Plan: | Woonlandschap de 4 eiken |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700070-va01 |
De heer Leuven, hierna "initiatiefnemer", is voornemens om aan de Sintelweg 4 in het buitengebied van Empe een aantal 'off the grid'-woningen te realiseren. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Sintelweg 4 te Empe in de gemeente Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Sintelweg 4 in het landelijk gebied van de gemeente Brummen, ten zuidwesten van de kern Empe. Het plangebied ligt in een open agrarisch landschap. Voorheen was er een timmerfabriek op de locatie gevestigd. Momenteel is een tentenverhuurbedrijf, Campsolutions, gevestigd op het perceel. Op het terrein staat een bedrijfswoning met een kantoor. Tevens staan er een aantal bedrijfsgebouwen, waaronder een grote hal. Westelijk hiervan staat een in oppervlakte klein gebouw dat door de hoogte toch opvalt. Daarin staat een grote verwarmingsketel waar, door verbranding van het zaagsel uit de timmerfabriek, warmte werd opgewekt voor alle gebouwen. Deze installatie is, bij gebrek aan zaagsel, omgebouwd zodat deze pallets kan verbranden. De noord- en oostzijde van het plangebied zijn nu grasvelden waaromheen op verschillende plaatsen recentelijk beplanting is aangebracht. Bijgevoegde afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bedrijfshal in het plangebied
Het, in oppervlakte, kleine gebouw met daarin de verbrandingsintstallatie
Campsolutions kan door de gevolgen van de coronacrisis niet blijven bestaan op de locatie aan de Sintelweg 4. Het bedrijf heeft het tentenverhuurbedrijf met showtuin verplaatst naar elders. De initiatiefnemer wenst de vrijkomende ruimte en bebouwing op een natuurvriendelijke en bijzondere manier te hergebruiken.
Het plan is om een fraai en groen woonlandschap te realiseren met vier (half)verdiepte woningen die opgaan in het landschap. Doel is om de woningen 'off-the-grid' te realiseren wat inhoudt dat deze compleet zelfvoorzienend kunnen zijn (zie voor meer achtergrond bijlage 2). De bestaande woning is wel op het licht-, gas-, water- en rioolnet aangesloten en dat blijft ook zo. Alle nieuwe woningen gaan hier géén gebruik van maken, zo is het plan. Maar mocht, bijvoorbeeld een erg lange windstille en sombere periode zonder (toch al zwakke) zon in december voorkomen dán vallen de nieuwe woningen alsnog terug op dit net. Daarom wordt ook wel van 'smart-grid' gesproken omdat het niet altijd helemaal 'off-grid' zal zijn.
Het omringende landschap, wat in vormgeving overeenkomsten met de Engelse landschapsarchitectuur vertoond, staat daarbij ten dienste van de woningen. Onderstaand is een schets van het voorziene initiatief opgenomen. De schets is afkomstig uit de landschappelijke onderbouwing die is opgenomen als bijlage 1
Schetsontwerp voorgenomen ontwikkeling
De ontsluiting van het woonlandschap vindt plaats vanaf de Sintelweg. Via een slingerende oprit is het gehele perceel bereikbaar. De al aanwezige boerderij (voormalige bedrijfswoning) zal behouden blijven als woning. Ten noorden van de boerderij wordt een bijgebouw gebouwd. Dit gebouw is naar verschijningsvorm het bijgebouw bij de woning en gaat dienst doen als paardenstal en ten behoeve van de opslag van energie. De boerderij met erf blijft als cultuurhistorisch ankerpunt het herkenbare deel van het landgoed. De boerderij is zichtbaar vanaf de Sintelweg over de open voorruimte. De boerderij behoudt het agrarische karakter en dit karakter wordt versterkt door rondom het erf de gezamenlijke functies zoals stallen, rijbak, paddock en paardenweide, maar ook voorzieningen zoals de technische installaties en het helofytenfilter te clusteren. De inrichting rondom de boerderij blijft hiermee functioneel.
