direct naar inhoud van Regels
Plan: Dovenkampweg 3-5 en ong., Empe
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700080-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Dovenkampweg 3-5 en ong., Empe met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700080-on01 van de gemeente Brummen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke/zelfstandige ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd en die ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 ander bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 archeologisch deskundige:

de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.16 bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, noodzakelijk voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, belast met het beheer van en/of toezicht op het krachtens deze regels toegelaten (agrarisch) bedrijf of instelling;

1.17 bestaand

bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van perifere detailhandel;

1.26 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk (met 2 of meer wanden) omsloten ruimte vormt;

1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate gericht is op het gebruik van de grond als productiemiddel voor de teelt van gewassen en de weidegang van vee.

1.29 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardbedrijfsopbrengst (SO);

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) en functioneel (gelet op de bestemming) als belangrijkste gebouw op een bouwperceel valt aan te merken;

1.31 huishouden

zelfstandige bewoning door een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;

1.32 intensieve veehouderij

bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of zeer ondergeschikt is aan de agrarische grond als productiemiddel;

1.33 luifel

een (horizontaal) dak, dat aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daar tegenoverliggende zijde vrij dragend is. Wanneer een luifel wordt ondersteund door één of meerdere kolommen is er sprake van een overkapping;

1.34 manege

een gebruiksgericht, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten;

1.35 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.36 overkapping

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.37 paardenbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed, al dan niet in combinatie met een andere ondergrond en al dan niet voorzien van een omheining;

1.38 paardenhouderij

een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten;

1.39 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.40 peil

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.41 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.42 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 sloop- en grondverzetbedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van diensten ten behoeve van sloop- en grondwerkzaamheden voor agrarische bedrijven en publieke diensten, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden elders op locatie plaatsvindt. Hieronder wordt mede verstaan:

  • 1. het ter plaatse op- en overslaan van materieel, grond- en hulpstoffen en het onderhoud en herstel van machines en werktuigen;
  • 2. het houden van kantoor en het bieden van ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de sloop- en grondverzetactiviteiten, waaronder een kantine, toiletten e.d.;
1.44 teeltondersteunende kassen

kassen waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit;

1.45 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte aan een hoofdgebouw is gebouwd en dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.46 voorgevel

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.47 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.48 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk
  • a. voor gebouwen: tussen buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • b. voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen of daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk);
2.5 Uitzondering bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op verbeelding voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden met daaraan ondergeschikt:
    • 1. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
    • 2. het op hobbymatige basis houden van dieren;
    • 3. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgeproduceerde producten;
    • 4. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. een sloop- en grondverzetbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - sloop- en grondverzetbedrijf', in combinatie met het gebruik onder a;
  • c. een ontsluiting van het perceel voor bedrijfsverkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de verbeelding in acht worden genomen en

  • a. voor gebouwen geldt het volgende:
    • 1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming zoals genoemd in lid 3.1;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 2.050 m². Hiervan wordt minimaal 40% gebruikt ten behoeve van het akkerbouwbedrijf. Ten behoeve van de opslag van grondstoffen mag een gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 450 m²;
    • 3. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
    • 4. voor de bedrijfswoning geldt dat de bestaande oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m²;
    • 5. indien de bestaande oppervlakte van de bedrijfswoning meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw. (Ingeval de bestaande oppervlakte minder bedraagt dan 150 m² geldt de regeling zoals vermeld onder lid 2, sub a.4);
    • 6. de herbouw van de bedrijfswoning is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de bestaande bebouwingscontour;
    • 7. voor de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen dienen de volgende goothoogte- en maximale hoogtematen in acht te worden genomen;
      goothoogte / hoogte (in meters)  
      bedrijfswoning   3 / 9  
      bedrijfsgebouwen   6 / 10  
    • 8. ingeval de bestaande oppervlakte, goothoogte en hoogte van de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde maten, gelden deze als maximum;
    • 9. teeltondersteunende kassen zijn tot een maximale oppervlakte van 1000 m² toegelaten, danwel de bestaande (vergunde) oppervlakte;
    • 10. maximaal 50 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 11. maximaal 25 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor detailhandel in eigen voortgebrachte producten mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;

