen met dodelijk afloop tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het maatschappelijk aanvaardbare niveau is deels vastgelegd in nationale regelgeving en is vertaald in het plaatsgebonden risico. Voor de aanvaardbaarheid van de risico's voor grote groepen van personen geldt een verantwoordingsplicht.
De planlocatie Koppelenburg Zuid is gelegen binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N348. Dit betekent dat wanneer zich een incident voordoet met een vrachtwagen met gevaarlijke stoffen de mogelijkheid bestaat dat toekomstige bewoners slachtoffer zullen zijn van een dergelijk incident. De risico's op een incident waarbij dodelijk slachtoffers kunnen vallen zijn berekend. Het berekende plaatsgebonden risico blijft ruimschoots binnen de daarvoor geldende normen. Ook de maat voor de maatschappelijke ontwrichting (groepsrisico) is berekend. Deze wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het risico op een incident met dodelijk afloop voor grote groepen van personen.
Onderdelen van de verantwoording
In deze paragraaf worden de elementen die behoren bij de verantwoording van het groepsrisico nader uitgewerkt. Hierbij is de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico als leidraad gehanteerd. De volgende elementen behoren onderdeel uit te maken van een verantwoording van het groepsrisico in het kader van een ruimtelijk besluit:
Personendichtheid
De personen binnen het invloedsgebied van de N348 ter hoogte van de planlocatie is weergegeven in onderstaand tabel 1. Planlocatie Koppelenburg wordt aangeduid met 'Het plan'. Het aangegeven aantal personen is alleen in de toekomstige situatie aanwezig. Momenteel is de planlocatie onbewoond.
Huidige en toekomstige vervoersstromen
De huidige en toekomstige vervoersstromen zijn weergegeven in onderstaand tabel 2.
Omvang van het groepsrisico
Het groepsrisico wordt weergegeven middels een Fn-curve. Hierin is de ongevalsfrequentie uitgezet tegen het aantal dodelijke slachtoffers. De oriëntatiewaarde wordt weergegeven als een zwarte stippellijn.
Uit figuur 1 blijkt dat het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. In het RNVGS is aangegeven dat wanneer het groepsrisico niet toeneemt of er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico er geen maatregelen genomen hoeven te worden om de risico's te reduceren. De vraag hierbij is wat een significante toename betekent. Op korte termijn zal het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking treden. Er is een ambtelijk concept beschikbaar van dit besluit beschikbaar. In dit concept is een nadere invulling gegeven aan wat beschouwd kan worden als significante wijziging van het groepsrisico. Hieruit volgt dat er geen risicoreducerende maatregelen genomen hoeven te worden wanneer:
In de onderhavige situatie doet zich de eerste situatie voor. Het gele vlak in figuur 1 is het gebied dat gelegen is tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Dit houdt in dat in het kader van de verantwoording van het groepsrisico geen risicoreducerende maatregelen overwogen hoeven te worden. Elementen 4 tot en met 7 van de verantwoording van het groepsrisico zoals weergegeven onder “onderdelen van de verantwoording” behoeven geen nadere invulling. Opgemerkt wordt dat de toevoeging van de drie woningen, op de locatie voormalige uitbreidingslocatie van The Gallery, niet met zich mee dat de orientatiewaarde wordt overschreden.
Mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp en zelfredzaamheid
Het plangebied is via twee zijden ontsloten middels de Koppelenburgerweg en de Arnhemsestraat. Toekomstige bewoners kunnen derhalve het gebied eenvoudig verlaten. De geplande woningen zijn niet specifiek bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Verondersteld mag worden dat de toekomstige bewoners na alarmering veelal zelfstandig hun woonomgeving kunnen verlaten.
In het kader van de voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid van personen is aan de commandant van de regionale brandweer advies gevraagd. Bij brief van 8 december 2011 heeft de VNOG haar advies gegeven. Uit dit advies blijkt dat ten aanzien van de voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp geen aanvullende organisatorische maatregelen noodzakelijk zijn. Evenmin wordt ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied organisatorische maatregelen noodzakelijk geacht.
Conclusie
De verantwoording van het groepsrisico is geen toetsing aan bestaande normen betreft maar geeft een invulling aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het accepteren van een zeker restrisico.
De gemeente Brummen acht de toename van het groepsrisico verantwoord.
