direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2008, Hoevesteeg 27a, Tonden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700076-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Van toepassing verklaring

Op het bestemmingsplan Buitengebied 2008, Hoevesteeg 27a, Tonden zijn tevens van toepassing de regels en de verbeelding welke deel uitmaken van:

  • 1. bestemmingsplan Beschermingszone bestrijdingsmiddelen met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700010-va01, zoals dat is vastgesteld op 25 oktober 2012;
  • 2. het nog vast te stellen paraplubestemmingsplan Archeologie met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBREEPARCH20000-on01.

Artikel 2 Begrippen

2.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied 2008, Hoevesteeg 27a, Tonden met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700076-on01 van de gemeente Brummen;

2.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

2.3 bestemmingsplan Buitengebied 2008

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBG700000-VA01 met de bijbehorende regels.

2.4 aanbouw

een met het hoofdgebouw verbonden (en vanuit het hoofdgebouw te bereiken) afzonderlijk gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en alleen door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.7 aan huis gebonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies waardevol landschap binnen de aanduiding 'landschapswaarden', dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

2.8 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet zijnde een seksinrichting, een escortbedrijf of detailhandel, uitgeoefend in een gebouw en als functie ondergeschikt aan de woonfunctie van het hoofdgebouw;

2.9 agrarische bebouwing

gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden;

2.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf met agrarische doeleinden;

2.11 agrarische doeleinden

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;

2.12 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

2.13 andere agrarische bouwwerken

andere bouwwerken ten dienste van agrarische doeleinden, waaronder silo's, mestopslagplaatsen en sleufsilo's;

2.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

2.15 bestaand

bij bouwwerken: bestaande bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende omgevingsvergunning voor bouwen worden of mogen worden gebouwd;

bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

2.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

2.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

2.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

2.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het ver­nieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

2.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende gebouwen en/of andere bouwwerken zijn toegelaten;

2.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij di­rect of indirect met de grond verbonden is, hetzij di­rect of indirect steun vindt in of op de grond;

2.22 CROW-richtlijn

richtlijnen opgesteld door het Nationale Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

2.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, landschapselement of ge­bied toe­gekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ont­staan door het gebruik, dat de mens in de loop van de ge­schiedenis van dat bouwwerk, landschaps­element of dat gebied heeft gemaakt;

2.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.25 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

het verkopen van producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaar­digd;

2.26 detailhandel in streekgeproduceerde producten

het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, als bedoeld in bijlage B, als ondergeschikte nevenactiviteit, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.27 dienstwoning c.q. bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, nood­zakelijk voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden, belast met het beheer van en/of toezicht op het krachtens deze regels toegelaten (agrarisch) bedrijf of instelling;

2.28 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik; 

2.29 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;

2.30 eigen voortgebrachte producten

producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

2.31 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

2.32 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;

2.33 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.34 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;

2.35 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit minder bedraagt dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren;

2.36 hoofdgebouw

een gebouw, dat gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

2.37 huishouden

zelfstandige bewoning door een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;

2.38 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij is aangesloten op de milieuwetgeving.

Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). In het plangebied is de intensieve veehouderij met name gericht op varkenshouderij, vleesstieren, kalverhouderij en nertsen.

2.39 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal;

2.40 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;

2.41 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;

2.42 NGE

Nederlandse Grootte Eenheid is een norm die wordt gebruikt voor de bepaling van de bedrijfsomvang van agrarische bedrijven;

2.43 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen en niet of slechts in ondergeschikte mate afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond;

2.44 overkapping

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand op een bouwperceel, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het hoofdgebouw;

2.45 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aan­sluitende afgewerkte maaiveld;

2.46 plattelandswoning

een dienstwoning c.q. bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de daarop rustende bepalingen en het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

2.47 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dat tenminste één persoon een halve tot volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en/of bewerking van het land, dan wel aantoonbaar is dat de minimale omvang van het bedrijf 32 NGE of meer bedraagt;

2.48 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.49 (sleuf)silo

een bouwwerk - geen mestopslag­plaats zijnde - voor het op­slaan van agrarische producten;

2.50 teeltondersteunende kassen

kassen waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit;

