Plan: | Dovenkampweg 3-5 en ong., Empe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700080-va01 |
Aan de Dovenkampweg 3 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Tot 2001 bestond het bedrijf uit een melkveehouderij en een akkerbouwbedrijf. In 2001 is de eigenaar gestopt met de melkveehouderij en is zich naast het akkerbouwbedrijf gaan richten op het verrichten van sloop- en (grond)werkzaamheden voor andere agrarische bedrijven. De toevoeging van het gebruik als sloop- en grondverzetbedrijf wordt in voorliggend bestemmingsplan planologisch vastgelegd. Ten behoeve van de bedrijfsvoering wordt een bestaande loods vergroot en een extra kapschuur gerealiseerd op het perceel, zodat er geen buitenopslag meer hoeft plaats te vinden.
Daarnaast maakt voorliggend plan de verplaatsing van een woning mogelijk. Op het perceel Dovenkampweg 3-5 zijn nu twee bedrijfswoningen aanwezig. Eén van deze woningen (nr. 5) staat onder de hoogspanningsleiding en zal in het kader van de uitkoopregeling worden gesloopt. Op een andere locatie aan de Dovenkampweg wordt een nieuwe reguliere woning teruggebouwd.
Voorgestelde ontwikkelingen passen niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op beide locaties, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Dovenkampweg 3 en 5 te Empe (rood omcirkeld). De nieuwe woning wordt ook aan de Dovenkampweg gerealiseerd, ten zuiden van de Dovenkampweg 10 (geel omcirkeld). Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied, bedrijfslocatie en bedrijfswoning rood omcirkeld, locatie nieuwe woning geel omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Dovenkampweg 3 en 5
Het akkerbouwbedrijf en sloop- en grondverzet bedrijf bestaan naast elkaar. Het akkerbouwbedrijf omvat circa 33 ha akkerbouwgrond waarop verschillende gewassen worden verbouwd (o.a. tarwe, mais, aardappels). Momenteel wordt ongeveer de helft van het erf gebruikt t.b.v. akkerbouw en de andere helft t.b.v. het sloop- en grondverzetbedrijf. De bedrijfsactiviteiten zijn niet strikt gescheiden, de machines en het materieel worden voor beide bedrijfstakken gebruikt. De werkzaamheden van het sloop- en grondverzetbedrijf vinden vooral elders op locatie plaats. Het bedrijfsperceel wordt vooral gebruikt voor het stallen van de machines en werktuigen die voor het grootste deel worden gebruikt voor zowel het eigen agrarische bedrijf als voor de overige activiteiten (loonbedrijf, sloop- en grondwerk, aanleg bestratingen). De werknemers zijn in de ochtend voor een korte tijd aanwezig, vertrekken met het benodigde materieel en komen aan het eind van dag terug.
Op het perceel is verder een beperkte opslag van gebruikt materiaal aanwezig. Materiaal wat bijvoorbeeld bij sloopwerkzaamheden vrij komt, wordt in het algemeen direct van de werklocatie afgevoerd.
Op het perceel is (agrarische) bedrijfsbebouwing aanwezig en twee bedrijfswoningen, Dovenkampweg 3 en 5. De woning Dovenkampweg 5 ligt onder een hoogspanningsverbinding. De vroegere melkveestal die op het zuidelijke deel van het bouwperceel stond, is een aantal jaren geleden gesloopt. De toegang naar het bedrijf ligt aan de noordzijde van het perceel, tussen de bedrijfswoning en een aangrenzende woning.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
De locatie van de toekomstige woning is momenteel in gebruik voor akkerbouw. Het perceel omvat circa 0,75 ha en er is geen bebouwing aanwezig.
Dovenkampweg 3 en 5
Ten behoeve van het bedrijf wordt aan de westzijde van het perceel, achter de bestaande loods, een kapschuur gebouwd met een grootte van ca. 675 m² (45 bij 15 m). Hierdoor kunnen machines, materialen en goederen in de bebouwing worden opgeslagen en hoeft er geen buitenopslag meer plaats te vinden. De opslag van materialen bestaat uit o.a. bestratingszand, snoei- en afvalhout en puin/steen. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 2.050 m², waarbij de agrarische activiteiten en de sloop- en grondverzetactiviteiten ongeveer evenveel ruimte innemen.
Schetsontwerp locatie Dovenkampweg 3 en 5. Bron: Buro SRO Oost BV.
De sloop van de bedrijfswoning op nr. 5 maakt het mogelijk om een nieuwe inrit naar het bedrijf te realiseren. Het bedrijfsverkeer kan dan vanaf de Dovenkampweg rechtdoor het terrein oprijden en hoeft niet meer met een bocht tussen twee bestaande woningen door. De huidige tuin van nr. 5 wordt bij agrarisch perceel getrokken. Hieronder is de Een tekening van de gewenste toekomstige situatie is opgenomen in bijlage 1 Toekomstige inrichting.
