direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonlandschap de 4 eiken
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700070-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Woonlandschap de 4 eiken met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700070-on01 van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke/zelfstandige ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd en die ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden bedrijf

bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 agrarische doeleinden

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;

1.10 archeologisch deskundige

de regio-archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.11 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende bekende of te verwachten waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;

1.21 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.22 (half)verdiept

een gebouw en / of bouwwerk dat geheel of gedeeltelijk met een grondpakket is afgedekt en waarbij de inrichting / beplanting zo is dat deze opgaat in de omgeving;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk (met 2 of meer wanden) omsloten ruimte vormt;

1.24 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardbedrijfsopbrengst (SO);

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) en functioneel (gelet op de bestemming) als belangrijkste gebouw op een bouwperceel valt aan te merken;

1.26 huishouden

zelfstandige bewoning door een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;

1.27 luifel

een (horizontaal) dak, dat aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daar tegenoverliggende zijde vrij dragend is. Wanneer een luifel wordt ondersteund door één of meerdere kolommen is er sprake van een overkapping;

1.28 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;

1.29 ondergronds bouwwerk

(een gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.31 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.32 peil

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.33 perceelgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.34 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte aan een hoofdgebouw is gebouwd en dat ruimtelijk (door zijn constructie en afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.36 voorgevel

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.37 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.38 wonen

het woonachtig zijn in een hoofdverblijf;

1.39 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk
  • a. voor gebouwen: tussen buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • b. voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen of daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk);
2.5 Uitzondering bij wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden A' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, watergangen, de inrichting als bedoeld in artikel 5.1 en 5.3.1 alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden met daaraan ondergeschikt het op hobbymatige basis houden van dieren en/of het telen van gewassen met daarbij een dierenweide ter plaatse van de aanduiding 'dierenweide'.

3.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt.

3.2.1 Bijbehorende bouwwerken
  • a. 2 windwokkels met een maximale hoogte van 4 m op een mast van maximaal 1 m;
  • b. bij de dierenweide zijn palen t.b.v. het hooghouden van een touw als afrastering toegestaan waarbij deze palen maximaal 1,5 m hoog mogen zijn. Verlichting is niet toegelaten.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor categorie A-watergang : waterstaatkundige doeleinden en instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden als ook ten behoeve van de inrichting als bedoeld in artikel 5.1 en 5.3.1.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op gronden met deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. de hoogte van bruggen, viaducten, verlichtings- en vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen;

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen op basis van ecologische principes wat tot uiting komt in het off-the-grid-principe;
  • b. fruitteelt en voedselbos;
  • c. agrarisch hobby-activiteiten waarbij een paardenbak is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - paardenbak';
  • d. bos en natuur;

in combinatie met:

  • e. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
  • f. behoud en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden;

met de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals:

  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals waterpartijen, watergangen, waterbergingsvoorzieningen en wadi's;
  • h. ecologische waterzuiveringsvoorzieningen, zoals een helofytenfiltersysteem;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. energieopwekkingsystemen zoals zonnepanelen, windmolens, windwokkels en energie-opslagsystemen, waarbij al deze systemen alléén ten dienste van de energievoorziening staan van de woningen binnen dit plangebied;
  • k. paden;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. het maximum aantal woningen bedraagt 6, waarvan:
    • 1. 1 bovengrondse woning, zijnde de voormalige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - voormalige bedrijfswoning";
    • 2. 1 woning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - voormalige stookinstallatie";
    • 3. 4 halfverdiepte woningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van woongebied - nieuwe woning" met een gezamenlijk maximum oppervlakte van 1.160 m2 en maximaal 400 m2 ten behoeve van ruimtes zonder daglichttoetreding / kelders;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte van de bovengrondse woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 9 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van de woning in de voormalige stookinstallatie mag niet meer bedragen dan 14 meter, exclusief de hierop gesitueerde energiesystemen, en het oppervlak van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  • d. de maximale bouwhoogte van de halfverdiepte woningen mag niet meer bedragen dan 7 meter exclusief de constructie voor het dak en de vloer en het afdekkende grondpakket;
  • e. indien de bestaande oppervlakte van de bovengrondse woning meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw;
  • f. herbouw van de bovengrondse woning is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 m van de bestaande bebouwingscontour.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken zoals een garage, berging, bijkeuken, schuur(tje) en andere (niet)-verblijfsruimten bij de halfverdiepte woningen dienen volledig (half)verdiept te zijn als onderdeel van het hoofdgebouw en tellen mee met de maximale oppervlaktematen als genoemd onder artikel 5.2.1;
  • b. bovengrondse bijbehorende bouwwerken t.b.v. de 4 halfverdiepte woningen én de woning in de voormalige stookinstallatie, zoals bijvoorbeeld een technische ruimte, gebouwde voorzieningen bij een zwembad of een dierenverblijf, waaronder ook inbegrepen een paardenstal zijn:
    • 1. niet groter dan in totaal maximaal 420 m2;
    • 2. niet hoger dan een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 5,5 m;
  • c. bovengrondse bijbehorende bouwwerken t.b.v. de voormalige bedrijfswoning áls de woning in de voormalige stookinstallatie zijn per woning:
    • 1. niet groter dan in totaal maximaal 75 m2;
    • 2. niet hoger dan een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 5,5 m;
    • 3. twee windmolens met een maximale ashoogte van 15 m, alsmede 2 windwokkels met een maximale hoogte van 4 m op een mast van maximaal 1 m;
  • d. een windturbine op het dak van de voormalige stookinstallatie met een maximale hoogte van 5 m op een mast van maximaal 2 m;
  • e. een omheining bij de paardenbak van niet hoger dan 1,5 m en, indien voorzien van verlichting, met vleermuisvriendelijke verlichting welke uitsluitend is gericht op de paardenbak.