Het water en natte heide spelen een grote rol in het gebied ten noorden van de Emperbeek. De woningen gaan op in het landschap door de verhogingen van het maaiveld en de verschillende soorten beplanting. Hierdoor wordt er een natuurlijke omgeving gecreëerd geïnspireerd op de Empese en Tondense heide.
De toren van de voormalige timmerfabriek blijft behouden en wordt omgebouwd tot een woning waardoor dit pand een derde leven krijgt (eerste leven: ter verbranding van restafval uit de timmerfabriek; tweede leven: als warmtebron voor alle gebouwen; derde leven: als woning). Het is een herkenbaar en bijzonder object dat meedoet als landmark binnen het landgoed. De bestaande bedrijfshal en aangrenzende bijgebouwen zullen gesloopt worden. Materialen die vrijkomen bij de sloop worden benut voor de bouw van de nieuwe woningen. Zo wordt 80% van de materialen hergebruikt.
Het terrein krijgt zowel "groene" als "blauwe" functies. Het groen krijgt vorm door afwisselende toepassing van onder meer struweelhagen, vogelbosjes, struiken, natte heide en bloemrijk grasland. Dit biedt veel ruimte voor een gezonde biodiversiteit. Poelen en waterpartijen worden uitgegraven en de vrijkomende grond wordt benut om het maaiveld op verschillende plaatsen op te hogen. Zo ontstaat een divers en natuurlijk landschap en blijft er sprake van een gesloten grondbalans. De waterpartijen worden benut voor de opslag van oppervlaktewater, infiltratie en ook om een kringloop te krijgen voor het benodigde drink- spoel- en afvalwater (water voor douche en bad, water om het toilet te spoelen). Via helofytenfilters op het eigen terrein vindt de zuivering van het water plaats.
De hogere maaivelddelen worden gecombineerd met woningen. Dit heeft een aantal voordelen:
Er komen vier (half)verdiepte woningen. Tezamen met de torenwoning komt het aantal toe te voegen woningen op vijf. De woningen worden op het perceel aangelegd volgens het principe van een Smart-grid. Dit houdt in dat er gebruik gemaakt wordt van een zelfvoorzienend energiesysteem waarop de woningen aangesloten zijn. Off-the-grid houdt in dat er geen kabels en leidingen buiten het perceel nodig zijn. Smart-grid houdt in dat binnen het perceel zelf wel kabels en/of leidingen aanwezig zijn voor onderlinge verdeling van energiestromen tussen de woningen en opwekking- en opslaglocaties. De energie hiervoor is afkomstig uit zonnepanelen en kleinschalige (wokkel)-windmolens. De energie die hieruit verkregen wordt, wordt benut voor de woningen en bij overcapaciteit opgeslagen zodat deze ook in winterperioden goed benut kan worden. De windmolens en de zonnepanelen zijn allemaal ten dienste van de eigen energiebehoefte.
Bijzonderheden uit dit plan
Uit bovenstaande beschrijving volgt dat dit plan bijzonder is. De bijzondere aspecten zijn, samengevat in een opsomming, de volgende:
Aan de weg, geheel oostelijk in het plangebied, zal als toelichting op het plan een bord geplaatst worden. Dit bord wordt op het eigen terrein geplaatst met daarbij ook een tafel, stoelen en plekken om fietsen te stallen als een rustpunt en zo ontstaat, tot slot, nog een extra maatschappelijke meerwaarde.
Bebouwing, recht en borging
Voor de vier (half)verdiepte woningen is gezamenlijk 1.000 m2 aan oppervlakte gereserveerd. Het is aan de ontwerper om binnen de eis van het verdiepte en met grond / groen bedekte karakter een fraai ontwerp te maken met daarbij tevens de opgave om zoveel mogelijk bouwmateriaal te benutten van de te slopen gebouwen én dit binnen de kaders van het smart-grid-principe te doen. Het (half)verdiepte karakter van de woningen als ook de maximale omvang is in de regels geborgd. Het smart-grid-principe is ook geborgd in de regels door dat als onderdeel van de bestemmingsomschrijving op te nemen. Om te borgen dat hier niet een groot zonneveld wordt aangelegd is opgenomen dat de te produceren energie alléén voor eigen gebruik mag dienen.