Het terrein wordt landschappelijk ingepast door behoud en toevoeging van landschappelijke elementen op het erf. De bestaande beplanting aan de zuidzijde van het erf wordt uitgebreid tot een struweel voor omkadering van het erf aan deze zijde. De beplanting kan op deze locatie i.v.m. de hoogspanning niet hoog worden (dus geen bomen). De bestaande beplanting aan de westzijde van het erf wordt uitgebreid tot een houtwal met bomen en lage beplanting en omkadert hiermee het erf aan deze zijde. De landschappelijke inpassing is in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld en opgenomen in Bijlage 1 Beplantingsplan.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Op dit perceel wordt een nieuwe burgerwoning gerealiseerd. De woning betreft een vrijstaande woning van maximaal 150 m² en wordt midden op het perceel gerealiseerd. Met deze ligging wordt het uitzicht van de woning aan de Dovenkampweg 10 gerespecteerd. Ook wordt voorkomen dat de nieuwe woning gaat behoren bij het bestaande bebouwingscluster om zo de openheid van het gebied te borgen. Er wordt een zo groot mogelijke afstand bewaard tot de hoogspanningsleiding. Daarnaast wordt met de positionering 50 m afstand gehouden tot de paardenbak van de zuidelijke buren. Het schetsontwerp voor de nieuwbouwlocatie is hieronder weergegeven en ook opgenomen in bijlage 1 Toekomstige inrichting.
Schetsontwerp nieuwe woning op het perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10. Bron: Buro SRO Oost BV
Verder is op het schetsontwerp voorzien in een bijgebouw. Het parkeren kan volledig plaats vinden op eigen erf.
Het erf wordt landschappelijke ingepast door een struweel van struikvormers dat de zuidzijde van het erf begrenst en enkele bomen die de grens van het erf ruimtelijk markeren. Daarbij is het gewenst dat vanuit de woning en tuin uitzicht op het landschap blijft bestaan. Aan de noordzijde is een kleine boomgaard voorzien. Deze voorkomt een direct zicht tussen de bestaande woning op nr. 10 en de nieuw te bouwen woning. Een vogelstruweel in de hoek van het perceel draagt naast de landschappelijke inpassing ook bij aan een vergroting van de biodiversiteit.
De landschappelijke inpassing is in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld en opgenomen in Bijlage 1 Beplantingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet. Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf op het agrarische perceel. Daarnaast behelst het initiatief de sloop van de bedrijfswoning aan de Dovenkampweg 5 en de nieuwbouw van een reguliere woning ten zuiden van Dovenkampweg 10 te Empe. De nieuwe woning op het perceel ten zuiden van Dovenkampweg 10 betreft een verplaatsing van de woning aan de Dovenkampweg 3-5, waardoor er per saldo geen woning bij komt in het buitengebied. Ten aanzien van de woning is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Hoewel het sloop- en grondverzet bedrijf al jaren actief is, is het planologisch gezien nieuw. Om die reden wordt het hierna onderbouwd aan de hand van de stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in
relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat de ondergrens in beginsel bij 500 m² ligt. Als het
ruimtebeslag minder dan 500 m² is, wordt het niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend
plan betreft het toestaan van het sloop- en grondverzetbedrijf op een bestaand agrarisch bouwperceel dat circa 7.250 m² beslaat en circa 1.200 m² bedrijfsbebouwing. De oppervlakte die gebruikt wordt beslaat nu reeds meer dan de ondergrens van 500 m². Hoewel de situatie in de praktijk reeds aanwezig is, afgezien van de verlenging van de loods en de kapschuur, is planologisch sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de sloop- en grondverzetactiviteit met dit plan formeel geregeld wordt.
2. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Sloop- en grondverzet is ontstaan als nevenactiviteit naast het agrarisch bedrijf en een steeds belangrijker plaats in het bedrijf gaan innemen na het beëindigen van de melkveetak. Het sloop- en grondverzetbedrijf verleent zijn diensten aan diverse (agrarische) bedrijven en publieke diensten in de regio en voorziet daarmee in de praktijk in een behoefte. Beide bedrijven maken deels gebruik van dezelfde bestaande opstallen en machines aanwezig op het terrein. Het akkerbouwbedrijf is met 33 ha te klein om daar een volledig inkomen uit te halen. De eigenaar wil zijn bedrijf graag voortzetten op het huidige perceel. De functie is reeds aanwezig en wordt met voorliggend plan formeel vastgelegd. De behoefte is daarmee aangetoond. De uitbreiding van de bebouwing is niet zozeer nodig voor een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, maar wel nodig om de bestaande machines, materialen en goederen onder dak te kunnen stallen. Er hoeft dan geen buitenopslag meer plaats te vinden. Dit is beter voor de machines en ook voor het aanzien van het erf.
