Plan: | Emperweg 80, Empe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700098-va01 |
Aan de Emperweg 80 is een woonboerderij gelegen die sinds vele jaren bewoond wordt door twee huishoudens. Deze boerderij is als zodanig ook al lang intern gesplitst. De bestemming binnen het bestemmingsplan staat evenwel slechts één woning toe. Een van de twee gezinnen zal binnenkort verhuizen en om dat deel van de woonboerderij te kunnen verkopen is een herziening van het bestemmingsplan nodig om twee woningen formeel toe te staan op het perceel.
Het gaat hier om het bestemmingsplan technisch mogelijk maken van een reeds jaren bestaande situatie die niet past in het geldende bestemmingsplan. Omdat er verder ook niets op tegen is wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de noordwest zijde van de bebouwde kom van Empe. Bijgevoegde afbeelding toont indicatief de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: BRT basiskaart)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern van Empe. De kern van Empe kenmerkt zich door de gevarieerde lintbebouwing langs de Emperweg. Aan de westzijde van het dorp verspringen de rooilijnen langs de straat vanwege het bochtige verloop van de weg. In deze bocht is ook de inrit naar Emperweg 80 gelegen. Het perceel is gelegen achter het lint langs de Emperweg. Vanaf de Emperweg is het plangebied achter de openbare basisschool J.H. Isings gelegen. Naast de basisschool zijn langs het lint voornamelijk 'Woon' bestemmingen te vinden.
Binnen het plangebied is een woonboerderij gelegen die wordt bewoond door twee huishoudens in afzonderlijke woonvertrekken. De boerderij is in 2000 geheel gestript en heringericht. Daarnaast zijn er in de omliggende tuin twee bijgebouwen aanwezig. Aan de zuidzijde van het plangebied staat een functioneel verbouwde schuur en ten oosten van de woonboerderij staat een voormalige veestal.
Luchtfoto van het perceel (bron: PDOKviewer.nl)
Voorliggend plan bevestigt de al jaren bestaande situatie van twee woningen op het perceel van de Emperweg 80 in Empe. Dit plan zal ruimtelijk geen wijzigingen in de fysieke leefomgeving veroorzaken en zal ook het feitelijke gebruik van het perceel niet wijzigen.
De woningen zullen door een kleine ingreep functioneel geheel van elkaar gescheiden worden waarna het mogelijk is om de twee woningen los van elkaar op de markt te brengen wanneer gewenst.
.
Toekomstige splitsing begane grond (ontwerp: Bureau BAS)
De woningen zullen beide beschikken over een eigen buitenruimte in de vorm van een tuin. De opdeling van het perceel heeft tot gevolg dat ook de twee woningen beide over een eigen bijgebouw zullen beschikken.
Het voorhuis (noordzijde, geel in tekeningen) zal beschikken over de voormalige veestal (83 m2). Het achterhuis (zuidzijde, blauw in tekeningen) zal beschikken over de functioneel verbouwde schuur (120 m2).
Het voorhuis zal 247 m2 woonoppervlak bevatten en het achterhuis 199 m2.
Hierdoor ontstaan twee woningen die passen binnen de huidige woonmarkt. Een enkele woning binnen deze woonboerderij zal zorgen voor een te groot woonoppervlak en te hoge onderhouds en energiekosten en is om die reden niet haalbaar.
Toekomstige beoogde verdeling van het perceel (ontwerp: Bureau BAS)
De twee nieuwe percelen zoals aangeduid in de afbeelding zullen beide 1.500 m2 groot zijn.
De parkeerbehoefte kan net zoals in de huidige situatie worden opgelost op eigen terrein door de parkeervoorziening aan de zuidzijde van het plangebied nabij de functioneel verbouwde schuur.
Om de totale hoeveelheid bebouwing binnen het plangebied niet te laten toenemen in de toekomst zal er een regeling worden opgenomen om dit in te perken.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan wordt planologisch (formeel) 1 extra woning toegevoegd. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft derhalve geen volledige laddertoets doorlopen te worden. Wel wordt hieronder kort ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen in de gemeente Brummen.
