direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Brummen, landschaps- en natuurversterking Pongeweg 4a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700094-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied Brummen, landschaps- en natuurversterking Pongeweg 4a' met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700094-on01 van de gemeente Brummen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch deskundige

de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.6 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaand
  • a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond.

1.16 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.17 extensief recreatief medegebruik

vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 houtproductie

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.20 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.21 normaal (agrarisch) medegebruik

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het (agrarisch) gebruik van de gronden, met inbegrip van maaien en beweiden van natuurgebieden, maaien en schonen van een sloot, de slootkant en andere waterpartijen en het aanleggen van wegen ter directe ontsluiting van een agrarisch bouwperceel.

1.22 normaal natuur- en landschapsonderhoud en beheer

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren, met inbegrip van onder andere het verwijderen opslag van bomen, opschonen van poelen, waterpartijen en watergangen, maaien en afvoeren van maaisel ten behoeve van verschraling, onderhoud van (recreatieve) paden, verwijderen (woekerende) exoten, knotten, aanplanten van nieuwe bomen, onderhoud van rabatten en daarmee vergelijkbare werken en werkzaamheden.

1.23 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.25 onderbemalen

het kunstmatig verlagen van het waterpeil in een gebied.

1.26 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.

1.27 oppervlaktewateren

water dat zich in vloeibare vorm aan de oppervlakte bevindt.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.30 peil

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.31 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.32 rabatten

langwerpige beboste ophogingen die gelegen zijn tussen greppels.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.4 de oppervlakte in geval van het aanbrengen van diepwortelende beplantingen:

de omvang van het plantvlak.

2.2 Uitzondering bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de houtproductie en het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het bos;
  • b. de waterlopen, beken, andere oppervlaktewateren en bijbehorende natuurvriendelijke oevers;
  • c. het vasthouden, bergen en afvoeren van grond-, oppervlakte- en hemelwater;
  • d. extensief recreatief medegebruik.

en de daarbij behorende wegen, paden, voorzieningen, bestaande parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bouwwerken (geen gebouw zijnde).

3.2 Bouwregels

Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen niet worden gebouwd.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is het vergunningenstelsel dat is opgenomen in artikel 7 van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie laag

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag' voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 4.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

4.2.2

Het bepaalde in artikel 4.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
4.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

4.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
4.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 4.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.6

Indien het bepaalde in artikel 4.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

4.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 4.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 4.2.5, is het bepaalde in artikel 4.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 4.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 4.2.5 en 4.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

4.2.8
  • a. Het bepaalde in artikel 4.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 4.2.5.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 4.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
4.3.2

Het in artikel 4.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

4.3.4

Bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
4.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 4.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.6

Indien het bepaalde in artikel 4.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

4.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 4.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 4.3.5, is het bepaalde in artikel 4.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

4.3.8
  • a. Het bepaalde in artikel 4.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 4.3.8.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
4.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 4.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  • b. de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.1.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de in de onderstaande tabel met een 'v' aangegeven werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren;
  • b. het verbod geldt niet in de gevallen die in artikel 7.1.2 zijn vermeld;
  • c. de omgevingsvergunning wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.1.3;
  • d. de werken en werkzaamheden die in de tabel met een 'n' zijn vermeld zijn verboden;
  • e. de werken en werkzaamheden die in de tabel met een 't' zijn vermeld mogen zonder omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
Activiteit       Bestemming   
    Bos  
Ophogen, verlagen, egaliseren en afgraven van gronden;     v    
Aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en andere oppervlakteverhardingen, en parkeerplaatsen alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2*;     v    
Het verwijderen van onverharde paden;     v    
Graven, dempen, danwel ver(on)diepen, vergroten of anderszins herprofileren of verleggen van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;     v    
Aanleggen, wijzigen of verwijderen van kades, duikers en voordes;     v    
Verwijderen of wijzigen van rabatten;     v    
Werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden waaronder bemalen, onderbemalen en putten slaan en verwijderen;     v    
Wijzigen, verwijderen of aanleggen van drainage;     v    
Aanleggen, verwijderen of wijzigen ondergrondse kabels en leidingen (nutsvoorzieningen) en daarmee verband houdende constructies;     v    
Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood en beschadiging tot gevolg kunnen hebben;     t    
Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;     t    
Diepploegen of diepwoelen;     n    
Heien en inbrengen van voorwerpen en stoffen in de bodem.     n    

*de activiteiten mogen in geen geval nadelige gevolgen hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders Natuurnetwerk zoals bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022) of de rechtsopvolger hiervan.

7.1.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in artikel 7.1.1 onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van normaal natuur- en landschapsonderhoud en beheer van natuur- en bosgebieden met bijbehorend normaal (agrarisch) medegebruik;
  • b. werken en/of werkzaamheden welke zijn vergund en aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. werkzaamheden en/of maatregelen conform het van toepassing zijnde Beheerplan Natura 2000 en de daarin opgenomen instandhoudingsdoelstellingen;
  • d. het normale beheer en/of onderzoek op of in de gronden met een middelhoge, of hoge archeologische verwachtingswaarde en archeologisch waardevolle terreinen, zoals opgenomen in het "Paraplubestemmingsplan Archeologie" of de rechtsopvolger van dat bestemmingsplan.
7.1.3 Afwegingscriteria

De in artikel 7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de in artikel 7.1.1 genoemde werken of werkzaamheden (dan wel door de gevolgen daarvan) de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen niet blijvend onevenredig of niet onevenredig aantasten, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen door middel van een onderbouwd inrichtingsplan;
  • b. geen (blijvende) significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de (grond)waterkwaliteit en –kwantiteit en de waterbeheerder advies heeft gegeven;
  • c. geen (blijvende) significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke-, ecologische-, cultuurhistorische- en/of archeologische waarden van de (aangrenzende) gronden;
  • d. geen significante aantasting plaatsvindt van de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszones;
  • e. er geen sprake is van significante negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden of dat eventuele negatieve gevolgen worden gemitigeerd of gecompenseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
8.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 8.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8.1.1 met maximaal 10%.

8.1.3 Uitzondering

Artikel 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik
8.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.2.2 Verbod

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.2.4 Uitzondering

Artikel 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Brummen, landschaps- en natuurversterking Pongeweg 4a'.