3. Kan binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien?
Het bedrijf is gaandeweg verkleurd van een melkveehouderij naar een sloop- en grondverzetbedrijf. Het sloop- en grondverzetbedrijf past binnen het huidige bouwperceel en er is in verschijningsvorm weinig verschil met een agrarisch bedrijf. De werkzaamheden van het sloop- en grondverzet vinden niet binnen het plangebied plaats maar elders op locatie. Het bedrijf bedient (agrarische) bedrijven en publieke diensten in de omgeving. De voortzetting van het bedrijf op deze locatie is een logische keuze. In eerste instantie omdat de twee bedrijven zodanig met elkaar verweven zijn dat de uitplaatsing van het sloop- en grondverzetbedrijf negatieve bedrijfsmatige consequenties zou hebben voor het agrarische bedrijf. Daarnaast is de verplaatsing van de twee bedrijven samen naar een bedrijventerrein niet wenselijk omdat een agrarisch bedrijf niet op een bedrijventerrein thuis hoort. Daarbij is een sloop- en grondverzet bedrijf eveneens geen functie die direct aan het stedelijk gebied is verbonden en worden de werkzaamheden voor een groot deel uitgeoefend bij agrarische bedrijven in de omgeving. Al met al ligt de verplaatsing (van het sloop- en grondverzetbedrijf en/of de twee bedrijven samen) naar een bedrijventerrein niet voor de hand, zowel gezien de (nieuwe) ruimtelijke situatie als vanwege de bedrijfsmatige en financiële consequenties.
Conclusie
Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het plan voorziet in het formaliseren van een niet-agrarisch bedrijf dat groter is dan 500 m². De behoefte van het voortzetten van het bedrijf op deze locatie is voldoende onderbouwd en het is niet wenselijk dit het bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied te huisvesten. Op grond van bovenstaande onderbouwing voldoet het plan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. In maart 2021 is door Provinciale Staten van Gelderland de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan is zijn twee artikelen uit de Omgevingsverordening van belang:
artikel 2.52: nieuwe ontwikkelingen in de Groene ontwikkelingszone
artikel 2.12: vestiging van solitaire bedrijvigheid.
Groene Ontwikkelingszone
De bedrijfslocatie Dovenkamp 3-5 raakt de Groene Ontwikkelingszone. Dit betreft het achterste gedeelte van het bestaande agrarisch bouwperceel. Dit is een reeds geheel verhard terrein. Het is uitgesloten dat dit terrein een functie vervult voor beschermde soorten of een functie vervult in de ecologische samenhang. Ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO) geldt dat externe werking geen toetsingskader is. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op de kernkwaliteiten (zie ook bijlage 6 Ecologisch onderzoek). In het kader van voorliggend plan wordt een nieuwe houtwal aangeplant met boom- en struikvormers. De houtwal draagt juist bij aan het versterken van de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van de Groene Ontwikkelingszone.
Solitaire bedrijvigheid
In artikel 2.12 staat:
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van het bestaande akkerbouwbedrijf. Er is daarmee sprake van een gedeeltelijke functieverandering. Sloop- en grondverzet is ontstaan als nevenactiviteit naast het agrarisch bedrijf en een steeds belangrijker plaats in het bedrijf gaan innemen na het beëindigen van de melkveetak. Voor beide bedrijfstakken wordt deels gebruik gemaakt van dezelfde opstallen en machines. Het akkerbouwbedrijf is met 33 ha te klein om daar een volledig inkomen uit te halen. In de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.1 is onderbouwd dat de verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is. De sloop- en grondverzetactiviteiten worden reeds sinds 2001 uitgevoerd naast het akkerbouwbedrijf, en worden met dit plan planologisch vastgelegd in een passende bestemming. De uitbreiding van de bedrijfsgebouwen vindt plaats binnen de begrenzing van het huidige agrarische bouwperceel en zal qua uitstraling niet afwijken van een agrarisch bedrijf. Bovendien wordt het geheel op een passende wijze landschappelijk ingepast. Met het plan wordt voorzien in een passende en duurzame aanvulling bij het agrarische bedrijf. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van economische functies en de vitaliteit van het platteland. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.12, lid 2 (funciteverandering) en lid 3 (uitbreiding) van de Omgevingsverordening Gelderland.
De sloop van de bedrijfswoning aan de Dovenkampweg 5 vindt plaats in het kader van de uitkoopregeling voor woningen die onder een hoogspanningsleiding staan. Ter compensatie wordt een nieuwe woning gebouwd op korte afstand van het bedrijf. Het plan past binnen de afspraken over woningbouw die de gemeente en de provincie hebben gemaakt. Er wordt geen woning toegevoegd.
Het plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland.
