Plan: | Dijkverlegging Cortenoever, Cortenoeverseweg 88 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700049-va01 |
Aan de Cortenoeverseweg 88 in het buitengebied van Brummen staat een voormalig agrarisch bedrijf. De bedrijfsvoering is reeds jaren geleden gestaakt. Om bewoning mogelijk te maken wordt de bestemming gewijzigd in 'wonen'.
Het agrarisch bedrijf heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. De voorgenomen ontwikkeling is op grond van dit bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Brummen, circa 1500 meter ten oosten van de kern Brummen. Het plangebied is gelegen aan de Cortenoeverseweg.
In de nabijheid van de locatie ligging enkele woningen en agrarische bedrijven. De dichtst bijgelegen woning bevindt zich ten zuiden van de planlocatie op circa 200 meter afstand (Cortenoeverseweg 84). Het dichtst bijgelegen agrarisch bedrijf ligt ten westen op circa 141 meter afstand (Cortenoeverseweg 105, afstand tot bouwvlak).
Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: Provincie Gelderland en Ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Dijkverlegging Cortenoever' dat op 30 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' (artikel 5). Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische doeleinden en voor behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en behoud van vliegroutes van vleermuizen. Een uitsnede van verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is onderstaand weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een functiewijziging naar wonen (artikel 5.7.3):
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
het wijzigen van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming ”Wonen” en eventueel deels in de bestemming “Agrarisch met waarden - Landschap” zonder bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de resultaten van de procedure.
De locatie is momenteel in gebruik als woonlocatie (antikraak). Op het perceel staat een karakteristieke boerderij, aangeduid als 'Kranenkamp' op topografische kaarten, met twee aangebouwde schuren enkele kleine schuurtjes waaronder een hooimijt.
De omliggende gronden zijn in gebruik ten behoeve van omliggende agrarische bedrijven. Op onderstaande afbeelding, is de huidige situatie weergegeven.
Foto's huidige situatie
Vooralsnog blijft de huidige situatie qua bebouwing ongewijzigd na de bestemmingswijziging. Het aantal woningen wijzigt niet. Voor de bestemmingswijziging is geen verevening vereist.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnde ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Conclusie
De planontwikkeling binnen het plangebied is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
Conclusie
Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterken. Dit kunnen initiatieven zij voor wonen en werken. Bijvoorbeeld functieverandering en landgoederen.
Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en / of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur..
Op basis van de provinciale verordening is de het projectgebied niet aangewezen als waardevol landschap in de vorm van Nationaal Landschap of Waardevol open gebied.
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld (geactualiseerd in december 2015). In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen specifieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering. In onderhavige situatie worden geen woningen toegevoegd.
Conclusie
Het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming is toegestaan op basis van het provinciaal beleid.
In het Bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever kunnen agrarische bedrijven een woonbestemming of andere niet-agrarische bedrijfsfunctie krijgen. Daarnaast zijn nevenfuncties mogelijk.
Om behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden werkelijk te laten plaatsvinden, heeft de gemeente in 2008 het landschapsbeleid geactualiseerd. Het Landschapsbeleidsplan Brummen is erop gericht de wensbeelden uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' tot uitvoer te brengen. Het vertrekpunt van deze notitie wordt gevormd door de gebiedsbeschrijvingen uit het landschapsbeleidsplan 1992 en het bestemmingsplan Buitengebied 2008. De locatie ligt in het deelgebied Oeverwal.
Uitsnede kaart Landschapsbeleidsplan
De doelen vanuit het Landschapsbeleidsplan (2008) voor de uiterwaarden van Brummen kunnen als volgt worden geformuleerd:
Voor het plangebied zijn geen nadere aanduidingen weergegeven. Verder is geen extra landschappelijke inpassing vereist op de locatie. De gewenste ontwikkeling is niet in strijd met het Landschapsbeleidsplan.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.
De locatie valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Het streven van de gemeente is gericht op het behoud van het karakter van het agrarisch buitengebied. Belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Belangrijk is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap.
Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad van Brummen besloten de Toekomstvisie 2030 te gaan gebruiken als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten/werkzaamheden en voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Op basis van de toekomstvisie wordt het geldende gemeentelijk beleid herijkt. Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.