In het regionale afsprakenkader van de Cleantech Regio is in december 2020 vastgelegd dat wordt ingezet op een sterkere groei van het aantal woningen. Voor de gemeente Brummen betekent dit het toevoegen van 600 - 900 woningen in de periode tussen 2020 en 2030. Er wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van huishoudensgroei (600 woningen) en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen (900 woningen). Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit, omdat dit aantal alleen realistisch is als het aanbod goed aansluit op de vraag (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018).
Vanuit het uitgevoerde woningbehoefteonderzoek (zie ook paragraaf 3.3.3) is naar voren gekomen dat er behoefte is aan alle typen woningen, zowel eensgezins- als meergezins, huur en koop en in alle prijsklassen (zie onderstaande tabel). Omdat het een momentopname is, ziet de gemeente dit als richtinggevend instrument en niet als vast gegeven.
Nieuwbouw 2015-2024 o.b.v. combinatie Primos 2014-scenario en Socrates 2014, Brummen (bron: Wonen in de gemeente Brummen, Afwegingskader woningbouw)
Het beleid van de gemeente Brummen is erop gericht om het merendeel van de woningen te bouwen in de kernen Brummen en Eerbeek. Daarnaast kunnen er in beperktere mate woningen worden gebouwd in de kernen Empe, Tonden, Leuvenheim en Hall.
Locatie
De woning wordt toegestaan tegen het bestaand stedelijk gebied van de kern Empe, op de locatie waar op dit moment al twee huishoudens wonen binnen de woonboerderij. Hiermee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het plan voldoet aan de eisen voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is voor het laatst op 21 december 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toestaan van één extra woning binnen de woonboerderij tegen de kern van Empe aan. Dit levert geen bijdrage aan de invulling van de woningbehoefte daar de woningen er beide al zijn. Het plan is dermate kleinschalig dat het geen direct raakvlak heeft met het provinciaal beleid.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.
Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die
op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
De twee woningen worden toegestaan op het reeds bestaand woonperceel tegen de kern van Empe. Het plan levert een bijdrage aan het draagvlak van de voorzieningen in Empe doordat de bestemming in lijn wordt gebracht met het feitelijke gebruik en zo geborgd wordt dat deze grote woonboerderij lange tijd door twee huishoudens kan worden bewoond. Het planologisch toevoegen van één woning verandert niets aan de ruimtelijke situatie ter plaatse.
Er komt als gevolg van de splitsing geen extra bebouwing bij. Dit is mede geborgd door het uitsluiten van extra (vergunningsvrije) bouwmogelijkheden, vanwege de ligging van het plangebied op de grens tussen kern en het buitengebied. Daarnaast zal het bestaande groen gehandhaafd blijven. Het open en groene karakter van het gebied blijft hiermee behouden. Voor versterking van de groene kwaliteiten is een fysieke bijdrage op het te splitsen perceel niet noodzakelijk. Wel zal vanwege het planologisch toestaan van een extra woning een financiële bijdrage in het Ligt op Groen-fonds worden gevraagd.
Het initiatief is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie.
De Toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente, die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:
Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief wordt 1 extra woning (juridisch-planologisch) toegestaan in de kern Empe. Het betreft een bestaande locatie en bestaand gebruik, waarmee op papier uitvoering wordt gegeven aan de voorkeur van inbreiding boven uitbreiding. De splitsing van de woning draagt bovendien bij aan het vitaal houden van de kern en biedt mogelijkheden aan starters of doorstromers op de woningmarkt. Het initiatief past binnen de toekomstvisie van de gemeente Brummen.
De Woonagenda 2019-2023 is een actualisatie van de Woonvisie 2016-2025. Belangrijke reden om de woonvisie te actualiseren is in te kunnen spelen op de dynamische woningmarkt. Volgens de Woonagenda Cleantechregio 2018 is er naar de huidige inzichten in de gemeente Brummen in de periode 2017-2027 behoefte aan 700 nieuw te realiseren woningen.
