Plan: | Buitengebied, Lendeweg 2a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700051-va01 |
Aan de Lendeweg 2a in het buitengebied van Hall is een varkensbedrijf gevestigd. De eigenaar en initiatiefnemer, de heer Van den Brink, heeft het voornemen om de bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een woning te bouwen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. Het plan betreft een rood-voor-rood ontwikkeling, waarbij sloop van oude opstallen wordt gecompenseerd met de bouw van een nieuwe woning. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Lendeweg 2a te Hall in de gemeente Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Brummen, ten noordwesten van de kern Hall. Het plangebied is gelegen in een open agrarisch landschap. Opgaande beplanting is beperkt aanwezig en dan vooral gekoppeld aan wegen en erven.
Op de locatie staat, evenwijdig aan de Lendeweg, een varkensstal. Deze is in de jaren '60 gebouwd als een proeflocatie voor een diervoederfabrikant. Er is geen bedrijfswoning aanwezig. De stal is verouderd en voldoet niet aan de eisen voor een moderne veehouderij.
In de directe omgeving liggen 3 woningen.
Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Foto van de huidige varkensstal (bron: Buro SRO)
De initiatiefnemer is van plan om het varkensbedrijf te beëindigen en de stal te slopen. Daar voor in de plaats wil hij een vrijstaande woning met een bijgebouw realiseren. Het bijgebouw zal functioneren als berging en als ruimte voor hobbyvee. Het overige deel van het kadastrale perceel blijft in gebruik als weiland. De woning wordt zodanig gesitueerd dat zowel de twee woningen aan de overzijde van de weg als de nieuwe woning een vrij uitzicht hebben.
De bestaande inrit wordt enige meters verplaatst. Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.
Het inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1.
Inrichtingsschets Lendeweg 2a (ontwerp: BuroSRO)
Landschappelijke inpassing
Het plangebied ligt in een jong heideontginningslandschap. Dit wordt gekenmerkt door rechte lijnen en een grote openheid. De maatregelen om het initiatief op een passende wijze in te passen in het landschap beperken zich om die reden tot het woonperceel. Het overige deel van het perceel, dat in gebruik blijft als weiland, wordt niet aangeplant, zodat het een geheel blijft vormen met het open agrarische gebied. Voor de beplantingen wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten die passen bij het heideontginningslandschap.
Aan de noordkant van het perceel wordt het zicht op de toekomstige schuur verzacht door de aanplant van een drietal bomen (zwarte els). Aan de voorzijde wordt een gemengde bossage aangeplant met diverse soorten struik- en boomvormers. Het beplantingsplan geeft meerdere passende inheemse soorten aan, zoals gewone lijsterbes, veldesdoorn, boswilg en hondsroos.
Aan de zuidwest- en zuidoostzijde wordt het perceel begrensd door een lage beukenhaag, welke eindigt bij een tweetal bomen (fruitbomen of berk). Meer beplanting is hier niet voorzien om te voorkomen dat deze gaat concurreren met de boomgaard bij de naastgelegen woning aan de Langedijk 18.
Het beplantingsplan is opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan is dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de regionale woningbehoefte. Aangezien het initiatief slechts de ontwikkeling van 1 woning betreft, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland. Deze is in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie is een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De provincie wil kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven.
De realisatie van deze doelstelling betekent vooral:
Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen zijn de gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.
Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in de Zuidelijke IJsselvallei. Dit gebied is onderdeel van Nationaal Landschap de Veluwe. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten, zoals vastgelegd in de nota 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' niet aantasten of versterken. Als kernkwaliteiten worden voor de Zuidelijke IJsselvallei benoemd:
De ontwikkeling die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt is dermate kleinschalig dat dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap. Er is juist sprake van een kwaliteitsimpuls doordat een verouderde varkensstal wordt vervangen door een nieuwe woning.
Het initiatief is geen stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen (zie paragraaf 3.1). Het initiatief past in het provinciale beleid.
Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen
In het beleidsdocument 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen gezamenlijk het regionale beleid voor functieverandering vastgelegd. De regeling voor functieverandering is van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied.
De mogelijkheden voor hergebruik of vervangende nieuwbouw zijn afhankelijk van de hoeveelheid vrijkomende bedrijfsbebouwing. Functieverandering kan plaatsvinden in de vorm van wonen of werken, en in de vorm van hergebruik van de bestaande opstallen of sloop en vervangende nieuwbouw.
Bij toepassing van functieverandering dient voldaan te worden aan een aantal algemene voorwaarden:
Planspecifiek
Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden voor de realisatie van rood-voor-rood woningen, zoals opgenomen in het beleidskader. Het plangebied ligt in zone met minder dan 50% functieverandering naar wonen. In deze zone is bij vrijkomende bedrijfsbebouwing met een oppervlakte tot 1.000 m² het realiseren van 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan. Het initiatief past in het regionale functieveranderingsbeleid.