  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
    • 1. de maximale hoogte hiervan binnen het agrarisch bouwperceel, zoals aangeduid op de verbeelding, is in onderstaande tabel vermeld:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   hoogte (in meters)  
zwembaden   0,6  
sleufsilo's   2,5  
verlichtings- en vlaggenmasten   8  
mestsilo's   4  
silo's   12  
overkappingen   3  

    • 1. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 2. de hoogte van overige bouwwerken binnen het agrarisch bouwperceel mag maximaal 2 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag maximaal 30 m² bedragen;
    • 4. de hoogte van overige andere bouwwerken buiten het agrarisch bouwperceel bedraagt maximaal 1,25 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Buitenopslag

Buitenopslag is niet toegestaan.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing bedrijf
a Voorwaarde landschappelijke inpassing bedrijf

Binnen 1,5 jaar na het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan dienen de landschappelijke maatregelen op het perceel Dovenkampweg 3-5 volgens de tekening in bijlage 1 Beplantingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden. Het niet uitvoeren van deze maatregelen wordt gezien als strijdig gebruik.

b Afwijken landschappelijk inpassing bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 3.3.2 onder a voor een langere termijn en / of een ander geliijkwaardig inrichtingsplan, als daartoe een gemotiveerd verzoek wordt ingediend en het doel van de landschappelijke inpassing nog steeds wordt bereikt.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting bedrijfstijden
a Voorwaarde bedrijfstijden

Gebruik als bedoeld in lid 3.1 onder b is alleen toegestaan tussen 07:00 en 19:00 uur.

b Afwijken van bedrijfstijden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 3.3.3 onder a voor afwijkende

bedrijfstijden mits door akoestisch onderzoek is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat van omliggende functies gewaarborgd blijft.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op verbeelding voor 'Wonen' aangewezen grond is bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt:

  • a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
  • b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf;
  • c. het op hobbymatige basis houden van dieren.
4.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de verbeelding in acht worden genomen en

  • a. voor gebouwen geldt het volgende:
    • 1. het maximum aantal toegelaten woningen is door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangeduid;
    • 2. de oppervlakte van de woning mag 150 m² bedragen;
    • 3. de oppervlakte van de bij woning bijbehorende bijgebouwen mag gezamenlijk maximaal 75 m² bedragen;
    • 4. voor de woning en de bijbehorende bijgebouwen dienen de volgende maximale hoogtematen in acht te worden genomen:

goothoogte / hoogte (in meters)  
woningen   3 / 9  
bijgebouwen   3 / 6  

    • 1. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 2. onder het peil gelegen kelders en verblijfsruimten mogen de bebouwingscontour van de woning niet overschrijden.

  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
    • 1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is in onderstaande tabel vermeld:
      andere bouwwerken   hoogte (in meters)  
      zwembaden   0,6  
      overkappingen   3  
      verlichtings- en vlaggenmasten   8  
    • 2. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m2 bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag maximaal 30 m2 bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Oprichten van een paardenbak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het oprichten van een paardenbak onder de voorwaarde dat:

  • a. de paardenbak wordt opgericht binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' dan wel aansluitend op het bestemmingsvlak indien wordt aangetoond dat dit niet binnen het bestemmingsvlak kan worden gerealiseerd;
  • b. de maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 bij 60 meter;
  • c. de afstand van de paardenbak tot de woning van derden of andere gebouwen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
  • d. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden en niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Lichtmasten mogen uitsluitend binnen de bestemming 'Wonen' worden geplaatst;
  • e. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • f. de initiatiefnemer dient een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen waarin in ieder geval het kleur- en materiaalgebruik afgestemd moet zijn op de landelijke omgeving.

4.3.2 Splitsen van woningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 onder a ten behoeve van het gebruik van het gebouw voor meerdere woningen (splitsen van woningen) onder de voorwaarde dat:

  • a. de splitsing betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu;
  • b. de verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;
  • c. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • d. het parkeren vindt plaats binnen het bouwperceel;
  • e. de woning en een daarmee in verbinding staand gebouw, is als een aaneengesloten bouwmassa te typeren en heeft een inhoud van minimaal 900 m³ waardoor twee volwaardige woningen van minimaal 80 m² kunnen worden opgericht;
  • f. de oppervlakte van het te splitsen gebouw wordt niet vergroot;
  • g. de kenmerkende bouwvorm van het betreffende gebouw wordt gehandhaafd;
  • h. per woning bedraagt de maximale oppervlakte voor bijgebouwen 75 m²;
  • i. de overige aanwezige - niet-karakteristieke - gebouwen worden gesloopt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting sloop