Algemeen
Volgens de huidige wetgeving moet elke ruimtelijke ingreep getoetst worden aan de Flora- en faunawet. Deze toets is onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. Verder is het noodzakelijk dat voorafgaand aan de kap, het grondverzet en de bouwactiviteiten de beschermde soorten, die het plangebied als (deel)habitat gebruiken te inventariseren en bij gebleken schade en overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora en faunawet (F&f-wet) hiervoor vergunning aan te vragen.
Er is voor dit project een natuurtoets uitgevoerd. Hierna worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 8 .
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in voormalige tuinen van negentiende-eeuwse villa’s. Deze waren niet alleen als siertuin maar ook als boomgaard en moestuin in gebruik. Huize Koppelenburg is rond 1850 gebouwd, maar ook daarvoor werden de betreffende percelen zo dicht bij het dorp als tuin benut. Het bodemtype van het plangebied is een relatief droge (gwt VI) bruine enkeerdgrond op een zandig rivierduin. Het maaiveld ligt op 9,2 m NAP.
Op dit moment zijn de percelen begroeid met parkbos, pioniervegetatie, grasland en ruigte. Verder komen er in het gebied verspreide (fruit)bomen, bomenrijen (op perceelranden) en (doorgeschoten) hagen voor. In het parkbosje staat een monumentale rode beuk met een diameter van 180 cm. De vitaliteit van de boom is recentelijk minder geworden. Andere boomsoorten zijn Gewone en Noorse esdoorn, Witte Paardenkastanje en Okkernoot. Het plantsoen aan de Arnhemsestraat is recentelijk omgespit en met gras ingezaaid. Ten oosten van het parkbosje zijn de percelen begroeid met (brandnetel)ruigte. De hagen van meidoorn, beuk of esdoorn zijn meestal doorgeschoten. In de ruigte staan verspreid enkele exemplaren Appel, Peer, Tamme kastanje, Boswilg, Ruwe berk en Zomereik. De fruitbomen zijn weinig vitaal. Het meest zuidelijke perceel is begroeid met een open grazige vegetatie. Aan de noordzijde staat een dichte en hoge haag van Reuzenlevensboom. Aan de westzijde staan enkele grote exemplaren Gewone es en Zomereik. Aan de zuidzijde loopt een openbaar wandelpad begeleid door een haag van Haagbeuk en een oude tuinmuur. Aan de oostzijde tenslotte staat een monumentale Hollandse linde.
Bij veldonderzoek is een inventarisatie gemaakt van de beschermde voorkomende soorten. Hieruit is gebleken dat het plangebied een beperkte natuurwaarde heeft. De aanwezigheid van de roekenkolonie is het meest opmerkelijk. De nesten van deze vogel zijn jaarrond beschermd. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van andere broedvogels zoals Bosuil of Grote bonte specht aangetroffen.
De aanwezigheid van de roekenkolonie heeft wel een nadelig effect op de vegetatie van het parkbos. Deze is door de vogelmest verstoord (te veel stikstof). Nitrofiele plantensoorten als Gewone vlier en Grote brandnetel bepalen het aspect. Ook in de rest van het plangebied wordt de vegetatie gedomineerd door nitrofiele plantensoorten.
Verder wordt het plangebied gebruikt als foerageergebied door een beperkt aantal vleermuissoorten. In de herfst wordt (de omgeving) van het plangebied door Gewone en Ruige dwergvleermuis als paarplek gebruikt. Er zijn in het plangebied geen kraamkolonies, (zomer)verblijfplaatsen of vaste vliegroutes.
Opgemerkt wordt dat de voormalige uitbreidingslocatie van The Gallery in dit onderzoek ook inzichtelijk is gemaakt. De toevoeging van de drie woningen ter plaatse brengen geen negatieve effecten met zich mee ten aanzien van flora en fauna.
Ecologische gevolgen
De belangrijkste ecologische gevolgen van het initiatief hangen uitsluitend samen met het opruimen van de beplanting (1), het grondverzet (2), de nieuwbouw (3), de herinrichting van de buitenruimte (4) en de verstoring die samenhangt met het veranderd gebruik (5).