Om te voorkomen dat via kelders alsnog vier erg grote woningen komen is er tevens voor gekozen om aan ruimten zonder daglicht, bij meer reguliere woningen de kelder genaamd, te beperken in de regels tot maximaal 100 m2 per woning.
De omvang van de torenwoning en de al bestaande woning worden niet groter dan ze nu zijn.
Bij de nieuwe woningen komen ook bijgebouwen. Het grootste bijgebouw is een dierenverblijf. Verder zijn er nog enkele bijgebouwen nodig ter realisatie van het plan zoals kassen voor het telen van gewassen, technische ruimte, energieopslag, e.d. Het oppervlak voor alle bijhorende gebouwen is gemaximeerd op 420 m2. In deze bijgebouwen mogen geen gebruikelijke 'bijgebouwfuncties' bij het wonen komen zoals een garage, bijkeuken of berging: al dat soort functies moeten (half)verdiept gerealiseerd worden in het gewenste bouwplan (behalve bij de bovengrondse woningen waar de bouwmassa al van staat). Omwille van dit unieke plan is tevens bepaald dat vergunningsvrij bouwen hier niet mag. Dat geldt zowel voor bijgebouwen als ook voor erfafscheidingen. Alleen bij de bestaande (voormalige bedrijfs)woning als bij de woning in de stookinstallatie, welke beide als gebouw al bestaan en op maaiveld staan, mogen nog bijhorende gebouwen gebouwd worden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan omvat de sloop en hergebruik van de aanwezige bedrijfsbebouwing van een voormalige timmerfabriek en de bouw van vijf nieuwe zelfvoorzienende woningen (de bedrijfswoning is reeds aanwezig en blijft gehandhaafd) in het buitengebied. De nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt door gebruik te maken van de functieverandering regeling waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt in Nationaal landschap de Veluwe. De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten, zoals vastgelegd in de nota 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' niet aantasten of versterken.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de sloop en hergebruik van de bedrijfsbebouwing en de realisatie van 5 woningen op de locatie van een voormalige timmerfabriek. De wijze waarop de woningen ontwikkeld worden passend uitstekend bij de ambities die de provincie heeft ten aanzien van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie en biodiversiteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat en geanticipeerd op de veranderde economische situatie van de eigenaar van de gronden. Het plangebied ligt in Nationaal landschap de Veluwe, in het deelgebied Twello. Hiervoor worden de volgende kenmerken en kernkwaliteiten benoemd:
De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig en leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap. Er is juist sprake van een kwaliteitsverbetering, doordat het terrein van een verouderde timmerfabriek wordt herontwikkeld met een groene uitstraling en een duurzame inrichting. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet hoeft te worden doorlopen (zie paragraaf 3.1). Het initiatief past in het provinciale beleid.
In het beleidsdocument 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen gezamenlijk het regionale beleid voor functieverandering vastgelegd. De regeling voor functieverandering is van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied.