De Structuurvisie Ligt op Groen (door de raad vastgesteld in 2005) benoemt ambities en doelen voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Vertrekpunt is de groene kwaliteit van de gemeente. Het ontginningsgebied behoort tot het arcadisch landschap. Een verdere verstening is hier ongewenst. Rood-voor-groen ontwikkelingen zijn niet passend, maar wel zijn er mogelijkheden voor rood-voor-roodontwikkelingen als deze leiden tot een duurzame situatie en een bijdrage leveren aan de kwaliteit van natuur en landschap.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een rood-voor-roodontwikkeling, waarbij een verouderd varkensbedrijf wordt gesaneerd. Het draagt bij aan de ambities en doelen van de Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Woonvisie 2016 – 2025 vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor het wonen in de gemeente tot en met 2025 beschreven. De woonvisie is tot stand gekomen in samenwerking met de woningcorporaties, inwoners en de gemeente Brummen. Bij de totstandkoming van deze woonvisie is een aantal ontwikkelingen van invloed geweest. Zo is er sinds 2015 een nieuwe Woningwet, die gevolgen heeft voor de werkverhouding tussen de gemeente en de woningcorporaties. Maar ook andere factoren spelen een rol zoals de ontwikkelingen in de zorg, waarbij ouderen die behoefte hebben aan (intensieve) verzorging of verpleging steeds vaker zelfstandig blijven wonen. Met de Woonvisie wordt beoogd een koers te bepalen die de houding en inzet van het gemeentebestuur in het kader van de gemeentelijke rol op de woningmarkt van Brummen weergeeft voor de langere termijn. Concrete acties op het gebied van wonen zijn verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daarnaast is er een afwegingskader woningbouw opgesteld waaraan nieuwe woningbouwinitiatieven getoetst worden.
Afwegingskader woningbouw
Belangrijk uitgangspunt voor de gemeente is dat iedereen die in Brummen woont of wil wonen een passende woning kan vinden. Om de toenemende vergrijzing het hoofd te bieden zet de gemeente daarom mede in op voldoende woningen voor ouderen. Maar ook de starters en jonge gezinnen worden niet vergeten. Zoals in de Woonvisie is beschreven moet Brummen in 2025 een aantrekkelijk woonmilieu bieden voor bewoners van alle leeftijden. De gemeente wil daarbij inspelen op de kansen en behoeften die zich voordoen op de lokale woningmarkt. Om deze reden heeft de gemeente een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan nieuwbouw in beeld te brengen.
Planspecifiek
Volgens de Woonvisie 2016-2025 ziet de gemeente leegstand van agrarische bebouwing als een kans. Eigenaren kunnen hier op inspelen, waarbij de gemeente een faciliterende rol neemt. Onder andere door flexibel om te gaan met bestemmingsplannen, bijvoorbeeld waar het gaat om een functiewijziging wat betreft wonen. Voorliggend plan sluit aan bij dit beleid, doordat een stal wordt gesloopt en er een woning voor in de plaats komt.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor bouwen en verbouwen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen is vastgesteld in februari 2013. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herinrichting van boerenerven.
Planspecifiek
Het plan valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente de ambitie om het karakter van het agrarische gebied te behouden. De belangrijkste kenmerken zijn het open landschap en gebouwen met een landschappelijke uitstraling. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Daarbij is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap van belang. De criteria die zijn opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn als uitgangspunt genomen bij het voorliggend plan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen, vastgesteld op 17 december 2009.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', het plangebied rood omheind (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' met een bijhorend bouwvlak. Deze aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor agrarische doeleinden en het uitoefenen van nevenfuncties bij bestaande agrarische bedrijven. Een bedrijfswoning is op deze locatie niet toegestaan. Daarnaast gelden voor het plangebied de gebiedsaanduidingen 'Zandwegen', 'Agrarisch gebied - waardevol landschap' en 'Openheid'. Deze aanduidingen bepalen dat ontwikkelingen in het gebied deze karakters niet mogen schaden.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de bestemmingswijziging is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Onderzocht zijn zowel de gronden van het toekomstige woonperceel als de bodem rondom de varkensstal. Rondom de stal is een beperkte verontreiniging met asbest aangetroffen, waarschijnlijk afkomstig van de asbesthoudende golfplaten op de stal (als gevolg van asbesterosie). Geadviseerd om de bovengrond rondom de stal te saneren conform het Besluit Uniforme Saneringen.