2.51 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 3 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • 1. de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken
    vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk;

  • 2. de oppervlakte van gebouwen
    wordt gemeten tussen de buitenzijden van de (verticaal geprojecteerd) gevels, behoudens topgevels en/of indien voorkomend het hart van de scheidsmuur;

  • 3. de goothoogte van een bouwwerk
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • 4. inhoud van een gebouw
    wordt gemeten vanaf het peil tot de bovenzijde van het dakvlak en tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of indien voorkomend het hart van de scheidsmuur waarbij de ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten;

  • 5. ondergeschikte bouwdelen
    bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevel­versieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken goten, erkers, serres, balkons, trappen, bordessen, funderingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,0 m bedraagt.

  • 6. berekeningsaantal parkeernorm
    bij het voldoen aan de parkeernorm dient bij de navolgende parkeervoorzieningen uitgegaan te worden van het berekende aantal parkeerplaatsen conform onderstaande tabel:
Parkeervoorziening   Theoretisch aantal   Berekeningsaantal   Opmerking  
Enkele oprit zonder garage   1,0   0,8   Oprit min .5,0 m diep  
Lange oprit zonder garage of carport   2,0   1,0    
Dubbele oprit zonder garage   2,0   1,7   Oprit min. 4,5 m breed  
Garage zonder oprit (bij woning)   1,0   0,4    
Garagebox (niet bij woning)   1,0   0,5    
Garage met enkele oprit   2,0   1,0   Oprit min. 5,0 m diep  
Garage met lange oprit   3,0   1,3    
Garage met dubbele oprit   3,0   1,8   Oprit min. 4,5 m breed  

  • 7. afronden parkeernorm
    bij het bepalen van de parkeernorm wordt op één decimaal nauwkeurig gerekend waarna de uitkomst wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond.

  • 8. woningtype parkeernorm
    bij het bepalen van woningentype gelden de volgende oppervlaktematen voor het gebruiksvloeroppervlak (NEN2580):
  Grondgebonden   Appartement  
Goedkoop   < 110 m²   < 100 m²  
Midden   110 m² - 155 m²   100 m² - 125 m²  
Duur   > 155 m²   > 125 m²  

  • 9. maatvoering parkeerruimte
    de ruimte voor het parkeren van auto's is afgestemd op gangbare personenauto's waaraan wordt voldaan indien de afmetingen van:
    • a. bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5,0 m in geval van kops parkeren en 2,0 x 6,0 m bij langsparkeren bedragen;
    • b. een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 x 6,0 m bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A aangewezen grond is bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden met daaraan ondergeschikt:
    • 1. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
    • 2. het op hobbymatige basis houden van dieren;
    • 3. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgeproduceerde producten;
    • 4. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning', een plattelandswoning die wordt beschouwd als een dienstwoning c.q. bedrijfswoning behorend tot de landbouwinrichting aan de Hoevesteeg 27 te Tonden.

4.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen op de verbeelding in acht worden genomen en

  • a. voor gebouwen geldt het volgende:
    • 1. uitsluitend mag voor het agrarisch bedrijf gelegen aan Hoevesteeg 27 te Tonden binnen het op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning', een plattelandswoning met bijgebouwen is toegestaan;
    • 2. het aantal dienstwoningen of plattelandswoningen bedraagt maximaal 1;
    • 3. voor een dienstwoning of plattelandswoning geldt dat de bestaande oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m²;
    • 4. de herbouw van de dienstwoning of plattelandswoning is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3,0 m van de bestaande bebouwingscontour;
    • 5. voor de dienstwoningen, plattelandswoningen, bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijgebouwen dienen de volgende maximum goothoogte- en bouwhoogtematen in acht te worden genomen:

Goothoogte (m)/ bouwhoogte (m)  
Dienstwoningen/ plattelandswoningen   3 / 9  
bedrijfsgebouwen   6 / 10  
bijgebouwen   3 / 6  