De mogelijkheden voor hergebruik of vervangende nieuwbouw zijn afhankelijk van de hoeveelheid vrijkomende bedrijfsbebouwing. Functieverandering kan plaatsvinden in de vorm van wonen of werken, en in de vorm van hergebruik van de bestaande opstallen of sloop en vervangende nieuwbouw. Het doel van functieverandering is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door
onder andere het terugdringen van de hoeveelheid bebouwing. Bij toepassing van functieverandering dient voldaan te worden aan een aantal algemene voorwaarden:
Daarbij mag voor de gesloopte en hergebruikte bedrijfsgebouwen maximaal 50% in de vorm van hergebruik of nieuwbouw terugkomen, mag het nieuwe bouwvlak maximaal 1500 m2 groot worden en buiten een bouwvlak kan (in principe) niet gebouwd worden. Daarnaast is de functieverandering er op geënt om de omgevingskwaliteit in het buitengebied een impuls te geven, en wordt er naast sloop van de overtollige bedrijfsgebouwen een kwaliteitsbijdrage op de bij de functieverandering betrokken percelen gevraagd. Initiatiefnemers zijn verplicht tot het maken en uitvoeren van een inrichtingsplan, welke zorgt voor een landschappelijke inpassing van de locatie. Dit gebeurt door middel van een kenmerkende situering van de gebouwen en bijpassende beplanting.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van een functieverandering van een timmerfabriek naar wonen. Door het uitbreken van de coronacrisis is het oorspronkelijke plan, het uitbaten van een tentenverhuurbedrijf met showtuin, niet economisch haalbaar gebleken. Door het toestaan van zelfvoorzienende woningen binnen het plangebied zorgt dit plan ervoor dat de leefbaarheid van het landelijk gebied en de kwaliteit van het landschap ter plaatse behouden blijft. Door het slopen en hergebruiken van de bedrijfsbebouwing en het realiseren van vijf woningen wordt er voor gezorgd dat per saldo minder steen aanwezig zal zijn en een aantrekkelijke groene woonomgeving overblijft.
De voorziene sloop, nieuwbouw en hergebruik van bestaande gebouwen voldoet niet geheel aan de systematiek zoals beschreven in het regionaal functieveranderingsbeleid. Om die reden kan niet, naar de letter van dit beleid, voldaan worden aan de beschreven vierkante meters. Vanwege het unieke karakter van dit project en de keuze voor een cradle-to-cradle oplossing met een vijftal woningen die 'off-the-grid' zijn in combinatie met de landschappelijke ontwikkeling wordt echter wel voldaan aan de geest van het functieveranderingsbeleid. Daarom is besloten om, omwille van het unieke karakter van dit project, maatwerk te bieden en medewerking te verlenen aan dit voorstel.
De Structuurvisie Ligt op Groen (door de raad vastgesteld in 2005) benoemt ambities en doelen voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Vertrekpunt is de groene kwaliteit van de gemeente. Het ontginningsgebied behoort tot het arcadisch landschap. Een verdere verstening is hier ongewenst. Rood-voor-groen ontwikkelingen zijn niet passend, maar wel zijn er mogelijkheden voor rood-voor-roodontwikkelingen als deze leiden tot een duurzame situatie en een bijdrage leveren aan de kwaliteit van natuur en landschap. Hierbij is sprake van ontwikkelingen waarbij geen rood wordt toegevoegd, maar het gaat om functieverandering, mogelijk herbouw en verevening.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een functieverandering van een voormalige timmerfabriek naar wonen. De bestaande bebouwing zal ten dele worden gesloopt met uitzondering van de bedrijfswoning en de verbrandingsinstallatie en er worden vijf woningen gerealiseerd. De rest van het perceel wordt op een natuurvriendelijke manier ingericht met ecologische functies die ten dienste staan van de zelfvoorzienende woningen. Hiermee is sprake van een duurzame ontwikkeling die een bijdrage levert aan de kwaliteit van natuur en landschap.
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Woonvisie 2016 – 2025 vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor het wonen in de gemeente tot en met 2025 beschreven. De woonvisie is tot stand gekomen in samenwerking met de woningcorporaties, inwoners en de gemeente Brummen. Bij de totstandkoming van deze woonvisie is een aantal ontwikkelingen van invloed geweest. Zo is er sinds 2015 een nieuwe Woningwet, die gevolgen heeft voor de werkverhouding tussen de gemeente en de woningcorporaties. Maar ook andere factoren spelen een rol zoals de ontwikkelingen in de zorg, waarbij ouderen die behoefte hebben aan (intensieve) verzorging of verpleging steeds vaker zelfstandig blijven wonen. Met de Woonvisie wordt beoogd een koers te bepalen die de houding en inzet van het gemeentebestuur in het kader van de gemeentelijke rol op de woningmarkt van Brummen weergeeft voor de langere termijn. Concrete acties op het gebied van wonen zijn verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daarnaast is er een afwegingskader woningbouw opgesteld waaraan nieuwe woningbouw initiatieven getoetst worden.