Ad 1) Het parkbos is nu buiten de planvorming gehouden. Ook de (grote) bomen op de perceelgrens aan de westzijde blijven staan. De Roeken kolonie is weg/deels verplaatst naar de tuin (zuidoost hoek) behorende bij het perceel Arnhemsestraat 39. Voorafgaand aan het bouwrijp maken worden alleen kleinere bomen en struiken verwijderd. Dit betreft vooral zieke fruitbomen en doorgeschoten (esdoorn)hagen. Bij het weghalen van de beplanting gaan alleen in het broedseizoen vaste rust- en verblijfplaatsen verloren. Voor opruimwerkzaamheden buiten het broedseizoen hoeft geen ontheffing worden aangevraagd. Bomen en struiken zijn onderdeel van het leefgebied van een aantal algemene tuin- en parkvogels. Het verlies heeft zijn weerslag op de territoria van de betreffende vogels. Hierin zullen (kleine)veranderingen optreden. Een dergelijke verandering valt echter niet onder de (verbods)bepalingen van de Flora- en faunawet.
Ad 2) Bij het grondverzet gaan alleen verblijfplaatsen van algemeen beschermde soorten als Egel, Huisspitsmuis, Mol en Veldmuis verloren. Voor dergelijke soorten hoeft sedert 2005 bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing van de verbodsbepalingen worden aangevraagd.
Ad 3) Tijdens de bouw treedt door lawaai, bouwlampen en uitstoot van vervuilende stoffen verstoring van de natuur in de omgeving op. De omvang hiervan is beperkt en reikt niet of nauwelijks tot de (beschermde) natuurgebieden in de omgeving zoals het Natura 2000-gebied IJsseluitwaarden. De instandhoudingsdoelen van de aangewezen habitats en soorten wordt niet beïnvloed. Er zijn ook geen effecten op andere (streng) beschermde en kwetsbare soorten zoals de weide- en overige wintervogels in dit gebied. In beide gevallen wordt de planlocatie van deze voor verstoring kwetsbare natuur gescheiden middels een drukke provinciale weg (N348). De bijdrage van deze ingreep aan het totaal van de verstoring in zowel de aanleg- als gebruiksfase is zeer beperkt en zeker niet significant.
Ad 4) De woningen worden ontsloten vanaf de Koppelenburgweg en eenzijdig aangesloten op de Arnhemsestraat. Langs het parkbosje loopt alleen een (onverhard) pad. Langs de ontsluitingsweg worden enige bomen geplant. Verder wordt de Thujahaag aan de zuidzijde vervangen door een nieuwe. Aanbevolen wordt voor zowel de bomen als de haag inheemse bomen van autochtone herkomst te gebruiken. Soorten die in aanmerking komen zijn Beuk, Wintereik, Winterlinde, Haagbeuk, Gewone es, Eenstijlige meidoorn. Verder wordt aanbevolen terughoudend te zijn met de buitenverlichting. Dit betekent lichtpunten, die zwak, naar bovenafgeschermd en/of op een laag niveau aangebracht zijn. Verder kan overwogen worden in het parkbosje vleermuiskasten op te hangen en/of vleermuisverblijfplaatsen in de woningen in te bouwen.
Ad 5) Het veranderde gebruik (van tuin naar wonen) betekent een toename van het aantal (auto)bewegingen. Deze zullen gespreid over de dag en het jaar plaatsvinden. De verstoring door licht en lawaai neemt toe met name in de avond. Beide veranderingen zijn echter gering en hebben geen of nauwelijks betekenis voor beschermde diersoorten in deze drukke stedelijke omgeving (zie ook onder 3).
Conclusie
De bomenkap, het grondverzet, de bouw van 15 woningen en het woongebruik in de tuinen tussen de Arnhemsestraat en de Koppelburgerweg te Brummen hebben beperkte ecologische gevolgen. Er zijn geen (streng) beschermde soorten die de tuinen gebruiken als vaste rust- en verblijfplaats. Er zullen door de ingreep geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.
Wel geldt als randvoorwaarde voor deze conclusie dat het opruimen van de beplanting buiten het broedseizoen plaatsvindt. Als aan bovenstaande randvoorwaarden wordt voldaan, hoeft geen ontheffing of verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) worden aangevraagd bij het ministerie EL&I.
Om de (beperkte) schade aan vleermuizen te mitigeren wordt aanbevolen:
Algemeen
Het plangebied ligt tussen de Arnhemsestraat, de Wilhelminastraat en de Koppelenburgerweg in de kern Brummen, in bestaand stedelijk gebied. Het bevindt zich niet binnen enige Keurzone van Waterschap Vallei en Veluwe of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Op 3 juli 2003 heeft het kabinet besloten tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro), in verband met de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de waterhuishouding. Per 1 november 2003 is het opnemen van een waterparagraaf (met watertoets) in bestemmingsplannen verplicht geworden. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen en vrijstellingen.
