direct naar inhoud van Regels
Plan: Lendeweg 8b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700053-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Lendeweg 8b" met identificatienummer NL.IMRO.0213.BPBG700053-on01 van de gemeente Brummen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde een seksinrichting;

1.7 agrarische doeleinden

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw ten dienste van een bedrijf;

1.11 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende omgevingsvergunning of bouwvergunning worden of mogen worden gebouwd;
  • b. bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwwerk

elke constructie met enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.18 dienstwoning

een (gedeelte van een) gebouw, noodzakelijk voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, belast met het beheer van en/of toezicht op het krachtens deze regels toegelaten bedrijf of instelling;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hobbymatige basis houden van dieren

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE;

1.21 huishouden

zelfstandige bewoning door een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;

1.22 loonwerkbedrijf

een bedrijf waarvan de activiteiten bestaan uit:

  • 1. het stallen, onderhouden, proefdraaien, reinigen, logistiek gereed maken van machines, voertuigen, werktuigen, materieel, gereedschappen, hulpmiddelen, apparatuur en installaties die elders gebruikt worden bij de uitvoering van loonwerkactiviteiten in de land-&tuinbouw, grond-, weg- en waterbouw, landschaps-, natuur- en terreinbeheer;
  • 2. de op- en overslag van producten, materieel, grond- en hulpstoffen, onderdelen, smeermiddelen en brandstoffen die gebruikt worden bij de uitvoering van loonwerkactiviteiten en het onderhoud / herstel van machines/werktuigen;
  • 3. het houden van kantoor en bieden van facilitaire ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van bovenstaande activiteiten (waaronder een onderhoudswerkplaats, kantine, toiletten, douches, magazijn e.d.)
1.23 natuur

alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten van het Natuurnetwerk Nederland en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;

1.24 NGE

Nederlandse Grootte Eenheid is een norm die wordt gebruikt voor de bepaling van de bedrijfsomvang van agrarische bedrijven;

1.25 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.26 peil

de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.27 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een om vang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutie bedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk
  • voor gebouwen: tussen buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren en/of het overkapte gedeelte, neerwaarts geprojecteerd tot op peil;
  • voor bouwwerken zonder wanden of met één wand (open overkappingen of daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): het overdekte en/of bebouwde grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak en/of bouwwerk).
2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De goot of het boeibord van dakkapellen en wolfseinden blijft bij het bepalen van de goothoogte echter buiten beschouwing.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen exclusief de inhoud van kelders voor zover deze bestaan uit maximaal 1 laag en zijn gelegen onder een gebouw;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, overstekende daken, goten, balkons, trappen, bordessen, buiten beschouwing gelaten, mits bouwdelen niet meer dan 3 meter buiten gevels en daken van gebouwen uitsteken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Agrarisch met waarden - Landschapswaarden´ aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatig agrarische doeleinden, alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden alsmede het hobbymatig houden van dieren en/of het telen van gewassen.

3.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,25 m bedraagt.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor werken en werkzaamheden is het omgevingsvergunningenstelsel, zoals weergegeven in artikel 13, van toepassing.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een loonwerkbedrijf;
  • b. een dienstwoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • d. het op hobbymatige basis houden van dieren en/of telen van gewassen;
  • e. bij het bedrijf behorende erven, voor onder andere parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. geluidswerende voorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. verkeer- en parkeervoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. terreininrichting zoals wasplaats, verlichting, omheining, verharding, laadpalen voor elektrische voertuigen e.d.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximaal gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt 1.250 m2;
  • b. het aantal toegelaten dienstwoningen is één;
  • c. voor de dienstwoningen geldt dat de bestaande oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m²;
  • d. indien de bestaande oppervlakte van de dienstwoning meer dan 150 m² bedraagt, geldt bij herbouw de bestaande oppervlakte als maximum en is de nieuwe bebouwingscontour van de dienstwoning op enig punt op maximaal 3 meter van de bestaande bebouwingscontour geprojecteerd;
  • e. voor de dienstwoningen en de bedrijfsgebouwen dienen de volgende goothoogte- en maximale bouwhoogtematen in acht te worden genomen:
    Bouwwerk   Bouwhoogte / goothoogte (in meters)  
    dienstwoningen   9 / 5  
    bedrijfsgebouwen   12 / 7  
  • f. bedrijfsgebouwen mogen tevens als bijgebouw bij de dienstwoning worden gebruikt echter tot een gezamenlijk vloeroppervlak van maximaal 150 m2.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,0 meter;
  • b. de hoogte van geluidswerende voorziening mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • d. de hoogte van zwembaden mag ten hoogste 0,6 meter bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van zwembaden bedraagt maximaal 75 m²;
  • e. de hoogte van lichtmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • f. de hoogte van bouwwerken en installaties ten behoeve van een wasplaatsinrichting bedraagt maximaal 3 meter;
  • g. de hoogte van een terrasoverkapping bedraagt maximaal 3 meter. De gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bedraagt maximaal 30 m2;
  • h. de hoogte van overige andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde mag maximaal 2 meter bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Maximale bouwhoogte erfafscheidingen en keerwanden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.2.2 ten behoeve van het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte van de in sublid 4.2.2 onder a genoemde voorzieningen tot ten hoogste 3 meter, mits:

  • a. de verhoging noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.2 Maximale bouwhoogte geluidwerende voorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.2.2 ten behoeve van het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte van de in sublid 4.2.2 onder c genoemde geluidwerende voorziening tot ten hoogste 6 meter, mits:

  • c. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de verhoging noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van een dienstwoning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie moet primair blijven, in die zin dat maximaal 40% van het totale vloeroppervlakte van de woning voor dat doel mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m² per dienstwoning;
  • b. degene die gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe gronden overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen' conform het Erfinrichtingsplan versie juni 2021, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe gronden overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na de ingebruikname van de gronden uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen' conform het Erfinrichtingsplan versie juni 2021, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting - geluidwering
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de plaatsing en instandhouding van de geluidwerende voorziening zoals opgenomen in bijlage 2 Tekening positie geluidsscherm.
  • b. Onder strijdig gebruik met de bestemming 'Bedrijf' wordt in ieder geval gerekend het gebruik waarbij de geluidproductie van de inrichting tot gevolg heeft dat de in de onderstaande tabel aangegeven waarden worden overschreden, met dien verstande dat (uitsluitend) de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van de geluidgevoelige gebouwen middels een maatwerkvoorschrift met maximaal 5 dB(A) verhoogd mag worden.
Artikel 2.17 Activiteitenbesluit  
  07:00 - 19:00 uur op 1,5 mtr hoogte   19:00 - 23:00 uur op 5 mtr hoogte   23:00 - 07:00 uur op 5 mtr hoogte  
* LAr,LT op de gevel van woning van derden   45 dB(A)   40 dB(A)   35 dB(A)  
** LAmax op de gevel van woning van derden   70 dB(A)   60 dB(A)   55 dB(A)  

* (LAmax) = maximaal geluidsniveau;  maximaal geluidsniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast», als vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;

** (LAr,LT) = Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau:  het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking voorwaardelijke verplichting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4.2 en toegestaan worden dat in plaats van de bedoelde landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan het Erfinrichtingsplan versie juni 2021.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Functiewijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het wonen vindt uitsluitend plaats in de bestaande dienstwoningen;
  • b. Bij wijziging wordt de bestemming 'Bedrijf' van de verbeelding verwijderd en omgezet in de bestemming 'Wonen';
  • c. Uitsluitend de al dan niet bebouwde gronden, of een gedeelte ervan, dat direct is gelegen bij de woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van deze woning, maken deel uit van het nieuwe bestemmingsvlak ten behoeve van de functie wonen;
  • d. Er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. opgaande beplanting ten behoeve van behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden in de vorm van houtwallen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. grondwallen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen
  • f. nutsvoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Maximale bouwhoogte geluidwerende voorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 5.2.2 ten behoeve van het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte van de geluidwerende voorziening tot ten hoogste 6 meter, mits:

  • a. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de verhoging noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Voorwaarden

De in artikel 5.1 genoemde gronden dienen ingericht te worden overeenkomstig het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan versie juni 2021.

5.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van het Erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan versie juni 2021.

Artikel 6 Waarde - Archeologie hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.


Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie hoog" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 6.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

6.2.2

Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 250 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
6.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
6.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoeg gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.6

Indien het bepaalde in artikel 6.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.2.5, is het bepaalde in artikel 6.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 6.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

6.2.8
  • a. Het bepaalde in 6.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.2.5.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 6.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
6.3.2

Het in lid 6.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

6.3.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 6.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
6.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 6.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.6

Indien het bepaalde in artikel 6.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

6.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 6.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.3.5, is het bepaalde in artikel 6.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 6.3.4, 6.3.5 en 6.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

6.3.8
  • a. Het bepaalde in 6.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 6.3.5.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
6.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 6.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

Artikel 7 Waarde - Archeologie middelmatig

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.


Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie middelmatig" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

7.2.2

Het in lid 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op/;

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
7.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 7.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
7.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 7.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.6

Indien het bepaalde in artikel 7.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

7.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 7.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 7.2.5, is het bepaalde in artikel 7.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 7.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 7.2.4, 7.2.5 en 7.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

7.2.8
  • a. Het bepaalde in 7.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 7.2.5.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 7.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
7.3.2

Het in lid 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

7.3.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 7.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
7.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 7.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.6

Indien het bepaalde in artikel 7.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 7.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 7.3.5, is het bepaalde in artikel 7.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 7.3.4, 7.3.5 en 7.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

7.3.8
  • a. Het bepaalde in 7.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 7.3.5.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelmatig' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
7.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 7.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie laag

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.


Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie laag" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 8.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag bouwactiviteiten en/of heiwerkzaamheden uitvoeren met bodemingrepen op een grotere diepte dan 40 cm.

8.2.2

Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 2.500 m2; of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
8.2.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

8.2.4

Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 8.2.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden voorschriften.
8.2.5

In de situatie als bedoeld in artikel 8.2.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.6

Indien het bepaalde in artikel 8.2.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.2.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 8.2.4, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 8.2.5, is het bepaalde in artikel 8.2.1 aanhef voor wat betreft de diepte van de bodemingrepen en het bepaalde in artikel 8.2.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 8.2.4, 8.2.5 en 8.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

8.2.8
  • a. Het bepaalde in 8.2.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 8.2.5.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1

Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 8.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
  • c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
8.3.2

Het in lid 8.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
  • g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

8.3.4

Bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 8.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
8.3.5

In de situatie als bedoeld in artikel 8.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.6

Indien het bepaalde in artikel 8.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

8.3.7

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 8.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 8.3.5, is het bepaalde in artikel 8.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 8.3.4, 8.3.5 en 8.3.6 is van overeenkomstige toepassing.

8.3.8
  • a. Het bepaalde in 8.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
  • b. In een situatie als bedoeld onder a kan bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 8.3.5.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1

Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
8.4.2

Bij een besluit als bedoeld in artikel 8.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Algemene regel

Onverminderd het bepaalde in Artikel 3 en Artikel 4 dient;

  • a. wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming een afstand van 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan in acht te worden genomen.
  • b. wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een waterbestemming een afstand van 3 meter uit de as van de meest nabijgelegen watergang in acht te worden genomen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het in gebruik geven, nemen en hebben van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van dienstwoningen, voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting;
  • c. het gebruiken van gronden voor de buitenopslag van materialen, grondstoffen en overige producten.
11.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 11.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Burgemeester en wethouders geven bij de voorbereiding van een besluit over een wijziging toepassing aan de procedure, zoals beschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', de in de onderstaande tabel aangekruiste werken en werkzaamheden uit te voeren. De werken en werkzaamheden zijn onder de tabel beschreven;
  • b. Het verbod geldt niet in de gevallen die in lid 13.2 zijn vermeld;
  • c. De vergunning wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in lid 13.3.

Andere werken en werkzaamheden   1   2   3   4   5   6  
Voor de landschapskwaliteiten en de beschermingszones zoals aangegeven op plankaart    
1.   gebiedsaanduiding 'overige zone - openheid'             X  
2.   gebiedsaanduiding 'overige zone - zandwegen'   X            
3.   gebiedsaanduiding 'overige zone - beslotenheid/houtopstanden'           X    
4.   gebiedsaanduiding 'hydrologische bufferzone'   X   X   X   X      
Beschrijving werken en werkzaamheden
1) Aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
2) Aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
3) Werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
4) Aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
5) Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen tengevolge kunnen hebben;
6) Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;  

13.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in lid 13.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. Realisatie van en uitvoering geven aan het erfinrichtingsplan als bedoeld in bijlage 1 van de planregels, met uitzondering van de omgevingsvergunningplichtige bouwwerken.
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud binnen en buiten het (agrarisch) bouwperceel;
  • c. werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
  • d. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • e. het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en bedrijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gronden, met een maximale breedte van 3 m;
  • f. andere werken die in overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
13.3 Afwegingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
  • b. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
  • d. geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en kwantiteit;
  • e. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, ecologische -, cultuurhistorische en/of archeologische waarden van de gronden.
  • f. de kernkwaliteiten van het landschap in Agrarisch gebied - Waardevol landschap worden behouden? en versterkt;
  • g. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
  • h. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De omgevingsvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
13.4 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpplan.

13.5 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 11 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning of bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot ,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.1.2 Uitzondering

Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Verbod

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Artikel 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Lendeweg 8b van de gemeente Brummen.