Afwegingskader woningbouw
Belangrijk uitgangspunt voor de gemeente is dat iedereen die in Brummen woont of wil wonen een passende woning kan vinden. Om de toenemende vergrijzing het hoofd te bieden zet de gemeente daarom mede in op voldoende woningen voor ouderen. Maar ook de starters en jonge gezinnen worden niet vergeten. Zoals in de Woonvisie is beschreven moet Brummen in 2025 een aantrekkelijk woonmilieu bieden voor bewoners van alle leeftijden. De gemeente wil daarbij inspelen op de kansen en behoeften die zich voordoen op de lokale woningmarkt. Om deze reden heeft de gemeente een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan nieuwbouw in beeld te brengen.
Planspecifiek
Volgens de Woonvisie 2016-2025 ziet de gemeente leegstand van voormalige bedrijfsbebouwing als een kans. Eigenaren kunnen hier op inspelen, waarbij de gemeente een faciliterende rol neemt. Onder andere door flexibel om te gaan met bestemmingsplannen, bijvoorbeeld waar het gaat om een functiewijziging wat betreft wonen. Voorliggend plan sluit aan bij dit beleid, doordat de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en er vijf woningen voor in de plaats komen.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor bouwen en verbouwen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen is vastgesteld in februari 2013. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herinrichting van boerenerven. Wat betreft het landelijk gebied is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kom van Brummen en Eerbeek belangrijk.
Planspecifiek
Het plan valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente de ambitie om het karakter van het agrarische gebied te behouden. De belangrijkste kenmerken zijn het open landschap en gebouwen met een landschappelijke uitstraling. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Daarbij is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap van belang. De criteria die zijn opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn als uitgangspunt genomen bij het voorliggend plan. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en krijgt een natuurlijke uitstraling en een groene en duurzame inrichting.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" van de gemeente Brummen, vastgesteld op 17 december 2009. Onderstaand is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven met het plangebied rood omkaderd. Tevens geldt in het plangebied het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (9 december 2018) en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 18 oktober 2018.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Een deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bedrijf (niet-agrarisch)' met de gebiedsaanduiding timmerbedrijf. Het overige deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'. Het gehele plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'agrarisch gebied' en 'beslotenheid/houtopstanden'. Een strook van het plangebied betreft een A- watergang, aangegeven met de enkelbestemming 'Water' en de letteraanduiding 'a-watergang (A)'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie laag'. Een klein noordelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie hoog'.
De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het realiseren van de vijf woningen binnen de bestemming 'Bedrijf (niet-agrarisch)' en 'Agrarisch met landschapswaarden' is niet toegestaan. De bestemmingen worden gewijzigd naar 'Woongebied'.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de bestemmingswijziging zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlage 3 en 4). De conclusie uit deze onderzoek is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor de toekomstige bestemming en het realiseren van de vijf nieuwe woningen. Voor de aanwezige puinverharding volgt uit een certificaat, zie bijlage 5, dat ook deze puinverharding niet aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15568526 (aan de N345 (Weg naar Voorst) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 17,1 µg/m3 | 17,8 µg/m3 | 11,0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is de realisatie van vijf woningen ter plaatse van de voormalige timmerfabriek van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het alleen van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de woning ten gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan voorziet met de ontwikkeling van 5 woningen in vijf nieuwe geluidgevoelige objecten, gelegen op meer dan 200 meter afstand van de Sintelweg en de Hommelstraat. Beide zijn landwegen waar een maximum snelheid geldt van 60 km/u. Gezien de beperkte verkeersintensiteit over beide wegen, is het de verwachting dat er sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Dit volgt ook uit de Atlas voor de regio van het Planbureau voor de leefomgeving waar onderstaande screenshot vandaan komt en waar is te zien dat de planlocatie ver van de 46 dB-contour is gelegen.