Waterbeheerplan
In het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe is “niet afwentelen” een belangrijk uitgangspunt. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal het (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vastgehouden worden, vervolgens (tijdelijk) geborgen worden in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afgevoerd worden naar elders. Ook is het beter om regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Van groot belang is dat de eisen die het watersysteem stelt, gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten.
Voor het beheer van de kwantiteit en de kwaliteit van het oppervlaktewater in het onderhavige plangebied is het Waterschap Vallei en Veluwe verantwoordelijk.
Hierna wordt kort ingegaan op de thema's die voor het plangebied van toepassing zijn. Er zal worden aangegeven hoe wordt omgegaan met hemelwaterafvoer, riolering, de nabijgelegen waterkering, de beleidslijn 'Grote rivieren' en overige zaken.
Geohydrologisch onderzoek
Ten behoeve van deze waterparagraaf is geohydrologisch onderzoek uitgevoegd (plan Koppelenburg Zuid te Brummen, Fugro, d.d. 13 maart 2006) welke in Bijlage 9 van deze toelichting is opgenomen. In 2011 heeft er een herbevestiging van de onderzoeksresultaten plaatsgevonden. Deze is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. De toevoeging van drie woningen op de voormalige uitbreidingslocatie van The Gallery brengt geen wijziging van de conclusies met zich mee.
Hieronder zijn de resultaten van dit onderzoek samengevat.
Terrein en bodemgesteldheid
De maaiveldniveaus ter plaatse van de boorlocaties varieerden ten tijde van het onderzoek van NAP +9,6 meter tot +8,9 meter. Op basis van het grondonderzoek blijkt dat de ondergrond globaal als volgt is opgebouwd:
Op basis van de handboringen is de actuele grondwaterstand ten tijde van het veldwerk in de eerste week van februari vastgesteld op - 1,8 a 2,2 m-mv.
Doorlatendheid
Zandlagen van voldoende dikte komen in aanmerking voor infiltratie, mist deze ruimtelijk in voldoende verbreiding voorkomen. De zandlagen hebben een dikte van ongeveer 1 meter. Vervolgens komen leemlagen voor met een dikte van circa 0,5 tot 1 meter. De leemlagen reiken tot ongeveer 3 meter diepte. Dieper gelegen lagen komen niet voor berging in aanmerking.
De zandlagen direct onder de humeuse toplagen zijn geselecteerd voor infiltratiemetingen, waarbij middels nauwkeurige metingen de doorlatendheid, uitgedrukt in k-waarde/etmaal. De k-waarde in het plangebied varieert van 0,19 tot 4,2. De doorlatendheid van de grovere zandlaag is goed maar komt slechts lokaal voor.
Infiltratie/bergingsmogelijkheden op locatie
Bij infiltratie en berging van regenwater op de locatie dient rekening te worden gehouden met het volgende:
De projectlocatie kenmerkt zich door aanwezigheid van leemlagen en een matig tot slechte doorlatende bovenlaag. De onderlaag leent zich derhalve minder goed voor berging en infiltratie. Daarom heeft er een overleg plaatsgevonden met het Waterschap. Overeengekomen is dat in voorliggend geval, vanwege de uitzonderlijke situatie ter plaatse, een watervergunning voor het lozen van hemelwater op de bermbesloot kan worden ingediend.
Riolering
In het gemeentelijke afkoppelplan is het gebied volgens de hierin opgenomen waterkansenkaart niet geschikt voor de combinatie afkoppeling en infiltratie. Deze ongeschiktheid wordt bevestigd door het geohydrologische onderzoek dat in het plangebied verricht is. Het waterschap heeft de betreffende conclusie schriftelijk bevestigd. De betreffende brief is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. In het plangebied zal een gescheiden stelsel worden aangelegd. Vuilwater wordt aangesloten op de riolering Koppelenburgweg of Arnhemsestraat en hemelwater wordt aangesloten op de HWA-leiding perceel Arnhemsestraat 47. Hemelwater wordt afgekoppeld op de bermsloot.
Waterkering
De locatie is binnendijks (landszijde) gelegen in de nabijheid van een (primaire) waterkering (N348). Het zuidoostelijk deel van het plangebied ligt hierdoor in de buitenbeschermingzone van de waterkering. Voor de gronden gelegen in deze beschermingszone is het Keur van het Waterschap van toepassing. Deze zone is op de onderstaande kaart in beeld gebracht. In deze zone mag niet zonder een Keurontheffing worden gegraven of gebouwd. Afhankelijk van het ontwerp van de woningen (wel/niet onderkelderen, wijze van funderen enz.) wordt in het kader van de vergunningsaanvraag beoordeeld of een Keurontheffing moet worden aangevraagd. De beschermingszone is opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
De buitenbeschermingszone (groen) van de waterkering langs de N348
Beleidslijn “Grote rivieren”
De locatie is binnendijks gelegen en het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor mogelijke initiatieven in het kader van deze beleidslijn.
