direct naar inhoud van Regels
Plan: Emperweg 80, Empe
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700098-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Emperweg 80, Empe met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700098-on01 van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke/zelfstandige ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd en die ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde een seksinrichting, een escortbedrijf of detailhandel, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.8 archeologisch deskundige

de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.9 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bed en breakfast

een voorziening voor recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen. Het recreatief nachtverblijf is een van de woning afhankelijk nachtverblijf zonder eigen kookvoorziening;

1.13 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;

1.20 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk (met 2 of meer wanden) omsloten ruimte vormt;

1.22 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardbedrijfsopbrengst (SO);

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) en functioneel (gelet op de bestemming) als belangrijkste gebouw op een bouwperceel valt aan te merken;

1.24 huishouden

zelfstandige bewoning door een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;

1.25 luifel

een (horizontaal) dak, dat aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daar tegenoverliggende zijde vrij dragend is. Wanneer een luifel wordt ondersteund door één of meerdere kolommen is er sprake van een overkapping;

1.26 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.28 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.29 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
  • c. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.
1.30 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.31 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte aan een hoofdgebouw is gebouwd en dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.33 wonen

het woonachtig zijn in een hoofdverblijf;

1.34 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk;

2.2 de oppervlakte van gebouwen

wordt gemeten tussen de buitenzijden van de (verticaal geprojecteerd) gevels, behou­dens topgevels en/of in­dien voorkomend het hart van de scheids­muur;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 inhoud van een gebouw

wordt gemeten vanaf het peil tot de bovenzijde van het dak­­vlak en tus­sen de buitenwerkse gevel­vlak­ken en/of indien voorkomend het hart van de scheidsmuur waarbij de onder­­­ge­schikte bouw­delen buiten beschouwing worden gelaten;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevel­versieringen, stand­­­leidingen voor hemel­water, wanden van ven­ti­­latiekanalen en schoor­­stenen, gevel- of kroon­­lijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, bal­kons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor "Wonen" bestemde grond is bedoeld voor wonen, waarbij het maximum aantal toegelaten woningen door middel van een cijfer op de verbeelding is aangeduid, met daaraan ondergeschikt:

  • a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
  • b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf;
  • c. het op hobbymatige basis houden van dieren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen geldt het volgende:

  • a. het maximum aantal toegelaten woningen bedraagt niet meer dan op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'
  • b. voor woningen geldt dat het bestaande bebouwingsoppervlak van de woning niet mag worden vergroot;
  • c. in afwijking van hetgeen gesteld onder b mogen woningen, die uit een woningsplitsing zijn ontstaan, weer worden samengevoegd tot één woning, mits het bestaande bebouwingsoppervlak van de woningen tezamen niet wordt vergroot;
  • d. indien de bestaande oppervlakte van de woning meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw. Ingeval de bestaande oppervlakte minder bedraagt dan 150 m² geldt de regeling zoals vermeld onder lid b;
  • e. de herbouw van de woning is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de bestaande bebouwingscontour;
  • f. de oppervlakte van de bij woningen behorende bijgebouwen mag gezamenlijk maximaal 75 m² per woning bedragen, indien bij een woning meer dan het toegestane oppervlak aan bijgebouwen staat, is het oppervlak aan bijgebouwen toegelaten dat aanwezig is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of krachtens een verleende omgevingsvergunning worden of mogen worden gebouwd. Bij vervanging van de bij de woning behorende bijgebouwen geldt dat 70% van de te vervangen bijgebouwen mag worden teruggebouwd met een maximum van 150 m2 per bijgebouw en naar keuze om te zetten in één of meerdere bijgebouwen;
  • g. voor de woningen en de daarbij behorende bijgebouwen dienen de volgende maximale hoogtematen in acht te worden genomen:
goothoogte / hoogte (in meters)  
woningen   3 / 9  
bijgebouw   3 / 6  

  • h. ingeval de bestaande goothoogte en hoogte van een woning of van bijgebouwen en overkappingen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde maten, gelden deze als maximum;
  • i. indien bij een woning meer dan het onder f van dit lid vermelde oppervlakte aan bijgebouwen staat, is het oppervlak aan bijgebouwen toegelaten dat aanwezig is ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij vervanging van de bij de woning behorende bijgebouwen geldt dat 70% van de te vervangen bijgebouwen mag worden teruggebouwd met een maximum van 150 m² per bijgebouw en naar keuze om te zetten in één of meerdere bijgebouwen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is in onderstaande tabel vermeld:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   hoogte (in meters)  
zwembaden   0,6  
overkappingen   3  
verlichtings- en vlaggenmasten   8  

  • b. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m2 bedragen;
  • c. de totale oppervlakte van een overkapping mag maximaal 30 m2 bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 m bedragen.
3.2.3 Vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' gelden de volgende bepalingen:

  • a. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 is het bouwen van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b is het bouwen van een vlaggenmast niet toegestaan;
  • c. met inachtneming van de rijksregels voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde" niet worden beschouwd als 'erf' in de zin van artikel 1 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  • d. met inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken eveneens dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde" zijn uitgesloten van enige uitzondering op de vergunningplicht in de zin van de geldende bruidsschatregels onder het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals aangegeven in Artikel 10, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het uitoefenen van een bed en breakfast, beroep aan huis of een bedrijfsactiviteit als genoemd in Bijlage 1 Lijst van kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis is toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie moet primair blijven, in die zin dat maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 per woning;
  • b. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent;
  • c. vrijstaande bijgebouwen, mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.