Het wensbeeld voor de toekomst is gelijk aan die van de Woonvisie uit 2016: een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Waar het goed wonen is voor jong en oud, dankzij een gedifferentieerd aanbod van kwalitatief hoogwaardige woningen. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:
Woningbehoefteonderzoek
Voor de actualisatie van de woonvisie hebben de gemeente Brummen en woningcorporatie Veluwonen een kwalitatief woningbehoefteonderzoek laten uitvoeren. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen.
Vanuit het woningbehoefteonderzoek zijn de woonopgaven als volgt:
Afwegingskader woningbouw
Voor de gemeente is het van belang om in de woningbouwprogrammering naast kwantitatief vooral ook kwalitatief te sturen. Daarom is het afwegingskader woningbouw opgesteld, op basis waarvan de gemeente haar medewerking verleent aan de plannen die het best bijdragen aan de ambities. Aanvragen worden aan de hand van de volgende stappen getoetst:
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het planologisch toestaan van 1 extra woning binnen het plangebied. Door het toestaan van de twee huidige woningen binnen deze woonboerderij ontstaan er twee woningen die qua formaat en indeling aansluiten op de actuele vraag, woningtype en segment zoals beschreven.
Het plan past binnen de Woonvisie en de Woonagenda van de gemeente Brummen.
In 2023 heeft de gemeente Brummen het document 'Versnelling Woningbouw: Routekaart' en het 'Toetsingskader Woningbouw' vastgesteld. Het document 'Versnelling Woningbouw: Routekaart' beschrijft hoe de gemeente Brummen haar woningbouw gaat aansturen en versnellen. In het document staat beschreven dat, rekening houdend met planvertraging en uitval van plannen, een vernselling in de planvorming vooral voor de langere termijn wenselijk is. Naast versnelling is het belangrijk dat aangestuurd wordt op de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek. Dit gebeurt aan de hand van de volgende acties:
Planspecifiek
Met het plan wordt bestaand vastgoed gesplitst ten beheove van een extra woning. Dit sluit aan bij uitgangspunten van het toetsingskader voor zowel de kern Empe als het buitengebied (plangebied ligt op de rand van deze gebieden). Als een gevolg van het plan worden 2 kleinere woningen gerealiseerd, die qua typologie beter passend zijn bij de actuele vraag naar woningen. Het plan heeft geen ruimtelijke gevolgen en leidt daarmee niet tot verlies van omgevingskwaliteit. In de regels van het plan is opgenomen dat bij de woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Door bestaand vastgoed te splitsen wordt een bijdrage geleverd aan het versnellen en stroomlijnen van het woningaanbod. Het initiatief is daarmee passend binnen de Routekaart en het Toetsingskader.
Met het Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018 wordt invulling gegeven aan de ambitie om als gemeente Brummen energieneutraal te zijn in 2030. Er is gekozen voor een strategische heroriëntatie van taken en rollen:
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaande bebouwing wordt toegestaan (inbreidingslocatie). Door twee woningen toe te staan binnen dezelfde bouwmassa zal ook duurzamer met energie omgegaan kunnen worden en zijn de kosten te dragen door twee huishoudens.
Het initiatief past hiermee binnen het beleid van het Koersdocument Duurzame Energie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008', NL.IMRO.02130000BPBG700000VA01, vastgesteld op 17 decemer 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast zijn de volgende Gebiedsaanduidingen van kracht: 'Agrarisch gebied', 'Beslotenheid/Houtopstanden' en 'Gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde'. De gebiedsaanduiding omtrent archeologie is niet meer van toepassing sinds vaststelling van het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (zie navolgende lijst). Voor het plangebied gelden op basis van het parapluplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie middelmatig' en 'Waarde - Archeologie laag'.
Strijdigheid met het plan
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling wel past binnen de geldende bestemming maar niet past binnen het aantal toegestane woningen van het vigerende bestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan nu herzien.