    • 1. de maximum oppervlakte van de bij de dienstwoning of plattelandswoning behorende bijgebouwen bedraagt 75m2;
    • 2. indien bij een dienstwoning of plattelandswoning meer dan het in lid 6 vermelde oppervlakte aan bijgebouwen staat, is het oppervlak aan bijgebouwen toegelaten dat aanwezig is ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Bij vervanging van de bij de dienstwoning of plattelandswoning behorende bijgebouwen geldt dat 70% van de te vervangen bijgebouwen mag worden teruggebouwd met een maximum van 75 m2 per bijgebouw en naar keuze om te zetten in één of meerdere bijgebouwen;
    • 3. ingeval de bestaande oppervlakte, goothoogte en hoogte van de dienstwoningen, plattelandswoningen en bedrijfsgebouwen groter of hoger zijn dan de in de vorige leden genoemde maten, gelden deze als maximum;
    • 4. maximaal 50 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 5. maximaal 25 m² van de oppervlakte van bebouwing mag worden gebruikt voor detailhandel in eigen voortgebrachte producten mits deze activiteiten geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking hebben;
  • b. voor andere bouwwerken geldt het volgende:
    • 1. de maximum bouwhoogte hiervan binnen het agrarisch bouwvlak is in onderstaande tabel vermeld:
andere bouwwerken   bouwhoogte (m)  
zwembaden   0,6  
verlichtings- en vlaggenmasten   8,0  
overkappingen   3,0  

    • 1. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen het agrarisch bouwvlak mag maximaal 2,0 m bedragen;
    • 3. de hoogte van overige andere bouwwerken buiten het agrarisch bouwvlak bedraagt maximaal 1,25 m;
  • c. bij het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken dienen ook de regels van artikel 6 in acht te worden genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van werken en werkzaamheden buiten het (agrarisch) bouwvlak, die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor de aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten is het omgevingsvergunningenstelsel, zoals weergegeven in lid 10.2 en verder van deze regels, van toepassing. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen het (agrarisch) bouwvlak is geen omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Algemeen

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden gebouwd in een zone van 15 m aan weerszijden van de as van de Hoevesteeg.

6.2 Uitzondering

De in lid 6.1 weergegeven zone is niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de weg gelijk blijft, waarbij voor de Hoevesteeg een uiterst minimum geldt van 10 m aan weerszijden van de as van de Hoevesteeg.

6.3 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1, indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat;

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwvlak;
  • b. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting;
  • c. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning of groepsverblijf, voor permanente bewoning.

7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels volgens het onderstaande schema, waarin per kolom is weergegeven:

  • a. De regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken;
  • b. Een omschrijving van het artikel waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken;
  • c. De functie/het gebruik/de toegelaten bebouwing waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken;
  • d. De gebieden, zoals opgenomen op de verbeelding, waarop de afwijkingsregels van toepassing zijn;
  • e. De criteria die gelden bij het gebruik van de afwijkingsregels voor de gebieden, zoals opgenomen op de verbeelding.