De Structuurvisie Ligt op Groen (door de raad vastgesteld in 2005) benoemt ambities en doelen voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Vertrekpunt is de groene kwaliteit van de gemeente. Het ontginningsgebied behoort tot het arcadisch landschap. Een verdere verstening is hier ongewenst. Rood-voor-groen ontwikkelingen zijn niet passend, maar wel zijn er mogelijkheden voor rood-voor-roodontwikkelingen als deze leiden tot een duurzame situatie en een bijdrage leveren aan de kwaliteit van natuur en landschap. Hierbij is sprake van ontwikkelingen waarbij geen rood wordt toegevoegd, maar het gaat om functieverandering, mogelijk herbouw en verevening.
Planspecifiek
Op de locatie aan de Dovenkampweg 3 en 5 is sprake van de toevoeging van de functie sloop- en grondverzetbedrijf bij het bestaande agrarische akkerbouwbedrijf. De bestaande bebouwing blijft in gebruik en door de uitbreiding van de bebouwing verdwijnt de buitenopslag op het perceel. De sloop van de bedrijfswoning op nr. 5 maakt het mogelijk om een nieuwe inrit naar het bedrijf te realiseren, op grotere afstand van de woning op het naastgelegen perceel Voorsterklei 16. Het plangebied wordt daarnaast voorzien van een landschappelijke inpassing en een verbeterde toegang, waardoor het aanzicht van het perceel sterk verbetert, zie Bijlage 1 Beplantingsplan
De aanleiding voor sloop van de woning aan de Dovenkampweg 5 en de bouw van de woning ten zuiden van de Dovenkampweg 10 ter compensatie komt voort uit de uitkoopregeling voor woningen onder hoogspanningsleidingen. Door de nieuwe (reguliere) woning te realiseren op korte afstand van het perceel met het sloop- en grondverzetbedrijf blijft de (reis)afstand beperkt. De oude woning wordt gesloopt. De bebouwing op het nieuwe woonperceel wordt landschappelijk ingepast, zie Bijlage 1 Beplantingsplan. Het initiatief betreft een passende ontwikkeling van de percelen en er wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het buitengebied.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor bouwen en verbouwen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen is vastgesteld in februari 2013. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herinrichting van boerenerven. Wat betreft het landelijk gebied is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kom van Brummen en Eerbeek belangrijk.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de planologische toevoeging van de functie sloop- en grondverzetbedrijf aan het bestaande agrarisch bedrijf. Daarnaast vindt er een uitbreiding van bebouwing plaats binnen het huidige agrarische bouwperceel. Op het perceel aan de Dovenkampweg 3 en 5 worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan die niet al toegestaan waren in het vigerende bestemmingsplan. Het sloop- en grondverzetbedrijf betreft een passende functie in het buitengebied, zowel qua functie als de ruimtelijke uitstraling. Bovendien zal door de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing de buitenopslag verdwijnen. Het perceel heeft en behoudt het uiterlijk van een agrarisch bedrijf met enkele grote schuren.
De nieuwe woning op het perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10 wordt gerealiseerd ter compensatie van de sloop van de woning aan de Dovenkampweg 5. De locatie is geschikt en de woning wordt landschappelijk ingepast. Een verdere uitwerking van het bouwplan wordt t.z.t. getoetst aan de criteria van welstand geldend voor deze omgeving.
Het initiatief is passend binnen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" van de gemeente Brummen, vastgesteld op 17 december 2009, en het bestemmingsplan "Dijkverlegging Voorsterklei", vastgesteld op 30 mei 2013. De locatie aan de Dovenkampweg 3 en 5 te Empe is rood omkaderd en de locatie van de nieuwe woning ten zuiden van de Dovenkampweg 10 is geel omkaderd. De navolgende uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" geeft dit weer.
Uitsnede uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Dovenkampweg 3 en 5
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A' met een agrarisch bouwvlak van 7.200 m² met de aanduiding 'agrarisch met landschapswaarden'. Daarnaast gelden er de gebiedsaanduidingen 'Agrarisch gebied - waardevol landschap', 'Beslotenheid/Houtopstanden', 'Bodemreliëf' en 'Gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde'.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Deze locatie van het plangebied kent twee vigerende bestemmingsplannen. Het zuidelijke deel van de locatie betreft het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" en waar de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A' geldt. Daarnaast gelden er de gebiedsaanduidingen 'Agrarisch gebied - waardevol landschap', 'Beslotenheid/Houtopstanden', 'Bodemreliëf', 'Gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'Verwijzing naar lijst in bijlage C'.
Het noordelijk deel van de locatie had in het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" een agrarisch bouwvlak wat met de vaststelling van bestemmingsplan "Dijkverlegging Voorsterklei" is komen te vervallen (de bestaande bebouwing aan de Dovenkampweg 10 heeft met die vaststelling een woonbestemming gekregen). In het vigerende bestemmingsplan geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zonder bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Navolgende afbeelding geeft het bestemmingsplan "Dijkverlegging Voorsterklei" weer.