Overige plannen
Ter plaatse van het plangebied gelden tevens de volgende plannen:
De volgende plannen zijn van toepassing op het plangebied, maar hebben gelet op de aard en doel van het plan geen verdere doorwerking ten aanzien van het initiatief:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van het planvoornemen is er geen verder bodemonderzoek nodig aangezien de gronden al de bestemming 'Wonen' hebben en dat alleen de feitelijke situatie van twee bestaande wooneenheden wordt toegestaan. Het is, gelet op de uitgevoerde functie van het wonen, dan ook niet aannemelijk dat de bodem hier niet geschikt zou zijn.
Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van receptor wegverkeer 51468751_15568507 (aan de N345 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,7 µg/m3 | 15,2 µg/m3 | 8,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toestaan 1 extra woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de niet te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Bij voorliggend initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke geluidhinder afkomstig van het wegverkeer op de Emperweg (30 km/u-weg) en van railverkeer op de spoorlijn Apeldoorn - Zutphen. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/u of minder hebben geen wettelijke zone waar het verplicht is om akoestisch onderzoek te doen. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van geluidhinder. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld worden of er sprake van een goed woon- en leefklimaat. In de praktijk wordt geen nieuwe woning toegevoegd, waardoor het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet aan de orde is. Daarnaast is het plangebied gelegen aan een rustige zijweg en wordt het plangebied tevens afgeschermd van de Emperweg door bestaande bebouwing. Er is daarom geen reden aan te nemen dat de belasting van het weggeluid niet duidelijk onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal zijn gelegen. Vanuit het oogpunt van geluid is een goed woon- en leefklimaat aanwezig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk vanwege de reeds jaren bestaande situatie. Het plangebied ligt in de bocht van de Emperweg in de kern van Empe. Aan de Emperweg zijn verschillende functies aanwezig, zoals woningen, bedrijven en maatschappelijk. Daarnaast zijn rond het plangebied agrarische gronden aanwezig. De omgeving van het plangebied kan daarom worden getypeerd als een 'gemengd gebied', waarbij er sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevante andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Derhalve kunnen de richtafstanden volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering met één afstandsstap worden teruggebracht.
Aan de overzijde van de Emperweg is een bedrijf voor vervaardiging van paardrijbenodigdheden gevestigd. Voor geur en geluid geldt hier een richtafstand van 30 meter. Door de ligging in gemengd gebied kan deze worden teruggebracht tot 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Andere functies binnen een straal van 100 meter van het plangebied zijn wonen en maatschappelijk. Dit zijn functies met een beperkte richtafstand (10 m in een rustige woonwijk, 0 m in gemengd gebied) die goed inpasbaar zijn in een omgeving met woningen. De functies liggen allen op een afstand van meer dan 10 meter. Geconcludeerd kan worden dat er in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat uit oogpunt van milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn
onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het
bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toestaan van een bestaande woning op een bestaand 'Woon'perceel, waarbij 1 extra woning wordt gerealiseerd. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Op voorgaande afbeelding is zichtbaar dat het plangebied circa 360 m ten zuiden van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen is. Dit betreft een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). De leiding transporteert vloeibare brandstoffen (categorie K2 en K3). De 1% letaliteitszone ligt op 30 meter. Er geldt een belemmeringsstrook van 5 meter. Onderhavig plangebied valt buiten deze zones. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere risicobronnen die in het kader van externe veiligheid belemmeringen op kunnen leveren.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Er zijn geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en woningen met tuinen of andere gevoelige functies zoals kampeerterreinen en recreatieverblijven. Dat terwijl er bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht risico's zijn voor de volksgezondheid met betrekking tot blootstelling op mensen die op nabijgelegen percelen verblijven.