Artikel   Omschrijving van
het artikel  
Ten behoeve van de functie/gebruik/toegelaten bebouwing   Gebiedsaanduiding   Algemene/specifieke criteria  
in de regels gestelde minimale en maximale eisen     tot een afwijking van maximaal 10%   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   Ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik is een maximale afwijking van de in het plan genoemde maten van 10% toegelaten mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschaps- en bebouwingsbeeld en verkeersbelangen en de belangen van eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden geschaad.  
art. 4.2 onder a sub 2   bouwen van één dienstwoning of plattelandswoning   2e agrarische dienstwoning of plattelandswoning   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De (bedrijfsmatige) noodzaak in verband met controle en toezicht buiten normale werkuren en op niet voorziene tijdstippen. Deze (bedrijfsmatige) noodzaak wordt beoordeeld aan de hand van de criteria aard, de omvang en de continuïteit van het bedrijf. De milieuhygiënische toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.
• Natuur- en landschapswaarden worden niet onevenredig aangetast.
•Er is geen sprake van een elders gesitueerde dienstwoning.
• Vooraf dient een bindend advies te worden ingewonnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of bij een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon.  
art. 4.1 onder a   agrarische doeleinden   het exploiteren van een minicamping   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De minicamping is uitsluitend toegelaten bij veeteelt- en akkerbouwbedrijven. De gronden maken geen deel uit van een boom- of sierteeltbedrijf.
• Burgermeester en wethouders kunnen de initiatiefnemer om een advies vragen van de Stichting Advisering Agrarische Bedrijven of een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon om aan te tonen dat het bedrijf een minimale bedrijfsomvang heeft van 12 NGE’s.
• De verkeersaantrekkende werking neemt slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• Het parkeren vindt plaats binnen het bouwperceel.
• De activiteit betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de agrarische activiteit.
• De activiteit leidt niet tot extra hinder voor omwonenden.
• Het aantal van 15 minicampings binnen de gebieden Landgoederenzone (EHS), Agrarisch gebied en Agrarisch gebied - Waardevol landschap wordt niet overschreden. Het aantal standplaatsen per minicamping bedraagt maximaal 25.
• Het terrein dient gesitueerd te worden op of direct aansluitend op het agrarische bouwperceel. De sanitaire voorzieningen zijn uitsluitend op het agrarische bouwperceel toegelaten.
• De initiatiefnemer dient een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan te overleggen. De minicamping dient op verantwoorde wijze te worden ingepast in het landschap.
• Stacaravans zijn niet toegestaan.  
      Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Het exploiteren van een minicamping is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.  
Art. 4.2, aanhef en onder a sub 1   op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwperceel   de vorm van het agrarisch bouwperceel   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De oppervlakte van het agrarisch bouwperceel wordt niet vergroot. De totale oppervlakte van de gronden voor zover deze binnen de EHS zijn gesitueerd blijft door de vormwijziging onveranderd;
• De aanwezige bouwwerken blijven gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch bouwperceel;
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
• De vormwijziging betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met het huidige bouwperceel.
• De algemene bouwregels van artikel 6 van deze regels wordt in acht genomen;
• De vormwijziging betekent voor de gronden binnen het gebied Uiterwaarden (EHS) geen extra belemmering voor de huidige en toekomstige afvoer van water, sediment en ijs en de waterbeheerder is hierover om een bindend advies gevraagd.  
      Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De vormwijziging van bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.  
Art. 4.2, aanhef en onder a sub 1   op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwperceel   overschrijding van de grens van het agrarisch bouwperceel   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De oppervlakte van het agrarische bouwperceel mag aan één zijde met maximaal 300 m² worden uitgebreid;
• De (bedrijfsmatige) noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond;
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
• De overschrijding betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met ligging van huidige bouwperceel.
• De algemene bouwregels van artikel 6 van deze regels worden in acht genomen;
• De nieuwe activiteit betekent voor de gronden binnen het gebied Uiterwaarden (EHS) geen extra belemmering voor de huidige en toekomstige afvoer van water, sediment en ijs en de waterbeheerder is hierover om een bindend advies gevraagd.  
      Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De overschrijding van de grens is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.  