5.2.3 Bijzondere bepalingen

Vanwege het bijzondere karakter van de opzet van het plan is het gehele plangebied, behoudens het erf rondom de bovengrondse woning, géén achtererf zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bijhorende besluiten beschrijven en daarom zijn geen vergunningsvrije gebouwen en erfafscheidingen toegestaan.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
a Voorwaarde bij 5.3.1

Binnen twee jaar na inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 1 aangelegd te zijn en vervolgens onderhouden te worden. Hierbij geldt, behoudens de bomen, beplanting en de windvoorzieningen op de plangrens, een uitvoeringsvrijheid in het veld van maximaal 25 m voor de ligging van de diverse elementen en voor de watergang van 50 m. Het niet voldoen aan deze verplichting is een vorm van strijdig gebruik van de bepalingen in artikel 5.1.

b Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 5.3.1 onder a voor een langere termijn en / of een ander inrichtingsplan mits dit landschappelijk verwantwoord is.

c Instemming waterschap

Voordat gestart wordt met de landschappelijke inpassing, zoals aangegeven in het inrichtingsplan (al dan niet met gebruikmaking van de onder b genoemde afwijkingsbevoegdheid), dient een positief advies van het waterschap te zijn verkregen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor andere locaties voor de gebouwen dan daar is aangeduid tot niet meer dan 25 m buiten de geduide locatie onder de voorwaarde dat dit landschappelijk verantwoord is.

Artikel 6 Waarde - Archeologie verwachting laag

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie verwachting laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

6.2.2

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

6.2.3

In de situatie als bedoeld in artikel 6.2.2, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.2.4

Het bepaalde in 6.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

6.2.5

Indien het bepaalde in artikel 6.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.2.6

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.2.2, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.2.3, is het bepaalde in artikel 6.2.4, aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.2.2, 6.2.3 en 6.2.5 is van overeenkomstige toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 6.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van het bevoegde gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

6.3.2

Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.3.4

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.

6.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 6.3.4, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.6

Indien het bepaalde in artikel 6.3.5 , onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

6.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.3.5, is het bepaalde in artikel 6.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.3.4, 6.3.5 en 6.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie verwachting laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

6.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 6.4.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene regel

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

8.2 Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen en ondergrondse werken
8.2.1

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.2.2

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar op grond van dit plan bovengronds gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. bij het berekenen van het blijkens de verbeelding of deze planregels geldende maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mede in aanmerking genomen voor zover niet gebouwd wordt onder een bovengronds bouwwerk.

8.2.3

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. het woongenot of de gebruiksmogelijkheden op de belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de planregels voor het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 5 meter, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving gewaarborgd wordt;
  • b. de planregels ten behoeve van het oprichten van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 meter.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Paraplubestemmingsplan Parkeren

Het bepaalde in het Paraplubestemmingsplan Parkeren is mede van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Verbod

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woonlandschap de 4 eiken'.