Binnen 6 maanden nadat de nieuwe woning in gebruik is genomen dient de woning Dovenkampweg 5 te worden gesloopt.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing woning
a Voorwaarde landschappelijk inpassing woning

Binnen 2 jaar nadat de woning in gebruik is genomen dienen de landschappelijke inrichtingsmaatregelen, zoals die zijn opgenomen op de tekening in Bijlage 1 Beplantingsplan te zijn uitgevoerd en vervolgens in stand te worden gehouden. Het niet uitvoeren van deze maatregelen wordt gezien als strijdig gebruik.

b Afwijken landschappelijke inpassing woning

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 4.4.2 onder a voor een langere termijn en / of een ander gelijkwaardig inrichtingsplan, als daartoe een gemotiveerd verzoek wordt ingediend en het doel van de landschappelijke inpassing nog steeds wordt bereikt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Recreatief medegebruik (logies en ontbijt. lichte horecavoorzieningen)

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals logies en ontbijt en lichte horecavoorzieningen, onder de voorwaarde dat:

  • a. de maximale oppervlakte voor deze nevenfunctie bedraagt 100 m² met maximaal 5 kamers binnen het bestaande hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen;
  • b. het parkeren behorende bij de activiteit vindt plaats binnen het bouwperceel;
  • c. de verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;
  • d. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen ( en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad).
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor de uitvoering van werken en werkzaamheden binnen het bouwperceel is geen omgevingsvergunning vereist.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Hoogspanning" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer, het onderhoud en de bescherming van een hoogspanningsverbinding;
  • b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de tot "Leiding - Hoogspanning" bestemde gronden mogen uitsluitend worden andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2,50 m bedraagt, met uitzondering van andere bouwwerken ten behoeve van het transport van elektriciteit waarvan de bouwhoogte ten hoogste 70 m bedraagt.

5.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 5.2.1 is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik, worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 ten behoeve van bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, indien en voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de veiligheid geen bezwaar bestaat.

Artikel 6 Waarde - Archeologie middelmatig

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie middelmatig" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 6.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

6.2.2

Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op/;

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

6.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.

6.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.2.6

Indien het bepaalde in artikel 6.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.2.5, is het bepaalde in artikel 6.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 6.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

6.2.8
  • a. Het bepaalde in 6.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.2.5.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 6.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van het bevoegde gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

6.3.2

Het in lid 6.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.3.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.

6.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 6.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.6

Indien het bepaalde in artikel 6.3.5 , onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

6.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.3.5, is het bepaalde in artikel 6.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.3.4, 6.3.5 en 6.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

6.3.8
  • a. Het bepaalde in 6.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.3.5.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

6.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 6.4.1 geeft beveogd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie laag

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie laag" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

7.2.2

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

7.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 7.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.

7.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 7.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.2.6

Indien het bepaalde in artikel 7.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

7.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 7.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 7.2.5, is het bepaalde in artikel 7.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 7.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 7.2.4, 7.2.5 en 7.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

7.2.8

Het bepaalde in 7.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 7.2.5.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van het bevoegde gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

7.3.2

Het in lid 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.3.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 7.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.

7.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 7.3.4, onderdeel b, kan beveogd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3.6

Indien het bepaalde in artikel 7.3.5 , onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 7.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 7.3.5, is het bepaalde in artikel 7.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Beveogd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 7.3.4, 7.3.5 en 7.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

7.3.8
  • a. Het bepaalde in 7.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan beveogd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 7.3.5.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

7.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 7.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene regel

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in de regels gestelde minimale en maximale maten tot een afwijking van maximaal 10%, met uitzondering van de oppervlakte bedrijfsgebouwen, ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • 2. verkeersbelangen en de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  • c. de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Paraplubestemmingsplan Parkeren

Het bepaalde in het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld door de raad op 18 oktober 2018, is mede van toepassing.

12.2 Bestemmingsplan Beschermingszone bestrijdingsmiddelen

Het bepaalde in het bestemmingsplan 'Beschermingszone bestrijdingsmiddelen' , vastgesteld door de raad op 25 oktober 2012, is mede van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 2.a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 2.a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 2.a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Dovenkampweg 3-5 en ong., Empe'.