Artikel 4.2, aanhef en onder a.1   agrarische doeleinden   niet-agrarische nevenactiviteiten   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Uitsluitend niet–agrarische bedrijfsactiviteiten zoals die voorkomen in bijlage "Toegelaten functies waardevol landschap" in relatie tot de bijbehorende verbeelding of functies die in milieu­hygiënisch oogpunt daaraan gelijk te stellen zijn, worden toegelaten;
• De verkeersaantrekkende werking neemt slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de be­staande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• Het parkeren behorende bij het niet-agrarische gebruik vindt plaats binnen het bouwperceel.
• De activiteit betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de agrarische activiteit en de activiteit leidt niet tot extra hinder voor omwonenden.
• De oppervlakte van de bebouwing hiervoor bedraagt maximaal 350 m²;
• Er wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing.  
Artikel 4   agrarische doeleinden   oprichten schuilstal   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Schuilstallen mogen uitsluitend worden opgericht op percelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" komen slechts dan in aanmerking voor plaatsing van een schuilstal als deze gronden vallen binnen de op de verbeelding aangegeven gebieden "Agrarisch gebied", "Agrarisch gebied – Waardevol landschap" of "Landgoederenzone (EHS)", zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008. Waar sprake is van plaatsing in de Landgoederenzone (EHS) mag een schuilstal niet worden gerealiseerd binnen het deel dat is aangeduid als Natura 2000-gebied of EHS-natuur.
• De schuilstallen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van hobbydieren van een particulier. Dat wil zeggen het dusdanig houden van dieren dat er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten.
• Er dient sprake te zijn van aantoonbare noodzakelijkheid en doelmatigheid van een schuilstal in het kader van dierenwelzijn.
• Schuilstallen dienen aan de randen van het perceel te worden gepositioneerd of in de hoek van een perceel, bij voorkeur aansluitend bij bestaande opstanden.
• Schuilstallen zijn toegestaan als hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het karakteristieke landschap. Zonodig worden eisen gesteld aan landschappelijke inpassing.
• Het dient te gaan om solitair gelegen weilanden. Indien een weiland aansluit, of gelegen is binnen een afstand van 250 m van de woning van de aanvrager, dan dient de schuilgelegenheid binnen het bestemmingsvlak (woonperceel van de aanvrager) en binnen de vigerende bouwregels te worden gerealiseerd. Indien de woning van de aanvrager binnen de bebouwde kom ligt geldt de eis van 250 m niet.
• De maximale oppervlakte bedraagt 30 m². De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m. De schuilstal dient te worden uitgevoerd met een kap.
• Materialiseringseisen: gepotdekselde houten gevelbekleding in een bedekte kleur, schuine afdekking met een dakbedekking van bitumen singels, leitjes of donkere dakpannen. Stalen (damwand) profielen, gemetselde of anderszins stenen muren, kunststof- of golfplaten zijn niet toegestaan.  
Artikel 4.1 onder a   agrarische doeleinden en wonen   het oprichten van een paardenbak   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • De activiteit niet kan worden ondernomen op de gronden met de bestemming “Bos BO” en “Natuur N”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008.
• De paardenbak dient binnen het agrarische bouwperceel te worden opgericht en bij een burgerwoning binnen het bestemmingvlak “Wonen”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008. Het oprichten van een paardenbak aansluitend op het agrarisch bouwperceel of aansluitend op het bestemmingvlak kan worden toegelaten als wordt aangetoond dat dit niet binnen het bouwperceel danwel het bestemmingvlak kan worden gerealiseerd. De maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 bij 60 m.
• De afstand van de paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden bedraagt tenminste 50 m.
• De activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden en niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Lichtmasten mogen uitsluitend binnen het agrarische bouwperceel of binnen de bestemming “Wonen”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008, worden geplaatst.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• De initiatiefnemer dient een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen waarin in ieder geval het kleur- en materiaalgebruik afgestemd moet zijn op de landelijke omgeving.  
      Agrarisch gebied - Waardevol Landschap   • Het oprichten van een paardenbak aansluitend op het agrarische bouwperceel of bij een burgerwoning direct aansluitend op het bestemmingvlak “Wonen”, zoals is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008, is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.  
Art. 4   andere bouwwerken   plaatsing antennemasten   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Antennemasten mogen niet worden geplaatst op Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
• Bij plaatsing in het Agrarisch gebied - Waardevol landschap dient de technische noodzaak te worden aangetoond.
• De plaatsing moet in overeenstemming zijn met het gemeentelijk antennebeleid.  