Conclusie
Het gebruik van uitlogende materialen, behoudens ingeval deze zijn voorzien van een coating, dient te worden voorkomen.
Ontsluiting
De voorgestane ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De onderstaande tabel geeft inzicht in de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwbouw.
Programma | Aantal | Generatie per woning per weekdag | Generatie per woning per werkdag | Generatie per type weekdag (jaar 2011) | Generatie per type werkdag (jaar 2011) | Generatie per type weekdag (jaar 2022) | Generatie per type werkdag (jaar 2022) |
woning, koop vrijstaand, met garage | 7 | 7,92 | 8,80 | 55,44 | 61,6 | 63,38 | 70,43 |
woning, koop 2-onder-1 kap, met garage | 8 | 7,56 | 8,40 | 60,48 | 67,2 | 70,18 | 77,98 |
Totaal | 15 | 116 | 129 | 134 | 148 |
Ten behoeve van de afwikkeling van verkeer afkomstig van het plangebied zijn vijf ontsluitingsvarianten onderzocht op de volgende indicatoren (zie Bijlage 11 voor het complete onderzoeksrapport).
Het onderzoek naar de gevolgen per indicator en variant is in onderstaand schema samengevat.
Overzichtstabel resultaten van de indicatoren per variant
Resultaten
In variant 1 wordt de wijk rechtstreeks ontsloten op de Arnhemsestraat. Op de indicator ‘afstand’ scoort deze variant het best. Bij de ontsluiting op de Arnhemsestraat moet wel rekening worden gehouden met een doorsnijding van groen waar ondermeer een markante rode beuk staat. De bereikbaarheid uitgedrukt in I/C verhouding is geen problemen op een nieuw kruispunt op de Arnhemsestraat ter hoogte van de Primulastraat in 2022. Indien niet ter hoogte van de Primulastraat wordt ontsloten op de Arnhemsestraat kan dit leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties.
Variant 2 scoort gemiddeld op de indicator ‘afstand’ en het best op de indicator ‘groen’. Vanaf het plangebied hoeft namelijk geen groen te worden doorsneden. De historische muur en het terrein van ‘the Gallery’ moeten worden doorsneden. De huidige ontsluiting op de Arnhemsestraat kan worden gebruikt en geeft verkeerskundig geen probleem.
Variant 3 ontsluit via de Koppelenburgerweg en de Wilhelminastraat naar de Arnhemsestraat. Op de indicator ‘afstand’ scoort deze variant redelijk gemiddeld. Tevens is slechts een kleine doorsnijding van een groenstructuur noodzakelijk. Het huidige inrichtingsplan is aangepast om de kortsluiting met de Koppelenburgerweg te kunnen realiseren. De doorstroming op de ontsluitingswegen vormt geen probleem, maar kan worden verbeterd op het wegvak Wilhelminastraat.
In variant 4 is de af te leggen weg voor motorvoertuigen het grootst en de groendoorsnijding het langst. Op de route naar de Arnhemsestraat worden geen doorstromingsproblemen verwacht in 2022. De verkeerssituatie op het wegvak Gravenstraat kan worden verbeterd door kritisch te kijken naar de parkeersituatie nabij de bocht. In deze variant moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid voor hulpdiensten in de bocht in de Gravenstraat. In het herziende inrichtingsplan is rekening gehouden met de realisatie van een kortsluiting met de Baron van Sytzamastraat. Bij eventuele ontwikkelingen van het groengebied Koppelenburgerweg zuidoost moet rekening worden gehouden met deze nieuwe kortsluiting.
Variant 5 is een combinatie van variant 1 en 3. De afstand naar de gebiedsontsluitingsweg bedraagt gemiddeld. Aangezien twee ontsluitingen worden gerealiseerd, moet op twee plaatsen de groenstructuur worden doorsneden. De markante rode beuk staat op een van de groenstroken. De verkeerssituatie bij variant 1 en 3 spelen natuurlijk ook bij variant 5, te weten het wegvak Wilhelminastraat, kruispunt Wilhelminastraat-Arnhemsestraat en kruispunt Arnhemsestraat- Primulastraat. In het nieuwe inrichtingsplan is rekening gehouden met de doorsteek naar de Koppelenburgerweg.