De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn in drie thema's onderverdeeld:
Het buitengebied vormt een belangrijke pijler van de gemeentelijke identiteit. De boer, de natuurbeheerder en de landgoedeigenaar zijn de belangrijkste beheerders van het buitengebied. De agrarische sector krijgt in Brummen de ruimte om zich te ontwikkelen. Daarbij gaan ontwikkelruimte en vernieuwing hand in hand. De gemeente zet daarnaast in op het versterken van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden en wil ruimte bieden aan maatschappelijke initiatieven die de plattelandsstructuur, de natuur- of landschappelijke waarden verbeteren en versterken. De gemeente streeft naar een integrale ontwikkeling van het buitengebied, in nauwe samenwerking met de beheerders van het buitengebied in een netwerk. De gemeente acht kleinschalige bedrijven in bijvoorbeeld de zorg, dienstverlening of creatieve sector inpasbaar in bestaande gebouwen in het buitengebied, bijvoorbeeld op een landgoed of boerderij.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling bestaat kortweg uit het wijzigen van de agrarische bestemming in de woonbestemming. Er is geen sprake van nieuwe functies of wijziging van het aantal woningen. Het initiatief sluit aan bij de provinciale en gemeentelijke beleidskaders en visies. Een karakteristiek pand blijft door de nieuwe bestemming behouden voor de toekomst en versterkt hierdoor de kenmerken van het landschap.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
Onderzoek
In juli 2009 is door AquaTerra-KuiperBuger (ATKB) een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd (Rapportnummer : 200907044/rap01). Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. De resultaten uit het onderzoek zijn in deze paragraaf samengevat.
Door middel van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vastgelegd. De locatie wordt op basis van het vooronderzoek gedeeltelijk als niet-verdacht beschouwd. Bij het vooronderzoek en de visuele inspectie zijn een aantal verdachte deellocaties aangetroffen.
Onderzoeksopzet deellocaties
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Ter plaatse van het erf, de stookplaats c.q. storting en de gedempte sloot zijn geen asbestverdachte materialen zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond aangetroffen. In een schuur zijn een aantal stukjes asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. In de opgegraven grond is zintuigelijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
Aanbevelingen (2009):
Een bodemonderzoek is 5 jaar geldig. De kwaliteit van de bodem kan veranderen door activiteiten die op de bodem plaatsvinden of omdat de landelijke onderzoeksnormen strenger worden. Het bodemonderzoek was tot en met juli 2014 geldig. Het gebruik ten tijde van het onderzoek tot op heden is onveranderd (wonen zonder bedrijfsmatige activiteiten). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het bodemonderzoek van 2009 nog steeds actueel is.
De aanbevelingen zijn reeds opgevolgd. Het asbest is op een verantwoorde manier afgevoerd en de verontreiniging verwijderd.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Uitsnede archeologische waardenkaart Brummen
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen blijkt dat het plangebied grotendeels is gelegen in een zone met een vastgestelde (zeer) hoge archeologisch waarde (rode contour). Hiervoor geldt bij een verstoring van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld de verplichting van archeologisch inventariserend onderzoek. Het overige deel heeft een lage verwachting (ondergrens onderzoeksplicht 2500 m2).
Aangezien er geen graafwerkzaamheden gepland zijn, is archeologisch onderzoek voor de planologische procedure niet nodig. Zou initiatieafnemer later besluiten gebouwen te herbouwen of nieuwe bouwwerken op te richten c.q. werken of werkzaamheden uit te willen voeren, dan dient opnieuw beoordeeld te worden of daar archeologisch onderzoek voor nodig is.
Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet). In het plangebied vinden geen bouw- en/of sloopactiviteiten plaats. De locatie is tevens bestemd voor het behoud van vliegroutes van vleermuizen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vliegroute 2'. Er worden op de locatie geen (groen)elementen verwijderd, waardoor er geen potentiële vliegroutes worden verstoord.
Conclusie
Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Ff-wet aangevraagd te worden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van vervangende nieuwbouw. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de Cortenoeverseweg. Dit is een smalle, landelijke weg met een lage verkeersintensiteit (met name bestemmingsverkeer). Aangezien er geen sprake is van nieuwbouw, maar alleen van het planologisch anders bestemmen van de bestaande woning, hoeft er geen akoestisch onderzoek plaats te vinden. Tegenover de locatie is onlangs een nieuwe melkrundveehouderij gerealiseerd (Cortenoeverseweg 105). Voor dit bedrijf is destijds een akoestisch onderzoek opgesteld door Sain Advies waarin de locatie Cortenoeverseweg 88 ook is meegenomen als gevoelig object. Geconcludeerd werd in dit onderzoek dat er plekke van alle locaties voldaan werd aan de geluidsnormen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van het bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. In het onderhavige plan is sprake van de omzetting van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' naar de bestemming 'Wonen'. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het woon- en leefklimaat verbetert juist door het verdwijnen van een agrarisch bedrijf voor de naastgelegen woningen. In paragraaf 4.6 wordt getoetst of de ontwikkeling belemmerend is voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Ook wordt getoetst of de woning buiten de geurcontouren van omliggende agrarische bedrijven is gelegen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
Getoetst moet worden of de bestemmingswijziging een belemmering zal opleveren voor (ontwikkel)mogelijkheden omliggende veehouderijen.