Uitsnede uit het vigerende bestemmingsplan 'Dijkverlegging Voorsterklei' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens geldt op beide locaties het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld door de raad op 18 oktober 2018, het bestemmingsplan 'Beschermingszone bestrijdingsmiddelen', vastgesteld door de raad op 25 oktober 2012 en het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', vastgesteld door de raad op 15 oktober 2020.
De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de geldende bestemmingsplannen. Het uitoefenen van een sloop- en grondverzet bedrijf is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden A'. Ter plaatse van het perceel zal hiertoe de functieaanduiding 'sloop- en grondbedrijf' worden opgenomen. Daarnaast is de bouw van een woning ten zuiden van de Dovenkampweg 10 niet toegestaan binnen de geldende bestemmingen waartoe de locatie zal worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Dovenkampweg 3 en 5
Op het perceel wordt het sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf formeel toegestaan op het agrarisch perceel. De kwaliteitsklasse voor de bodemkwaliteit van de nieuwe (bedrijfs)functie is niet hoger dan voor het huidige agrarische bedrijf. In het kader van het bestemmingsplan hoeft voor deze locatie geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Er worden geen gebouwen gerealiseerd waar langdurig mensen verblijven, er wordt hoofdzakelijk elders op locatie gewerkt. De gebouwen dienen voor de stalling van machines en de opslag van materieel en goederen.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Voor deze locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat dat het terrein uit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de toekomstige bestemming. Het bodemrapport is opgenomen in bijlage 2.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het voor beide locaties van het plangebied dichtstbijzijnde rekenpunt 15568892 (aan de Weg naar Voorst) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 19,9 µg/m3 | 6,6 µg/m3 | 11,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf op het agrarische perceel. Daarnaast behelst het initiatief de sloop van de bedrijfswoning aan de Dovenkampweg 5 en de nieuwbouw van een particuliere woning ten zuiden van Dovenkampweg 10 te Empe. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Dovenkampweg 3 en 5
Op het perceel wordt het sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf formeel toegestaan op het agrarisch perceel. Het toekomstige gebruik betreft geen geluidgevoelige functie. In het kader van het bestemmingsplan hoeft voor deze locatie geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor de geluidbelasting van het bedrijf zelf op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
De Dovenkampweg betreft een lokale landbouwweg met overwegend bestemmingsverkeer met een lage verkeerintensiteit. Aangenomen mag worden dat de verkeersintensiteit niet zodanig is dat er sprake zal zijn van een geluidbelasting die hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeente Brummen heeft geen eigen geurbeleid, waarbij wordt afgeweken van de eisen uit de Wgv dan wel Activiteitenbesluit.
Planspecifiek
Dovenkampweg 3 en 5
Het sloop- en grondverzet bedrijf bij het akkerbouwbedrijf is geen geurgevoelig object. Omgekeerd vormt de uitbreiding van het gebruik van het perceel voor het sloop- en grondverzetbedrijf geen belemmering voor omliggende functies in het kader van de Wgv, omdat er geen dieren worden gehouden.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Aan de IJsselstraat 9 en 11 zijn melkveehouderijen aanwezig. Voor rundvee geldt een vaste afstand van 50 m. De nieuwe woning ligt op circa 360 en circa 240 m afstand tot deze bedrijven. Aan de afstandsnorm wordt ruimschoots voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een landelijk gebied met verspreid liggende woningen en hier en daar bedrijvigheid. Daarmee is de locatie aan te merken als een 'rustig buitengebied'.
Dovenkampweg 3 en 5
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een bestaand akkerbouwbedrijf op het agrarisch perceel. Voor een agrarisch bedrijf geldt op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een minimale richtafstand van 30 meter voor geluid, 10 meter voor stof en 10 meter voor gevaar.
Een sloop- en grondverzet bedrijf wordt niet specifiek genoemd in de VNG-publicatie, maar de activiteiten kunnen het best vergeleken worden met een agrarisch loonbedrijf. Een dergelijk bedrijf heeft een milieucategorie 3.1 en heeft voor geluid een richtafstand van 50 meter. Op het perceel direct ten noorden van het plangebied is een burgerwoning (Voorsterklei 16) aanwezig.
Zowel in de bestaande als in de nieuwe planologische situatie kan niet aan de richtafstanden worden voldaan. Daarom is nader gekeken naar de situatie en de activiteiten ter plekke.
Het feitelijke gebruik op het perceel zelf betreft het stallen van machines en werktuigen die voor het grootste deel worden gebruikt voor zowel het bestaande agrarische bedrijf als voor het sloop- en grondverzetbedrijf. De sloop- en grondverzetactiviteiten vinden elders op locatie plaats. Op het perceel is een beperkte opslag van gebruikt materiaal aanwezig. Materiaal wat bij sloopwerkzaamheden vrij komt, wordt in het algemeen direct van de werklocatie afgevoerd.