Verkeerskundige voorkeursvariant
Als een verkeerskundige voorkeursvariant bepaald wordt aan de hand van de beoordeling op basis van de indicator afstand, I/C en Duurzaam Veilig kan worden geconcludeerd dat Variant 1 de voorkeur heeft. Verkeerskundig is variant 1 de beste oplossing echter hier zitten voor het bestaande groen grote nadelen aan.
Alternatief voorkeursvariant
Op basis van alle indicatoren en de beoordeling mag geconcludeerd worden dat als alternatief voor de ontsluiting van het aangepaste plan Koppelenburg - Zuid variant 3 de voorkeur verdiend. Wanneer blijkt dat een tweede ontsluiting voor het plangebied voor calamiteiten wenselijk is en rekening gehouden wordt met alle indicatoren kan gekozen worden voor variant 5. Daarbij kan dan de verbinding naar de Arnhemsestraat als langzaam verkeersroute/noodontsluiting gebruikt worden. De hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer van het plangebied blijft dan wel conform variant 3 via de Koppelenburgerweg.
Toetsing en conclusie
De markante beuk in het plangebied, welke eerst zou worden behouden, is wat betreft gezondheid snel achteruit gegaan. Dit is aangetoond in het boomtechnisch onderzoek opgenomen in bijlage 12 van deze toelichting. Aangezien het kappen van deze boom onvermijdelijk blijkt te zijn is gekozen om de ontsluiting van het plangebied anders vorm te geven. Er wordt nu gekozen voor variant 5 (in twee richtingen). Hierbij vindt er een directe ontsluiting plaats op de Arnhemsestraat in twee rijrichtingen wat qua afstand het beste scoort. Deze twee richtingen variant zorgt ervoor dat er bijna geen extra verkeersbewegingen komen op de Koppelburgerweg en de Wilhelminastraat doordat de nieuwe woningen nu een goede verbinding hebben met de Arnhemsestraat. In verband met calamiteiten en de vuilophaaldienst wordt ook de Koppelenburgerweg doorgetrokken (twee richtingen). In verband met de geringe afstand wordt verwacht dat de eigenaren van de woningen een voorkeur zullen hebben om direct te ontsluiten via de Arnhemsestraat. Voor het overige merken wij op dat de toename van het aantal verkeersbewegingen per etmaal zo'n 130 zijn. Dit betreft een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen waar de wegen voldoende op ingericht zijn.
Parkeren
Als leidraad voor de aantallen te realiseren parkeerplaatsen per functie geldt het parkeerbeleid van de gemeente uit 2007.
De norm voor parkeren wordt bepaald door het type woning en de locatie. Voor het plangebied wordt uitgegaan van 7 vrijstaande dure woningen en 8 dubbele woningen in de middeldure klasse gelegen in de rest van de bebouwde kom. Dit resulteert in een norm van 2-2,2 parkeerplaatsen voor de dure woningen en 1,8-1,9 parkeerplaatsen voor de middeldure woningen. In totaal moeten dus 28 tot 30 parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van dit initiatief. Van de 28-30 parkeerplaatsen zijn er 15 x 0,3 = 5 nodig voor bezoekers.
Het parkeerbeleid van de gemeente gaat ervan uit dat bij woningen met een garage en enkele oprit 1 parkeerplaats op eigen terrein gebruikt wordt. Bij de 15 woningen in het plangebied kan dus worden uitgegaan van 15 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Omdat in totaal 28-30 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd voor het hele gebied resulteert dit in een opgave van 15 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Hiervan zijn er 5 voor bezoekers en 10 voor bewoners.
In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de aanleg van 15 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Hiermee voldoet dit plan aan het parkeerbeleid van de gemeente aangezien er 30 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Conclusie
Door de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, de afgewogen keuze voor ontsluiting van het plangebied en de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid voor de toekomstige bewoners van het plangebied, leidt de uitvoering van dit plan niet tot verkeerstechnische knelpunten in het gebied en de directe omgeving.
Algemeen
De uitvoering en het daarmee samenhangende grondverzet kan een bedreiging vormen voor de mogelijke archeologische waarden in het plangebied. Op basis van diverse rijks- en provinciale regelingen, met name het Verdrag van Malta, Nota Belvédère en de Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid dient een inventarisatie van de archeologische waarden in het gebied gemaakt te worden.