Bron: Atlas voor de regio, Planbureau voor de leefomgeving, https://themasites.pbl.nl/atlas-regio/kaarten/index.php
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect geluid van de (kleine) windmolens komt aan bod in de paragraaf over milieuzonering (par. 4.1.5).
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De dichtstbijzijnde veehouderij (rundvee) ligt aan de Weg over 't Hontsveld 24 op circa 400 meter afstand van het plangebied. Daarnaast ligt aan de Plagweg 16 op circa 540 meter een paardenhouderij. Paarden en rundvee zijn zogeheten vaste afstandsdieren. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet de afstand tussen de stallen en een geurgevoelig object minimaal 50 meter zijn. De afstand tussen de nieuwe woningen en de stallen van beide bedrijven bedraagt respectievelijk 540 en 400 meter, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de sloop en hergebruik van de bedrijfsbebouwing en de realisatie van vijf woningen op de locatie van een voormalige timmerfabriek. Het betreft een functiewijziging van een timmerfabriek naar wonen waarmee de huidige milieucategorie verdwijnt waardoor het plan een positief effect heeft op het aspect milieuzonering. Vice versa ligt het dichtstbijzijnde bedrijf op 120 meter aan de Hommelstraat 1. Dit betreft een hoveniersbedrijf (boomverzorging en landschapsonderhoudbedrijf) van een milieucategorie 2. De richtafstand van een dergelijk bedrijf betreft 30 m geluid waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand er er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Onderdeel van het plan zijn tevens enkele installaties voor de energieopwekking via de wind. Om te zorgen dat de grootste van deze voorzieningen, de windmolens, ook op de eigen woningen niet voor geluidoverlast zorgen is een minimale afstand van 30 m in acht genomen. Dat past ook bij de normen die hier voor gelden: zie bijlage 6. Gegeven de geluidproductie van 42 dB op 35 m afstand en gegeven dat bij de woningen de kleinste afstand tot één van deze windmolens meer dan deze 35 m is en voor de andere windmolen al flink groter is cummulatie van geluid geen item. Dat geldt door de afstand tot de -in omvang veel beperktere- windwokkels is ook welke, zie voornoemde bijlage, een bronvermogen hebben van slechts 30 dB.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Hieruit is op te maken dat rondom het plangebied een aantal buisleidingen lopen. De dichtstbijzijnde buisleiding ten noorden van het plangebied ligt echter op meer dan een kilometer afstand van het plangebied. De afstanden zijn dermate groot dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de buisleidingen ligt. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 7. Hieruit blijkt dat er in het plangebied een leggerwatergang met beschermingszone ligt. Over deze watergang lopen twee overkluizingen. Deze blijven met het initiatief gehandhaafd. Daarnaast neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied sterk af door de sloop van de bedrijfsbebouwing en verharding en het realisatie van de woningen. De woningen worden niet aangesloten op de bestaande riolering op het perceel.
Voorts zijn de plannen afgestemd met het waterschap.
Geohydrologisch
Het plangebied ligt op de oostflank van de Veluwe op de overgang van de zandgronden naar de rivierkleiafzettingen van de IJssel.
Hoogteligging plangebied t.o.v. de omgeving
Vanaf het hogere gedeelte op de Veluwe stromen diverse watergangen in de richting van de IJssel. Het zijn belangrijke, structuurbepalende elementen in het landschap en zorgen voor de afwatering van het gebied.