Het bedrijfsgeluid is afkomstig van de rijbewegingen op het terrein en laad- en losactiviteiten. Deze activiteiten beperken zich tot één moment in de ochtend en één moment in de namiddag/vroege avond wanneer de werknemers zich voor een korte periode op het terrein bevinden om materieel en materialen op te halen of af te leveren. Deze activiteiten vinden plaats in de dagperiode (tussen 7.00 en 19.00 uur).
In de huidige situatie moet alle bedrijfsverkeer via de inrit tussen de bedrijfswoning op nr. 5 en de woning Voorsterklei 16. De aanleg van een nieuwe inrit aan de zuidkant van het perceel leidt er toe dat het bedrijfsverkeer niet meer langs de woning aan de Voorsterklei 16 hoeft. De nieuwe inrit ligt op ca. 50 meter van de burgerwoning. Dit is een sterke verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.
Om de geluidsbelasting op de woning Voorsterklei 16 goed in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie bijlage 3). In het onderzoek zijn ter plaatse geluidmetingen verricht in en rond de inrichting. De geluidbelasting op de omgeving is vervolgens bepaald met een rekenmodel. Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolg van alle activiteiten bij het bedrijf de grenswaarden niet overschrijdt. Ook bij de maximale geluidsniveaus LAmax als gevolg van vrachtwagens of tractoren worden de grenswaarden niet overschreden. Bij het bedrijf is geen sprake van dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Er zijn geen geluidbeperkende voorzieningen nodig om aan de eisen te voldoen.
Het geluidonderzoek in bijlage 3 is uitgevoerd op basis van de huidige bedrijfsactiviteiten. Uit een tweede geluidberekening (opgenomen in bijlage 4) blijkt dat er nog ruim voldoende geluidruimte is voor een eventuele groei van de bedrijfsactiviteiten, zonder dat grenswaarden op de maatgevende woning worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat gezien de berekende geluidsbelasting de inrichting gemotiveerd ruimtelijk inpasbaar is op de locatie. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de activiteiten van het sloop- en grondverzetbedrijf moeten voldoen aan de tijden zoals deze zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek (tussen 07:00 en 19:00 uur). De verplaatsing van de inrit is een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. De locatie van de nieuwe ontsluiting is in het plan vastgelegd.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Voorliggend initiatief betreft de nieuwbouw van een woning op het perceel. Zoals in paragraaf 4.1.5 is opgenomen betreft het dichtstbijzijnde bedrijf de melkveehouderij aan de IJsselstraat 11. De richtafstand van een melkveehouderij betreft 50 m voor geur en 30 m voor stof en geluid. Het aspect geur is in paragraaf 4.1.4 reeds behandeld. De afstand tot dit bedrijf betreft 240 m waardoor geconcludeerd kan worden dat er ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Hieruit is op te maken dat rondom het plangebied een aantal buisleidingen lopen. Op de IJssel vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen.
Dovenkampweg 3 en 5
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf op het agrarische perceel. Een dergelijke functie betreft geen (beperkt) kwetsbaar object en er is geen sprake van langdurig verblijf op het perceel, waarmee er geen toetsing behoeft in het kader van externe veiligheid.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Op het perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10 wordt een beperkt kwetsbaar object (woning) aan het plangebied toegevoegd. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 250 m afstand ten oosten van het plangebied. Deze buisleiding (aardgas) heeft een diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar (4000 kPa). Ten aanzien van het groepsrisico is de toetsafstand 95 meter uit het hart van de leiding.
De noordelijke buisleiding (defensie leiding) ligt op circa 870 m afstand en heeft een diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 80 bar (8000 kPa). Ten aanzien van het groepsrisico is de toetsafstand 130 meter uit het hart van de leiding. Geconcludeerd wordt dat de nieuwe woning buiten de 1% letaliteitsgrens ligt van beide buisleidingen en een verdere verantwoording van het groepsrisico daarmee dan ook niet nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Dovenkampweg 3 en 5
Voorliggend initiatief betreft het toestaan van een sloop- en grondverzet bedrijf naast de functie van een akkerbouwbedrijf op het agrarisch perceel. Er vindt geen toename aan verhard oppervlak plaats aangezien het terrein in de huidige situatie reeds geheel verhard is. Geconcludeerd wordt dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Voor deze locatie is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 5. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. De toename aan verharding bedraagt ver beneden de vrijstellingsgrens van 4.000 m² waardoor watercompensatie niet aan de orde is. Daarbij is op het perceel voldoende onverhard terrein aanwezig dat het hemelwater op het perceel kan worden vastgehouden en in de bodem geïnfiltreerd. Geconcludeerd wordt dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 5).