Beoordeling
In november 2004 heeft een archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 13 van deze toelichting. Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen en het bepalen van de kwaliteit van eventuele archeologische sporen in het plangebied. Het veldwerk is uitgevoerd op 23 november 2004. In zeven boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen tussen 20 en 80 cm -mv. Het betreft waarschijnlijk een (deel van een) nederzetting. Omdat de vindplaats niet kan worden behouden moest een vervolgonderzoek plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
In dat verband zijn in februari 2006 in het centrale en het zuidwestelijke deel van het plangebied proefsleuven gegraven. Het primaire doel van dit onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting met betrekking tot het gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen.
Bij het onderzoek werd echter vastgesteld dat de bodem in het plangebied verstoord is en dat er geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Een vervolgonderzoek is daarom niet nodig. Het rapport van het proefsleuvenonderzoek uit maart 2006 is tevens in Bijlage 13 van deze toelichting opgenomen.
Conclusie
Een vervolgonderzoek naar het aspect archeologie is niet noodzakelijk. Daarnaast hoeven er geen dubbelbestemmingen worden opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden.
In het plangebied zullen 15 woningen worden gebouwd. Het gaat om 7 vrijstaande woningen en 8 twee-onder-een-kapwoningen. De twee-onder-een-kapwoningen zullen zijn opgezet als 1 hoofdmassa.
De woningen vallen wat betreft prijsklasse in de middeldure tot dure categorie. Alle woningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11 meter. De kavelgrootte varieert van circa 300 m2 tot 700 m2.
De woningen liggen langs een nieuw aan te leggen woonstraat. Deze woonstraat sluit aan op de Koppelenburgerweg en de Arnhemsestraat. In het plangebied is beperkt openbaar gebied aanwezig. Dit openbaar gebied wordt ingericht als woonstraat met parkeerplaatsen en trottoirs aan één zijde. Er worden enkele bomen in het plangebied aangeplant.
De aan de locatie gestelde randvoorwaarden en het welstandsadvies hebben geleid tot de volgende stedenbouwkundig opzet van het plangebied.
Het plangebied sluit op twee plekken aan op het bestaande stratenpatroon van Brummen namelijk aan de Koppelenburgerweg (zuidoosten) en de Arnhemsestraat (noordwesten). Alle 15 woningen zijn geprojecteerd langs een nieuwe woonstraat.
De Koppelenburgerweg zal worden verlengd voor de ontsluiting van de woningen aan de zuidoostzijde. De beeldbepalende oude boom die ten noordwesten van het plangebied ligt blijft in deze situatie gehandhaafd.
Ten zuiden van het plangebied ligt de oude tuinmuur van villa De Koppelenburg. Langs de noordzijde van deze muur loopt een voetpad (het Jodenpad), dat eveneens in verbinding wordt gebracht met de nieuwe woonstraat. Deze straat is zó geprojecteerd, dat aan het noord-zuid lopende deel van de straat aan beide zijden van de straat woningen gebouwd kunnen worden. Het zuid-west lopend deel wordt aan één zijde bebouwd met twee vrijstaande woningen. De diepte van de bouwkavels bedraagt gemiddeld meer dan 25 meter, gemeten vanaf de rand van de (woon)straat.
Alle woningen zijn met de voorzijde gericht op de nieuwe woonstraat. De achterzijde van de woningen grenst aan de achterzijde van de bestaande woningen aan de Arnhemsestraat en de Koppelenburgerweg. Uitzondering hierop zijn de twee vrijstaande woningen in het noorden van het plangebied. Deze woningen kijken uit op de achterzijde van de woningen aan de Wilhelminastraat
De nieuwe bebouwing zal qua volume en karakter aansluiten bij de bestaande moderne bebouwing van de Koppelenburgerweg.
Door de grootte van de kavels is er voldoende ruimte aanwezig voor parkeren op eigen terrein. De overige parkeerbehoefte kan eenvoudig langs de geprojecteerde woonstraat worden opgelost. Binnen het plan zijn geen openbare groenvoorzieningen met een speel- of verblijfsfunctie gesitueerd omdat de bestaande omgeving door de bomen en de andere beplanting reeds een uitgesproken groen karakter heeft. Verder biedt de openheid van het nieuwe plan voldoende mogelijkheden om op de eigen erven nieuw groen aan te planten. In de directe omgeving van het plangebied zijn bovendien een aantal plekken te vinden waar gespeeld kan worden.