Bij gebrek aan wetgeving zijn in de jurisprudentie kaders ontwikkeld voor bestemmingsregels die het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen toelaten ten opzichte van bestemmingsregels die (nieuwe) gevoelige functies toelaten. Het gaat dan over bestemmingen die alle vormen van open teelt toestaan van bloembollen tot hoogstamfruit. Bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open teelt mag de raad een algemeen belang toekennen aan de volksgezondheid. Vanuit de vaste jurisprudentie is dit algemeen belang vertaald naar de vuistregel dat tussen een agrarische functie en een woon- en verblijfslocatie een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden. De zone van 50 meter tussen de agrarische functie waar dergelijke open teelt is toegelaten en gevoelige functies moet vrij van spuitnevel of drift blijven. Deze zone wordt een spuitzone of spuitvrije zone genoemd.
Planspecifiek
In geval van onderhavige ontwikkeling is de te hanteren vuistregel en het daaromtrent opnemen van een spuitvrije zone op een deel van de aangrenzende agrarisch bestemde gronden in voorliggend bestemmingsplan niet nodig. Dit omdat op grond van het geldende (paraplu)bestemmingsplan "Beschermingszone bestrijdingsmiddelen" in aanvulling op het bestemmingsplan “Buitengebied 2008” is bepaald dat onder strijdig gebruik van de bestemming wordt gerekend het gebruik van gronden voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 meter om woningen, verblijfsrecreatieve functies en overige voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies (waaronder tuinen bij woningen), die gelegen zijn buiten het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied. Op de betreffende agrarische percelen grenzend aan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geldt dus de beperking dat de aanwending van bestrijdingsmiddelen c.q. gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van het gebruik van de gronden voor de gewassenteelt in open lucht, alleen buiten de zone van 50 meter tot woningen, verblijfsrecreatieve functies en overige voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies (waaronder tuinen bij woningen) is toegestaan. De bescherming tegen het eventuele gebruik van bestrijdingsmiddelen op aangrenzende agrarisch bestemde gronden blijft in juridisch-planologische zin ook na woningsplitsing op het bestaande voor wonen bestemde perceel onverminderd van kracht.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
De langetermijnvisie van het waterschap Vallei en Veluwe is opgenomen in de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI205). Met de visie wordt gewerkt vanuit vier thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, circulaire economie en energietransitie. In het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) worden de doelen uit de BOVI voor de planperiode 2022-2027 concreet gemaakt.
Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied en 4.000 m² in landelijk gebied.
Gemeentelijk rioleringsplan
In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:
Bestaand gebied:
In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.
Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.
Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding):
Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied.
Of het niet aansluiten van het verhard oppervlak mogelijk is, is afhankelijk van de lokale geohydrologische situatie. In het afkoppelplan is beschreven in welke gebieden infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.
Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is moet een bui die eens in de twee jaar voorkomt (een bui van 20 mm) volledig op eigen terrein geborgen kunnen worden. Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, geldt deze bergingseis niet en moet het afvalwater en hemelwater gescheiden worden aangeleverd.
Waterplan Brummen (2008)
De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Vallei en Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan.
Planspecifiek
Ten behoeve van de watertoets is een vergelijking gemaakt tussen de oude situatie en de toekomstige situatie van het plan. Aangezien het hier niet gaat om een nieuwe ontwikkeling waarbij er veranderingen optreden in de fysieke leefomgeving is hier niet sprake van een vergelijk tussen oud en nieuw. De herziening van het bestemmingsplan zal de bestaande situatie in stand houden en een extra woning toestaan binnen de bestaande bouwmassa.
Met onderhavig plan zullen ter plaatse van het plangebied twee woningen toegestaan zijn. In de regels van dit plan is opgenomen dat verdere verstening van het plangebied niet is toegestaan.Opgenomen is dat zowel het bestaande oppervlak van de hoofdgebouwen niet mag toenemen in de toekomst, als het bestaande oppervlak aan bijbehorende bouwwerken (aan-/uitbouwen en bijgebouwen) niet mag toenemen.