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Dovenkampweg 3 en 5
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied, zoals Natura 2000 of het Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 670 meter tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Het plangebied grenst aan de westzijde aan Groene ontwikkelingszone en op circa 170 meter ligt het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot beschermd gebied zijn effecten als gevolg van geluid, trillingen, optische verstoring etc. uit te sluiten.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied, zoals Natura 2000 of het Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 300 meter tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Rijntakken. Op een afstand van 280 meter ligt het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot beschermd gebied zijn effecten als gevolg van geluid, trillingen, optische verstoring etc. uit te sluiten.
Voortoets stikstofdepositie
Een toename in stikstofdepositie kan ook op grotere afstand een negatief effect hebben op kwetsbare en voor stikstof gevoelige habitattypen. Om te onderzoeken wat de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling zijn, is een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 7. Uit de uitgevoerde Aeriusberekening blijkt dat zowel de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf als het gebruik van de nieuwe woning geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura-2000 gebieden in de omgeving. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.
De Voortoets is uitgevoerd vóór inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021, en daarom is in de rapportage in bijlage 7 zowel de aanleg- als de gebruiksfase onderzocht. Sinds invoering van de wet is het echter niet meer nodig om de aanlegfase te modelleren.
Soortenbescherming
Om te onderzoeken of voorliggend plan leidt tot mogelijk negatieve effecten op beschermde flora en fauna en/of beschermde houtopstanden is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 6. De conclusie van het onderzoek is dat zowel de sloop van de woning op nr. 5, de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen als de bouw van een woning op de nieuwe locatie niet leidt tot nadelige gevolgen voor beschermde planten en dieren. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Vanuit de Algemene zorgplicht geldt dat tijdens de werkzaamheden voorzichtig moet worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna. Voor het kappen van de twee knotwilgen geldt geen meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De gemeente Brummen sluit met de 'Parapluplan parkeren' uit 2018 aan op de de kencijfers uit het CROW en hanteert hierin de maximale parkeernorm. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie.
Dovenkampweg 3 en 5
Het perceel is reeds geheel in gebruik als bedrijfslocatie voor het akkerbouw bedrijf en het sloop- en grondverzet bedrijf. De vervoersbewegingen van en naar het perceel beperken zich tot één moment in de ochtend en één moment in de avond wanneer de werknemers materieel en materialen komen ophalen of afleveren. In totaal bestaat het aantal medewerkers uit acht mensen. Daarnaast worden af en toe enkele zzp's ingehuurd. Uitgaande van de vaste medewerkers genereert het initiatief 32 personenautobewegingen per dag. Het bedrijfsverkeer (tractoren en zware en middelzware vrachtwagens) betreft maximaal 6 transporten per dag. De Dovenkampweg is een rustige plattelandsweg en kan dit aantal verkeersbewegingen goed verwerken. De nieuwe inrit zorgt voor een verbetering ten aanzien van eventuele hinder voor de naastgelegen woning aan de Voorsterklei 16 en een verbeterde verkeersveiligheid, omdat voertuigen rechtstreeks het terrein op kunnen rijden en niet meer tussen de woningen door. Het parkeren gebeurt op eigen terrein, er is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Aangezien het initiatief een verplaatsing betreft van de reeds bestaande woning, die via dezelfde weg wordt ontsloten, verandert er niets in de hoeveelheid verkeer ter plaatse. De Dovenkampweg kan het verkeer goed verwerken en dit verandert niet.
Ten behoeve van de woning dienen op basis van het Parapluplan parkeren 2,8 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Op het perceel is voldoende ruimte om 3 auto's op eigen terrein te parkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Archeologie
Het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen geeft de volgende archeologische verwachtingswaarden voor het plangebied.
Uitsnede verbeelding 'Parapluplan Archeologie' gemeente Brummen. Dovenkampweg 3 en 5 is rood omkaderd en de locatie nieuwe woning is geel omkaderd
Dovenkampweg 3 en 5
Uit de verbeelding van het ontwerp-'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen is af te leiden dat dit perceel een lage archeologische verwachting heeft. Voor het plangebied is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 én een diepte dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde, omdat de bodemingrepen minder dan 2.500 m2 beslaan. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd op het perceel ter bescherming van de archeologische waarden.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Uit de verbeelding van het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen is af te leiden dat dit perceel een middelmatige archeologische verwachting heeft. Voor het plangebied is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 én een diepte dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde, omdat de bodemingrepen minder dan 1.000 m2 beslaan. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd op het perceel ter bescherming van de archeologische waarden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Eventuele planschade komt eveneens voor rekening van de initiatiefnemer.