Watergangen komende vanaf de Veluwe in de richting van de IJssel (Legger Waterschap Vallei en Veluwe)
Nabijgelegen zijn de Empese en Tondense Heide gebieden waar kwelwater aan de oppervlakte komt waardoor er bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn. Het vasthouden en afvoeren van water op de Empese en Tondense heide gebeurt hoofdzakelijk via de Veldbeek en de Tondensche beek. In de zuidoosthoek van het natuurgebied ligt de 'Heidebeek Tonden'. Deze vormt de verbinding tussen de Veldbeek en de Tondensche Beek. Hier bevindt zich een overlaat met schuif waarmee de afvoer van water richting de Tondensche beek geregeld kan worden en waarmee het waterniveau op de Empese en Tondense heide op peil gehouden kan worden. Indien deze verbinding dicht is verloopt de afwatering van de Empese en Tondense heide via de Veldbeek in noordelijke richting en vervolgens ten noorden van het plangebied via de Voorsterbeek in de richting van de IJssel.
Legger Vallei en Veluwe
De watergangen op de de Empese en Tondense heide staan niet in directe verbinding met de watergang in het plangebied. De watergang in het plangebied bevindt zich in het bovenstroomse deel van een andere A-watergang de Emperbeek. Pas verder benedenstrooms komen de watergangen samen. De afvoer van de watergang in het plangebied heeft dus geen directe invloed op de afvoer van de Veldbeek. Mogelijk is er wel indirecte invloed in de vorm van kwel, maar is deze gezien de hoge grondwaterstanden in het gebied en de afstand tussen plangebied en de Empesche en Tondensche heide verwaarloosbaar klein.
Grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied (Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand)
Door het plangebied loopt een B-watergang (de Emperbeek). Doordat de Emperbeek een begin van het stelsel is, is deze beek niet verantwoordelijk voor afwatering van een heel groot gebied of zelfs van de Empese en Tondense heide. Deze Emperbeek zorgt enkel en alleen voor de afwatering van de direct omliggende percelen (lokaal gebied). Het water in de Emperbeek ontstaat door kwel door het hoogteverschil met de omliggende gronden en de verschillende grondwaterstanden.
Legger Vallei en Veluwe
In de beoogde toekomstige situatie zal de loop van de Emperbeek wijzigen naar een meer natuurlijke beekloop. Het functioneren van de beek verandert echter niet door een regelwerk bij zowel de inlaat als de uitlaat van de nieuw aan te leggen plas. De beek kan wel benut worden voor het vullen en afwateren van het nieuw te ontwikkelen watersysteem ter plaatse van het plangebied zodat water langer vast kan worden gehouden.
Watersysteem met een grote waterpartij ter plaatse van de hogere grondwaterstanden en een inlaat (westen) en uitlaat (oosten die het waterniveau van de waterpartij via aan en afvoer op de Emperbeek in stand houden.
Uitleg watersysteem
Vanwege de hoge grondwaterstand in het noordwestelijk deel van het plangebied, (de gemiddelde voorjaars grondwaterstand is plaatselijk 10 á 20 cm onder maaiveld) is dit gedeelte het meest geschikt is voor de aanleg van open water. De overige delen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied hebben een lagere grondwaterstand. De GVG bedraagt hier gemiddeld ca. 40-50cm onder maaiveld. Om de voorziene waterpartij te voeden is aan de westzijde van het plangebied een inlaat voorzien die regelt dat bij een te laag waterniveau water vanuit de Emperbeek richting de waterpartij vloeit. Indien het waterniveau van de waterpartij voldoende is dan stroomt het water via de Emperbeek door het plangebied richting het oosten. Indien door hevige regenval het waterpeil van de waterpartij juist te hoog dreigt te worden (boven het vloerpeil van de woningen) dient het water juist afgevoerd te worden. Hiervoor is aan de oostzijde van het plan gebied een uitlaat voorzien die water kan lozen op de Emperbeek. De uitlaat krijgt een peilniveau die lager ligt dan het vloerniveau van de waterwoningen. Daarmee wordt voorkomen dat de woningen bij extreme buien deels onder water komen te staan. Als achtervang kan ter plaatse van de kruising van de Emperbeek met de Sintelweg ook nog in een noodopvang voorzien worden die bij extreme buien het te veel aan water tijdelijk kan bergen alvorens het via de Emperbeek in oostelijke richting afgevoerd zal worden.