In artikel 3 onder lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij ten minste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen. Daarnaast geldt een afstand van ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Deze regel geldt ook voor een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Met andere woorden waarvoor al een functieverandering heeft plaatsgevonden of plaatsvindt na die datum.
Artikel 4 geeft voor het fokken en houden van rundvee (voornamelijk melkvee) vaste afstanden tot aan gevoelige objecten. Deze afstanden zijn dezelfde 100 en 50 meter.
Toets artikel 3 en 4 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
De locatie Cortenoeverseweg 88 ligt buiten de bebouwde kom. Derhalve dient getoetst te worden aan een afstand van 50 meter.
Het dichtstbijzijnde omliggend agrarisch bedrijf is het bedrijf aan de Cortenoeverseweg 105 (tegenover de locatie Cortenoeverseweg 88). De afstand van de locatie Cortenoeverseweg 105 tot de woning aan de Cortenoeverseweg 88 bedraagt 141 m. Dit is de afstand tussen rand bouwvlak tot gevel woning.
De woning aan de Cortenoeverseweg 88 is daarom niet belemmerend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf.
In het kader van de omgekeerde werking van de Wgv dienen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, buiten de geurcontour/stankcirkel van veehouderijen gebouwd te worden. De afstand van de gevel van de dichtst bijgelegen stal van het agrarisch bedrijf aan de Cortenoeverseweg 105 en de gevel van de woningen aan de Cortenoeverseweg 88 is 151 meter. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het agrarisch bedrijf wordt niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling en ter plaatse van de woning aan de Cortenoeverseweg 88 is sprake van een goed woon- en leefklimaat omdat de woning buiten de geurcontour/stankcirkel van het veehouderijbedrijf ligt.
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld; de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998, die alle voorgaande nota's waterhuishouding vervangt. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Waterbeheerplan 2010-2015
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben dus de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem.
Eén van de belangrijkste taken van Waterschap is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dijken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Beoordeling
Op 29 april 2016 is de digitale watertoets doorlopen. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat het plan geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte mogelijk maakt. De bestaande situatie wijzigt niet. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. Er is geen toename van het verhard oppervlak.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het aantal woningen blijft gelijk. Hierdoor is er geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het agrarisch bedrijf is feitelijk jaren geleden reeds beëindigd. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Het bestemmingsplan maakt geen extra woningen mogelijk. De bestaande woning aan de Cortenoeverseweg 88 in Brummen krijgt een passende woonbestemming. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.
Conclusie
Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in het plangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft aan wat de kans is dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Melkveehouderijen (tegenover de locatie Cortenoeverseweg 88) vormen geen bijzonder risico voor de veiligheid van mensen die in de omgeving verblijven. Er worden geen grote hoeveelheden milieugevaarlijke, brandbare of explosieve stoffen gebruikt of opgeslagen. Het 'Besluit risico's zware ongevallen 1999' (Brzo 1999) of het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen'(Bevi) is niet van toepassing op veehouderijen.
In de directe omgeving zijn geen inrichtingen, transportleidingen of wegen aanwezig die veiligheidsrisico vormen voor personen die zich op de projectlocatie bevinden, zie onderstaande risicokaart
Uitsnede risicokaart Gelderland (bron: www.risicokaart.nl)
Aanwezige kwetsbare objecten
Op de risicokaart Gelderland, zie afbeelding, is te zien dat zich binnen het plangebied of in de directe nabijheid (circa 1150 meter) er geen grootschalige kwetsbare objecten bevinden.
Risicovolle bedrijven of inrichtingen
Bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat de Rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Holthuizerweg 4, een installatie bevat met aluminiumchloride. Deze installatie heeft een Risicoafstand (PR 10-6) van 65 meter. Op deze afstand zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelegen. Het plangebied is op circa 1.150 meter gelegen.
Routes gevaarlijke stoffen over de (spoor)wegen
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes over de weg of het spoor die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Routes gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Ten westen van het plangebied ligt een gastransportleiding. Deze transportleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Gezien de afstand tot het plangebied (ca. 1200 m) is het groepsrisico niet relevant.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Op dit bestemmingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan Dijkverlegging Cortenoever, vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen d.d. 30-05-2013, van toepassing.
Dit wijzigingsplan zal ter inzage worden gelegd. Binnen de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk zienswijzen naar voren brengen. In dit hoofdstuk zal worden verwoord op welke wijze wordt omgegeven met de eventueel ontvangen zienswijzen.
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Realisatie overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een realisatieovereenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.