Daarnaast sluiten de initiatiefnemers met de gemeente een overeenkomst af over de aankoop van de woning die gesloopt moet worden, omdat deze onder de hoogspanningsverbinding staat. De gemeente verrekent de kosten van de aankoop met het Rijk en draagt zorg voor de sloop van de woning.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij voorliggend bestemmingsplan is qua regels aangesloten bij de bestemmingsregeling van
bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat op 17 december 2009 is vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dovenkampweg 3 en 5
In dit deel van het plangebied blijft de vigerende bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" gehandhaafd (in dit plan: 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A', conform Rsro2012), maar wordt binnen het bouwvlak van de verbeelding de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - sloop- en grondverzetbedrijf' opgenomen. Tevens is een aanduiding voor de nieuwe inrit opgenomen. In de planregels is de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen opgenomen waarin tevens is bepaald dat minimaal 40% wordt gebruikt ten behoeve van het akkerbouwbedrijf.
Daarnaast is een bepaling opgenomen dat de activiteiten ten behoeve van het sloop- en grondverzetbedrijf alleen zijn toegestaan tussen 07:00 en 19:00 uur in verband met de geluidsbelasting op de naastgelegen woning. Hiervan kan worden afgeweken als uit geluidsonderzoek blijkt dat er sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.
De overige aanduidingen uit onderliggend bestemmingsplan zijn overgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie laag' in lijn met het gemeentelijke archeologische beleid opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden. Tevens kent een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter plaatse van de hoogspanningsleiding.
Perceel ten zuiden van de Dovenkampweg 10
Dit deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Binnen het perceel is het realiseren van één woning toegestaan. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelmatig' in lijn met het gemeentelijke archeologische beleid opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden.
Landschappelijke inpassing
Voor beide locaties is de landschappelijke inpassing volgens Bijlage 1 Beplantingsplan voorwaardelijk verplicht.
Tenslotte zijn de ter plaatse geldende 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' en het bestemmingsplan 'Beschermingszone bestrijdingsmiddelen' van toepassing verklaard in de regels.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven (zie bijlage 5). De provincie Gelderland heeft ingestemd met het plan. Met een maatwerkbestemming en landschappelijke inpassing wordt voldaan aan de voorwaarden uit de provinciale Omgevingsverordening voor uitbreiding van solitaire bedrijvigheid in het buitengebied.
De initiatiefnemers hebben omwonenden op de hoogte gesteld van de plannen. De bewoners van Dovenkampweg 11 hebben verzocht om bij de bouw van de nieuwe woning voldoende afstand te houden tot hun perceel in verband met uitzicht en privacy. In het landschappelijk inpassingsplan is hier op ingespeeld door de situering van een boomgaard aan de noordzijde van het nieuwe woonperceel. Daardoor is er geen rechtstreeks zicht tussen beide woningen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 februari 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ontvangen, afkomstig van leidingbeheerder Tennet. Vanwege de ligging van het bedrijf onder de beschermingszone van de hoogspanningsleiding vroeg Tennet om nader overleg om te bepalen wat er wel/niet mogelijk is, aan welke voorwaarden een eventueel bouwwerk moet voldoen en over de voorwaarden die door Tennet worden gesteld met betrekking tot het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Naar aanleiding van het overleg met Tennet is het plan voor vaststelling aangepast. In het oorspronkelijke plan was voorzien in een uitbreiding van de bestaande loods aan de achterzijde en de bouw van een kapschuur aan de westkant van het perceel. Uit de toetsing van Tennet bleek dat dit plan niet uitvoerbaar was, omdat er te veel beperkingen gelden voor bouwen onder de hoogspanningsleiding. De beperkingen houden in dat er op het zuidelijke deel van het bouwvlak eigenlijk in het geheel geen nieuwe bebouwing is toegestaan. In overleg met initiatiefnemer en Tennet is bekeken welke mogelijkheden er zijn om het plan aan te passen. Initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om de bestaande loods niet te verlengen, maar in de plaats daarvan aan de achterzijde van het perceel een nieuwe, grotere kapschuur te bouwen met een afmeting van 45 x 15 meter ten behoeve van opslag. Daarvoor is het nodig om het agrarisch bouwvlak met ca. 10 meter te verlengen. Dit wordt rechtvaardig geacht, omdat door restricties van de leidingbeheerder op een deel van het huidige bouwvlak niet kan worden gebouwd. Landschappelijk gezien zijn er geen bezwaren tegen een verlenging van het bouwvlak. De verplichting tot een goede landschappelijke inpassing blijft in stand.
Door Tennet is aangegeven dat de aanleg van een nieuwe ontsluiting in de beschermingszone van de hoogspanningsleiding niet op bezwaren stuit.
Voorts is door Tennet in de zienswijze gevraagd om de regels ter bescherming van de hoogspanningsleiding aan te vullen. Dit is verwerkt in de regels.
In bijlage 8 in de Nota van beantwoording zienswijzen opgenomen.
Door initiatiefnemer zelf is verzocht om de nieuwe woonbestemming Dovenkampweg ong. verkleinen. De landschappelijke inpassingsmaatregelen kunnen binnen de agrarische bestemming worden gerealiseerd.