Via de watervergunning wordt bij de verdere uitwerking het waterschap verder betrokken. Dit is tevens geborgd ín dit bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Begrenzing van het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen
Op circa 550 meter afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Landgoederen Brummen". Om de depositie van stikstof te berekenen is een voortoets stikstofdepositie gedaan. De rapportage is toegevoegd als bijlage 8. Hierin is geconcludeerd dat noch in de gebruiksfase noch de aanlegfase sprake is van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee zijn er geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Om de ecologische gevolgen van voorliggend plan te beoordelen is een oriënterend ecologisch onderzoek (d.d. 24 januari 2019) uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 9. Dit onderzoek is gereviseerd en deels uitgebreid na vergroting van het plangebied in augustus 2021. Dit onderzoek is vervolgens aangevuld op het gebied van het effect van de windmolens op vleermuizen. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 10. Op basis van deze oriënterende onderzoeken kon de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen, nestplaatsen of een essentieel leefgebied van kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) en steenmarter niet worden uitgesloten. Om die reden is een aanvullend marteronderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 11. Uit het op het oriënterende onderzoek aangevuld onderzoek, zie bijlage 13, is tevens naar voren gekomen dat een negatief effect op vleermuizen in de schemering en de nachtperiode niet uitgesloten kan worden. Daarom is, voordat de windmolens ook in deze perioden mogen draaien, eerst aanvullend onderzoek nodig met, al dan niet, een ontheffing in het kader van de Nb-wet. Mocht hieruit naar voren komen dat, al dan niet onder voorwaarden, de molens ook in deze periode mogen draaien kan dat dan ook. Tot die tijd mogen ze dat op basis van de Nb-wet niet. Daardoor wordt enige energieopwekking gemist wat er toe zal leiden dat tot die tijd iets vaker van het openbare net gebruik gemaakt moet worden.
De conclusie uit de onderzoeken luidt dat voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voor meer achtergrond wordt naar de onderzoeksrapporten verwezen.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met voorliggend plan worden vijf woningen gerealiseerd waar voorheen een timmerfabriek was gevestigd. Door het saneren van de bedrijfsbebouwing neemt het aantal verkeersbewegingen af. De vijf woningen worden ontsloten via de bestaande inrit aan de Sintelweg die voorheen het agrarische erf ontsloot.
In het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' van de gemeente Brummen, waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 als norm worden gehanteerd. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Archeologie
Uit de verbeelding van het ontwerp 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen is af te leiden dat het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Hierbij is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 én een diepte dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Onderhavig plan betreft de sloop van de bedrijfsbebouwing en verharding en de realisatie van vijf woningen op de locatie van een voormalige timmerfabriek. De afmeting van het plangebied waar bodemingrepen plaatsvinden omvat circa 4 hectare. Daarnaast staat één van de woningen binnen een gedeelte van het plangebied waar een hoge archeologische verwachting geldt. Derhalve is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Uitsnede verbeelding 'Parapluplan Archeologie' gemeente Brummen
Onderzoek
Door Laagland Archeologie is in augustus 2021 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 12. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de aangetroffen beekeerdgronden, lage enkeerdgronden en greppelvullingen karakteristiek zijn voor een nattere huishouding en daarom waarschijnlijk weinig favoriet voor bewoning. Het verwachtingsmodel wordt naar beneden afgesteld en het plangebied krijgt een algehele lage verwachting.
Via een selectiebesluit d.d. 27 oktober 2021 is bovenstaande door de regio-archeoloog onderschreven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Zie ook de tekst in paragraaf 2.2 waar het beoogde plan beschreven wordt in relatie tot de te geven rechten en hoe e.e.a. geborgd is. Uiteraard is ook de inpassing van dit plan in de omgeving geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In de voorbereiding op dit plan is het plan voorbesproken met de provincie Gelderland. De provincie kan zich vinden in hetgeen beoogd is.
De initiatiefnemer heeft de omwonenden op de hoogte gebracht van dit plan. Het plan is goed ontvangen door de omwonenden.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.