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6, lid 1 onder a Wro bevoegd de regels te wijzigen volgens het onderstaande schema, waarin per kolom is weergegeven:

  • a. De regels die gewijzigd kunnen worden;
  • b. Een omschrijving van het artikel waar de wijziging betrekking op heeft;
  • c. De functie/het gebruik/de toegelaten bebouwing waarvoor een wijziging kan worden doorgevoerd;
  • d. De gebieden, zoals opgenomen op de verbeelding, waarop de wijzigingsbevoegdheden van toepassing zijn;
  • e. De criteria die gelden bij het gebruik van wijzigingsbevoegdheden voor de gebieden, zoals opgenomen op de verbeelding.

art. 4   op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwvlak   vergroten van de afmetingen van het agrarisch bouwvlak   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Het betreft een reëel agrarisch bedrijf.
• De oppervlakte van het perceel voor een grondgebonden agrarisch bedrijf mag maximaal worden uitgebreid met 0,5 ha met dien verstande dat de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na wijziging niet meer dan 2 ha mag bedragen in de zone Agrarisch gebied- Waardevol landschap. Hierbij geldt overigens dat de uitbreiding van het agrarische bouwperceel ten behoeve van een bestaande intensieve veehouderij(tak) in het extensiveringsgebied uitsluitend is toegelaten in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid. In het verwevingsgebied geldt voor intensieve veehouderijen dat de vergroting van het agrarische bouwperceel tot meer dan 1 ha uitsluitend is toegelaten in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid.
• De (bedrijfsmatige) noodzaak en de milieuhygiënische toelaatbaarheid worden aangetoond.
• Initiatiefnemer dient een bindend advies in te winnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of bij een gelijkwaardig terzake deskundig bureau of persoon.
• De aanwezige bouwwerken blijven gesitueerd binnen de begrenzing van het gewijzigde agrarisch bouwperceel.
• De bestemming betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de huidige mogelijkheden.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• De algemene bouwregels van artikel 6 van deze regels worden in acht genomen.
• De vergroting van het bouwperceel levert in de zone Uiterwaarden (EHS) geen extra belemmering voor de huidige en toekomstige afvoer van water, sediment en ijs en de waterbeheerder is hierover om advies gevraagd.  
      Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Het vergroten van het agrarisch bouwperceel is alleen toegestaan als een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.  
art. 4   agrarische doeleinden en bedrijf (niet-agrarisch)   wonen (zoals opgenomen in art. 15 bestemmingsplan buitengebied 2008)   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Het wonen vindt uitsluitend plaats in de bestaande dienstwoning of in het gebouw waarin de dienstwoning is gelegen.
• Bij wijziging wordt het agrarisch bouwvlak of de bestemming “Bedrijf” van de verbeelding verwijderd en omgezet in de bestemming “Wonen”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008.
• Uitsluitend de al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte ervan, dat direct is gelegen bij de woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van deze woning, maken deel uit van het nieuwe bestemmingsvlak ten behoeve van de functie “wonen”.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.  
art. 4   agrarische doeleinden   “Bos” (BO), “Bos met natuurwaarden” (BO-N) en “Bos met natte natuur­waarden” (BO-NN), als bedoeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2008.   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• De bestemming leidt niet tot extra hinder voor omwonenden.
• De nieuwe bestemming/gebruik betekent in de zone Uiterwaarden (EHS) geen extra belemmering voor de huidige en toekomstige afvoer van water, sediment en ijs en de waterbeheerder is hierover om een bindend advies gevraagd.  
      Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Het wijzigen van de bestemming is alleen toegestaan als tevens een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van als de kernkwaliteiten van het landschap.  
art. 4   agrarische doeleinden, agrarisch bedrijf   niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in art. 5 van het bestemmingsplan Buitengebied 2008, waarbij de agrarische hoofdactiviteit vervalt   Agrarisch gebied - Waardevol landschap   • Uitsluitend niet–agrarische bedrijfsactiviteiten zoals die voorkomen in bijlage “Toegelaten functies waardevol landschap” in relatie tot de bijbehorende verbeelding of functies die in milieuhygiënisch oogpunt daaraan gelijk te stellen zijn, worden toegelaten;
• De oppervlakte van de bebouwing hiervoor bedraagt maximaal 500 m².
• Indien er sprake is van volledige omzetting, mag maximaal 50% van de onbebouwde gronden van het voormalige agrarische bouwvlak gebruikt worden als erf en als zodanig worden verhard.
• Het parkeren, laden en lossen behorende bij het niet-agrarische gebruik vindt plaats binnen het bouwperceel.
• De dienstwoning blijft gehandhaafd.
• Bij wijziging wordt het agrarische bouwvlak van de verbeelding verwijderd en omgezet in een bestemming “Bedrijf”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2008.
• De overige bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
• De bestemming betekent geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu in vergelijking met de agrarische activiteit.
• De verkeersaantrekkende werking neemt niet of slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld.
• Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.
• Nieuwbouw wordt toegestaan indien de bestaande bebouwing aantoonbaar niet geschikt is voor de nieuwe functie en met nieuwbouw de ruimtelijke kwaliteit aanmerkelijk wordt verbeterd.
• De omvang van het nieuwe bouwperceel (bestemmingsvlak) mag niet meer bedragen dan 75% van het agrarische bouwvlak.
• De initiatiefnemer dient een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan te overleggen waaruit blijkt dat de functie goed in het landschap kan worden ingepast.  