Artikel 4 Waarde - Archeologie laag

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie laag" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 4.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

4.2.2

Het bepaalde in 4.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
4.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

4.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
4.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 4.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.6

Indien het bepaalde in artikel 4.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

4.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 4.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 4.2.5, is het bepaalde in artikel 4.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 4.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 4.2.4,4.2.5 en 4.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

4.2.8

Het bepaalde in 4.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 4.2.5.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 4.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van het bevoegde gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
4.3.2

Het in lid 4.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

4.3.4

Bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
4.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 4.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.6

Indien het bepaalde in artikel 4.3.5 , onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

4.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 4.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 4.3.5, is het bepaalde in artikel 4.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

4.3.8

Het bepaalde in 4.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 4.3.5.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
4.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 4.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie middelmatig

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie middelmatig" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 5.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

5.2.2

Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
5.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

5.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
5.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.6

Indien het bepaalde in artikel 5.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

5.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.2.5, is het bepaalde in artikel 5.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 5.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.2.4,5.2.5 en 5.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

5.2.8

Het bepaalde in 5.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.2.5.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 5.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van het bevoegde gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
5.3.2

Het in lid 5.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

5.3.4

Bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
5.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.6

Indien het bepaalde in artikel 5.3.5 , onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

5.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.3.5, is het bepaalde in artikel 5.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.3.4, 5.3.5 en 5.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

5.3.8

Het bepaalde in 5.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.3.5.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
5.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 5.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemene regel

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden gebouwd binnen de beschermingszone van 15 meter aan weerzijden van de as van een verharde weg.

7.2 Uitzonderingsregel

De hierboven weergegeven beschermingszone is niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de verharde weg gelijk blijft, waarbij voor het betreffende wegtype verharde weg een minimum beschermingszone geldt van 10 meter aan weerszijden van de as van een verharde weg.

7.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de algemene regel voor het bouwen binnen de beschermingszone van een verharde weg, mits is gebleken dat het oprichten van bouwwerken uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik
  • a. Als strijdig met de bestemming of het plan wordt in ieder geval aangemerkt het (doen of laten) gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht;
    • 2. het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen;
    • 3. het gebruik van gronden voor fruit-, druiven-, bollenteelt en/of boomteelt waarbij be­strijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 m om de volgende woonfuncties en recreatieve verblijfsfunctie:
    • 4. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting;
    • 5. het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines;
    • 6. het gebruiken of laten gebruiken ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties dan wel als markt of standplaats.
8.2 Parkeergelegenheid
8.2.1 Voorwaardelijke verplichting voor parkeren auto's
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat binnen het plangebied (zoals op de verbeelding aangeduid) wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen als opgenomen in de tabel in artikel 8.2.2;
  • b. de onder a. bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 8.2.3;
  • c. Het aanleggen en instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
8.2.2 Parkeernormen

De norm voor voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen is voor de volgende functie:

Functie   Per   Buitengebied  
Koop, twee-onder-een-kap   woning   2,2  

8.2.3 Maatvoering

De ruimte voor het parkeren van motorvoertuigen (auto's) is afgestemd op gangbare personenauto's waaraan wordt voldaan indien de afmetingen van:

  • a. bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  • b. een gereserveerde parkeerruimte voor een mindervalide, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 x 6 m bedragen.
8.2.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de regels onder artikel 8.2.1. 8.2.2 en 8.2.3.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - Agrarisch gebied' worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het tot een maximum van 10% afwijken van de in dit plan geldende maatvoeringen;
  • b. het toestaan van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit plan, mits:
    • 1. de activiteit qua aard, omvang, uitstraling, verkeersaantrekkende werking en milieu-invloed past binnen de woonomgeving
  • c. het oprichten van een paardenbak, mits:
    • 1. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden ten minste 50 m bedraagt
    • 2. de activiteit niet leidt tot extra (licht)hinder voor omwonenden en niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eis

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis ex artikel 3.6, lid 1 sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van een besluit tot het stellen van een nadere eis ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en/of mondeling zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent de voorgenomen nadere eis.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning om ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Beslotenheid/Houtopstanden' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen tengevolge kunnen hebben;
  • b. Het verbod geldt niet in de gevallen die in 11.2 zijn vermeld;
  • c. De vergunning wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in 11.3;
11.2 Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agra­risch) gebruik en onderhoud binnen en buiten het (agrarisch) bouwperceel;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
  • c. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uit­voering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • d. het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en be­drijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gron­den, met een maximale breedte van 3 m;
  • e. andere werken die in overeenstemming zijn met het landschapsbe­leidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
  • f. het normale beheer en/of onderzoek op of in de gronden met een middelhoge, of hoge archeologische verwachtingswaarde.
11.3 Afwegingscriteria

De aanlegvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuis­houdkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
  • b. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • d. geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit;
  • e. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, ecologische -, cultuurhistorische – en/of archeologische waarden van de gronden.
  • f. de kernkwaliteiten van het landschap in Agrarisch gebied - Waardevol landschap worden behouden en versterkt;
  • g. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
  • h. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudings­doelstellingen van het Natura 2000-gebied. De aanlegvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 2.a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 2.a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 2.a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Emperweg 80, Empe'.