Gelet op de niet veranderende situatie, alsmede de bepaling dat het perceel in de toekomst niet verder versteend, is geborgd dat in de toekomst het plangebied niet of nauwelijks extra verharding zal bevatten. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of significante negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen'. Dit gebied ligt op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Door de beperkte omvang van dit plan (het toestaan van 1 extra woning in een bestaande bouwmassa) en de afstand tot de te beschermen gebieden, kunnen negatieve effecten als gevolg van licht, geluid, trillingen etc. worden uitgesloten. Ten aanzien van het aspect stikstof is een stikstofonderzoek (zie bijlage 1) uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat voor zowel de bouw- als gebruiksfase de berekening geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j aantoont. Een vergunningaanvraag in het kader van stikstofdepositie op natuurgebieden met een wettelijke bescherming is niet nodig voor de uitvoering van het plan.
Het plangebied maakt geen deel uit van provinciaal beschermd gebied, zoals het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, weidevogelgebied, ganzenrustgebied of beschermingszone natte landnatuur.
Er is geen sprake van significante effecten op de beschermde natuurgebieden als gevolg van het plan.
Soortenbescherming
Voorliggend plan behelst enkel inpandige bouwwerkzaamheden. Er worden geen bouw- of sloopwerkzaamheden uitgevoerd die tot belemmeringen in het kader van soortenbescherming leiden. Het uitvoeren van een onderzoek in het kader van soortenbescherming is niet aan de orde.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief omvat het toestaan van de reeds jaren aanwezig tweede woning binnen de woonboerderij aan de Emperweg 80 in Empe. Aangezien het hier gaat om een reeds bestaande situatie zal door het herzien van het bestemmingsplan geen wijziging optreden in de hoeveelheid verkeersbewegingen. De aanliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze bestaande verkeersbewegingen te verwerken.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de parkeernomen uit het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (2018). Voor twee-onder-een-kapwoningen geldt een parkeernorm van 2,2 pp/woning. Daarmee komt de totale parkeerbehoefte in de toekomstige situatie uit op 4,4 (afgerond 4) parkeerplaatsen. Aan de voorzijde (zuidkant) van het perceel is er reeds op eigen terrein de ruimte voor deze parkeerplaatsen. Op de luchtfoto in paragraaf 2.1 is de ligging van het parkeerterrein op het perceel duidelijk zichtbaar.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van aangewezen cultuurhistorische waarden. Wel heeft het bestaande pand een karakteristieke gevel, die met voorliggend plan behouden blijft. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen monumenten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen. Het plangebied kent op grond van het parapluplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie Middelmatig' en 'Waarde - Archeologie laag'.. Bij een middelmatige en lage archeologische verwachting is een onderzoek verplicht bij bodemingrepen en bouwwerkzaamheden. Deze verplichting is niet van toepassing bij verbouwingen waarbij de oppervlakte van bestaande bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt. Het plan voorziet enkel in inpandige verbouwingen. Daarmee is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde. Er treden geen belemmeringen op in het kader van archeologie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente zal voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Ten aanzien de erfdienstbaarheid van weg/recht van overpad heeft er onderzoek plaats gevonden met betrekking tot eventuele privaatrechtelijke belemmeringen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat er evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn ten aanzien van de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan buitengebied 'NL.IMRO.02130000BPBG700000VA01- gemeentelijk plan; bestemmingsplan artikel 10 '. Het bevat de volgende bestemmingen:
Tevens kent het plan de volgende gebiedsaanduidingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit plan is dusdanig beperkt dat vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro niet nodig is.
Dit plan is dusdanig beperkt dat inspraak ex artikel 3.1.6 Bro niet nodig is. De buren zijn op de hoogte van het gebruik van het perceel door twee huishoudens daar het al lange tijd de feitelijke situatie is.
Het plan heeft tussen 19 december 2023 en 29 januari 2024 ter inzage gelegen. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend. In het plan zijn voor vaststelling enkele herformuleringen opgenomen. De inhoud van het plan is hiermee niet veranderd.