 

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeernormen buitengebied
10.1.1 Parkeernormen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen als opgenomen in de tabel in sublid 10.1.5;
  • b. de onder a bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 3.

10.1.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.

Het aanleggen en/ of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

10.1.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 10.1.1 en 10.1.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en/ of;
  • b. op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.

10.1.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in sublid 10.1.1 en 10.1.2 indien ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en/ of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en/ of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel in sublid 10.1.5.

10.1.5 Parkeernormen

De norm voor voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein is voor de volgende functies:

Functie   Per   Buitengebied  
Wonen  
Koop, vrijstaand   woning   2,4  
Koop, twee-onder-een-kap   woning   2,2  
Koop, tussen/hoek   woning   2,0  
Koop, etage, duur   woning   2,1  
Koop, etage, midden   woning   1,9  
Koop, etage, goedkoop   woning   1,6  
Huurhuis, vrije sector   woning   2,0  
Huurhuis, sociale huur   woning   1,6  
Huur, etage, duur   woning   1,9  
Huur, etage, midden/goedkoop   woning   1,4  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   kamer   0,7  
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig   kamer   0,25  
Aanleunwoning en serviceflat   kamer   1,2  

10.1.6 Afwijken maatvoering parkeerplaats

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken danwel nadere eisen stellen ten opzichte van het bepaalde in artikel 3 ten behoeve van lagere danwel hogere eisen met betrekking tot de maatvoering van een parkeerplaats waarbij mede ingegaan wordt op de (parkeertechnische)achtergronden en gevolgen bij dat besluit.

Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft en/ of dat dit besluit noodzakelijk is ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.

10.2 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders in de aangeduide landschapskwaliteiten en zones, de in navolgende tabel aangekruiste werken en werkzaamheden uit te voeren. De werken en werkzaamheden zijn onder de tabel beschreven;
  • b. Het verbod geldt niet in de gevallen die in lid 10.3 zijn vermeld;
  • c. De vergunning wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in lid 10.4.

Andere werken en werkzaamheden   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10  
Voor de landschapskwaliteiten en de 'beschermingszones'    
overige zone - beslotenheid-houtopstanden             X          
overige zone - hydrologische bufferzone     X   X   X   X            

Beschrijving andere werken en werkzaamheden

  • 1. Ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  • 2. Aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. Aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • 4. Werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  • 5. Aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • 6. Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen ten gevolge kunnen hebben;
  • 7. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • 8. Scheuren van grasland;
  • 9. Diepploegen;
  • 10. De bedrijfsmatige teelt van gewassen die naar hun aard en wijze van telen -bijvoorbeeld ten gevolge van een hoge afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en/of meststoffen- negatieve invloed kunnen hebben op wateren van het hoogste ecologische niveau en de daarop toestromende A-watergangen, indien en voor zover deze teelten nog niet aanwezig waren op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt.

10.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 10.2 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agra­risch) gebruik en onderhoud binnen en buiten het (agrarisch) bouwperceel;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
  • c. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uit­voering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • d. het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en be­drijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gronden, met een maximale breedte van 3 m;
  • e. andere werken die in overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
  • f. het normale beheer en/of onderzoek op of in de gronden met een middelhoge, of hoge archeologische verwachtingswaarde en archeologisch waardevolle terreinen, zoals aangeduid op plankaart 2.

10.4 Afwegingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuis­houdkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
  • b. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • d. geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit;
  • e. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, ecologische -, cultuurhistorische – en/of archeologische waarden van de gronden.
  • f. de kernkwaliteiten van het landschap in de aanduiding 'landschapswaarden' worden behouden en versterkt;
  • g. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
  • h. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudings­doelstellingen van het Natura 2000-gebied. De omgevingsvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

10.5 In te winnen adviezen

Burgemeester en wethouders kunnen de vereiste vergunningen verlenen voor de werken en werkzaamheden:

  • a. in de aanduiding 'overige zone - hydrologische bufferzone' na het inwinnen van een bindend advies door de initiatiefnemer/aanvrager bij het waterschap.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2008, Hoevesteeg 27a, Tonden.