Stedenbouwkundige opzet
De afstanden tussen de geplande woningen en de reeds bestaande woningen worden binnen een binnenstedelijk gebied voldoende geacht om de privacy van bewoners te beschermen. Bovendien zal de uitvoering van het plan niet leiden tot een onaanvaardbare beperking van het uitzicht van de omwonenden of een verminderde toetreding van het zon- en daglicht in hun woningen. Daarom mag worden gesteld dat de nieuwbouw in de beoogde opzet op deze locatie geen onaanvaardbare nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu van de direct aanwonenden.
Het verlies aan waarden zal binnen en buiten het plangebied door de aanplant van nieuwe bomen en struiken worden gecompenseerd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
Artikel 3 : Groen
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, voetpaden, evenementen (onder voorwaarden), bermen en beplanting alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4: Tuin
Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede waterlopen en waterpartijen.
De bestemming 'Tuin' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen dit vlak zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan. Voor gebouwen geldt dat uitsluitend aangebouwde bijbehorende bouwwerken (zoals erkers en luifels) toegestaan zijn op de gronden voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw dan wel op minimaal 1,5 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw. Daarnaast gelden de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoeringen welke onder meer betrekking hebben op de bouwhoogte, -breedte en -diepte. Ook ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels en op de verbeelding maatvoeringen opgenomen. De maatvoeringen hebben betrekking op de maximaal toegestane hoogte.
Artikel 5: Verkeer - Verblijfsgebied
Gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, evenementen (onder voorwaarden), alsmede voor de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeer- en groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting, straatmeubilair, kunstwerken, evenementen, waterlopen en waterpartijen, boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen, geen gebouwen zijnde.
Binnen de bestemming zijn uitsluitend kleine gebouwtjes alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming toegestaan.
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep en voor de bij de bestemming behorende tuinen, erven, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De bestemming 'Wonen' is op de verbeelding aangegeven met meerdere bouwvlakken. Binnen deze vlakken zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming toegestaan. Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tevens toegestaan buiten het bouwvlak, doch binnen het bestemmingsvlak. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. De maatvoeringen ten aanzien van bouwwerken, zoals erkers, welke het bestemmingsvlak overschrijden zijn opgenomen in de bestemming 'Tuin'.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, van de verkeersveiligheid, van de sociale veiligheid en van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Op grond van de planregels is het mogelijk een beroep aan huis uit te oefenen. Hiertoe zijn echter wel specifieke regels opgenomen opdat de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft.
Artikel 7: Waterstaat - Waterkering
Uit een oogpunt van veiligheid zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gronden - onderdeel uitmakend van de waterkering - beperkt. Dit artikel schept daarom een voorrangsregeling ten opzichte van de onderliggende bestemming.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan betreft een herziening op initiatief van de gemeente Brummen en een ontwikkelende partij. De plankosten die gemoeid zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan alsmede mogelijke planschade voortvloeiend uit dit bestemmingsplan is tussen beide partijen vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat de kosten anderszins zijn verzekerd en vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingplan heeft overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening overleg plaats gevonden met diensten van provincie, het waterschap, de Gasunie en Vitens. De Gasunie heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan. Daarnaast heeft er een overleg met het waterschap plaatsvonden. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. Van Vitens is geen reactie ontvangen.
De provincie Gelderland heeft in een eerder stadium aangegeven dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre het plan past binnen de afspraken die in het kader van het KWP 3 met de regio Stedendriehoek zijn gemaakt. De gemeente Brummen heeft, mede op aangeven van de Provincie, haar woningprogramma voor de periode van het KWP3 herijkt. De gemeente heeft keuzes gemaakt in de programmering. De vijftien woningen die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt zijn opgenomen in het herijkte programma van 510 woningen tot 2020. Het plan past dus binnen de regionale afspraken en het provinciaal beleid.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Koppelenburg –Zuid Brummen' heeft van 4 september 2014 tot en met 15 oktober 2014 voor een zienswijzentermijn van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de zienswijzentermijn is er op 10 september 2014 voor belangstellenden een inloopavond georganiseerd in Het Koetshuis van het Gemeentehuis in Brummen. Tijdens de zienswijzentermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zowel een mondelinge als een schriftelijke zienswijze in te dienen. Er zijn vier zienswijzen binnengekomen. Voor een samenvatting van de zienswijzen alsmede de gemeentelijke beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de zienswijzennota opgenomen in bijlage 14 van de toelichting.