Gelet op de beperkte omvang van de asbestverontreiniging, alsmede aard en mate van de overige aangetoonde verontreinigingen bestaan er, ervan uitgaande dat de asbestverontreiniging gesaneerd wordt, geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Aangezien de ontwikkeling van één woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het alleen van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de woning ten gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan voorziet met de ontwikkeling van 1 woning in een nieuw geluidgevoelig object, gelegen aan de Lendeweg en op ca. 100 meter afstand van de Langedijk. Beide zijn landwegen waar een maximum snelheid geldt van 60 km/u. Gezien de beperkte verkeersintensiteit over de Lendeweg, is het de verwachting dat er sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Op ca 350 meter afstand bevindt zich aan de Lendeweg 4a een melkveebedrijf, een bedrijf met dieren zonder geurfactor, waarvoor een standaard afstand geldt van 50 meter.
Aan de Lendeweg 8 ligt een kalverhouderij met een vergunning voor 1305 vleeskalveren. De afstand tot dit bedrijf bedraagt ruim 750 meter. Om de geurbelasting te bepalen is met behulp van het programma V-stacks een geurberekening uitgevoerd (zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat ruimschoots aan de norm wordt voldaan.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaande agrarische bedrijf beëindigd. Voor de omliggende woningen betekent dit dat de huidige geurbelasting op de locatie verdwijnt. Dit is een verbetering van de bestaande situatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf vervangen door een woning, waardoor het woon- en leefklimaat voor de nabij gelegen woningen verbetert. Binnen een straal van 350 m rondom het plangebied zijn geen milieubelastende functies gevestigd. Voor de nieuwe woning is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Op ca. 450m en 950m van het plangebied bevinden zich locaties waar propaan opgeslagen. De afstand is dermate groot dat deze geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Met de sloop van de varkensstal en de bouw van een woning neemt de oppervlakte aan verharding in het plangebied af. Het hemelwater wordt op eigen terrein in de grond geïnfiltreerd. De te realiseren woning wordt aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Langs het plangebied is een A-watergang aanwezig. Een deel van deze watergang wordt gedempt ten behoeve van het verplaatsen van een inrit. Het plan is middels een watertoets toegezonden naar het waterschap Vallei en Veluwe (zie bijlage 4).
Met het waterschap is overleg gevoerd vanwege de ligging van de watergang aan de voorzijde van het perceel. Inmiddels is het eigendom van deze gronden en het beheer van de watergang overgegaan van het waterschap op initiatiefnemer (zie bijlage 5 met de situatietekening behorend bij de koopovereenkomst). Het waterschap heeft aangegeven dat er geen belemmeringen zijn voor het verplaatsen van de inrit.
Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij zowel de Natura 2000-gebieden (rood) als de NNN-gebieden (groen) zijn 'aangevinkt'.
Natura 2000 gebied landgoederen Brummen (rood) en Gelders Natuurnetwerk (groen) (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Op ca. 900 m afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied "Landgoederen Brummen". De afstand tot het Natura 2000-gebied "Veluwe" bedraagt 3,3 km. Gedeputeerde Staten hebben op 17 november 2014 een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de varkenshouderij. Door de beëindiging van de varkenshouderij zal de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied afnemen. Onderhavig plan levert derhalve een positieve bijdrage aan de instandhouding van het gebied.
De afstand tot het Gelders Natuurnetwerk bedraagt ca. 750 meter. Ten aanzien van het GN-netwerk geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Soortenbescherming
Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een quickscan flora fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 6). Geconcludeerd wordt het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De sloop van de schuur, de verplaatsing van de inrit en de nieuwbouw van de woning leidt niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van (migrerende of foeragerende) vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het perceel wordt ontsloten via de Lendeweg, een landbouwweg die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het agrarisch bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is.
Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren. De gemeente Brummen hanteert in haar Parkeernota een norm van 2,1 parkeerplaats bij een vrijstaande woning.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In de omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plan is uitvoerbaar op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Het plangebied beschikt over een lage trefkans wat betreft archeologische waarden (bron: Beleidskaart bij het gemeentelijk archeologiebeleid). Volgens de Beleidsnota archeologie van de gemeente Brummen is een inventariserend archeologisch onderzoek pas nodig als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2.500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv. Dat is hier niet het geval.
Het plan is uitvoerbaar op het aspect archeologie.
Archeologische verwachtingswaarde plangebied (bron: Gemeente Brummen)
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voorafgaand aan de planologische procedure zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voorts zijn, conform het bestemmingsplan Buitengebied 2008, twee gebiedsaanduidingen opgenomen, te weten 'overige zone - Openheid' en 'overige zone - Zandwegen'. Voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht.
In de regels is aansluiting gezocht bij de voorschriften uit het bestemmingsplan Buitengebied 2008.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Samen met het waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld (zie paragraag 4.2).
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het plan past binnen de kaders voor functieverandering in het buitengebied, zoals dat door de gemeenten is de regio is vastgesteld en waar de provincie mee heeft ingestemd.
Gezien de beperkte omvang van het plan wordt het plan niet voor inspraak aangeboden. Omwonenden zullen worden geïnformeerd over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 maart tot en met 18 april 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.