direct naar inhoud van 3.5 Milieuaspecten
Plan: Rhienderen, partiële herziening Knoevenoordstraat ongenummerd
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBRKOM100002-on01

3.5 Milieuaspecten

3.5.1 Geluid

Voor railverkeerslawaai is de voorkeursgrenswaarde Lden 55 dB.

Voor nieuwe situaties (woningbouw, aanleg van nieuwe spoorwegen) geldt een voorkeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. Indien de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde ligt, kan er door het bevoegd gezag een hogere grenswaarde worden vastgesteld, als wordt voldaan aan de criteria uit het Besluit geluidhinder. Tevens moet dan een akoestisch onderzoek worden opgesteld, waarin is aangegeven welke geluidisolerende maatregelen aan de woning moeten worden getroffen om te voldoen aan het binnenniveau van 35 dB(A). Indien de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden kan er niet op de beoogde locatie worden gebouwd. De voorkeursgrenswaarden en ontheffingswaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Besluit geluidhinder (Staatsblad 2006 532).

Akoestisch onderzoek

Er is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting door railverkeer. Hierover is door bureau Boom d.d. 5 februari 2007 gerapporteerd (zie bijlage 4). De geluidsbelasting op de gevel is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de railverkeersgegevens uit AsWin.

Uit dit onderzoek blijkt dat het geluidsniveau 68 dB op de gevel van een woning bedraagt, indien de woning op ca. 16 meter uit het hart van de spoorbaan is geprojecteerd.

Hogere waarde

Er dient een hogere waarde te worden toegepast op de gevels van de geprojecteerde woningen. Daartoe dient in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting wat betreft railverkeerslawaai op de geprojecteerde woningen te worden onderzocht. Het akoestisch onderzoek dient tevens betrekking te hebben op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

3.5.2 Bedrijven en Milieuzonering

Bij de beoordeling van de vraag welke bedrijven van invloed zijn op de locatie is gebruik gemaakt van de vergunning of AmvB melding en Bedrijven en Milieuzonering (uitgave VNG). In de laatste staan afstanden voor geur, stof, geluid, en gevaar die gebaseerd zijn op de vestiging van nieuwe bedrijven ten opzichte van een rustige woonwijk.

Bij de inventarisatie (verricht door de afd. Milieu van de gemeente Brummen) binnen en rondom de ontwikkellocatie is het volgende bedrijf bekeken:

  • Campo Coprint BV, Mercuriusweg 1 te Brummen

Het bedrijf valt onder de vergunningsplicht op grond van de Wet milieubeheer. In de milieuvergunning van dit bedrijf zijn voorschriften opgenomen waaraan het bedrijf moet voldoen. Deze voorschriften gelden met name voor woningen nabij dit bedrijf. Gezien de afstand van het plangebied tot het bedrijf kan geconcludeerd worden dat het bedrijf geen belemmering vormt voor het plangebied, v.v.

3.5.3 Externe veiligheid

De introductie van het "risico denken in Nederland" vond plaats in de Nota LPG-Integraal (1988). Deze nota was bedoeld voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van activiteiten met LPG. In deze nota was voor het eerst sprake van een normstelling voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Gelijk met het eerste nationaal milieubeleidsplan werd de ervoor gekozen de normstelling voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar, breder toe te passen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag niet worden overschreden. Deze is voor nieuwe situaties 1 op de 1.000.000 (10-6), en voor bestaande situaties 1 op de 100.000 (10-5).

De laatste jaren heeft de overheid beleid en regelgeving ontwikkeld waarbij externe veiligheid en ruimtelijke ordening zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat daarmee rampen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of het effect hiervan zo veel mogelijk wordt beperkt. Duidelijk is dus dat het inrichten van de ruimte vanaf een bepaalde risicoafstand ook geregeld moet worden om de omvang van een mogelijke ramp te kunnen beheersen. De wijze waarop dit plaatsvindt is via het proces van het bestemmingplan. Het resultaat van dat proces wordt niet getoetst aan een wettelijk norm (grenswaarde of richtwaarde) –behoudens de minimaal aan te houden risicoafstand– maar wel moet een onderbouwd oordeel worden gegeven waarom het resultaat opgevat kan worden als een risico dat verantwoord is. Dat is vastgelegd in artikel 12 en artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Deze artikelen gaan over de verantwoording van het groepsrisico.

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevalfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het gaat hier om een oriënterende waarde.

De verbindende schakel tussen het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en externe veiligheid is, als het gaat om vervoer gevaarlijke stoffen, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en als het gaat om inrichtingen, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Het BEVI heeft tot doel risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Stationaire bronnen

Binnen en rondom het plangebied zijn geen BEVI-bedrijven en/of BRZO bedrijven gesitueerd.

Bovengrondse- en ondergrondse leidingen

Er zijn geen boven- en ondergrondse leidingen aanwezig binnen het plangebied.

Mobiele bronnen

De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) richt zich op transport van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water. De Circulaire kent een regime dat analoog is aan dat van het BEVI. Er is een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ingesteld en een verantwoordingsplicht voor groepsrisico (GR). De norm voor het PR heeft voor het transport van gevaarlijke stoffen (nog) geen

wettelijke status, maar wordt wel uit oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' als beleidsuitgangspunt landelijk gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe planologische ontwikkelingen.

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is bezig met het ontwikkelen van een Basisnet transport gevaarlijke stoffen voor de modaliteiten weg, spoor en water. In dit Basisnet zijn vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid tegen elkaar afgewogen.

Transportassen worden ingedeeld in verschillende categorieën waarbij beperkingen gelden ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen en/of ten aanzien van de ontwikkeling van ruimtelijke plannen in de nabijheid van deze transportas.

Het baanvak Arnhem – Zutphen v.v. betreft een Basisnet categorie 3 spoor. De PR 10-6 zal op de rand van de infrastructuur liggen. Voor het groepsrisico geeft het Basisnet vooralsnog geen eenduidig antwoord op de vraag of een ontwikkeling wel of niet mogelijk is. Op dit moment wordt nog gerekend aan de (groeps)risico's voor het Basisnet, waarbij wordt uitgegaan van de geactualiseerde prognose van ProRail en een inventarisatie van alle ruimtelijke plannen tot een afstand van 200 meter van het spoor.

De resultaten van deze berekeningen worden in de loop van 2009 verwacht. Op basis van deze berekeningen zal de discussie verder gevoerd worden, waarbij ook een eventuele gedwongen transportroute (bijvoorbeeld over de Betuweroute) nog tot de mogelijkheden behoort.

De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt op dit moment nergens overschreden. Voor het spoor is een GR invloedsgebied van 200 meter vanaf de rand van het spoor aangehouden (conform het ontwerp Basisnet).